Zacht Lawijd. Jaargang 8
(2009)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 64]
| |
[pagina 65]
| |
Inge Heslinga
| |
[pagina 66]
| |
hoofdstuk in de literatuurgeschiedenis van Friesland. In het openingsartikel van dat maandblad, ‘De bining forbritsen’ van hoofdredacteur Fedde Schurer, werd de scheiding tussen de Friese literatuur en de Friese Beweging aangekondigd. De Friese Beweging streefde van oudsher, al dan niet in verenigingsverband, naar een conservering van het Friese culturele erfgoed: de literatuur diende de provinciale cultuur in een zuivere Friese taal te beschrijven.Ga naar eind2 Volgens Schurer werd daarmee in Friesland te vaak een soort volkskunst aangeprezen, die gebaseerd was op regionalisme en folklore en die niets met ‘echte’ kunst te maken had. Het auteurschap moest voorop staan en niet het Fries-zijn, oftewel de naoorlogse Friese literatuur moest niet langer als middel dienen voor het versterken van de Friese identiteit. In de loop der jaren maakten thema's als het Friese volk en het geloof in God steeds vaker plaats voor maatschappijkritiek en intellectueel cynisme. Toch kwam in de praktijk de scheiding tussen Beweging en literatuur niet gemakkelijk tot stand, ook niet in het maandblad De Tsjerne. Dit kwam mede doordat redactieleden als Douwe Tamminga en E.B. Folkertsma zelf actief waren binnen Friese Bewegings-verenigingen. Pas in de jaren zestig kon men voor het eerst in twee eeuwen spreken van een Friese literatuur die los stond van de Bewegingsideologie.Ga naar eind3 Jonge schrijvers kozen meer en meer voor een stadse en taboedoorbrekende thematiek en zetten zich daarmee af tegen het provinciale en conservatieve karakter van de Friese literatuur. Het was met name het tijdschrift Quatrebras dat zich al vanaf de jaren vijftig sterk maakte voor de modernisering van de Friese literatuur door onder meer gewone taal te hanteren bij het beschrijven van alledaagse ervaringen. In de twee decennia na de oorlog ontstond in ieder geval een stevige basis voor de Friese literatuur. Vooral in de jaren vijftig werd de organisatie van de Friese literatuur op het gebied van productie, distributie en receptie verder uitgebreid en geprofessionaliseerd. De provincie telde vijf uitgeverijen die Friese literatuur op de markt brachten en de twee uitgevende boekenverenigingen, de Fryske Bibleteek en de Kristlike Fryske Folksbibleteek.Ga naar eind4 In navolging van de landelijke stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek organiseerde stichting It Fryske Boek vanaf 1940 een jaarlijkse Friese Boekenweek. Fries proza en Friese poëzie verscheen niet alleen in literaire tijdschriften, maar in mindere mate ook in de ruim twintig algemeen-culturele tijdschriften en Bewegingsbladen.Ga naar eind5 Lokale overheden en stichtingen riepen literaire prijzen in het leven, er werd een schrijversvakbond opgericht en op landelijk niveau werden Friese auteurs gestimuleerd door het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en later door het Fonds voor de Letteren.Ga naar eind6 Recensies van Friese literatuur, interviews met Friese auteurs, feuilletons en hoorspelen kwam men tegen in de drie regionale dagbladen en op de enige regionale radiozender. Aan de universiteiten in Groningen, Amsterdam, Utrecht en Leiden werden bovendien leerstoelen ingesteld voor Friese taal- en letterkunde. Ook in Friesland zelf, binnen het Literêr-histoarysk Wurkferbân en de Fryske Akademy werd op wetenschappelijk niveau aandacht besteed aan Friese literatuurgeschiedenis. Een andere belangrijke | |
[pagina 67]
| |
stap in de erkenning van de Friese literatuur was de oprichting van het Fries Letterkundig Museum en Documentatiecentrum in Leeuwarden in 1959.Ga naar eind7 In een relatief klein taalgebied als Friesland vormden de literaire tijdschriften De Tsjerne, Quatrebras en Asyl een laagdrempelig medium voor Friestalige auteurs. In de periode dat de bladen actief waren, hebben maar liefst tussen de twee- en driehonderd verschillende schrijvers hun medewerking aan deze drie bladen verleend.Ga naar eind8 Elk tijdschrift creëerde zijn eigen kring van lezers en vaste medewerkers, maar toch konden de drie bladen niet vreedzaam naast elkaar bestaan. Alle drie de redacties meenden de waarheid in pacht te hebben over de ware definitie van Friese literatuur. Met polemieken, negatieve beschouwingen, open brieven, maar ook door elkaar simpelweg te negeren bestreden de redacties de andere visies op literatuur. De redacties van Quatrebras en Asyl lieten bijna geen uitgave onbenut om in herinnering te houden dat hun bladen waren opgericht uit onvrede over de literaire koers van De Tsjerne. Maar waarom zochten de redacties van Quatrebras en Asyl in 1965, na een decennium aan conflicten, toenadering tot De Tsjerne en andersom? | |
