Zacht Lawijd. Jaargang 8
(2009)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |
Albert van der Zeijden
| |
[pagina 77]
| |
Jos Panhuijsen [foto Coret; collectie Letterkundig Museum]
| |
[pagina 78]
| |
Katholiek isolement en moderniteitVoor een goed begrip van het schrijverschap van Panhuijsen is het goed te realiseren met welke juichtonen in 1931 zijn eerste boek werd binnengehaald door de toenmalige katholieke literatuurkritiek. Een belangrijke recensie kwam van Van Duinkerken, die in zijn invloedrijke wekelijkse rubriek in De Tijd over Panhuijsens eerste verhalenbundel Het geluk schreef dat het ‘het begin [kan] zijn van een typisch-Nederlandsche en geheel moderne romankunst’.Ga naar eind6 Een jaar later, in zijn bespreking van Het afscheid, liet Van Duinkerken alle reserves varen (Panhuijsens debuut had hij ondanks alle hoopvolle tekenen nog wat ‘te mager’ bevonden): ‘Wie niet reeds in zijn verzamelbundel “Het Geluk” een bijzonder talent konden onderscheiden, zullen na de lectuur van “Het Afscheid” wel overtuigd zijn’.Ga naar eind7 En hoewel Van Duinkerken Panhuijsen in zijn ‘burgerlijke huiskamer-romantiek’ ‘te subtiel’ noemde ‘om groote romankunst te zijn’ noemde hij hem wel ‘bijna geniaal’ in zijn ontleedkracht. In zijn bespreking vergeleek hij Panhuijsen met Albert Helman en Antoon Coolen en noemde hem ‘niet minder modern’, hoewel met ‘geheel andere trekken van de “moderne” gevoeligheid’. Van Duinkerken zag Panhuijsen als een exponent van de vernieuwing van de katholieke roman, waarmee de rooms-katholieken lieten zien een grote bijdrage te leveren aan de ‘moderne’ literatuur. Dit was niet onbelangrijk, in een tijd dat nog alom werd gesproken over een katholiek isolement.Ga naar eind8 In zekere zin kan Panhuijsen getypeerd worden als behorend tot een nieuwe generatie katholieke cultuurdragers. Hij trachtte zonder al te veel complexen zijn weg te vinden in het algemene maatschappelijke en culturele leven en timmerde aan de weg als schrijver en als criticus. Hij was, in een aan de Nijmeegse historicus Paul Luykx ontleende term, één van die ‘andere katholieken’ in een katholieke zuil die overigens bepaald geen monolithische eenheidsworst was.Ga naar eind9 Van Duinkerken zou zich later niet zonder waardering herinneren dat Panhuijsen beginselvast was in zijn overtuigingen maar zich niet liet intimideren door het verwijt te ruimdenkend te zijn. ‘Hij ontwaarde geen enkele verplichting tot dienstbaarheid aan een afzonderlijk of afgesloten katholiek publiek.’Ga naar eind10 | |
Een ‘moderne’ katholieke romanschrijverDe thematiek van Panhuijsens uitgesponnen novellen sloot aan bij de problematiek van wat toen de (moderne) katholieke probleemroman werd genoemd. Volgens de indertijd gezaghebbende katholieke criticus en studentenmoderator pater J. van Heugten s.j. was er internationaal sprake van niet meer of minder dan een renaissance, ‘een indrukwekkende rij schrijvers en schrijfsters van katholieke romans’, met namen als Willy Cather, Sigrid Unset en François Mauriac.Ga naar eind11 Het meest geruchtmakend waren concessieloze Franse katholieke jongeren als Bernanos en Mauriac of Giovanni Papini in Italië. Radicaal pessimisme werd | |
[pagina 79]
| |
