Zacht Lawijd. Jaargang 8
(2009)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
[pagina 25]
| |
Arno Kuipers
| |
[pagina 26]
| |
François Pauwels kreeg niet alleen bijval van de pers. Ook collega-schrijvers betuigden steun aan Pauwels en hekelden de houding van de ‘Maatschappij’. Zo schreef Pauwels' generatiegenoot en vriend Jan Greshoff hem vanuit Zuid-Afrika: Goede oude vriend, François Désiré Pauwels (1888-1966) is als dichter en romanschrijver thans nauwelijks meer bekend, maar uit de woorden van Jan Greshoff en de steun van De Telegraaf blijkt dat dat tijdens zijn leven heel anders was. In dit artikel wil ik enig nieuw licht werpen op deze vergeten auteur, die niet alleen een merkwaardige positie innam in het Nederlandse literaire landschap, maar als prominent strafpleiter ook buiten de literatuur veelvuldig van zich deed spreken. Foto Edith Visser [Letterkundig Museum]
| |
[pagina 27]
| |
Student met BloemFrançois Pauwels werd geboren in Amsterdam in een artistiek Vlaams-Nederlands milieu. Zijn vader was de tenor Desiré Pauwels, oorspronkelijk afkomstig uit Gent, maar verbonden aan de Nederlandsche Opera in Amsterdam. Zijn moeder was de actrice Sophie van Biene. François Pauwels wou op jonge leeftijd liefst zelf ook zanger worden, maar zijn vader drong er bij hem op aan om een conventioneler vak te kiezen. Het werd de rechtenstudie met als doel de advocatuur. Vader Pauwels gaf zijn zoon wel een navolgenswaardig voorbeeld mee, zoals deze later optekende in zijn autobiografische jeugdroman Het duel (1938): ‘“Je moet advocaat worden...” raadt m'n vader. In mijn jeugd ging ik luisteren naar Odilon Périer, de beroemdste advocaat van België. Dat is een mooi beroep!”’Ga naar eind3 Odilon Périer was in de negentiende eeuw een bevlogen advocaat in het Belgische Dendermonde. Daarnaast was hij een sociaal betrokken letterkundige die ondermeer schreef over misstanden in de Vlaamse katoenindustrie.Ga naar eind4 François Pauwels zou zich later een meer dan waardig opvolger van Périer tonen. Na zijn gymnasiumtijd studeerde François Pauwels enige tijd in Amsterdam, maar hij maakte zijn studie rechten af in Utrecht. In 1915 promoveerde hij er op stellingen aan de juridische faculteit. Hij volgde daarmee het spoor van de dichter J.C. Bloem die ook rechten in Utrecht studeerde en er eveneens op stellingen promoveerde (hoewel die stellingen groten-Korte Nieuwstraat 33 in Utrecht het studentenhuis waar Pauwels woonde met J.C. Bloem
Achterschrift van Pauwels' briefkaart [Letterkundig Museum]
| |
[pagina 28]
| |
deels gekopieerd waren uit het stellingenboekje van dichter-jurist P.N. van Eyck).Ga naar eind5 Door de gedeelde studie kenden Bloem en Pauwels elkaar goed, ze woonden enige tijd zelfs samen in een pensionaat aan de Korte Nieuwstraat. Tijdens de voorbereidingen voor dit artikel is contact opgenomen met de dochter van François Pauwels, hetgeen leidde tot de schenking van een onbekend gelegenheidsgedicht van J.C. Bloem aan Pauwels uit 1914 aan het Letterkundig Museum. Bloem dankt Pauwels in dit gedicht voor een fruitmand (‘tresoor vol roode fruiten’) die hij, waarschijnlijk tijdens
J.C. Bloem, ‘Dankoffer aan Francois Pauwels’ [Letterkundig Museum]
| |
[pagina 29]
| |
ziekte, van Pauwels had ontvangen. Dat Pauwels in zijn Utrechtse studententijd vriendschap voor het leven sloot met J.C. Bloem, blijkt ook uit de brief die Bloem zo'n vijftig jaar na dit gedicht aan Pauwels schreef en die mevrouw Pauwels ook aan het Letterkundig Museum schonk.Ga naar eind6 Bloem meldt zich in deze brief wegens zijn gezondheid af voor een avondje bij Pauwels: Vanochtend ontving ik je invitatie. Tot mijn grote spijt zal ik niet kunnen komen. Ik ben het laatste jaar vrij nerveus en zie daardoor tegen het reizen op, hoewel ik physiek gesproken eigenlijk niets markeer. Ik hoop toch, misschien against hope, dat ik de volgende keer wel van de partij zal kunnen zijn.Ga naar eind7 Van die volgende partij is het misschien niet meer gekomen. Beide dichters overleden in 1966. Behalve met Bloem sloot Pauwels in zijn Utrechtse studentenjaren vriendschap met de dichters A. Roland Holst (‘Jany’) en Greshoff, maar ook met de jonggestorven kunstenaar en aartsquerulant Erich Wichman. Jan Greshoff emigreerde naar Zuid-Afrika, maar met Bloem en Roland Holst zou Pauwels later met regelmaat een gezellig samenzijn van oudere dichters organiseren in Café Americain aan het Leidesplein of in etablissementen aan het Rembrandtplein. Die avondjes werden ook vaak bijgewoond door mr. H.W.J.M. Keuls - een andere minder bekende dichterjurist uit de kring van de ‘generatie van 1910’ - en Victor van Vriesland.Ga