De TsjerneIn januari 1946 verscheen het eerste nummer van De Tsjerne [vertaling: De Karnton], een initiatief van politicus en schrijver Fedde Schurer. Het maandblad was een voortzetting van het in de Tweede Wereldoorlog eenmalig en illegaal verschenen blad De Rattelwacht. In totaal bestond De Tsjerne drieëntwintig jaargangen en het verscheen gemiddeld elf keer per jaargang. Met een abonneebestand dat schommelde rond de vijfhonderd lezers was De Tsjerne veruit het meest gelezen Friese literaire tijdschrift van zijn tijd. Dit maakte het blad aantrekkelijk voor zowel de gevestigde als de beginnende auteurs. Tot de opheffing in 1968 hebben meer dan tweehonderd Friese auteurs in De Tsjerne gepubliceerd. De doelstellingen van De Tsjerne werden door redactievoorzitter Schurer beschreven in het artikel ‘De bining forbritsen’ [‘De binding verbroken’] in het januarinummer van 1946. De Tsjerne moest creëren, informeren en bekritiseren, waarbij de sleutelwoorden ‘frijheit en skientme’ [‘vrijheid en schoonheid’] waren. Het moest een bloemlezend literair tijdschrift worden, met voldoende ruimte voor jonge auteurs en met bijdragen over muziek, beeldende kunst, film, architectuur en toneel. Friese schrijvers moesten in De Tsjerne ‘wer in laboratoarium fine, wirkwinkel for it stylexperiment, for it nij besiikjen’ [‘weer een laboratorium vinden, een werkplaats voor het stijlexperiment, om wat nieuws te proberen’].Ga naar eind9 Ook aan andere literaturen besteedde De Tsjerne veel aandacht. Het blad publiceerde bijna maandelijks Friese vertalingen van anderstalige literaire teksten en bracht themanummers uit over bijvoorbeeld Surinaamse, Bretonse of Israëlische literatuur en over figuren als Shakespeare, Edgar Allan Poe en Bonifatius. | |
[pagina 68]
| |
De Tsjerne wist na de oorlog snel een degelijk en betrouwbaar imago op te bouwen. Dat kwam doordat het blad in handen was van redactieleden als Schurer en Folkertsma, mannen die hun sporen al hadden verdiend in de samenleving. Vooral Schurer had veel belangrijke connecties door zijn werkzaamheden als regionaal P.v.d.A.-politicus, als hoofdredacteur van het dagblad Friese Koerier en later ook als Tweede Kamerlid. Omdat de redactie iedere maand weer een tijdschrift afleverde volgens het beproefde recept, dus met bijdragen van auteurs met enig aanzien en zonder artikelen waar iemand aanstoot aan kon nemen, verbond de subsidieverstrekkende stichting Je Maintiendrai al in 1949 haar naam als uitgever aan het maandblad.Ga naar eind10 Om subsidies te krijgen voerde de redactie vele informele gesprekken met onder meer de Commissaris der Koningin van Friesland, met de fractieleden en -voorzitters van de Partij van de Arbeid en de Antirevolu- | |
[pagina 69]
| |
tionaire Partij in de Provinciale Staten, met Friese leden van de Tweede Kamer, met de hoofdredacteur van de Leeuwarder Courant Jan Piebenga en met de directeur van de regionale omroep Sjoerd Leiker. Ook sprak de redactie met hoogleraar Jelle Brouwer, die op zijn beurt aanbood om te praten met bestuurders van de Nederlandse Maatschappij der Letteren te Leiden, die de tijdschriftensubsidie van de overheid mocht verdelen.Ga naar eind11 Deze lobby bleef niet zonder resultaat: naast een jaarlijkse bijdrage van lokale overheden kreeg De Tsjerne vanaf 1952 een jaarlijkse rijkssubsidie van een kleine duizend gulden, een bedrag dat geleidelijk opliep tot bijna drieduizend gulden per jaar. De Tsjerne werd daarmee gelijkgesteld aan Nederlandse literaire bladen als Libertinage, Podium, De Nieuwe Stem en De Gids.Ga naar eind12 Het grootste punt van kritiek van lezers en medewerkers, gedurende het gehele bestaan van De Tsjerne, was dat de redactie zich te weinig betrokken | |
[pagina 70]
| |
voelde bij beginnende schrijvers en dat nieuwkomers zich niet thuis voelden bij het tijdschrift. Er waren wel jonge en vernieuwende auteurs die in De Tsjerne wilden publiceren, maar de redactie was eigenlijk bij voorbaat van mening dat hun bijdragen niet goed genoeg waren. Om toch meer talentvolle jongeren bij het blad te betrekken, werd in 1949 een prijsvraag uitgeschreven voor de beste jonge dichter. De Tsjerne ontving gedichten van veertien deelnemers, maar het niveau daarvan was volgens de redactie dusdanig laag dat de derde prijs niet eens uitgereikt kon worden. Andere prijsvragen van De Tsjerne hadden ook weinig succes: de laureaten van een sonnettenprijsvraag in 1951 waren twee redactieleden en de drie inzendingen voor een hoorspelprijsvraag uit 1966 vond men te slecht om te bekronen.Ga naar eind13 De behoudende literaire koers en de medewerking van vele gevestigde Friese auteurs leverden het blad veel aanzien op, wat de uitgever en de overheidsinstanties als positief beschouwden. De beginnende schrijvers daarentegen beschouwden het conservatieve imago van het blad juist als negatief. De claim van de redactie dat De Tsjerne een bloemlezing leverde van de contemporaine Friese literatuur, dus dat het maandblad alle literaire genres en stromingen in Friesland registreerde, was niet langer houdbaar. Het gevolg was dat de definitie van literaire kwaliteit zoals die door De Tsjerne-redactie werd uitgedragen, door de nieuwe generatie schrijvers niet meer voor vol werd aangezien. De Tsjerne bleek onlosmakelijk verbonden met zijn bedenkers. Het drietal Folkertsma, Schurer en Douwe Tamminga zat respectievelijk zestien, negentien en tweeëntwintig jaargangen in de redactie. Zolang zij hun naam aan het blad verbonden, bleef men dezelfde koers varen. Zelfs na het gelijktijdig opstappen van Folkertsma en Schurer eind 1964, slaagde een nieuwe en jongere redactie er onder leiding van Tamminga niet meer in om het imago van het blad te verjongen. Pas in 1968, nadat ook Tamminga was afgetreden, kreeg een nieuwe groep auteurs de kans om invulling te geven aan De Tsjerne. Maar De Tsjerne bleek een zinkend schip en de drie relatief onervaren redactieleden konden het niet meer redden. Toen ook lezers en medewerkers zich met de organisatorische problemen gingen bemoeien, zag de redactie alleen redding in een fusie.Ga naar eind14 | |