gecombineerd met ‘ziekelijk-opgezweept temperament’, zoals een andere Nederlandse katholieke commentator in Boekenschouw concludeerde. Alle verhalen en romans van Panhuijsen gaan in wezen over de zin van het leven. Panhuijsens vervreemdende, bijna absurdistische levensopvatting bleek al meteen uit zijn debuut. In de verhalen uit Het geluk voelen de romanpersonages zich allen in zichzelf opgesloten en zijn in hun soms wonderlijke en verrassende acties niet altijd vrij van pathologische trekken. Het maakte het boek tot een ‘modern’ boek, waarover de literaire kritiek niet zonder lof was. In Het Vaderland werd het boek bijvoorbeeld getypeerd als ‘een zeer merkwaardige, belangrijke bundel’.Ga naar eind12 Panhuijsen ontleende zijn voorbeelden aan het dagelijks leven van doorsnee burgermensen zoals hijzelf. Hij representeerde daarmee een minder extreme, meer alledaagse variant van de katholieke probleemroman. Bij hem komen fundamentele kwesties aan de orde, maar de problemen waarvoor de romanpersonages staan zijn nooit zo extreem en dramatisch als in de boeken van erkende grote buitenlandse auteurs als Bernanos en Greene, die kiezen voor romanpersonages aan de zelfkant van de samenleving die op extreme wijze morele dilemma's doorleven. Bij Panhuijsen geen gevechten met de duivel zoals bij Bernanos en geen whiskypriesters zoals bij Greene. Panhuijsens eigen karakter en natuur weerspiegelde zich meer in een Engelse schrijfster die hij hoog achtte en die hij ‘onweersprekelijk een van de voornaamste schrijfsters der twintigste eeuw’ noemde, niet alleen wat de Engelse literatuur betrof.Ga naar eind13 Het gaat hier Om de nu nog slechts in feministische kring bekende vroeg gestorven Stella Benson.Ga naar eind14 Panhuijsens eigen gemoed komt tot uiting in de volgende passage die hij over Benson neerschreef: ‘Zij was een moderne schrijfster, eigenlijk wist ze niet wat met het leven aan te vangen. Aanvaarden, vertwijfelen, of, ondanks alles, beminnen: maar niettegenstaande deze weifeling, deze gebrokenheid, zag zij de wereld en het leven als een geheel’. Het is deze zelfde weifel en gebrokenheid die ook in de boeken van Panhuijsen een centrale rol spelen en die hem maken tot een ‘moderne’ katholieke schrijver. In Panhuijsens vooroorlogse romans concentreert de aandacht zich op de worsteling die jonge mensen doormaken in hun keuze voor een geschikte levensbestemming. In Het afscheid (1932), ongetwijfeld zijn meest gave en ambitieuze roman van voor de oorlog, worstelen de hoofdpersonen met de verschillende mogelijkheden: wordt het een normaal huwelijk (waar ‘Pauline’ voor lijkt te opteren) of wordt het toch de kunst (‘Lotte’, die nadenkt over een carrière als zangeres). Het meest dramatisch zijn echter de verhalen van ‘Peter’, die erover denkt in te treden in een klooster, en van ‘Greet’, die verliefd is op een ongelovige man en zelf ook ongelovig is geworden. Hier verkende Panhuijsen de morele dilemma's met betrekking tot de godsdienst. Alle vooroorlogse verhalen van Panhuijsen zijn bijna zonder uitzondering coming of age vertellingen, waarin jonge romanpersonages, zoals het in ‘De gelukkige’ heet, op zoek zijn naar het geluk, waarbij het in de katholieke probleemroman past dat in alle gevallen gekeken wordt naar leiding van boven. Hierin past ook dat op moeilijke (keuze-) momenten, de romanpersonages steevast hun toevlucht nemen tot gebed. | |
[pagina 80]
| |