naar eind8 Pauwels deed danig van zich horen tijdens zijn studentenjaren. Zo stelde hij de bundel met studentenpoëzie Io vivat! (1912) samen, was hij actief in de Amsterdamse kringen van Propria Cures en was hij bovendien redacteur van het Utrechtse studentenblad Vox Studiosorum. Pauwels was ook bedrijvig in de Utrechtse ‘Litterair-Historische Kring’, die gelieerd was aan dit studentenweekblad en aan het Utrechtse Studentencorps. Rob Delvigne heeft het Utrechtse studentenwereldje rond deze ‘Litterair-Historische Kring’ onderzocht. Hij beschrijft ondermeer hoe op een cabaretavond van de ‘Kring’ in 1913 de drie dichters A. Roland Holst, J.C. Bloem en François Pauwels op rijm speechten, al improviserend.Ga naar eind9 | |
In De Beweging van VerweyPauwels zette zijn eerste schreden op het pad van de literatuur dus als student. Ze stonden vooral in het teken van de poëzie. Zoals Pauwels qua rechtenstudie min of meer hetzelfde traject volgde als Bloem (hij deed er misschien iets minder lang over), zo vertoont ook Pauwels' doorbraak als dichter grote overeenkomst met die van Bloem. Bij zowel Bloem als Pauwels kan die doorbraak worden gerelateerd aan het verschijnen van hun werk in het gezaghebbende maandblad De Beweging, dat onder redactie stond van dichter-criticus Albert Verwey. In 1910 verschenen de eerste gedichten van Bloem in Verweys tijdschrift. Pauwels volgde in 1911 met het lange gedicht ‘De Vreemde Tocht’.Ga naar eind10 | |
[pagina 30]
| |
Jan Greshoff, die zich in 1954 nog meer dan François Pauwels zelf ergerde aan de kwestie rond de Leidse Maatschappij, wijdde een aflevering van zijn vaste literaire kroniek in de Haagse courant Het Vaderland aan Pauwels en hij herinnert zich in dit stuk de eerste publicatie van zijn vriend in De Beweging: Hoe is het mogelijk dat het rare en hinderlijke lichaam in Leiden de schrijver van een veertiental romans en een tiental bundels | |
[pagina 31]
| |
gedichten na zijn zestigste pas ontdekt? En dat terwijl het overigens gereed staat ieder jongmaatje op grond van enige geringe proeven in zich op te nemen? Dit is mogelijk, alléén, doordat François Pauwels gedurende tientallen jaren stelselmatig miskend en met vereende krachten in een donkere hoek geduwd werd. Toen hij, student nog, in ‘De beweging’ van Verwey zijn Nachtelijke Sleepster gedrukt zag, waren wij, zijn tijdgenoten, er zeker van dat een nieuw en groot dichter onder ons was opgestaan. Dit machtige brede gedicht heeft met de jaren niets van zijn fascinerende kracht ingeboet en is en blijft, naar mijn smaak en overtuiging, een van de belangrijkste en schoonste uit ons moderne lierdicht.Ga naar eind11 Hoewel François Pauwels in 1908 op amper negentienjarige leeftijd al debuteerde met de bundel Gedichten (bij de uitgeverij Meindert Boogaerdt jr. te Rotterdam) en hij reeds verzen had gepubliceerd in verschillende tijdschriften als Nederland, Het Leven en Propria Cures, werd zijn naam pas echt gevestigd toen het lange gedicht de ‘De vreemde tocht’ werd opgenomen in De Beweging. Greshoff noemt hier abusievelijk het grote gedicht ‘De nachtelijke sleepster’, maar dat is van latere datum. Dat gedicht verscheen in 1913 in De Nieuwe Gids en pas in 1919 in de bundel Fantomen. Greshoffs vergissing is wel enigszins begrijpelijk, want juist deze twee lange gedichten worden gezien als Pauwels' belangrijkste bijdrage aan de poëzie. Ze behoren ook tot zijn meest gebloemleesde. Gerrit Komrij koos voor zijn bekende bloemlezing als enige gedicht van Pauwels ‘De vreemde tocht’, hetzelfde gedicht dus waarvoor Albert Verwey in 1911 de kolommen van De Beweging opende. Uit de correspondentie van François Pauwels met Albert Verwey blijkt dat J.C. Bloem Pauwels van advies diende bij zijn zendingen aan De Beweging. Pauwels merkte in een brief aan Verwey uit april 1912 bijvoorbeeld op dat ‘vriend Bloem’ hem had aangeraden enkele nieuwe gedichten te sturen. Dat Bloem Pauwels adviseerde welke gedichten hij het beste naar Verwey kon sturen, was waarschijnlijk niet onnuttig. Eenvoudig was het immers niet om in het tijdschrift van de oud-Tachtiger terecht te komen. Het werd rond 1910 gezien als één van de gezaghebbendste tijdschriften, hoewel er ook wel tegenstanders waren van Verweys streven om de oorspronkelijke ‘beweging’ van Tachtig verder te zetten op een hoger en idealistischer plan.Ga naar eind12 Uit de correspondentie blijkt dat Pauwels al vanaf begin 1909 pogingen ondernam om toegelaten te worden tot De Beweging en vele gedichten opstuurde. Pas met de zending waarvan ‘De vreemde tocht’ deel uitmaakt, reageerde Verwey uitvoerig. Hij achtte de kwaliteit van ‘De vreemde tocht’ kennelijk zeer hoog, want het gedicht ontlokte hem een lang antwoord, waarin hij niet alleen acceptatie voor De Beweging toezegde, maar ook enkele van zijn opvattingen over poëzie uiteenzette: Een gedicht is niet enkel een uiterlijke schoonheid, maar ook een innerlijke reiniging, omdat door de bewustmaking van den dichter de verschillende gevoels-toestanden zich van elkaar losmaken en de | |