QuatrebrasHet Friese literaire tijdschrift Quatrebras [vertaling: Viersprong] verscheen in 1954 onder redactie van Marten Brouwer, Lambert Mulder en Sybe Sybesma. Het eerste nummer van Quatrebras was tevens het vierde en laatste nummer van het blad De Golle [Het Hooivak], het orgaan van De Mieren [De Maaiers], een groep Friese studenten uit Amsterdam.Ga naar eind15 De groep kende elkaar van de studentenvereniging Cygnus Resurgens en startte onderling een literaire leesportefeuille, wat al na korte tijd de vorm van een tijdschrift kreeg. De studenten zagen het als hun missie om de Friezen in Friesland meer (internationale) cultuur bij te brengen en om maatschappelijke en seksuele | |
[pagina 71]
| |
taboes te doorbreken. De kunst van de Vijftigers was daarbij de belangrijkste inspiratiebron. Na het uiteenvallen De Mieren werd het tijdschrift omgedoopt tot Quatrebras, waarvan de nieuwe redactie aangaf dezelfde richting aan te willen houden als hun voorgangers bij De Golle. Tot 1966 werden negen jaargangen uitgebracht met een gemiddelde van zes nummers per jaargang. Het aantal abonnementen op Quatrebras schommelde rond de 150, het totaal aantal medewerkers kwam net boven de vijftig uit. De literaire bijdragen hadden veelal een moderne, stedelijke thematiek en gingen over bioscopen, televisie, industrialisering en het ontvolkte platteland, daartoe geïnspireerd door de naoorlogse maatschappelijke en technologische ontwikkelingen. Naast proza en poëzie nam de Quatrebras-redactie artikelen op over beeldende kunst en muziek, zowel in tekstuele vorm als in de vorm van reproducties (bladmuziek, foto's, etsen). Speciale nummers verschenen er met poëzie of toneel van vaste medewerkers als Hessel Miedema, Ella Wassenaer en Jelle de Jong. Het tijdschrift Quatrebras was in eerste instantie niet een doel op zich, zoals De Tsjerne dat was. De redactie beschouwde het blad als een medium om mensen met dezelfde interesse bij elkaar te brengen. Daarom werden er literaire bijeenkomsten georganiseerd, de zogenaamde ‘Bras-feesten’. Met kunstgalerie ‘De blauwe hand’ in Harlingen organiseerde Quatrebras later de eerste Friese filmliga, waar experimentele Europese films vertoond werden die elders in de provincie niet waren te zien.Ga naar eind16 Wanneer het drukproces en de financiën het toelieten, besteedde de redactie veel aandacht aan de vormgeving en typografie. Door het invoegen van gekleurde of transparante vellen, door het integraal opnemen van pagina's uit telefoonboeken of kranten, of zelfs door stukken uit het papier te knippen, maakte de Quatrebras-redactie als het ware een collage van haar blad. Enkele speciale nummers van Quatrebras kregen een afwijkende vormgeving: het nummer ter ere van de kunstenaar Jan Murk de Vries bestond bijvoorbeeld uit acht losse schetsen in een papieren mapje. Teksten werden in verschillende lettertypes weergegeven, dat kon zelfs per bijdrage verschillen. Ook werden bijdragen zo nu en dan geheel of gedeeltelijk gedraaid weergegeven, zodat de lezer het tijdschrift moest draaien om verder te kunnen lezen. Dit alles was een groot verschil met de vormgeving van De Tsjerne, dat wat betreft opmaak en formaat gedurende drieëntwintig jaar weinig veranderde. Niet alleen de thematiek en de vormgeving van Quatrebras gaven het blad een experimenteel karakter, ook het taalgebruik verschilde van dat van De Tsjerne. Daar waar het gevestigde maandblad zich sterk maakte voor een correct Fries taalgebruik, daar sprong Quatrebras vrij om met Fries idioom door een fonetische spelling te hanteren of door verhollandste of niet-bestaande Friese termen te introduceren.Ga naar eind17 Deze keuze had echter wel gevolgen voor de positie van het blad binnen de Friese literatuur. De opinie over Quatrebras in de reeds bestaande media was weinig positief, juist door het experimentele karakter van het blad. Voor gevestigde auteurs was Quatrebras daarom niet aantrekkelijk: het tijdschrift had te weinig status en de jonge | |
[pagina 72]
| |
[pagina 73]
| |
[pagina 74]
| |