In Nederland kon de radicaliteit van een nieuwe generatie katholieke jongeren niet altijd op instemming rekenen. In Boekenschouw werd een verband gelegd met de ‘nieuw opbloeienden cultus van den intransigenten’, een ‘soort katholiek radicalisme of anarchisme’. Hoofdredacteur Van Heugten behandelde in zijn stuk de wat minder radicale temperamenten, al kon hij niet verhelen dat iemand als Gerard Walschap, de naar zijn mening voornaamste Nederlandstalige jonge katholieke schrijver, terecht soms het verwijt van ‘psychopathie’ werd gemaakt. Hetzelfde verwijt kreeg ook Panhuijsen voor de voeten geworpen. Ook Van Duinkerken, toch een van de meer verlichte katholieke critici, roerde deze kwestie aan, bijvoorbeeld in zijn bespreking van Panhuijsens boek De ontmoeting (1937). De hoofdpersoon keert terug naar zijn geboortedorp op zoek naar een jeugdliefde. Het brengt hem in contact met katholieke milieus, waarvoor hij langzaam begrip krijgt. Van Duinkerken noemde dat één van de aantrekkelijke kanten van het boek, omdat ‘de meeste andersdenkenden zoo bitter weinig weten van het Roomsche leven, waar ze met vaak zooveel vooroordeel tegenover staan’. Bij alle lof die Van Duinkerken had, viel hij echter over het ‘buitenechtelijken te veel’: de hoofdpersoon is namelijk zowel uit een buitenechtelijke relatie geboren alsmede zelf vader van een buitenechtelijk kind. Dat was Voor Van Duinkerken reden dit boek ‘ongeschikt voor al te jeugdige lezers’ te achten.Ga naar eind15 Dat het werk van Panhuijsen niet aan alle katholieken kon worden aanbevolen, bleek ook uit de korte aankondigingen van de Rooms-Katholieke Informatie Dienst Inzake Lectuur (IDIL), die al Panhuijsens werk in categorie III en IV plaatste: dat wil zeggen weliswaar geschreven ‘in katholieke geest’ maar slechts geschikt voor de gevorderde volwassen lezer.Ga naar eind16 Panhuijsen zelf nam het standpunt in dat de ‘verhouding tusschen de beide geslachten [...] een zeer voornaam gedeelte van het menschelijk leven’ was, waar de literator best met prudentie over mocht schrijven.Ga naar eind17 De enige ethische eis die je volgens hem aan de literatuur kon en moest stellen, was dat zij ‘waar’ moest zijn.Ga naar eind18 | |
Geloofstwijfel in de jaren vijftigDe belangrijkste periode binnen Panhuijsens schrijverschap ligt in de jaren vijftig. Dan verschijnen bij de gereputeerde Haagse literaire uitgeverij A.A.M. Stols zijn romans: Leven alleen is niet genoeg (1954), Iedereen weet het beter (1955), Gewoon bespottelijk (1956), Wandel niet in water (1957) en Ik kom niet terug (1958). De boeken werden behoorlijk verkocht. Uit de royaltyoverzichten van Stols weten we dat per boektitel tussen de 2000 en 3000 exemplaren werden afgezet, met als toppers Leven alleen is niet genoeg (met 3016 exemplaren) en Wandel niet in water, dat in 1959 met de Vijverbergprijs bekroond werd (2973 exemplaren).Ga naar eind19 Volgens een gerespecteerd criticus als C.J.E. Dinaux beschreef Panhuijsen op een eerlijke en menselijke manier de condition humaine in het spanningsveld tussen de absolute norm en de menselijk-relatieve werkelijkheid. De | |
[pagina 81]
| |
eerlijkheid school erin, dat hij dit deed zonder daarbij ‘de angel van ons tekort, van onze tragische onmacht’ uit de wonde te trekken.Ga naar eind20 In 1960 kreeg Panhuijsen de Brand-Van Gentprijs - een initiatief van de Katholieke Boekverkopers- en Uitgeversvereniging Sint Jan ter promotie van het ‘katholieke boek’ - omdat het hem ‘in het bijzonder gelukt [was] het gewone van een christenleven als ongewoon te laten beleven, door het uit te diepen, door de waarde van het schijnbaar waardeloze aan te tonen en door de lezer uit te dagen tot de bewuste beleving van kleine en grote crises in zijn unieke bestaan’.Ga naar eind21 De jury bestond uit niet de minste katholieke schrijvers en critici: Michel van der Plas, Gabriël Smit en Albert Westerlinck. Meer dan in de vooroorlogse