[pagina 32]
| |
lagere zich schikken onder de hoogere. Uw gedicht drukt een dergelijke werking uit en als ge dit ziet en dit streven van uw wezen trouw blijft, zijt ge in de goede richting.Ga naar eind13 François Pauwels was uiteraard zeer verheugd over de acceptatie. Hij antwoordde aan Verwey: ‘Waarde Meester, uw schrijven met de verblijdende mededeeling dat U mijn gedicht voor “De beweging” aanvaardt, maakte mij gelukkig.’ En hij voegde daaraan toe: ‘het is of het in mij nu ook lente geworden is, want een jong vertrouwen bloeit in mij en dat hebt Gij, meester, mij gegeven. Wanneer het ooit tot een zomer moge volgroeien, weet ik wien het te danken is’.Ga naar eind14 | |
De vreemde tochtAan het door Verwey zo geprezen ‘De vreemde tocht’ valt in eerste instantie vooral de omvang op. Het in een strak schema gegoten gedicht telt maar liefst tweeëntwintig strofen van acht verzen. Het is een verhalend gedicht over een man met paard en wagen die een aangespoeld lijk van de kust komt halen. Albert Verwey reserveerde zijn lof voor dit gedicht niet enkel voor zijn brieven aan Pauwels. Toen Pauwels' tweede bundel Het kristallen masker verscheen, waarin ‘De vreemde tocht’ was opgenomen, besteedde hij er een aflevering van zijn kritische kroniek in De Beweging aan. Verwey zegt hierin over het gedicht: Op een stormigen dag wordt door een man, met kar en paard, van een wrak aan onze duinenkust, een lijk gehaald. Anders niet. Maar ik zou niemand raden, na François Pauwels, dit onderwerp ook eens te behandelen. Hij - terwijl niets in zijn werk recht gaf zoo iets goeds van hem te verwachten - heeft in dit geval de aanleiding gegeven die hij behoefde. Hij heeft het gemaakt tot zijn eigendom. Hij heeft het met zulk een vasten greep naar zich toegenomen en het zoozeer doordrongen van zijn bedoelingen, dat wie het na hem zou behandelen aldoor weer den kijk en de gedachten, ja zelfs de woordenkeus van Pauwels ontmoeten zou.Ga naar eind15 Verwey verklaart aan het slot van zijn uitvoerige bespreking dat hij Pauwels had opgenomen in De Beweging om te laten zien dat realistische of ‘familiare’ poëzie ook wezenlijk goed kan zijn. Pauwels' publicaties in De Beweging vielen overigens niet bij iedereen in goede aarde. Uit brieven van A. Roland Holst uit deze tijd is bijvoorbeeld op te maken dat deze eigenlijk een broertje dood had aan Albert Verwey en De Beweging en met lede ogen aanzag hoe Verwey alle belangrijke dichters van zijn tijd naar zich probeerde toe te trekken. Op Pauwels' bijdragen aan De Beweging maakte hij zelfs een spotvers in een brief aan de criticus Dirk Coster: | |
[pagina 33]
| |
‘Het Schip “De Beweging”
Dat pas in zee ging
Toen Pauwels meeging
En koers nam naar waar Albert's ster hing -
Maar goddank verging voor het te vér ging -’
Maar zoover is 't nog niet, helaas. Kom jij nog niet met je kanonneerboot?Ga naar eind16 De bespreking van Het kristallen masker door Albert Verwey in het knipselplakboek van François Pauwels [Letterkundig Museum]
| |
[pagina 34]
| |
Die ‘kanonneerboot’ waarmee Dirk Coster het ‘schip’ van De Beweging moest doen zinken, was het tijdschrift waarvoor Coster in deze jaren plannen smeedde en dat alle anti-Bewegingers zou moeten verenigen.Ga naar eind17 Dit tijdschrift kwam echter niet van de grond. Pas in 1920 verscheen Costers eigen tijdschrift De Stem, maar toen was De Beweging al van het toneel verdwenen. Roland Holsts ergernis over Pauwels' aanschurken bij Verwey kon de vriendschappelijke betrekkingen tussen beide dichters overigens niet verstoren. Tot op hoge leeftijd bleef de relatie hartelijk. Zo stelde Pauwels in 1949 nog aan ‘De prins der dichters’ voor om de status van de auteursroem uit te buiten en ‘in augustus per auto de “lage landen nauwkeurig te onderzoeken op erotische mogelijkheden”. Holst schreef terug dat dit plan hem zeer aanlokte, maar deze seksvakantie van beide zestigers is niet doorgegaan’.Ga naar eind18 | |