redactieleden hadden nauwelijks maatschappelijk aanzien. Zij hadden geen zelfstandige publicaties op hun naam en onderhielden geen contacten met hoogwaardigheidsbekleders, zoals dat binnen De Tsjerne-redactie wel het geval was. Quatrebras ontving geen structurele subsidies, had op het gebied van honoraria weinig te bieden en het gevolg was dat het tijdschrift door de gevestigde generatie auteurs niet als volwaardig werd gezien. Halverwege de jaren zestig leek de rek uit Quatrebras te zijn. Het kostte de redactie steeds meer moeite om de nummers op tijd uit te brengen. Ondanks een redactiebezetting van zeven personen verscheen de negende jaargang verspreid over twee kalenderjaren. Om het blad draaiende te houden, vond in 1965 zelfs nog een gesprek plaats met stichting Je Maintiendrai, de financiële kracht achter De Tsjerne, maar dat liep op niets uit. Na aanvankelijk positieve fusiegesprekken met De Tsjerne en Asyl besloot de Quatrebras-redactie, evenals de Asyl-redactie, in 1966 het eigen blad niet meer uit te brengen. Toen de fusie op het laatste moment afketste, stond de redactie van Quatrebras met lege handen. De redactieleden waren gedesillusioneerd door de gang van zaken en een brief aan de lezer, de zogenaamde ‘tiende jaargang’, was het enige dat restte: deze brief markeerde het einde van Quatrebras als zelfstandig tijdschrift.Ga naar eind18 | |
AsylOp 18 november 1963 verscheen het eerste nummer van het literaire tijdschrift Asyl. Het blad stond onder redactie van Bauke de Jong en Tjitte Piebenga. Van Asyl verschenen in de periode van 1963 tot en met 1966 in totaal zes nummers, verdeeld over twee jaargangen. Het idee om het blad op te richten kwam van Piebenga, een vaste medewerker van De Tsjerne, die een medium zocht om zijn kritische artikel ‘Tsjerne farwol!’ [‘Tsjerne vaarwel!’] te publiceren. Dat artikel ging over de negatieve inhoudelijke ontwikkeling en zelfvoldaanheid van De Tsjerne. Hij wilde het stuk in De Tsjerne zelf plaatsen, maar de redactie daarvan achtte zijn artikel niet geschikt voor publicatie. Na enige correspondentie meende de zelfbenoemde ‘angry young man’ Piebenga dat De Tsjerne-redactie zijn kritiek op buiten-literaire gronden weigerde en hij liet weten nooit meer in De Tsjerne te willen publiceren.Ga naar eind19 Het eerste nummer van het nieuwe Asyl opende, niet onverwacht, met ‘Tsjerne farwol!’. Verder werd de eerste jaargang volledig gevuld met bijdragen van De Jong en Piebenga. Het leeuwendeel van de artikelen in Asyl was uitermate kritisch of ronduit provocerend tegenover de redactie en de medewerkers van De Tsjerne. Toch was er ook ruimte voor serieus proza, poëzie, essays en recensies van films, boeken en toneelstukken. Bovendien bracht Asyl onder de naam ‘Asylrige’ [‘Asylreeks’] tweemaal een bundel uit, één met poëzie van G.N. Visser en één met drie toneelstukken van Piebenga, De Jong en Jehannes Spyksma. Piebenga en De Jong stencilden zelf de nummers van Asyl en hadden voor hun tijdschrift geen banden met een uitgeverij of stichting. Het | |
[pagina 75]
| |
tijdschrift lag nergens te koop en abonneren kon niet: Asyl werd gratis verspreid onder geïnteresseerden. Het doel dat Piebenga en De Jong voor ogen hadden, was dat de Friese literatuur een modernere, maatschappelijk en politiek geëngageerde literatuur zou worden. De Friese literatuur moest een hoger niveau nastreven, door afstand te nemen van provincialisme en door nieuwe literaire genres te adapteren. De Tsjerne stond voor hen symbool voor een oude, statische en onontwikkelde Friese literatuur, waarbinnen Anne Wadman de enige positieve uitzondering vormde. | |
[pagina 76]
| |
Men zou kunnen twisten over de status van Asyl als literair tijdschrift. Dat riep het blad over zichzelf af door bijvoorbeeld prozastukken te plaatsen als ‘In stream fan lucht’ [‘Een stroom van lucht’) in het tweede nummer, waarin personages figureerden die dezelfde namen hadden als de redacteuren van De Tsjerne en die applaudisseerden wanneer één van hen een scheet liet. Deze bijdragen waren bedoeld om te provoceren en hadden niet per definitie een literair karakter, zeker niet in de context van de vele opmerkingen over De Tsjerne-redactie. Bijna iedere uitgave van Asyl begon met de rubriek ‘It bernehoekje’ [‘Het kinderhoekje’], waarin op humoristische wijze gepoogd werd om De Tsjerne te parodiëren of belachelijk te maken. De fictieve stichtingen uit de colofon op het voorblad, waardoor Asyl zogenaamd werd uitgegeven, dienden eveneens om kritiek te uiten. ‘De stifting je ne maintiendrais pas’ was natuurlijk een duidelijke verwijzing naar de stichting Je Maintiendrai. Met de ‘stifting ta ûnderlinge biwijreking yn de tsjerne’ [‘stichting voor onderlinge bewieroking in de tsjerne’] benadrukte Asyl het gebrek aan een kritische visie binnen De Tsjerne en met de ‘stifting ta sporadysker forskinen fan quatrebras’ [‘stichting voor sporadischer verschijnen van quatrebras’] werd een verwijzing gemaakt naar het onregelmatig verschijnen van Quatrebras.Ga naar eind20 Hoewel het literaire niveau van de bijdragen sterk wisselde, heeft Asyl zich in slechts zes nummers onsterfelijk gemaakt binnen de Friese literatuur. Dit kwam enerzijds doordat Piebenga al een gerespecteerd dichter was toen hij Asyl oprichtte, en anderzijds door de kritische artikelen die Bauke de Jong schreef over De Tsjerne-voorman Folkertsma. Deze artikelen veroorzaakten een rel, waar decennia later nog vaak aan zou worden gerefereerd. De angst van De Tsjerne voor imagoschade en verlies van belangrijke medewerkers droeg bij aan de felle discussies tussen de twee bladen, die veelal gevoerd werden met beschuldigingen en beledigingen als argumentatie. | |
