Zacht Lawijd. Jaargang 8
(2009)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||||
[Nummer 4]Victro E. van Vriesland [Letterkundig Museum]
| |||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||
Gillis Dorleijn & Sandra van Voorst
| |||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||
P.C. Boutens, Herman Robbers, M. Nijhoff, Frans Mijnssen en J.W.F. Werumeus Buning in 1923 het initiatief hadden genomen, een vereniging die zich ten doel stelde contact en samenwerking tussen schrijvers, dichters, essayisten, historici, vertalers, critici, uitgevers, journalisten en scenarioschrijvers in binnen- en buitenland te bevorderen, onafhankelijk van politieke of andere overtuigingen. De Nederlandse auteurs leken aanvankelijk vooral de gezelligheidsdoelen, die nu eenmaal nauw verbonden zijn met genootschappelijkheid, op het oog te hebben; het ging er om elkaar als schrijvers zo nu en dan eens te ontmoeten, ‘niet op de gewone onvermijdelijke vergaderingen’, maar op ‘een paar goede jaarlijksche maaltijden’.Ga naar eind2 Niettemin kan de oprichting van de pen in Nederland worden gezien als een verdere institutionalisering van het moderne auteurschap, die al eerder uit de oprichting van de Vereeniging van Letterkundigen (in 1905) was gebleken. De vvl wilde in de eerste plaats de materiële belangen van schrijvers behartigen. pen Nederland had meer oog voor immateriële belangen en voor de positie van de auteur in de moderne samenleving. Toch bleven de materiële belangen binnen de pen niet geheel buiten beeld. Zo werd in de jaren dertig, waarin de pen-club internationaal en nationaal te maken kreeg met de dan heersende politieke onrust, door sommige leden het belang van een internationaal vertaalbeleid aan de orde gesteld.Ga naar eind3 Johan Schotman bijvoorbeeld, die actief bestuurslid was van de in 1932 opgerichte Vereeniging ‘Nederlandsche Vertalingen’, wist meermalen bij Hermon Ould van pen International gedaan te krijgen om tussen allerlei heikele onderwerpen zoals de vrijheid van meningsuiting en de voor velen ongewenste politisering van de literaire wereld het vertalen als bespreekpunt op de agenda van de internationale pen-congressen te zetten. Het ging daarbij ondere andere om ‘de bestudeering en bestrijding der heerschende wantoestanden op vertaalgebied’ ten einde tot een internationale regeling van de vertaalproblemen te komen.Ga naar eind4 Het regelen van het vertalen, wat in feite inhield dat ervoor gezorgd moest worden dat de kwaliteit van vertalingen op peil kwam èn dat ervoor betaald werd, heeft vanzelfsprekend te maken met de toenemende professionalisering en institutionalisering van de literaire wereld. Dat Nederland anders dan België schandelijk laat was met toe te treden tot de Berner Conventie, waarin het auteursrecht/copyright op grensoverschrijdend publiceren was geregeld, is bekend. Maar toen Nederland het verdrag in 1912 had geratificeerd, was er een wettelijke basis gekomen, ook voor de vertaalpraktijk. Vertalingen van Nederlandse auteurs in het buitenland konden niet meer vrijelijk verschijnen en vice versa: de rechthebbende kreeg controle over zijn werk in het buitenland en kon ook royalties eisen. Vertalen, dat altijd een liefhebberswerk was geweest, ook in de zin van dat het vaak amateuristisch geschiedde - de vertaalfouten waren niet van de lucht en het is bekend dat zelfs vertalingen die zich trots als ‘unabridged’ aanprezen onbeschaamd waren gekortwiekt -, kreeg langzamerhand meer aandacht. Er kwam een roep om professionals die qua aanleg, opleiding, expertise en beroepscode de dilettanten het zwijgen moesten | |||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||
opleggen, en daarvoor moest natuurlijk betaald worden. Er werd ook een beroep gedaan op de overheid om dit proces te faciliteren. Het ging tenslotte bij het vertalen van het buitenlandse erfgoed in het Nederlands om de bewaking van het culturele niveau, en bij de export van de Nederlandse literatuur ook nog eens om het uitdragen van de nationale cultuur. Dit soort processen van professionalisering en institutionalisering verlopen doorgaans traag, ook in dit geval: tussen 1912 en 1991, het jaar waarin het Nederlands Literair Productie en Vertalingen Fonds (nlpvf) werd opgericht, ligt een kleine eeuw. In de jaren dertig zijn er echter, ook in pen-kringen, al duidelijke tekenen van deze processen waar te nemen en na de oorlog kwamen die zelfs in een stroomversnelling. Vertalen werd in de vroege jaren vijftig een van de belangrijkste agendapunten van de pen, maar ook van andere instanties en belangengroepen in de literaire wereld. De professionalisering was bezig zich voort te zetten, hoewel binnen de pen op nogal amateuristische wijze. Er werden allerlei initiatieven ontplooid, projecten opgezet en commissies ingesteld, overigens van zeer wisselende professionaliteit. Ondanks uitvoerige correspondenties, incidentele subsidies van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschap en veel idealisme, liepen de meeste pogingen op niets uit, soms vanwege financiële belemmeringen, soms ook door verschillen in cultuur- en literatuuropvattingen. Er werden lijsten opgesteld met literaire titels die het meest in aanmerking kwamen voor vertaling in het buitenland. In de multi-interpretabele omschrijving ‘die het meest in aanmerking kwamen’ scholen de verschillen en misvattingen. Men probeerde tot een gezamenlijke keuze te komen van de meest gewaardeerde Nederlandse literaire werken, maar tegelijkertijd ook van de hoogst in aanzien staande auteurs en de top10-lijst moest natuurlijk een afspiegeling vormen van het hele scala van Nederlandse literatuur en de ontwikkelingen daarbinnen. Al te gemakkelijk verdween daarbij het perspectief van wat lezers en uitgevers in het buitenland wensten te lezen en uit te geven naar de achtergrond. In het begin van de jaren '50 werd het pen-bestuur inmiddels zozeer overspoeld door kwesties die vertalers en vertalingen betroffen, dat het een apart orgaan creëerde om zich daar speciaal mee bezig te houden. De Commissie voor Vertaalzaken werd in 1953 opgericht als een commissie van het pen-bestuur. Opnieuw een blijk van verdere institutionalisering in de literaire wereld. Wij schetsen hier de voorgeschiedenis van deze commissie. De voornaamste spelers in ons verhaal zijn de bij vertaalzaken betrokken auteurs, critici, hoogleraren en vertalers, de pen-bestuurders, voorts ambtenaren van het ministerie en contacten van over de grens, zowel binnen het verband van pen-International als daarbuiten. Een belangrijke kwestie betrof de wijze waarop auteurs en vertalers via de pen zich aansloten bij de internationale ontwikkelingen op het gebied van het vertaalbeleid: literatuur moest over de grenzen. Daarbij speelden ideele motieven een rol; de doelstellingen van de in 1945 opgerichte unesco vormden daarbij de relevante context. Cultuur en dus ook literatuur werd | |||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||
ingezet om ‘universele waarden te ontwikkelen en de leefomstandigheden van alle mensen op de wereld te verbeteren’.Ga naar eind5 Maar ook pragmatische en commerciële overwegingen dienden zich aan: er moest een werkbaar systeem van informatievoorziening worden opgezet om de prachtige boeken die in een land waren gepubliceerd gericht onder de aandacht van uitgevers, critici, redacteuren en vertalers in andere landen te brengen. De pogingen die pen Nederland ondernam om de hiermee gemoeide processen op gang te brengen of onder controle te krijgen, zijn als gezegd kenmerkend voor de verdere institutionalisering en professionalisering in het literaire veld. Dit niettegenstaande het feit dat de slagvaardigheid binnen de pen werd gefrustreerd door laksheid, onvermogen om commercieel te denken, zich onder meer uitend in een inefficiënte beklemtoning van de mogelijke canonieke status van te vertalen werken in plaats van het zoeken naar aansluiting bij wat de buitenlandse markt wenste. | |||||||||||||||||||||
Een lijstje boeken voor het UNESCO PEN BulletinNa de oorlog was pen International druk bezig in samenwerking met de unesco een vertaalbeleid te ontwikkelen. Zo was er een speciale Commissie voor vertalingen opgericht, waarin onder anderen de internationale secretaris, de Brit Hermon Ould, en een ‘liaison-member’ voor elk land zitting hadden. Eind februari 1950 had Ould aan alle pen-centra een brief gestuurd waarin hij een nieuw bulletin aankondigde dat het potentieel aan te vertalen boeken grensoverschrijdend onder de aandacht moest brengen: het International pen Bulletin of selected books: issued in association with unesco. ‘We have undertaken to produce a quarterly bulletin; the principal object will be to bring the out-standing books published in the different countries to the notice of publishers, critics, and editors of literary journals.’Ga naar eind6 Het bulletin zou in een Franse en een Engelse versie worden uitgegeven en - niet onbelangrijk voor Nederland - was speciaal bedoeld voor de promotie van kleinere literaturen, want Groot-Brittannië, Frankrijk en de Verenigde Staten werden uitgesloten. De procedure was als volgt: ‘Each P.E.N. centre will send a short list of books recently published in Fiction, Biography, Belles Lettres, &c, excluding Poetry and Drama, and books of a purely technical nature’.Ga naar eind7 Daarbij hoorde een korte beschrijving van boek en auteur, en vooral ook een motivatie waarom het boek in kwestie aan het buitenland werd aanbevolen. pen Nederland stelde direct een ‘keuzecommissie’ in, bestaande uit Ben Stroman, die al veel langer had geijverd voor vertaalkwesties, en twee wat jongere auteurs, Adriaan Morriën en Adriaan van der Veen. Maar deze commissie leek minder voortvarend dan haar oprichting. Op 3 juli 1950 schreef een boze voorzitter Victor van Vriesland aan secretaris Johannes Tielrooy dat ze pas met twee titels waren gekomen in plaats van twaalf en dat ze ofwel niets van zich lieten horen, ofwel zich achter elkaar verscholen en hij vond de gang van zaken zeer onbevredigend, daar ‘deze jongelui geacht kunnen worden het minder druk te hebben | |||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||