Het lange gedichtIn zijn brieven aan Verwey stak Pauwels niet onder stoelen of banken dat hem een heel ander soort poëzie voor ogen stond dan de poëzie van de Tachtigers en de poëzie die in de nasleep van Tachtig werd geproduceerd. In januari 1909 schreef hij bijvoorbeeld aan Verwey: Versta mij wel, Geachte Heer, ik ontken niet het groote nut dat de mannen van 80 op den groei onzer Vaderlandsche dichtkunst hebben uitgeoefend, maar het vooze vormschoon van velen hunner heeft oppervlakkigheid en gebrek aan innerlijkheid gekweekt. Uw werk blijft door zijn fijn-intellectueele diepte, zijn stadige verscherping van levensvisie daarop een uitzondering.Ga naar eind19 In de roman Het duel heeft François Pauwels de ontwikkeling van zijn opvattingen over poëzie ook genoteerd. Zo wordt erin beschreven hoe de jonge Pauwels op zijn puberkamertje worstelt met de gedichten van de Tachtigers: Om me te oefenen lees ik veel gedichten, maar ik begrijp er zoo weinig van. Iedereen dweept met de mannen van tachtig, al wat de vroegere dichters gemaakt hebben is rijmelarij of, zooals ze dat noemen: rhetoriek. Toch kan ik niet gelooven dat je de woorden aan elkaar moet koppelen, veel uitzonderlijke adjectieven gebruiken en duister zijn, om een mooi gedicht te schrijven.Ga naar eind20 Door deze woorden verbaast het niet dat Pauwels zich ook heeft bemoeid met het zogenaamde ‘retoriekdebat’ uit 1913. Dit debat vond plaats onder de hoede van Albert Verwey in De Beweging. De dichter Geerten Gossaert (F.C. Gerretson) publiceerde in 1913 een essay over Swinburne waarin hij de terugkeer van ‘bezielde retoriek’ bepleitte. Het was een radicaal stuk want ‘retoriek’ was sinds het eerste optreden van de Tachtigers een taboewoord geworden. Gossaert bepleitte de terugkeer van oude beelden, desnoods zelfs | |
[pagina 35]
| |
ingesleten beelden als ze maar waarachtig, dus ‘bezield’ waren. Ook bepleitte hij in zijn stuk nieuwe aandacht voor de volzin, tegen het gewoeker op woordniveau van de Tachtigers. Albert Verwey pikte het pleidooi van Gossaert op en publiceerde in 1913 in De Beweging zijn belangrijke artikel ‘De richting van de hedendaagsche poëzie’ waarin hij op Gossaert reageerde en hem in grote lijnen bijtrad.Ga naar eind21 Pauwels was geestdriftig over dit pleidooi voor het herstel van de herkenbare beeldspraak en de vormbeheersing. Pauwels' eigen bijdrage aan het debat was een vertaling van de lange negentiende-eeuwse ballade Das Hexenlied van de Duitse auteur Ernst von Wildenbruch (1845-1909). Pauwels liet deze vertaling voorafgaan door een eigen manifest: ‘Een korte waardebepaling van het verhalend gedicht voor onze tegenwoordige verskunst’. In dit manifest wordt gevraagd om de terugkeer van het lange epische gedicht: Het is mijn persoonlijke, hechte overtuiging dat een her-populariseering onzer Nederlandsche Verskunst alleen mogelijk is door het verhalend gedicht. De ziel, het innerlijk gevoelsleven van het schrijvend individu is thans genoeg uitgeplozen en langzamerhand een opgeblazen onbelangrijkheid geworden. Daarnaast kwijnt een anarchistische, bloedlooze quasi-epiek, waar het philosopisch-beredeneerend element of de sociaal-utopische tendenz wanstaltig uitpuilt.Ga naar eind22 Wat Pauwels blijkens dit manifest voorstond, was een anti-individualistische, collectieve volkspoëzie, aangevoerd door bevlogen dichters, die anders dan de Tachtigers weer in zeer nauw verband moesten staan met de volksgemeenschap, maar daarin toch een leidende positie zouden innemen. Pauwels bepleitte echter geen terugkeer naar de periode vóór de Tachtigers, maar een nieuwe epische dichtkunst, die de verworvenheden van Tachtig incorporeerde en naar een hoger en collectiever niveau moest brengen: De tachtigers hebben ons de poëzie doen kennen als een levende schoonheid, met het individu als middelpunt. Er is echter onder de jongeren of liever jongsten, zeer duidelijk een groep van dichters waar te nemen, die niet langer het individu, maar het leven, in zijn meest verschillende maatschappelijke en zinnelijke nuances, alleen als middelpunt dier levende schoonheid willen aanvaarden. En voor mij persoonlijk, verwacht ik dan, gelijk reeds gezegd, van het verhalend gedicht, waarin het leven tot een handelingseenheid gecomprimeerd wordt, het meest.Ga naar eind23 Pauwels zelf zou zich jarenlang wijden aan verschillende vormen van epische of verhalende gedichten of gedichtenreeksen. Zijn meest ambitieuze project in dit verband was de cyclus Dag van leugen, waarvoor hij al in de jaren tien plannen smeedde, maar dat twintig jaar zou vergen om te voltooien. De bedoeling van dit langdurige project was een ‘autobiografie in verzen’. | |
[pagina 36]
| |
[pagina 37]
| |
[pagina 38]
| |