De Tsjerne versus QuatrebrasOp het moment dat De Golle/Quatrebras in juni 1953 zijn entree maakte in het Friese literaire veld, was De Tsjerne ruim zeven jaar het enige literaire blad in Friesland. Aanvankelijk sprak men binnen De Tsjerne-redactie af om de nieuwkomer na drie nummers te recenseren, maar dankzij het vierde nummer werd de verhouding tussen de twee bladen op scherp gezet.Ga naar eind21 De redactie van Quatrebras haalde in een programmatisch stuk, het ‘Snipper-program’ flink uit naar De Tsjerne-hoofdredacteur Fedde Schurer en diens visie op Friese literatuur. Het artikel ‘Snipper-program’ was een kritische beschouwing van de verklaring die Fedde Schurer had gegeven voor de niet-deelname van De Tsjerne aan een landelijk tijdschriftenprotest. Overheid en werkgeversorganisaties wilden destijds koninginnedag en bevrijdingsdag samenvoegen tot één officiële vrije dag: wie de oorlog per se op 5 mei wilde herdenken, moest een vrije dag opnemen, zo was de redenering.Ga naar eind22 Een tiental bladen, te weten | |
[pagina 77]
| |
De Gids, Maatstaf, Podium, Het Boek van Nu, Critisch Bulletin, Kroniek van Kunst en Kultuur, De Nieuwe Stem, Ontmoeting, Roeping en De Tsjerne, protesteerde hiertegen door gezamenlijk een themanummer uit te brengen, getiteld ‘Nationale Snipperdag’. De enige voorwaarde voor deelname aan ‘Nationale Snipperdag’ was dat de bladen geen werk gepubliceerd hadden van een door de Ereraad voor de Letterkunde bestrafte auteur, vóórdat diens publicatieverbod voorbij was. De bladen die zich daar wel schuldig aan hadden gemaakt, konden alsnog meedoen aan het gezamenlijke protest als zij afstand namen van de betreffende publicaties. De redacties van De Gids en Roeping gaven gehoor aan deze oproep, De Tsjerne-redactie deed dat niet: de auteurs Douwe Kiestra, R.P. Sybesma en Douwe Kalma waren veroordeeld tot publicatieverboden van viereneenhalf tot zeven jaar, maar mochten al in De Tsjerne publiceren voor hun straffen erop zaten.Ga naar eind23 De Tsjerne-redactie koos er dus voor niet mee te doen aan ‘Nationale Snipperdag’ en schreef er verder geen woord over in het eigen blad. Niet lang daarna schreef J.B. Charles in Maatstaf dat De Tsjerne ‘de zuivering aan haar laars had gelapt’, waarmee hij Schurer dwong tot een publiekelijke verklaring. In ‘Hwerom die “De Tsjerne” net mei?’ [‘Waarom deed “De Tsjerne” niet mee?’] benadrukte Schurer dat de redactieleden wel degelijk voor de maatschappelijke zuivering waren. De hoofdredacteur was het er echter niet mee eens dat kunstenaars apart bestraft werden: schrijvers moesten beoordeeld worden op hun talent en niet op hun verleden. ‘Yn elk gefal woene wy dêr yn Fryslân net oer kedize litte troch in Amsterdamske bysûndere rjochtbank, neamd eareried. Wy hawwe sels gefal foar gefal bioardielje wollen’ [‘In elk geval wilden wij er in Friesland niet over laten beslissen door een Amsterdamse bijzondere rechtbank, genaamd ereraad. Wij hebben zelf geval voor geval willen beoordelen.’].Ga naar eind24 De Quatrebras-redactie liet in het eigen ‘Snipper-program’ weten dat Schurer de Friese kunstenaars voor schut had gezet, omdat hij kunstenaars in dienst van de bezetter gelijkstelde aan andere kunstenaars. Kunstenaarsschap en compromis sloten elkaar per definitie uit, vond de redactie: een kunstenaar die zich neerlegde bij de regels van de bezetter, kon nooit een echte kunstenaar zijn. Wat Schurer eveneens verweten werd, was dat hij door zijn verklaring de bestaande vooroordelen over Friesland had aangewakkerd. Door te pleiten voor een autonome Friese zuivering van de kunsten, zou het Friese nationalisme weer in de schaduw gezet kunnen worden van het fascisme.Ga naar eind25 De aanval op Fedde Schurer deed de relaties tussen Quatrebras en De Tsjerne geen goed. De voorgenomen recensie van De Golle/Quatrebras in De Tsjerne bleef natuurlijk uit. Het verzoek van Quatrebras om met De Tsjerne een ruilabonnement aan te gaan, wilde De Tsjerne-redactie niet honoreren, terwijl het met zeven andere tijdschriften wel ruilabonnementen had. Toen De Tsjerne-redacteur Wybenga twee maanden later zijn mederedacteuren voor de grap opgaf als abonnees van Quatrebras, volgens de notulen ‘by forsin’ [‘per vergissing’], weigerde iedereen de toegestuurde kwitantie te betalen.Ga naar eind26 | |
[pagina 78]
| |
Fedde Schurer circa 1950 [Letterkundig Museum]
Schurer beschreef Quatrebras in 1955 zelfs als ‘in periodike demonstraesje fan ûnmacht as Fryslân noch komselden sjoen hat’ [‘een periodieke demonstratie van onmacht zoals men dat in Friesland nog zelden heeft gezien’].Ga naar eind27 Opvallend genoeg beschouwde de redactie van De Tsjerne de oprichting van Quatrebras wel als een positieve ontwikkeling. Ze sprak erover tijdens vergaderingen, maar wijdde nagenoeg geen redactionele ruimte aan dat | |
[pagina 79]
| |