Adriaan van der Veen, foto Hans Roest [Letterkundig Museum]
dan ondergeteekende’. Hij vreesde ook dat Nederland weer eens bij het buitenland achterbleef, en dat was schadelijk, want ‘juist voor het eerste nummer is het zoo belangrijk hoe wij voor den dag komen, omdat dit het meest de aandacht zal trekken, het meest verspreid zal worden bij wijze van proefnummer en op het Congres in Edinburgh [zal] liggen’.Ga naar eind8 Voor dat Congres in Edinburgh, dat in 1950 gehouden zou worden, was overigens ook een ander promotie-inititatief ondernomen, pen Nederland had al in 1947 Annie Romein-Verschoor opdracht gegeven een boekwerkje te maken met een overzicht van de Nederlandse literatuur. Het boekje, Slib en wolken, was, zoals de auteur in het voorwoord meldde ‘een uitvoer-reclame gelijk die ook voor bloembollen en Edammer kaas in het buitenland verspreid worden, met alle verschillen, die het andersoortige product vereist, met alle overeenkomst, die het doel: een fatsoenlijke propaganda voor een prijswaardig artikel toelaat’.Ga naar eind9 Met behulp van Rijkssubsidie werd het vertaald in het Frans en nu ook als spoedklus in het Engels, ten einde het te kunnen aanbieden aan de deelnemers van het pen Congres in Schotland, zodat de slechte beurt die Nederland met het aanleveren van informatie voor het bulletin vanwege de falende keuzecommissie had gemaakt enigszins zou worden gecompenseerd. | |||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||
Adriaan Morriën, foto Hans Roest [Letterkundig Museum]
Daarmee was de actieve Annie Romein een goede kandidaat om zich met de werkzaamheden te bemoeien. Van Vriesland stelde dan ook aan Tielrooy voor om ‘de beide Adriaans’Ga naar eind10 te ontslaan van hun verplichtingen en een ad hoc keuzecommissie in te stellen, met Annie Romein, Ben Stroman en het Dagelijks Bestuur van pen. Omdat het waarschijnlijk toch niet meer zou lukken om het lijstje op tijd af te krijgen voor het bulletin, stelde deze commissie een plan b op dat eruit bestond om deze ‘eerste lijst, met korte synopses en commentaar als los inlegblad in de Engelsche editie van Annie's boekje’ te leggen.Ga naar eind11 Hierover werd per omgaande bericht aan Ould. Dit plan viel echter niet in goede aarde bij de internationale secretaris, want Van Vriesland liet al op 15 juli weten aan Tielrooy dat hem weliswaar Oulds vrees voor een conflict met het Bulletin van de unesco ‘tamelijk dwaas leek’, maar dat hij wel uit het antwoord van Ould kon opmaken dat ‘onze lijst vermoedelijk toch nog wel op tijd kan zijn vóór het Bulletin’.Ga naar eind12 De lijst, zonder beoordelingen, bereikte de Londense redactie echter niet meer op tijd, alleen twee korte synopses haalden het eerste nummer van het bulletin. Al met al geen fraaie entree voor de promotie van de Nederlandse letteren. | |||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||
Plan b werd uiteindelijk wel uitgevoerd; er werd een lijst ingelegd in het ondertussen vertaalde Silt and Sky van de meest voor vertaling in aanmerking komende Nederlandse boeken. Het ging om de volgende titels:
| |||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||
logse representanten van de literair hoogstaand geachte soort (Slauerhoff, Bordewijk en Vestdijk), het luchtige genre (Van Eyk) en twee historische werken (op een eerder lijstje had ook Huizinga's Erasmus gestaan), in de keuze waarvan we de hand van Annie Romein kunnen herkennen: werk van haar man en van diens leerling, Jacques Presser, de laatste met Napoleon, een vorm van debunking history waar men waarschijnlijk van dacht dat dat internationaal de aandacht zou kunnen trekken. De hand van de linkse Annie Romein zien we wellicht ook in de selectie van een roman van de geëngageerde Dekker (maar dan weer niet zijn spraakmakende Waarom ik niet krankzinnig ben) en van Stiefmoeder aarde van de marxist De Vries. Aart van der Leeuw kon toen nog hoge ogen gooien met zijn vage neoromantiek (een eerder lijstje vermeldde overigens zijn De kleine Rudolf), maar het blijft evengoed verwonderlijk dat men in plaats daarvan geen werk van Arthur van Schendel heeft gekozen, wiens canonieke status toentertijd op zijn hoogtepunt was. Maar vanzelfsprekend was deze selectie niet zonder discussie tot stand gekomen en zal ook dit lijstje een pis aller zijn geweest. | |||||||||||||||||||||