romans staat in Panhuijsens naoorlogse boeken de geloofstwijfel centraal. In bijna alle is er wel één van de kinderen die van zijn geloof afvalt, maar als tegenpool wordt vaak ook één van de kinderen kloosterling of priester. Panhuijsen schildert als het ware de uitersten, wat niet wil zeggen dat zijn sympathie altijd bij de gelovigen ligt: Herman, een romanpersonage uit Leven alleen is niet genoeg, verbeeldt bijvoorbeeld het kille, klinische leergezag. Als de ‘natuurlijke’ seksuele drang ter sprake komt en Herman daar al te simpel en in feite onmenselijk over redeneert dan ontwaart zijn moeder achter hem ‘het hele seminarie en achter het seminarie al de geestelijken, de pastoors, de dekens, de bisschoppen van ons lieve vaderland en achter die van de hele wereld, met de kardinalen en de paus, een zeer talrijk en eerbiedwaardig gezelschap, klaar om in te grijpen’ (p. 194). Seksualiteit is sowieso een thema dat, meer dan in de vooroorlogse romans, tamelijk onbewimpeld behandeld wordt. In Wandel niet in water is het niet alleen de ongelovige Maan Houthalen wiens leven in het teken staat van het streven naar seksueel genot, het geldt ook voor zijn eerste vrouw Paulien en voor haar, toch voluit katholieke, broer Gerard. Ook gelovigen is niets menselijks vreemd, zo lijkt Panhuijsen te willen zeggen. Panhuijsens boeken lijken kritischer van toon dan zijn vooroorlogse vertellingen. Alle verhalen spelen in katholieke milieus, waarin kerkgang en gebed vanzelfsprekend zijn. Maar - zo vroeg Panhuijsen zich af - was dat niet gewoon sleur? Zoals het geformuleerd wordt in Gewoon bespottelijk: ‘We gingen geregeld naar de kerk, iedere Zondag. Er werd thuis gebeden, als iemand ziek was of examen moest doen, maar verder werd er niet veel over godsdienst gesproken. Het hoorde erbij’ (p. 99). Ook in Wandel niet in water is de moeder alleen naar het uiterlijk gelovig maar niet in haar hart. In de woorden van zoon Maan: ‘Ze nam alles aan en verder geloofde ze het wel’ (p. 39). Wat is nu eigenlijk de kern van het geloof, zo laat Panhuijsen zich in Leven alleen is niet genoeg één van zijn hoofdpersonages afvragen. De transsubstantie, zoals het kerkgezag ons wil doen geloven, òf het elkaar liefhebben als je naaste? In de kerk ligt vaak de nadruk op het eerste en niet op het tweede, toch is dit de kern van het geloof, zo meent Panhuijsen. In die context slaat de twijfel toe. Zoals bijvoorbeeld, in Gewoon bespottelijk, bij Els Loret, ondanks haar vaag geloof in een engelbewaarder. ‘Ik heb gebeden [...] Er is geen dag in mijn leven voorbijgegaan, dat ik niet, hoe terloops dan ook, aan God heb gedacht. Maar wat is God werkelijk voor | |
[pagina 82]
| |
mij? Wie is God? Ik weet het niet?’ (p. 156). De zin van het leven hangt voor veel personages ten nauwste samen met het geloof en met de voorzienigheid Gods. De simpele Jan Tondel uit Iedereen weet het beter bidt bijvoorbeeld voortdurend en zoekt overal tekenen van God. Mensen die hem kwaad doen, worden, zo meent hij, onverwijld gestraft door God. Tot God een keer zwijgt: ‘God wist het beter’ (p. 227). Bij Maan Houthalen uit Wandel niet in water begint juist daar zijn geloofsafval: de vroege dood van zijn broertje van vijf maakt dat hij niet langer in de voorzienigheid kan geloven. Het thema van de fundamentele geloofstwijfel sluit aan bij de kenmerken van de ‘moderne’ katholieke probleemroman tegenover die van de traditionele meer stichtelijke katholieke literatuur van de oude soort. Bernard Kemp constateerde ooit dat alle grote vertegenwoordigers van de katholieke probleemroman, van Léon Bloy tot Graham Greene, allen bekeerlingen waren en dat de katholieke roman daarom een typische vorm van bekeringsliteratuur betreft. Kemps stelling is dat bekeerlingen zich het geloof moeten eigen maken, waardoor het geloof voor hen een ‘probleem’ is.Ga naar eind22 We kunnen de lijn doortrekken naar Panhuijsen, voor wie het geloof ook niet meer vanzelfsprekend was en een worsteling en een probleem was geworden. | |