aspect. Uiteraard hadden beide bladen een heel andere visie op wat literaire kwaliteit was. Dat leidde onder meer tot een pennenstrijd tussen De Tsjerne en Quatrebras, begin jaren zestig, over experimentele poëzie en dichtkunst in het algemeen. Voor deze visie op literatuur kreeg Quatrebras pas erkenning nadat het ter ziele was gegaan: in een essay over naoorlogse Friese literatuur, dat Jo Smit in 1968 schreef in opdracht van De Tsjerne, luidde de conclusie dat Quatrebras duidelijk had laten zien dat nieuwe dichtkunst vooral een zaak was van de jeugd.Ga naar eind28 Het artikel ‘Snipper-program’ van de Quatrebras-redactie markeerde in ieder geval het begin van de langdurig verstoorde verhouding tussen De Tsjerne en Quatrebras. Zelfs in 1967, toen Quatrebras al een jaar was opgeheven, liet redacteur Tamminga van De Tsjerne het niet na om nog een laatste keer zijn gal te spuwen over de jongere generatie. De oorzaak van het ontstaan van Asyl lag volgens hem helemaal niet bij De Tsjerne, maar bij de redactie van Quatrebras: ‘De woartel fan alle spjalt sjoch ik lizzen by de redaksje fan... quatrebras. As doetiids jonge skriuwers lyk as Marten Brouwer, Hessel Miedema en noch in pear oaren keardels útmakke, minder gau moed ferlern jown en har artistike ûnlustgefoelens der ûnder krige hiene, dan hie in fodde as Asyl der noait kommen’ [‘De bron van alle onenigheid ligt volgens mij bij de redactie van...quatrebras. Als er toentertijd jonge schrijvers als Marten Brouwer, Hessel Miedema en nog een paar anderen waren geweest, die minder snel de moed verloren hadden en hun artistieke onlustgevoelens wisten te beheersen, dan zou een vod als Asyl er nooit gekomen zijn’].Ga naar eind29 | |
De Tsjerne versus AsylIn tegenstelling tot de oprichting van Quatrebras tien jaar eerder, zorgde de oprichting van Asyl binnen de redactie van De Tsjerne wél voor de nodige ongerustheid. Vanaf december 1963 was Asyl op bijna iedere vergadering van De Tsjerne-redactie onderwerp van discussie. Het gerucht ging, zo blijkt uit vergaderingnotulen, dat enkele zeer gerespecteerde medewerkers van De Tsjerne in navolging van Piebenga de overstap naar Asyl wilden maken.Ga naar eind30 Als dat waarheid werd, zou dat zeker abonnees kosten en imagoschade met zich meebrengen. Dat de ontwikkeling van Asyl op de voet werd gevolgd, blijkt ook uit de correspondentie uit deze periode tussen de beide bladen over hun inhoud. Het is daarom opvallend dat De Tsjerne tot april 1965 geen enkele redactionele ruimte vrijmaakte voor een beschouwing van het nieuwste Friese literaire tijdschrift. Pas nadat Asyl-redacteur De Jong in een kritisch essay fel van leer trok tegen De Tsjerne-coryfee Folkertsma, verscheen er een stuk over Asyl in De Tsjerne. Al vanaf de jaren twintig van de twintigste eeuw was journalist en essayist Eeltsje Boates Folkertsma een bekende in de wereld van de Friese Beweging. In 1928 werd hij hoofdredacteur van het christelijke weekblad De stim fen Fryslân, hij werkte mee aan de Friese bijbelvertaling en in de jaren twintig en dertig publiceerde hij enkele essaybundels. Vanuit een orthodox- | |
[pagina 80]
| |
christelijke achtergrond zocht de Fries-nationalistische Folkertsma in zijn essays naar een manier om een christelijk-Germaans gedachtengoed in te bedden in de Friese contemporaine samenleving en hij bepleitte de eenheid in ‘geast en tael (...), ras en bloed’ van alle Friese volkeren in Europa.Ga naar eind31 Zijn inzet voor het behoud van Friese taal en cultuur leverde Folkertsma, ook nog na de oorlog, veel maatschappelijk en cultureel aanzien op. In de jaren zestig ging Asyl-redacteur De Jong een hernieuwde confrontatie aan met het werk van Folkertsma. Hij kon geen enkel begrip opbrengen voor Folkertsma's werk, niet voor diens schrijfstijl en woordkeuze, maar al helemaal niet voor het inhoudelijke aspect. Het centrale thema van Folkertsma's essays en van enkele hoofdredactionele commentaren in De Stim fen Fryslân over de verschillen tussen het Friese en het Joodse volk, deed De Jong concluderen dat Folkertsma niet wars was van antisemitisme. Folkertsma schreef onder meer: ‘Ekonomysk, polityk, seedlik ken it yn it bilang fan lân en folk wêze, ja sels need habbe, de Joadske macht yn to koartsjen en it Joadske tal to forminderjen’ [‘Economisch, politiek en zedelijk kan het in het belang van land en volk zijn, ja zelfs noodzakelijk zijn, de Joodse macht in te korten en het Joodse aantal te verminderen’].Ga naar eind32 Dat Folkertsma zijn commentaren had geschreven voordat Nederland in oorlog raakte met Duitsland, vond De Jong geen excuus: begin jaren dertig publiceerden dagbladen al nieuws over de discriminatie en vervolging van joden in Duitsland. Hij begreep daarom niet hoe het mogelijk was dat iemand die dergelijke essays had geschreven, zelfs twee decennia na de oorlog nog op veel respect kon rekenen binnen de Friese literaire wereld. De Jong merkte op dat er ‘hwat geniaals yn [sit] om mei neatsizzende retoaryk de rop fan essayist op west-europeesk nivo te krijen. Mar dat kin dan ek allinne mar yn fryslân’ [‘wat geniaals in [zit] om met nietszeggende retoriek de status van een essayist op West-Europees niveau te krijgen. Maar dat kan dan ook alleen maar in Friesland’].Ga naar eind33 De Jong publiceerde zijn bevindingen in ‘E.B. Folkertsma, ús bêste tsjerkeblêdtsje-essayist grif; of; De doarpsidioat as essayist’ [‘E.B. Folkertsma, ons beste kerkenblaadje-essayist; of; De dorpsidioot als essayist’], dat begin 1965 verscheen in Asyl.Ga naar eind34 De Jong stelde dat het niveau van Friese literatuur hoger zou zijn, wanneer een tekst alleen op intrinsieke waarde werd beoordeeld en de status van de auteur buiten beschouwing bleef. Anders dan men zou verwachten, waren het niet Asyl en De Tsjerne die met elkaar een directe pennenstrijd aangingen: de grillige verschijningsfrequentie van Asyl was daar debet aan. Het artikel van De Jong bracht juist een felle discussie teweeg binnen de redactie van De Tsjerne. Tamminga en Lolle Nauta gebruikten redactionele ruimte in De Tsjerne om op de kwestie en op elkaar te reageren: Tamminga deed dat door Bauke de Jong van Asyl de huid vol te schelden en Nauta deed dat door Tamminga's kennis in twijfel te trekken. Het conflict beperkte zich niet tot het Friese literaire circuit, ook in andere regionale bladen en kranten en zelfs in enkele landelijke media werd de kwestie aangekaart. | |