Een mislukt Amerikaans avontuurEr was inmiddels ook buiten de pen een groep ontstaan van personen die op het gebied van de cultuur werkzaam waren en die geregeld bijeenkwamen om gezamenlijke belangen te bespreken. Hiertoe behoorden onder meer N.A. Donkersloot, voorzitter van de vvl en tevens hoogleraar aan de Gemeentelijke Universiteit, Ph.J. Idenburg, voorzitter van de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde maar ook lid van de Nationale Unesco Commissie, Jhr. J.W.H.W. Sandberg, voorzitter van de Federatie van Nederlandsche beroepsvereenigingen van kunstenaars en de Nijmeegse hoogleraar W.J.M.A. Asselbergs, tevens voorzitter der Vereeniging Noord en Zuid.Ga naar eind14 Dit waren dus louter zwaargewichten uit de toenmalige literaire en culturele wereld, die directe lijnen hadden lopen met het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en zij zouden dus wel eens wat kunnen bereiken. De pen mocht hier dan ook niet ontbreken, vandaar dat de voorzitter van het pen-centrum voor Nederland, Victor van Vriesland, graag deel wilde uitmaken van deze groep. De pen speelde zo dus op twee borden tegelijk of beter gezegd, Van Vriesland vermoedde al snel dat het unesco-plan onvoldoende effect zou sorteren en wilde zich inzetten om ‘langs andere wegen [...] haar doel te bereiken’.Ga naar eind15 Vanwege de vergaderplaats, Hotel Americain, ook wel American Hotel genoemd, lag de naam ‘American-groep’ voor de hand. De pen wist echter al snel het initiatief naar zich toe te trekken. De naam ‘American’ was om nog een andere reden toepasselijk, want de Verenigde Staten waren in beeld gekomen als gebied om de Nederlandse literatuur te slijten. Bart Landheer - de broer van schrijfster Jo Landheer en professor aan het sociologisch instituut van de University of Alabama in Tuscaloosa - had contact met de pen-club gezocht over de mogelijkheid Nederlandse bellettrie bij Amerikaanse uitgevers te plaatsen en dat | |||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||
plan werd doorgesluisd naar de American-groep die op haar beurt een selectiecommissie had ingesteld, bestaande uit onder meer Van Vriesland en twee hoogleraren, Jan Romein (later vervangen door Nico Don-
Johannes Tielrooy [Letterkundig Museum]
| |||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||
kersloot) en Piet Minderaa.Ga naar eind16 Zij stelden een lijstje op van geschikte boeken voor de Verenigde Staten, waarbij ze zich naar eigen zeggen door de volgende overwegingen lieten leiden: ‘Allereerst moest de keuze natuurlijk beantwoorden aan maatstaven van litteraire waarde, maar tevens diende gelet te worden op de potentiële belangstelling van Amerikaanse uitgevers en lezers, zodat een redelijke kans op aanvaarding der keuze zou kunnen worden verwacht. Ook moest de keuze niet strijdig zijn met de verschillende in ons land bestaande geestelijke tendenties [...] Zij was er voorts aan gehouden zich te beperken tot werk van in leven zijnde auteurs’.Ga naar eind17 Wat deze ‘potentiële belangstelling’ inhield, bleef onvermeld. Het lijstje dat er, uiteraard weer na de nodige discussies en het overwegen van alternatieven, uitkwam, luidde als volgt: een vaderlands-historisch verhaal, P.H. van Moerkerkens Over de prins en de moordenaar; een roman die in Indonesië speelt, namelijk De Hongertocht van M.H. Székely-Lulofs; enige historische essays van prof. J. Romein en een roman van ‘Nederland's meest productieve romanschrijver’ S. Vestdijk - na veel geharrewar werd dat uit-eindelijk De kellner en de levenden, ontegenzeggenlijk niet bij uitstek het boek dat ‘op de potentiële belangstelling’ van Amerika zou kunnen rekenen, maar eigenlijk gold dat ook voor de andere titels, zoals nog zal blijken.Ga naar eind18 Landheer had erop gewezen dat ‘het onmogelijk is van Amerikaanse uitgevers zelfs maar een begin van aandacht te verwachten, indien hij niet in staat is hun een proefhoofdstuk en een resumé van het betrokken werk voor te leggen, beide natuurlijk in het Engels’.Ga naar eind19 Maar voor de vertaling hiervan was geld nodig, aanvankelijk geschat op zo'n 150 gulden per boek. Dat geld moest natuurlijk ergens vandaan komen, want de vvl en de pen beschikten daartoe niet over voldoende middelen, en zo boorde het pen-bestuur verschillende potentiële bronnen aan. Van Vriesland informeerde bij Idenburg, de voorzitter van de Nederlandse afdeling van unesco, of die afdeling zich niet voor ondersteuning zou kunnen wenden tot het Hoofdbestuur van unesco te Parijs.Ga naar eind20 Ook schreef hij het Prins Bernard Fonds aan en deed het penbestuur ten slotte een beroep op de overheid. Van Tielrooy bepleitte de zaak namelijk bij H.J. Reinink, Secretaris Generaal van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen: Reinink moest begrijpen dat een dergelijke belangrijke aangelegenheid, de Nederlandse literatuur in de vs brengen, de krachten van de pen en de vvl te boven gingen wegens gebrek aan ‘tijd, arbeidskrachten en gedeeltelijk ook aan kennis’. Hier lag een taak voor het ministerie, dat natuurlijk wel gebruik kon maken van de diensten van de namens vooraanstaande culturele organisaties ingestelde keuzecommissie (het is duidelijk dat pen hiermee wilde laten zien dat het plan vanwege die grote draagkracht de nodige legitimiteit had).Ga naar eind21 Van de unesco kwam aanvankelijk geen reactie. Het Prins Bernard Fonds wees het verzoek af: ‘Het bestuur is van mening, dat de door U te ondernemen poging - gelet op reeds eerder verkregen ervaringen - weinig of geen effect op de Amerikaanse boekenmarkt zal sorteren’, waar het pbf niet helemaal ongelijk in had.Ga naar eind22 Maar de overheid zag in dat zij hier een rol zou moeten spelen. De staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschap- | |||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||