Sociale strijdUit Pauwels' manifest over het lange gedicht valt wel op te maken dat hij niet helemaal op één lijn zat met Verwey. Waar Verwey, bijvoorbeeld in zijn brieven aan Pauwels, de zuiverheid en de eenheid van het gedicht benadrukte, legde Pauwels veel meer de nadruk op de lezer en de sociale rol die het (lange) gedicht moest spelen. Meer en meer ontpopte François Pauwels zich in de jaren tien als een sociaal bewogen dichter aan de linkerzijde van het politieke spectrum. Te midden van zijn conservatieve, zo niet reactionaire vrienden uit de studententijd Bloem en Roland Holst was hij daardoor een uitzondering. Te midden van latere vrienden als A.M. de Jong en Dirk Coster was hij ideologisch beter op zijn plaats. Op instigatie van A.M. de Jong sloot Pauwels zich zelfs enige tijd aan bij de s.d.a.p., maar die partij hield hij na een tijdje toch weer voor gezien. Hij zelf zei hierover: ‘In mijn jeugd, toen ik bevriend was met de schrijver A.M. de Jong ben ik per ongeluk drie maanden lid geweest van de s.d.a.p. Beste mensen, maar het in de maat lopen ligt mij nu eenmaal niet’.Ga naar eind24 Een echte partijganger was Pauwels dus niet en hoewel hij in veel bloemlezingen als ‘socialistisch dichter’ werd gerubriceerd, gaat het te ver om hem echt als een representant van de rode zuil te zien. Zijn gedichten zijn ook niet propagandistisch van aard, wel zijn de zwakkeren in de samenleving vaak onderwerp van zijn lange gedichten. In 1919 verscheen Pauwels' derde bundel Fantomen bij Meulenhoff. Deze bundel bevat het tweede bekende lange gedicht van Pauwels: ‘De nachtelijke sleepster’. Het was al in 1913 voorgepubliceerd in De Nieuwe Gids. Notabene, want dat was het tijdschrift van de Tachtigers, nog altijd onder leiding van Willem Kloos. Pauwels was dus ook wel weer zo pragmatisch dat hij zich niet een mogelijkheid om te publiceren liet ontglippen, al was dat in het oude blad van de door hem zo gesmade Tachtigers. ‘De nachtelijke sleepster’ handelt over een schippersvrouw die 's nachts het binnenvaartschip over het jaagpad moet voortslepen terwijl de schipper en het gezin in het vooronder slapen. Meer nog dan in ‘De vreemde tocht’ komt Pauwels' sociale visie hier naar voren. Een beschouwende ik-figuur ziet in het gedicht zijn romantische stemming over het landschap en de nacht omslaan als uit het donker opeens deze gebogen vrouw naar voren komt met het zware schip aan haar juk. | |
Lof van Bloem en NijhoffPauwels' oude vriend Bloem was zeer onder de indruk van Fantomen, vooral omdat Pauwels volgens Bloem niet een concrete sociale boodschap vertolkte, maar het menselijke leed zelf toonde. Over ‘De nachtelijke sleepster’ schreef hij: Hoevele moderne dichters zouden zich door dit onderwerp niet hebben laten verleiden om het min of meer sociaal-poli- | |
[pagina 39]
| |
tiek te behandelen, en het aldus, zoo niet te verknoeien, dan toch te verkleinen; want het is een verkleining van de grootheid van het menschelijk lijden, de oorsprong ervan ergens anders dan in het enkele feit van het mensch-zijn te zoeken.Ga naar eind25 Francois Pauwels en zijn hond in De Nederlandsche Dameskroniek, 1925 [Letterkundig Museum]
| |
[pagina 40]
| |
[pagina 41]
| |
[pagina 42]
| |
Ook de dichter Nijhoff noemde ‘De nachtelijke sleepster’ Pauwels' beste gedicht: ‘Ik had de “Nachtelijke sleepster” heel wat liever geschreven dan de “Iris” die zoveel tot Perks populariteit bijdraagt, of zelfs dan “Het kindeke van den dood” van Hemkes, om eens een dichter te noemen die ook door één enkel gedicht terecht bekend mag blijven’.Ga naar eind26 Veel minder was Nijhoff te spreken over Pauwels' vierde bundel, Tziganen uit 1924: ‘Ik ken weinig dichters die, met zulk een geschoolde metriek, zulk een volkomen gebrek aan ritme vertonen, en waarbij de woorden, ook als ze treffend en tekenend gekozen zijn, zo dikwijls gezocht en zo zelden gevonden lijken’.Ga naar eind27 Een uitzondering maakte hij voor het gedicht ‘Asyl’, waarin hij weer de kwaliteiten van de oude Pauwels terugvond. Veel later pas zou Nijhoff Pauwels weer met lof toespreken. Enkele jaren na de oorlog schreef hij Pauwels een brief naar aanleiding van de uiteindelijke voltooiing van Dag van leugen, een menschenleven in verzen (1948): Welk een benijdbare vruchtbaarheid! Er is een zekere tegenstrijdigheid in de gevoelens, zo jeugdig, en de vorm, zo meesterlijk beheerst, maar deze tegenstrijdigheid is jou geheel eigen en behoort bij je persoonlijkheid. Zo ben je nu eenmaal geschapen, en het is nutteloos om met de Schepper in discussie te gaan. Daarom weet ik niet, of jij je leven mag gelijkstellen met een ‘dag van leugen’, zoals je doet in het laatste sonnet, waarvan het eerste kwatrijn schitterend is door beeldende kracht. Ik denk onwillekeurig terug aan Het Kristallen Masker, aan het onvergetelijke ‘De Weezen’ en aan de prachtige regels: ‘En zij die weten wat de dood is.