[pagina 81]
| |
Ondanks de vele verschillende meningen over deze kwestie, was het toch Bauke de Jong die de zwartepiet kreeg toegespeeld. Hij was immers degene die kanttekeningen plaatste bij het proces dat de gevestigde literaire generatie had gemaakt tot wat zij was. Hij weigerde zich neer te leggen bij wat algemeen werd aanvaard als kwalitatieve Friese literatuur. Met zijn kritiek maakte hij zich uitermate ongeliefd bij een groot deel van het literaire establishment in Friesland, vooral bij De Tsjerne-redacteuren Tamminga en Schurer, die goed bevriend waren met Folkertsma. Daarbij kwam nog het zeer kritische in memoriam over oud-hoofdredacteur Jan Piebenga van de Leeuwarder Courant, dat De Jong een klein jaar later uitsprak op de radio. Daarmee overschreed hij volgens velen de fatsoensnormen en werd hij voor de gevestigde schrijvers persona non grata binnen de Friese literatuur. Het Asyl-artikel kan daarom worden beschouwd als een directe aanleiding voor het conflict tussen De Tsjerne en Asyl, dat escaleerde tegen een achtergrond van een reeds verstoorde relatie. | |
Quatrebras versus AsylDe relatie tussen Quatrebras en Asyl was van een andere orde, maar zeker niet positief. Toen Asyl voor het eerst uitkwam, verscheen Quatrebras een jaar lang niet door organisatorische problemen, iets waar Asyl maar al te graag grappen over maakte. Het nieuwe Asyl kwam voor het eerst ter sprake in de negende jaargang van Quatrebras, in een artikel over moderne poëzie. Deze bijdrage kwam van het nieuwe Quatrebras-redactielid Steven de Jong, die zich beklaagde over de houding van Friese media ten opzichte van poëziever-nieuwingen. Daarbij merkte hij op dat ook Asyl de ontwikkeling in de Friese poëzie was ontgaan, ‘en it hat dêrmei fuort syn oerstallichheit bewiisd’ [‘en het heeft daarmee gelijk zijn overbodigheid bewezen’]. Bovendien schreef hij in zijn inleiding, dat hij het onbegrijpelijk vond dat ‘b.d.j.’, oftewel Asyl-redacteur Bauke de Jong, dezelfde achternaam durfde te dragen als de gerespecteerde Friese dichters Inne de Jong, J.D. de Jong, Jelle de Jong en hijzelf.Ga naar eind35 Hoewel Quatrebras over het algemeen positief was over het vroegere dichtwerk van Asyl-redacteur Tjitte Piebenga, leek het blad dus een negatieve houding aan te nemen ten aanzien van het tijdschrift Asyl. Toen Piebenga eind 1964 beweerde dat hij medeoprichter was van Quatrebras en na een meningsverschil was opgestapt, werd dat door Quatrebras-redacteur Theo Jensma aan de hand van bewaarde correspondentie dan ook direct ontkracht: Piebenga had slechts geholpen bij de administratie van het blad.Ga naar eind36 Verder was er in Quatrebras nagenoeg geen aandacht voor het verschijnen van Asyl. Dat kwam grotendeels door de organisatorische en financiële problemen waar de Quatrebras-redactie mee te kampen had. Beeldbepalende redactieleden als Jelle de Jong en Hessel Miedema hadden inmiddels de redactie verlaten en de progressieve doelstellingen van vroeger verdwenen steeds verder naar de achtergrond. Miedema schreef hierover aan redacteur Jensma in de zomer van 1965: ‘Weet je wat het ook is jongen, die hele | |
[pagina 82]
| |
Quatrebras-generatie van studenten in Amsterdam is toch uitgestorven, definitief Amsterdammer geworden of pommerant in de provincie, en steeds aangevuld met jongens die niet echt de provincie uit zijn geweest, dat red je toch nooit?’.Ga naar eind37 Een andere reden voor het uitblijven van een serieuze beschouwing van Asyl lag in het feit dat in 1965 de twee redacties toenadering tot elkaar hadden gezocht met het oog op samenwerking. | |
De fusieIn november 1965 ontving De Tsjerne-redactie een brief ondertekend door Steven de Jong van Quatrebras en Tjitte Piebenga van Asyl. Zij schreven dat zij, als vertegenwoordigers van hun tijdschrift, met elkaar hadden gesproken over de situatie binnen de Friese literatuur en dat zij tot de conclusie waren gekomen dat een overleg daarover zonder inbreng van De Tsjerne niet compleet was. Dat Quatrebras en Asyl juist nu de tijd rijp achtten voor toenadering, kwam doordat de toen relatief nieuwe redactie van De Tsjerne, zonder oudgedienden Folkertsma en Schurer, naar hun mening veel opener geworden was en veel meer aandacht had voor jongeren.Ga naar eind38 De Tsjerne-redacteur Tamminga had grote moeite met Asyl als gesprekspartner, maar Lolle Nauta zag direct voordelen in een fusie tussen de drie bladen. Tamminga bleef echter negatief, waardoor Nauta in januari 1966 dreigde met opstappen. Om Nauta van gedachten te doen veranderen, bood Tamminga aan om alsnog akkoord