pen, J.M.L.Th Cals, kwam in januari 1951 tot de conclusie dat het Landheerproject, de uitgave van Nederlandse boeken in vertaling in de Verenigde Staten, van groot belang zou zijn voor de culturele uitwisseling tussen de beide landen en bij wijze van proef werd een eenmalige subsidie verleend voor het vertalen van letterkundige of historische werken. Er kwam een bedrag van 1500 gulden beschikbaar, vermeerderd met 100 gulden voor overige kosten, dus 1600 gulden in totaal, veel meer dan oorspronkelijk begroot was.Ga naar eind23 pen en Landheer konden welgemoed aan de slag met een serieus cultureel-literair uitwisselingsproject, dat gesteund werd door de Nederlandse overheid. Maar toen ging het fout en stapelden de misverstanden zich op. Op 6 februari 1951 meldde Landheer namelijk vanuit Alabama dat hij het project met Roy Publishers in New York besproken had en dat er meer nodig was: ‘Voor de uitgave van een roman is volgens het oorspronkelijke plan een subsidie van Fl. 3000,- nodig, waarvan echter zeker ongeveer de helft in royalties terug zou komen. De Fl. 1600,- van het Ministerie zijn derhalve een stap in de goede richting, indien de pen Club een organisatie of particulier kan vinden, die de verdere Fl. 1400,- wil riskeren’.Ga naar eind24 Het bleek nu te gaan om de uitgave van één boek, dat bovendien niet op het aangeleverde lijstje stond, want Landheer stelde een ander boek van Vestdijk voor, niet te dik: zou Ierse nachten niet geschikt zijn? Het Ministerie reageerde in eerste instantie nog wat afwachtend; ambtenaar Hubert Michaël schreef aan Tielrooy: ‘ik moet zeggen dat mij deze berekening niet geheel duidelijk is; mogelijk kunt U mij echter opheldering verschaffen’.Ga naar eind25 Tielrooy informeerde daarop direct bij Landheer naar dit kennelijke misverstand, immers, het ging om ‘een serie boeken over en uit Nederland’ en ‘Het ministerie meende dus - en wij begrijpen dat - een behoorlijke bijdrage te leveren door Fl. 1600,- toe te zeggen voor het bekostigen van synopses en proefvertalingen van de vijf door ons uitgekozen litteraire boeken, waaruit de Amerikaanse uitgever dan op zijn beurt een keuze zou doen’.Ga naar eind26 pen Nederland zag werkelijk geen kans om het resterende bedrag te vinden, maar was bovenal van mening dat toch eerst echt die vijf boeken onder de aandacht van Amerikaanse uitgevers gebracht zouden moeten worden, voordat opnieuw bij het Ministerie kon worden aangeklopt voor een vertaalsubsidie, en dan ook nog maar voor één boek, niet voor een serie. Twee dagen later stuurde Tielrooy daar nog een briefje achteraan dat ze tot de ontdekking waren gekomen dat Ierse nachten niet eens op hun zorgvuldig samengestelde lijst voorkwam!Ga naar eind27 Uit de daaropvolgende reactie van Landheer bleek dat deze een deel van het culturele uitwisselingstraject tussen Nederland en de Verenigde Staten uiterst zelfstandig had afgelegd. In het kort kwam het er volgens hem op neer dat de boeken die door het pen-Centrum indertijd waren uitgezocht, geen weerklank hadden gevonden bij de Amerikaanse uitgevers; Romein was meer iets voor een University Press, De kellner en de levenden leek hen ook weinig succes op te leveren en ‘het bezwaar tegen de historische roman is, dat deze te uitvoerig is en te kostbaar voor publicatie’. Vervolgens had hij contact gekregen met Roy | |||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||
Publishers die wel geïnteresseerd was in een Nederlandse reeks, op voorwaarde dat ‘hij financieele steun van Nederlandse zijde’ zou ontvangen. Landheer was daarbij opmerkelijk genoeg ineens de mening toegedaan dat proefvertalingen en synopses niet erg nuttig zouden zijn aangezien de meeste uitgevers hun oordeel baseren op de rapporten van z.g. ‘readers’, en er zijn in New York een aantal mensen, schrijvers, literary agents, etc., die Hollands lezen en die door de uitgevers als readers gebruikt worden. Ook al zouden er proefvertalingen zijn, zouden de uitgevers van deze usance toch niet afwijken, aangezien zij het oordeel wensen van iemand, die de Nederl. literaire waarde kan beoordelen in betrekking tot Amerikaanse toestanden.Ga naar eind28 Voorts noemde hij in dezelfde brief de namen van enkele adviseurs uit Amerika die in de arm genomen zouden moeten worden zodat ‘het P.E.N.