Wandel niet in waterDe roman Wandel niet in water (1957) markeert in meerderlij opzicht een overgang, ook in de kritiek. In die roman komt Maan Houthalen - die naar het uiterlijk een succesvol leven heeft gehad, maar bijna vijftig geworden - aan zijn zus die kloosterlinge is, uitleggen dat hij zelfmoord gaat plegen. Panhuijsens inzet is duidelijk. Zoals het op de binnenflap wordt geformuleerd: ‘Heeft het leven zin? Of is het aibsurd, de mening van velen in deze tijd?’. Fundamenteel ‘modern’ is zijn opvatting, dat er niet veel anders opzit dan te leven met de twijfel. Deze twijfel wordt op een wel heel katholieke manier in de roman binnengebracht. Zuster Dymphna (de kloosternaam van Houthalens zuster) heeft er namelijk voor gebeden dat haar broer ondanks alles in de genade Gods mocht sterven. In ruil daarvoor bood zij God aan dat zij dan de bekoring van de twijfel wilde verdragen. ‘Ik geloof, dat God me verhoord heeft’ (p. 240).Ga naar eind23 Anton van Duinkerken, de vertegenwoordiger van een oudere generatie, zal de roman met enige bevreemding gelezen hebben. Tot driemaal toe constateerde hij in zijn recensie dat ‘dertig, misschien twintig jaar geleden er nog veel stof zou zijn opgewaaid in de katholieke pers bij het verschijnen van een boek als de jongste roman van Jos. Panhuijsen’.Ga naar eind24 Letterkundige beoordelaars ‘zouden deze roman in bescherming hebben moeten nemen tegen moralisten, die beweerden, dat zulk een boek een funeste invloed moest uitoefenen op het grote publiek’. Maar al was er wel wat veranderd en al was Van Duinkerken nimmer een steile moralist geweest, zo nadrukkelijk aan het geloof te twijfelen als Panhuijsen deed in Wandel niet in water, ging Van Duinkerken ook wel weer wat ver. | |
[pagina 83]
| |
Jos Panhuijsen (links) met de Haagse burgemeester H. Kolfschoten bij de uitreiking van de Vijverberg-prijs voor Wandel in het water in 1959 [foto G.W. van Duinen; collectie Letterkundig Museum]
Toch besloot hij zijn recensie met de opmerking: ‘Er begint een kleine kans te dagen, dat Nederland weer een katholieke litteratuur krijgt’. Hoe anders keek een nieuwe generatie katholieken ertegen aan. Dat de tijden waren veranderd, bleek uit het feit dat met wat meer welwillendheid over de controversiële Franse katholieke schrijvers werd geschreven. Illustratief is een artikel van de minderbroeder Fr. Servaas Wijsen volgens wie in de romans van Jean-Paul Sartre en Albert Camus een zinloos en absurd bestaan wordt geschetst. In een dergelijke wereld kan volgens Wijsen het katholicisme nooit ‘een gemakkelijke verworvenheid’ zijn, vandaar dat in de moderne katholieke romans van schrijvers als Bernanos en Mauriac het geloof vaak wordt voorgesteld als ‘een moeizaam worstelen’.Ga naar eind25 In een later artikel in hetzelfde tijdschrift paste Th. Govaart ook het werk van Panhuijsen in deze algemene tendens in. Govaart benadrukte dat de tijd van de brave roomse roman voorbij was en dat de ‘nieuwe’ katholieke roman zozeer de uitersten verkent dat ze ‘naar de Idil-ische normen gerekend [...] nu ook de roomse boeken voor een aanmerkelijk deel onder de zwaar | |