Zij leven 't leven met gezang -’
Je bent nu zelf, door de barbaarse oorlogsjaren, zo verweesd geweest als de meisjes van het weeshuis, zo gemarteld als het paard dat je in de ‘Vreemde Tocht’ beschrijft, - maar daarmede is het leven nog geen leugen geworden. Neen, dit is een geestelijke capitulatie, en ‘il ne faut jamais capituler’.Ga naar eind28 Nijhoff zinspeelde hier op Pauwels' oorlogsjaren, die hij als kind van een joodse moeder grotendeels in de onderduik had moeten doorbrengen. Veel van de familieleden van moederskant (de familie Van Biene) overleefden de oorlog niet. Capituleren deed Pauwels echter niet. Na de oorlog zette hij met volle kracht zijn praktijk als strafrechtadvocaat voort en zou hij blijven getuigen van zijn sociale bekommernis in meerdere romans en verhalenbundels. | |
Naar het prozaVanaf het midden van de jaren twintig begon Pauwels zich toe te leggen op het proza. Het is heel wel mogelijk dat de negatieve kritieken op Tziganen bij Pauwels' wending richting het proza een rol hebben gespeeld. Behalve Nij- | |
[pagina 43]
| |
Tziganen (1924). Bandontwerp van P.A.H. Hofman [Privécollectie]
hoff waren ook verschillende jongeren rond de tijdschriften Het Getij en De Vrije bladen niet echt te spreken over Tziganen. In een gesprek met de bekende interviewer Pannekoek gaf Pauwels hierover het volgende commentaar: Door aanleg voel ik mij aangetrokken tot de maatschappelijke verschijnselen, tot sentimenten, die door de meesten gevoeld worden. Dat ben ik begonnen met te zeggen in De Vreemde Tocht. Ik heb het voortgezet in Fantomen en Tziganen. En nu is het zoo eigenaardig dat ik op het eerste boek goede en op het tweede fel-afbrekende critiek van de jongeren heb gekregen. Overal is verzet tegen mij, en dat, omdat ik advocaat ben en uit mijn practijk sentimenten overbreng naar mijn poëzie. Ze zeggen dat ik oudbakken gedachten heb. Maar die oudbakken gedachten liggen de menschen na aan het hart en ik heb daardoor de groote massa gewonnen, meer dan door woordvondsten.Ga naar eind29 | |
[pagina 44]
| |
Toch zou Pauwels zich steeds meer gaan richten op het proza, hoewel hij dus zijn grote poëzieproject Dag van leugen bleef voortzetten. Net als zijn poëzie kent Pauwels' proza een evident sociale strekking. Maar meer dan de poëzie staat Pauwels' proza, vanaf de eerste verhalenbundel Boeven en burgers uit 1926 tot en met de laatste in 1966 postuum verschenen roman Het recht ontkleed, in nauw verband met zijn loopbaan als strafpleiter. | |
AdvocaatNa zijn promotie in Utrecht in 1915 verhuisde Pauwels naar Amsterdam. Hij was enige tijd in de leer bij andere kantoren, maar kon al gauw zijn eigen praktijk opzetten, hoewel de weg daartoe niet over rozen ging. Dat heeft Pauwels ondermeer beschreven in zijn autobiografische romans Griffioen (1946) en Als het niet waar is (1961). De jonge Pauwels wist wel al zeer vroeg zijn reputatie te vestigen. Amper begonnen aan zijn juridische loopbaan, | |
[pagina 45]
| |
kon hij de geruchtmakende Spaarndammer moordzaak geheel doen kantelen. Wegens moord op twee zusters in 1910 was een verdachte tot twintig jaar veroordeeld. Pauwels voerde de verdediging in het hoger beroep met vrijspraak als resultaat. Een andere ophefmakende zaak waarin Pauwels succes had als verdediger, was het proces tegen collega-auteur Maurits Dekker, die in 1922 ten onrechte werd verdacht van moord.Ga naar eind30 Pauwels trad ook op in politieke processen. Hij verdedigde de Duitse auteur Heinz Liepmann, die in zijn anti-nazistische roman Das VaterlandEén van de triomfen van Francois Pauwels. De Telegraaf, 4 mei 1962 [Letterkundig Museum]
| |
[pagina 46]
| |