te gaan met een gesprek tussen de voltallige redacties van de drie tijdschriften.Ga naar eind39 Later dat jaar volgden nog enkele bijeenkomsten en een samenwerking kwam steeds vaker ter sprake. Doordat Nauta, Tamminga en Leiker in 1967 hun redactielidmaatschap van De Tsjerne sowieso al wilden neerleggen, zouden Van der Ploeg en Riemersma als enige redactieleden overblijven. Daarom deed de redactie van De Tsjerne in juli 1966 aan Asyl en Quatrebras een fusievoorstel. Op 15 oktober 1966 gingen alle redacties akkoord met het plan voor een redactionele fusie. Quatrebras en Asyl hielden als zelfstandige bladen op te bestaan en werden opgenomen in De Tsjerne. De redactie van het vernieuwde De Tsjerne zou gevormd worden door vijf redactieleden: drie redactieleden van De Tsjerne (Van der Ploeg, Riemersma en Nauta), één redactielid van Quatrebras (Steven de Jong) en één van Asyl (Bauke de Jong). Al gauw bleek dat uitgever Je Maintiendrai niet tevreden was over de gang van zaken. De stichting was bang voor reputatieschade wanneer Bauke de Jong zitting nam in de redactie van het nieuwe blad. Bovendien wilden zij dat Tamminga, als ervaren redacteur, nog een jaar aanbleef om de veranderingen in goede banen te leiden.Ga naar eind40 Tamminga ging daarmee akkoord, maar wilde niet samen met Bauke de Jong in een redactie zetelen. Zonder de medewerking van Bauke de Jong wilde Steven de Jong van Quatrebras echter niet fuseren en zonder een fusie weigerde Nauta om nog aan De Tsjerne mee te werken. De fusie ketste dus af en na het vertrek van Nauta en Leiker bestond De Tsjerne-redactie in 1967 nog maar uit drie personen. Quatrebras en Asyl waren | |
[pagina 83]
| |
inmiddels opgehouden te verschijnen en hun redacties bleven met lege handen en verbitterd achter. In de twee jaren na de fusiepoging kreeg De Tsjerne steeds meer organisatorische problemen. De nieuwe driemansredactie van De Tsjerne slaagde er na het vertrek van Tamminga begin 1968 niet in om nog andere redactieleden te vinden. Bovendien kampte het maandblad met een groter wordend kopijtekort, volgens de redactie omdat de medewerkers van Asyl en Quatrebras en andere schrijvers gedesillusioneerd waren en daarom geen bijdragen meer wilden leveren aan De Tsjerne. In september van 1968 verliet ook Trinus Riemersma de redactie, omdat hij zijn mening over de stukgelopen fusie van 1966 had herzien en nu vond dat die destijds nooit geblokkeerd had mogen worden. De Tsjerne verkeerde duidelijk in crisis.Ga naar eind41 Om de toekomst van De Tsjerne te bespreken, organiseerden de twee overgebleven redactieleden, Leo Popma en Durk van der Ploeg, op 5 oktober 1968 een bijeenkomst voor alle medewerkers, waarbij ook de vertegenwoordigers van Quatrebras en Asyl uitgenodigd waren. Tijdens die bijeenkomst besloot Van der Ploeg om uit de redactie te stappen en trad Riemersma weer tot de redactie toe. Daarop sloten Steven de Jong van Quatrebras, Bauke de Jong van Asyl en auteur Geart van der Zwaag zich spontaan aan bij De Tsjerne-mannen, waarmee de redactionele fusie alsnog tot stand kwam. Stichting Je Maintiendrai, de uitgever van De Tsjerne, werd door deze zogenoemde ‘oktoberrevolutie’ voor het blok gezet, maar wilde de nieuwe redactie desondanks een jaar de kans geven om zich te bewijzen. Een belangrijke voorwaarde was wel dat redactielid Bauke de Jong zich netjes zou gedragen.Ga naar eind42 De samenwerking liep echter direct spaak: de nieuwe redactie wilde niet werken onder die voorwaarde omdat zij dat censuur vond en Je Maintiendrai wilde niet verder omdat Bauke de Jong hen telefonisch zou hebben uitgescholden. De oplossing werd gevonden in de oprichting van een nieuw tijdschrift bij een andere uitgever. Na het laatste nummer van De Tsjerne verscheen in 1969 bij uitgeverij Miedema de eerste aflevering van Trotwaer, dat eerst zelfstandig en later als literair katern binnen het algemeen-culturele blad De Moanne nog bijna veertig jaar zou bestaan. | |
Nieuw tijdperkHet nieuwe hoofdstuk in de Friese literatuurgeschiedenis, dat na de Tweede Wereldoorlog begon, werd gekenmerkt door enerzijds een gezamenlijke drang om de Friese literatuur naar een hoger plan te tillen en anderzijds door de meningsverschillen over de manier waarop dat zou moeten gebeuren. Quatrebras en Asyl beschouwden De Tsjerne als het symbool van een conservatieve en provinciale Friese literatuur, De Tsjerne zag de twee andere bladen als papieren vehikels van een groep talentloze jongeren. Het conflict tussen De Tsjerne, Quatrebras en Asyl was daarmee niet alleen een conflict tussen individuen of opvattingen, maar ook een conflict tussen generaties. | |
[pagina 84]
| |
Ondanks de langlopende conflicten gaven Quatrebras en Asyl in 1965 een eerste aanzet tot een fusie met De Tsjerne. In eerste instantie ketste de fusie af, maar dat ze toch slaagde, had vooral te maken met het besef van alle partijen dat de drie tijdschriften afzonderlijk geen toekomst meer hadden. De Friese literatuur was inmiddels voorgoed veranderd, uitgebreid, gemoderniseerd en geprofessionaliseerd. Nieuwe schrijvers en lezers dienden zich aan en een samengaan van de drie tijdschriften tot een nieuw periodiek was daarom meer dan noodzakelijk. |
|