[pagina 84]
| |
Jos Panhuijsen [foto Hans Roest; collectie Letterkundig Museum]
voorbehouden lectuur vallen’. Ook bij Govaart is het geloof een waarheid die veroverd moet worden. In de romans van Panhuijsen is dit volgens hem het centrale thema, met name in Leven alleen is niet genoeg en Iedereen weet het beter, waarin het niet langer gaat om een gecodificeerde moraal, maar om geloven als proces, als een ‘naderen tot beleving van bestendige waarden’.Ga naar eind26 Pierre H. Dubois noemde Wandel niet in water ‘de eerlijkste mij in de Nederlandse litteratuur bekende roman geschreven over de problematiek van het geloof, dat voor Panhuysen geen enkel recht en geen enkel prerogatief meer heeft dan “geloof” te zijn, d.w.z. iets dat met redelijkheid en zekerheid niets van doen heeft. Hij gaat zelfs nog verder: hij ontneemt aan het geloof ieder bestaansrecht, wanneer het niet verantwoord wordt door de liefde’.Ga naar eind27 De toen nog jonge criticus Kees Fens was eveneens vol lof over Wandel niet in water dat hij, in positieve zin nog wel, vergeleek met La Chute van Camus. ‘Aan de monoloogvorm van deze romans - bij Camus sterker doorgevoerd dan bij Panhuijsen - zit het bezwaar vast dat het essayistisch element gaat overheersen. Bij Camus weegt dit bezwaar minder licht dan bij Panhuijsen, doch in beide verhalen wordt het verhaal geleid door de moraal en niet omgekeerd. Het vertellen heeft plaats gemaakt voor het getuigen. Het is daarom m.i. een bewijs van een groot schrijverschap, dat Panhuijsen, wiens stijl droger is en heel wat minder grillig is dan die van Camus, in Wandel niet in water [...] de lezer voortdurend weet vast te houden.’Ga naar eind28 | |
[pagina 85]
| |
Het einde van de katholieke romanOp 10 maart 1962 publiceerde Kees Fens in De Tijd een uitvoerig artikel waarin hij, op eenzelfde wijze als Van Duinkerken dat in de jaren dertig had gedaan, de katholieke literatuur de maat nam. Zijn conclusie was dramatisch. Hij vergeleek de jaren zestig met die van de jaren dertig en constateerde dat de katholieken van het toneel waren verdwenen. Aan de naoorlogse vernieuwing van de literatuur hadden zij op geen enkele manier bijgedragen. Van de toonaangevende nieuwe schrijvers was er niemand katholiek. Fens beschouwde Panhuijsen als enige uitzondering. Als voornaamste oorzaak van het totaal wegvallen van de katholieken in de literatuur zag Fens de algehele crisis in de geloofsbeleving. Het geloof had de aansluiting gemist met de moderne wereld.Ga naar eind29 In een tweede stuk, ruim een half jaar later, zou hij dit nader preciseren. Het was de kerk, die verantwoordelijk was voor deze kloof. ‘Men voelt zich dus binnen de kerk niet meer in de eigen taal aangesproken; de “aansprekende taal” klinkt er buiten. De breuk tussen leven en schrijven kan niet worden aanvaard. Men zoekt het “leven” elders, buiten het verband van het kerkinstituut waarin men zich tekort gedaan voelt.’Ga naar eind30 De aanspraak op meer vrijheid tegenover de steeds breder gevoelde afkeer van ‘Roomse bedilzucht’ zou worden uitgevochten in de discussies rondom idil. In de jaren vijftig groeide bij progressieve katholieke intellectuelen het gevoel dat idil stond voor een voor ‘de partijen verstommend gezag’, voor het verstikkende dogma van de kerk.Ga naar eind31 | |