(1933) de Duitse rijkspresident Hindenburg zou hebben beledigd en daarom in 1934 werd gearresteerd in Amsterdam.Ga naar eind31 Pauwels bood zich tevergeefs aan als verdediger van Marinus van der Lubbe in het proces wegens de Rijksdagbrand in 1933.Ga naar eind32 Buiten de discipline van het strafrecht deed Pauwels van zich spreken in veel echtscheidingszaken. Pauwels was bijvoorbeeld betrokken bij de echtscheiding van de ouders van de dichter Hans Andreus.Ga naar eind33 Pauwels koos vaak fel positie voor de rechten van de vrouw en streefde ernaar echtscheidingsprocedures te vereenvoudigen. Deze kwesties verwerkte hij in zijn roman Tine Kipra's echtscheiding uit 1929. Zelf scheidde Pauwels van zijn eerste vrouw Rebecca Koe en trouwde voor tweede maal met Maria Magdalena Hemminga in 1932. Pauwels' laatste grote optreden was de verdediging van Hennie W. in de Baarnse moordzaak in de jaren 1961-1963. Hennie W. was de handlanger van de twee welgestelde broers uit Baarn die een vriendje ombrachten bij hun familielandgoed. Deze moordzaak veroorzaakte een enorme ophef in Nederland, maar Pauwels poogde uit alle macht verdachte Hennie W., die hij vooral als meeloper en niet als hoofddader zag, te behoeden voor al te hoge straffen. Pauwels was tijdens deze zaak al in de zeventig en de zaak vergde veel van zijn krachten en hij heeft waarschijnlijk daarom deze zaak zelf niet meer verwerkt in een roman. De zaak heeft wel tot andere literaire verwerkingen geleid, door Johan Fabricius (Jongensspel, 1963), Manuel van Loggem (Jeugdproces, 1963) en Thomas Rosenboom (Vriend van verdienste, 1985).Ga naar eind34 Meer dan vijftig jaar was Pauwels actief als strafpleiter. Gedurende het grootste gedeelte van deze periode voerde hij zijn praktijk in de P.C. Hooftstraat te Amsterdam, nummer 22. In die vijftig jaar groeide hij uit tot één van de befaamdste strafpleiters van Nederland, vergelijkbaar met hedendaagse topadvocaten als Abraham Moskowicz en Gerard Spong. Als dichter en romancier mag Pauwels dan wel enigszins in de vergetelheid zijn geraakt, onder juristen en met name dan onder de strafrechtspecialisten, kent zijn naam nog steeds een grote weerklank. Het is vooral ook aan mr. Moszkowicz jr. te danken dat aan de naam van François Pauwels af en toe nog wordt herinnerd. In een interview in Opzij verklaarde Moszkowicz bijvoorbeeld dat er slechts drie advocaten pur sang per eeuw opstaan: ‘In de vorige eeuw waren dat François D. Pauwels, A.F. Kokoski en mijn vader’.Ga naar eind35 Pauwels' reputatie als strafpleiter kwam, behalve uit zijn dossierkennis en een radicale visie op het strafstelsel, voort uit het feit dat hij een principiële voorstander was van de juryrechtspraak. Hier speelt Pauwels' Vlaamse achtergrond een rol, want in België was en is in het strafrecht juryrechtspraak gebruikelijk. Een oratorisch begaafd pleiter, zoals Odilon Périer in de negentiende eeuw, kon daar zijn voordeel mee doen. In Nederland behoorde Pauwels met zijn standpunt over de jury tot de minderheid, maar hij opereerde in de rechtbank alsof de juryrechtspraak al was ingevoerd. Met zijn verbale begaafdheid zorgde Pauwels menigmaal voor vuurwerk in de zaal, soms tot afgrijzen van de rechterlijke macht. Het maakte Pauwels geliefd bij de pers en de publieke tribune zat vaak vol als hij moest pleiten. | |
[pagina 47]
| |
Herendiner in 1959 met v.l.n.r. A. Roland Holst (op de rug gezien), J. Greshoff, A. Besnard, François Pauwels en J.C. Bloem. Foto Edith Visser [Letterkundig Museum]
| |
De komedie van het rechtAnders dan die bekendere schrijvende advocaat, F. Bordewijk, die een strikte scheiding aanbracht tussen zijn hoofdberoep en de literatuur, putte Pauwels voor zijn literaire werken direct uit zijn advocatenpraktijk. Sterker nog: François Pauwels vermengde advocatuur en roman in één groot levenslang project dat ten doel had de perversiteiten van het strafrecht en de inhumaniteit van de cellulaire opsluiting aan te kaarten. De gevallen die Pauwels in zijn praktijk als advocaat ontmoette, sterkten hem in de gedachte dat misdadigers vaak zelf ook slachtoffers waren en dat de rechtspraak met de omstandigheden geen rekening hield. Het middel van de celstraf was dan vaak erger dan de kwaal van de misdaad. Deze opvattingen waren vooral in het interbellum nog buitengewoon radicaal. In zijn grote autobiografische terugblik Als het niet waar is heeft Pauwels de ontwikkeling van zijn denken over het strafrecht beschreven. Pauwels' alter ego in deze roman, ‘Mr. Orlando’, vindt geen bevrediging in de verdediging van verdachten alleen, hij wil het onrecht in het strafstelsel breder aanpakken en stort zich daarom op de literatuur: ‘Ik wil meer en anders. | |