-Centrum beter gefundeerde adviezen zou krijgen’. De boodschap was glashelder: de Nederlandse keuzecommissie weet te weinig van wat de Amerikaanse markt wil. Er bestond anders gezegd een discrepantie tussen de overwegingen van de Nederlandse commissie en haar verwachtingen, en de realiteit bij Amerikaanse uitgevers. En ook: wie in Amerika zijn literatuur wilde slijten moest commercieel denken en bereid zijn te investeren. Voor zoiets was men in Nederland toen nog niet rijp, waar ietwat vage cultureel-ideële overwegingen de boventoon voerden. Dat leert ook de reactie van het Ministerie: dat zette de rem erop; het wilde in geen geval de subsidie besteed zien aan een voorschot voor een Amerikaanse uitgever. Immers, het betrof nu niet meer een culturele uitwisseling tussen Nederland en de Verenigde Staten, maar een ‘handelszaak’, ‘die een zodanig risico meebrengt, dat geld uit een openbare kas daarvoor niet gebruikt mag worden’.Ga naar eind29 Hier werd zo heel duidelijk de grens getrokken tussen particuliere initiatieven en overheidbemoeienis. | |||||||||||||||||||||
Hoe nu verder?Het pen-bestuur, dat in feite de zaken uit handen van de ‘American-groep’ had genomen, stond voor een probleem. Het Amerika-initiatief was bezig te stranden, juist op het moment dat het Ministerie er financiële steun aan had gegeven. Op de volgende bestuursvergadering werd de hele gang van zaken geëvalueerd. Nu gebleken was dat Amerikaanse uitgevers helemaal geen behoefte hadden aan proefvertalingen en synopses, rees de vraag waar het ‘crediet’ van 1600 gulden dan voor gebruikt kon worden, want het was natuurlijk zonde om de toegezegde subsidie niet te benutten. Voorgesteld werd om de bestemming voor propaganda in Amerika te behouden. Zou Annie Romeins Slib en wolken, dat tenslotte al vertaald was, daarvoor niet kunnen dienen? Daar was men toch niet helemaal voor, omdat het ‘jammer [zou] zijn een betrekkelijk zo groot bedrag alleen te besteden | |||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||
voor het bewerken, met het oog op Amerikaanse behoeften, van de reeds bestaande Engelse vertaling van Slib en Wolken’, en men dit werkje ook ‘wat inhoud betreft, niet aan alle voor Amerika te stellen eisen’ voldeed. Men gaf de voorkeur aan een ‘meer overzichtelijk en practisch geschrift’, een informatiebron over Nederlandse auteurs voor gebruik in het buitenland. Besloten werd dan ook om het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen te schrijven dat pen Nederland ‘van zins [was] een alfabetisch repertorium te laten maken van levende Nederlandse schrijvers, te weten dichters, romanschrijvers, biografen, essayisten, toneelschrijvers, met feitelijke gegevens omtrent hen en korte kenschetsen van hun werk, zulks op voorbeeld van Premsela's Lectuurgids voor de moderne Franse letterkunde’.Ga naar eind30 Adriaan van der Veen zou de samensteller worden - zijn bij de keuzecommissie voor het Bulletin gebleken laksheid was kennelijk even vergeten - en uit de 1600 gulden zouden alle kosten bestreden moeten worden; zijn honorarium, het fotomateriaal, correspondentie, over-
| |||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||
tikken enzovoorts.Ga naar eind31 Het repertorium zou bovendien niet vertaald hoeven worden, daar Van der Veen volgens pen Nederland ‘voortreffelijk Engels’ schreef dankzij ‘een langdurig verblijf in de Verenigde Staten’.Ga naar eind32 Op 29 oktober 1951 ging het Ministerie akkoord met het repertoriumplan.Ga naar eind33 We kunnen ons afvragen waarom men, nu men gehoord had dat voor de Amerikaanse markt geen proefvertalingen of resumés in het Engels nodig bleken te zijn, toch een repertorium in het Engels ging maken en dan nog wel met zo'n brede opzet, ook qua genres. Men wilde kennelijk vooral een staalkaart geven van wat Nederland te bieden had en nietAlfred Kossmann, foto Hans Roest [Letterkundig Museum]
| |||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||
doelgericht geschikte titels bij een uitgever in het buitenland aan de man brengen. Als Nederland liet zien wat ze aan literatuur in huis had zouden de uitgevers vanzelf wel komen, was waarschijnlijk de - naïeve - gedachte. Het drie jaar tevoren speciaal voor propaganda opgezette en vertaalde Slib en wolken was blijkbaar niet meer geschikt. Of wilde men coûte que coûte de subsidie opstrijken? Van belang is wel nog eens op te merken dat, ook al waren de plannen weinig realistisch en effectief, er wel een samenwerking op gang kwam van een niet-gouvernementele organisatie, want dat was de pen, en de overheid. Dat de overheid zich überhaupt met beleid op dit terrein kon en moest inlaten werd daarmee vanzelfsprekender. Het bleef ondertussen maar moeizaam gaan met de keuzecommissie voor het bulletin. Die ging gewoon door met haar werkzaamheden, of eigenlijk, zij ging te traag door, want ook nu leverde men onvoldoende aan. De commissie werd daarom uitgebreid met Alfred Kossmann en dat had een enigszins gunstige uitwerking: uiteindelijk waren er vier artikelen over Nederlandse boeken verschenen, met dank aan Kossmann die zich ‘daarmee jegens het Centrum zeer verdienstelijk [heeft] gemaakt’.Ga naar eind34 