Twijfel in een periode van transitieTerugblikkend ligt tegenwoordig vaak de nadruk op de starre houding van de katholieke kerk met betrekking tot seksualiteit, waardoor de kerk de aansluiting miste met de moderne tijd. Panhuijsen gispte die starre houding in Lof der kuisheid (1980). Hij sloot er zijn schrijverscarrière mee af, na bijna twintig jaar niets meer gepubliceerd te hebben. Uit zijn literaire nalatenschap blijkt dat hij dit boek in 1963 schreef, maar nooit aan een uitgever had aangeboden.Ga naar eind32 Toen hij in 1978 het oorspronkelijk manuscript nog eens doorlas, noteerde hij op de voorkant van het manuscript: ‘Na 15 jaar lijkt het bijna een historische roman’. De roman speelt zich af tussen 1928 en 1956, de leefjaren van de hoofdpersoon. Plaats van handeling is de Twentse plaats Negent, in werkelijkheid Oldenzaal - de plek waar Panhuijsen zeifin de jaren dertig onderwijzer was, zodat het boek ook een terugblik op zijn eigen leven was en op de soms verstikkende rol die het geloof in dit leven gespeeld heeft.Ga naar eind33 Panhuijsens Lof der kuisheid is een milde (op de achterflap staat zelfs ‘humoristische’) afrekening met een geloof gebaseerd op angst en vrees. Voor de meeste personages in dit boek drukt het geloof zwaar, enkele dreigen zelfs ten onder te gaan aan depressies die aan geloofswaanzin grenzen. In alle gevallen blijken de depressies samen te hangen met een verwrongen godsbeeld, waarin een | |
[pagina 86]
| |
wrekende straffende God centraal staat. In hoeverre Panhuijsen in zijn laatste roman ook op zijn eigen depressies terugkeek is een open vraag.Ga naar eind34 Het slot is echter bepaald mild te noemen: de vroeg gestorven hoofdpersoon bekeert zich op zijn sterfbed tot het katholicisme. Zijn moeder, Dora, heeft een gesprek met de pastoor die haar laat zien ‘wat de katholieke godsdienst werkelijk is’; haar geloof veranderde daardoor en ‘lijkt nauwelijks meer op het kindergeloof van destijds, de helleangst is er zo goed als vreemd aan’ (p. 124 en p. 129). Het duidt - ook wat Panhuijsen zelf betreft - op een milde geresigneerde terugblik op het geloof waarin hij was opgevoed, een geloof waar hij niet buiten kon. Dat blijkt ook uit het feit dat Panhuijsen zelfs de van huis uit niet-gelovige verteller van het verhaal, Frans Bartels, in de laatste zin van het boek tot het katholicisme laat neigen. In dezelfde periode dat hij het oude manuscript uit 1963 alsnog liet uitgeven, eind jaren zeventig, maakte Panhuijsen ook enkele aantekeningen voor Waarom tranen? Autobiografisch mengelwerk door Jos. Panhuijsen. In dit nooit uitgegeven manuscript blikt hij terug op zijn opvoeding en jeugdjaren, die geheel in het teken stonden van het katholicisme. Hij denkt er met liefde aan terug, maar het geloof was ook moeilijk en ingewikkeld: ‘Om dit mij aangemeten geloof heb ik soms totaal verkeerd gehandeld menend het goede te doen’. | |
Tijdgebonden genrePanhuijsen behandelde in zijn romans een periode die ondertussen definitief achter ons ligt. In die zin zijn het inderdaad ‘historische romans’ geworden. Toen Panhuijsen in 1980 zijn Lof der kuisheid publiceerde repte niemand meer van ‘de katholieke roman’. Dat genre is dan ook verbonden met een katholieke gemeenschap in een periode van transitie.Ga naar eind35 De katholieke probleemroman functioneerde als een doorgangshuis naar de moderne, seculiere samenleving. Het genre probeerde een antwoord te formuleren op het absurde en het irrationele van de moderne cultuur.Ga naar eind36 Daarin is hij verwant met het existentialisme van Sartre en Camus. Juist met dit ‘absurde’ hield ook Panhuijsen zich bezig. |
|