[pagina 48]
| |
Illustratie uit De Groene Amsterdammer, 16 februari 1929
Verklaring over advocatuur en schrijverij [Letterkundig Museum]
Het succes van een geslaagde pleitrede is als het werk van een journalist. Het leeft niet langer dan één dag. Ik wil iets blijvends. Een resultaat dat mij overleeft’.Ga naar eind36 Het levensdoel van Orlando/Pauwels wordt dan de bestrijding van de cellulaire opsluiting, in de rechtbank en in de literatuur. Ik ben ervan overtuigd dat niemand kan leven achter een gesloten deur. De mens waakt ervoor dat zijn vogel in een ruimte verblijft die vele malen zijn geringe omvang beslaat. Hij haast zich zijn hond van de riem los te maken om hem een vrijheid van beweging te gunnen die voor het dier een levensbehoefte is. Alleen zijn medemens, die de ruimte evenzeer nodig heeft als de lucht die hij inademt, sluit hij in een hok. Om hem te straffen. Waaraan ontleent hij dat recht? - In ieder mens schuilt de misdaad. Hij heeft alleen het recht zich te beveiligen en dat bereikt hij niet door te straffen, maar door te isoleren en op te voeden. Achter een gesloten deur valt niets te bereiken. Daar kweekt men alleen recidivisten!Ga naar eind37 Uit dit thema zou Pauwels vele verhalen en romans scheppen. Hij gaf zijn project de verzameltitel ‘De komedie van het recht’ mee. Een aantal prozawerken van Pauwels werd een groot succes. Zijn verhalenbundel Boeven en burgers uit 1926 werd voor het theater bewerkt en de naoorlogse roman Tijgers werd vertaald in het Frans. | |
[pagina 49]
| |
De Telegraaf, 10 januari 1966 [Letterkundig Museum]
Eén van Pauwels' succesvolste werken was de roman Rechter Thomas uit 1937. Deze werd in 1953 verfilmd door Walter Smith met rollen van onder anderen Ton van Duinhoven en Max Croiset. Hoofdpersoon is de goedaardige rechter Thomas die in de fietsendief ‘Moppie’ zijn overleden zoon herkent. Moppie wordt voor het stelen van een fiets (‘een zwijntje’) zwaar gestraft, maar weet te ontsnappen uit het huis van bewaring, waarna het hem in het Amsterdamse criminele milieu van kwaad tot erger gaat. Door nood gedwongen raakt hij in handen van de echte zware jongens. Uiteindelijk zoekt Moppie zijn heil bij rechter Thomas. De rechter gaat dan om | |
[pagina 50]
| |
sentimentele redenen over de grenzen van zijn beroepscode heen en helpt de zwaargestrafte ‘zwijntjesjager’. In Pauwels' thematiek is hij daarom uiteindelijk de morele overwinnaar op een rigide en onmenselijk strafsysteem. Vooral vóór de oorlog was François Pauwels met zijn kritiek op de celstraf een revolutionaire uitzondering. In de jaren zestig heeft hij nog kunnen meemaken hoe veel van zijn ideeën mainstream werden en hij herkende daarvan ook wel weer de excessen, zoals een te gemakkelijk beroep op de spreekwoordelijke ‘moeilijke jeugd’. In zijn postuum verschenen roman Het recht ontkleed uit 1966, laat Pauwels zijn personages over deze zaken discussiëren. Te veel clementie voor ‘gewone’, toerekeningsvatbare misdadigers heeft volgens hen ook een averechts effect: ‘Oneindige psychiatrische bespiegelingen, een korte straf met snoepreisjes naar huis, waarbij de recidive eigenlijk wordt uitgelokt!’.Ga naar eind38 De kritiek op het opsluiten in de cel blijft echter overeind: | |
‘Dus allemaal levenslang?...’‘In bepaalde gevallen zeker! In de allereerste plaats dient de maatschappij beveiligd te worden! Ik stel echter één voorwaarde: weg met de cel! Die onteert niet alleen de misdadigers, maar ook de rechter die genoodzaakt wordt van dat middeleeuwse martelinstrument gebruik te maken!’Ga naar eind39
François Pauwels overleed op 8 januari 1966 in zijn woonplaats Amstelveen. Hij ligt begraven op Zorgvlied in Amsterdam. | |
[pagina 51]
| |
Veel dank aan Sophie Pauwels en Audrey van den Broek. |
|