Maar echt vlotjes liep het niet, terwijl ondertussen pen Nederland ook allerlei andere initiatieven kreeg aangereikt. Zo was de gezant van Polen en romanschrijver Ksawery Pruszynski bereid om pogingen in het werk te stellen Nederlands literair werk in vertaling bij Poolse uitgevers te plaatsen, hetgeen overigens geen resultaat zou opleveren. Er liep bijna een jaar lang een correspondentie met de hoofdredacteur en oprichter van het tijdschrift Nederland en Noord Europa, H.D. Baars. Deze schreef op 3 februari 1951 aan Victor van Vriesland dat hij ‘de aandacht van het Noorden op de Nederlandse literatuur [wil] vestigen door goede vertalingen te steunen. Wij denken hierbij dus in de eerste plaats aan auteurs wier oeuvre in vele talen zou zijn verschenen ware het niet dat zijn werk oorspronkelijk in het moeilijk toegankelijke Nederlands is geschreven’. Het voorstel was om een soort ‘monstercollectie’ te maken van bepaalde novellen of hoofdstukken. Er ontstond echter een slepende kwestie over de honorering van de auteurs, want pen stond op het principiële standpunt dat er een auteursvergoeding moest komen. Baars zegde schoorvoetend een bedrag van 25 gulden per keer toe, ‘ofschoon wij niet gewend zijn voor “monsters” te betalen’, maar uiteindelijk strandde de zaak alsnog toen de honorering voor de vertalers in Scandinavië veel hoger bleek dan in Nederland, namelijk 100 gulden.Ga naar eind35 Hier zorgden financiële kwesties voor problemen. Ook waren er contacten met verschillende vertalers in het buitenland en met literair agenten, zoals Robert Harben in Londen. Na overleg met de Nederlandse cultureel attaché aldaar, Jane de Jongh, vroeg Harben of hij een viertal boeken in Engeland mocht plaatsen, Twee Meisjes en ik van Netty (A.H.) Nijhoff, Margaretha van Oostenrijk van Jane de Jongh zelf, De kellner en de levenden van Vestdijk en Spelenderwijs latijn van A.W. de Groot.Ga naar eind36 De laatste titel viel als educatieve uitgave een beetje buiten de boot, maar ook ten aanzien van de andere titels ging het pen-bestuur niet zomaar akkoord, blijkens Victor van Vrieslands antwoord: | |||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||
I cannot send to you at once a special recommendation for the four books mentioned by you. I have first to consult my four colleagues in the commission for selection. If they agree, you will be authorized to use for this purpose the recommendation of the three great literary organizations of Holland.Ga naar eind37 Tegelijkertijd meldde hij aan Tielrooy dat hij niets zag in het boekje van Netty Nijhoff, dat hij het boek van De Groot niet kende, maar dat hij tegen Vestdijk en De Jongh niet het minste bezwaar had, ‘laatstgenoemde natuurlijk vooral uit tactische overwegingen’.Ga naar eind38 De bestuurders van pen Nederland, of misschien kunnen we het breder stellen, de Nederlandse literaire smaakmakers wilden hoe dan ook bij het selectieproces als gate keepers blijven optreden, hetgeen de transmissie van teksten naar andere taalgebieden niet zelden frustreerde. Victor van Vriesland nam als voorzitter van de pen de vertaalkwesties bijzonder au sérieux. Dat blijkt ook uit zijn uitvoerig intern rapport dat hij van de werkzaamheden van het pen-centrum voor Nederland op het gebied van vertalingen samenstelde en waar hij een gedetailleerd overzicht gaf van de stappen die hij in deze zaken had ondernomen (en ook over hoeveel er daarbij mis ging).Ga naar eind39 Maar tegelijkertijd moest hij gaandeweg vaststellen dat de initiatieven zozeer over elkaar heen buitelden dat het pen-bestuur zijn greep erop dreigde te verliezen. De zaken werden te onoverzichtelijk, veel geschiedde ad hoc, het was onduidelijk wie er verantwoordelijk was voor wat. Meer structuur en beleid waren gewenst. | |||||||||||||||||||||
Vertaalbureau en Commissie voor VertaalzakenVictor van Vriesland bedacht een oplossing. Er moest een aparte instantie voor vertaalkwesties komen binnen de pen-club. Zo schreef hij op 26 juli 1952 aan Alfred Kossmann, penningmeester van pen Nederland en vervanger van Adriaan Morriën in de keuzecommissie voor het Bulletin, dat hij wilde voorstellen om een apart vertalingbureau op te richten: de zaken gaan nu veel te incidenteel en veel te slordig, ik krijg bijna elke week uit alle hoeken van de wereld brieven met vertaalde gedichten e.d., voorstellen tot vertaling, verzoeken om inlichtingen over kwesties van honoraria of auteursrechten, over Hollandsche schrijvers, enz., dit alles gepaard met manuscripten, tijdschriftnummers enz..Ga naar eind40 Het Bureau voor vertalingen, zoals dat Van Vriesland voor ogen stond, zou kunnen bestaan uit de keuzecommissie van het Bulletin, die, eventueel uitgebreid, een bredere functie zou krijgen, ‘wat een korte uitdrukking is voor het feit dat alle vertaalbelangen, vertaalproblemen, enz. daar onderzocht, geconcentreerd en gecoördineerd worden, met bibliographische gegevens, | |||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||
ook over vertalingen in wording, spreiding van Nederlandsche litteratuur in het buitenland en van buitenlandsche in ons land, enz., enz.’.Ga naar eind41 Voorts zou het beoogde Bureau ook een systematisch archief moeten gaan opbouwen. Kossmann reageerde prompt en stak daarbij zijn mening over de bestaande bulletincommissie niet onder stoelen of banken. Hij vond het een goed idee om een apart vertalingenbureau op te richten, en zag in ‘dat bevordering en behandeling van vertalingen eerder een belangrijker dan een onbelangrijker probleem zullen gaan vormen’.Ga naar eind42 Hij wilde echter toch ‘verzoeken om van het werk voor de vertalingen (voor het bulletin) ontslagen te worden’. Zijn eerste en belangrijkste reden, naar eigen zeggen, was dat hij het erg druk had. De tweede reden leek echter meer op te spelen, namelijk dat hij de ‘faits et gestes van onze commissie’ niet kon bewonderen. Een commissie zou moeten bestaan uit deskundigen, die uit pas verschenen literatuur een keuze maakten die overeenkwam met de literair-kritische ontvangst die bepaalde boeken te beurt was gevallen. Volgens Kossmann bestond de commissie in werkelijkheid uit critici, die hun persoonlijke oordeel over boeken niet konden of wilden loslaten. Hoewel bijvoorbeeld Kouwenaars Ik was geen soldaat goed ontvangen was, vonden de commissieleden het geen goed boek en werd het daarom afgewezen.Ga naar eind43 Hier speelt opnieuw het probleem van de selectie. Het criterium dat volgens Kossmann veel gebruikt werd was ‘dit boek is al of niet geschikt voor het buitenland’. Hij vond echter dat dit argument buiten beschouwing gelaten moest worden, ‘omdat er een zeker, goed bedoeld, misbruik van wordt gemaakt’ en werd ingezet om persoonlijke voorkeuren of overwegingen met betrekking tot de canonieke status van de auteur in Nederland te rechtvaardigen: ‘Op de laatste vergadering bleek bijvoorbeeld Hermans' Ik heb altijd gelijk niet geschikt voor het buitenland te zijn, terwijl de essays van Dubois en Van Huet dat wel waren’. Waarmee Kossmann in feite zei dat bij de selectie te weinig het perspectief van het buitenland werd betrokken en te veel de nationale literaire normen in het spel werden gebracht: Onze commissie dient te zijn een instituut voor propaganda, niet een hoge raad voor de kunst. De Nederlandse V.V.V. zal toch de buitenlandse toeristen niet afraden om bij Nicolaas Kroese te gaan eten, omdat de bestuursleden dat misschien een naar restaurant vinden? Wij zouden de buitenlandse uitgevers behoren voor te lichten; dat doen we niet wanneer we een aantal hoogst willekeurige titels aanbevelen, die worden opgegeven door een handjevol toevallige critici.Ga naar eind44 Ook al trok Kossmann zich dus aanvankelijk terug uit de vertaalwerkzaamheden van de pen, het door Victor van Vriesland voorgestelde Bureau voor Vertalingen kwam er, aanvankelijk, in het najaar van 1952, in de vorm van een tijdelijk Bureau voor Vertalingen. In april 1953 ging dit bureau over in de door het pen-Centrum benoemde negen leden tellende Commissie voor Vertaalzaken. | |||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||
SlotOver de oprichting, samenstelling, doelstellingen en werkzaamheden van deze Commissie voor Vertaalzaken willen wij het in dit artikel niet hebben. Alleen nog dit: het bestuur kon onmogelijk de tijd vinden de op zijn tafel liggende vertaalkwesties adequaat te behandelen en riep een nieuw orgaan in leven met de taak zich hierover te buigen, in het bijzonder om de Nederlandse literatuur over de grens te brengen, het peil van de vertalingen te bewaken, de correspondentie met pen International rond het unesco-pen Bulletin te voeren en een documentatiearchief voor vertalingen op te zetten.Ga naar eind45 Ook het initiatief voor het Repertorium zou op de agenda van de commissie komen te staan. De oprichting van de Commissie voor Vertaalzaken is overigens ook weer een duidelijk symptoom van verdere institutionele differentiëring. We kunnen concluderend vaststellen dat de pen als niet-overheidsorganisatie een belangrijke rol speelde in het ontstaan van overheidsbeleid op het gebied van vertalingen. Er was sprake van het voorleggen van initiatieven, van subsidiëring en er ontstond zodoende een vorm van samenwerking van een maatschappelijke groepering en de overheid met gevolgen voor de structuur van het literaire veld. Paradoxaal genoeg zal blijken dat doordat de overheid een eigen beleidsagenda ging opstellen, onder meer daartoe aangezet door de activiteiten van die groepering, zij een bepaald beleid begon te domineren. Terwijl de Commissie voor Vertaalzaken aan haar werkzaamheden begon was men in de departementale wandelgangen bezig een door de overheid te bekostigen Stichting voor Vertalingen op te richten. Maar hoe het initiatief van een private organisatie, de pen, wordt overgenomen door de overheid is een ander verhaal dat we in een volgend artikel in Zacht Lawijd zullen vertellen.Ga naar eind46 |
|