| |
| |
| |
Ingezonden 1
Bert Bakker
Reactie op het Bert Bakker-nummer van Zacht Lawijd (7/1)
Laat ik mijn oom (de jongste) en mijn vader (de oudste) eens schetsen. Zonen van de geslaagde oudste zoon van een Fries gezin met vijftien kinderen. Bert was in alles het tegendeel van mijn vader. Was mijn vader jurist en bedachtzaam, gereformeerd en ouderling, vader van zes kinderen en zei hij bij alles ‘wij zijn arm’, hoewel hij elke ochtend door auto met chauffeur werd opgehaald en we in een groot huis in het Statenkwartier woonden, Ber zoals hij in de familie heette, was self-made uitgever - na het overlijden van zijn vader was er geen geld meer om te studeren - voor de tweede keer met een rijke vrouw getrouwd, onmatig in alles, hij droeg bijvoorbeeld maatpakken én maatoverhemden, en uiterst royaal met een gewichtigheid die mijn vader geheel vreemd was. Waar mijn vader niet gauw iets zou zeggen, wat hij niet waar kon maken en ‘zet heer een wacht voor mijne lippen’ bij ons thuis veel werd gebruikt, was Ber een blufkont en een godslasteraar, een rollend godverdomme gaf hem duidelijk veel genoegen. Waar mijn vader een teruggetrokken man was, wiens sociale contacten via zijn werk en de kerk liepen, was Ber de man van de wereld met een grote Rover, geen cabriolet hoor, die had Rover toen nog helemaal niet, die in eerste klas restaurants dineerde en in eersteklas hotels sliep.
| |
Verzet
Maar Ber had ook in het verzet gezeten. Henk van Randwijk, toch niet de eerste de beste, haalt een uitspraak van Bers neef Sjoerd aan In de schaduw van gisteren. Kroniek van het verzet 1940-1945 (1967): ‘Het nest is goed, maar het heelal is beter’. Die zin is in de kring van zijn familie en vrienden levend gebleven. Ze staan op het graf gebeiteld van een andere neef, die in de bevrijdingsdagen van 1945 op de Dam om het leven kwam. Sjoerd werd neergeknald in de Kennemerduinen. Zij tweeën waren niet de enigen van de familie. Er stierven er nog meer, niet door toeval of het lot, maar als prijs voor hun verzet. ‘Deze familie schijnt een privéoorlog tegen ons te voeren’, heeft eens een Duitser gezegd toen hij inzicht kreeg in de familieverhoudingen. Maar Ad Fransen citeert in zijn artikel in het Bert Bakker-nummer Kees Nieuwenhuijzen: ‘Er gingen ook geruchten dat hij nogal een bangerd was en dat veel vriendjes uit het verzet hem niet erg hoog hadden zitten’. Wie zou er gelijk hebben: Van Randwijk die er bij was of Kees Nieuwenhuijzen van horen zeggen op sociëteit De Kring?
| |
Koninginnegracht
Het grootste verschil dat er tussen mijn vader en zijn broer bestond, waren hun huizen. Tussen de Bentinckstraat, het huis van mijn jeugd waar mijn ouders en hun zes kinderen woonden en het sjieke appartement op
| |
| |
de Koninginnegracht, buitengewoon smaakvol ingericht met prachtige schilderijen: een Zwitsers berglandschap van Jan Wiegers, een prachtig naakt van Charley Toorop (nu in het Centraal Museum in Utrecht), een schilderij van Co Westerik (nu in het Stedelijk Museum in Amsterdam) en een portret van Nijhoff door Joop Sjollema (nu in het Letterkundig Museum) en later weer Willem Hussem of Marlowe Moss, antieke meubels, zilver en porselein. Boeken hadden wij thuis ook, maar lang niet zoveel, altijd het nieuwste van het nieuwste en zeker niet zulke kostbare. Een zilveren brandewijnkom vol met bonbons was thuis met zes kinderen ondenkbaar; op de Koninginnegracht stond hij op de 17de eeuwse bolpoot en kon je er terloops net zoveel van eten als je wou.
Victorine Hefting, Bers tweede vrouw, was een schat, nog geheel opgevoed in de 19e eeuwse traditie van een rijk doktersgezin, maar voor haar tijd zeer geëmancipeerd, trouw aan vrienden en vriendinnen van allerlei soort, buitengewoon vrijgevig en hartelijk. Zij heeft met hart en ziel en veel volharding Bers pleegzoon, Peter, opgevoed toen Ella, zijn eerste vrouw, hertrouwde en haar nieuwe man, de schilder Roeland Koning, geen kinderen in huis wilde.
Zo trokken wij toen Peter weer eens ter observatie was opgenomen in de Vossiusstraat bij professor Waterink met een grote mand met cadeaus naar Amsterdam om in het Parkhotel vlak bij de ingang van het Vondelpark Sinterklaas te vieren. Met chocolademelk met slagroom. Et in Arcadia ego.
Ik vertel dit alles, omdat met name het beeld dat Koen Hilberdink schetst onterecht is. Ja, de uitgeverij in de jaren '50 was nog een archaisch geheel. Op de Koninginnegracht trok het personeel 's ochtends stofjassen of stofmouwen aan om het goeie goed te sparen. Maar dat was niet alleen bij ons zo. Bij collega's, de uitgever Bob van Kampen of Alice en Fred van Eugen van Querido werd de deur opengedaan door een butler. En toen ik in de jaren zestig tegenover een andere Haagse uitgever, Hans Voorhoeve, woonde op het Groenewegje zag je daar ook altijd een heer in zo'n gestreept giletje met een plumeau in de weer.
| |
Het bittere kruid
Bert was wel de eerste uitgever die tien procent royalty's betaalde over de verkoop van de Ooievaars. Tot dan, en nog lang daarna, vonden de meeste uitgevers vijf procent voor pockets (Prisma, Zwarte beertjes) meer dan voldoende. Sjoerd van Faassen & Hans Renders schrijven dan ook over de royalty's van Marga Minco: ‘Of haar klacht terecht is, is echter de vraag’ (p. 45). Het had het hele nummer zeer veel goed gedaan, als dit soort financiële zaken beter waren uitgezocht. Maar, zult u met hen zeggen, Marga Minco voor acht drukken (zo'n 75.000 exemplaren) nog geen f 9.500 honorarium en Bakker - die, laten we dat overigens niet vergeten zes huisvaders in dienst had - voor één druk f 54.297/ f 30.660 = f 24.000, ‘dan staat het toch buiten kijf, dat hij er heel wat meer aan verdiende dan Minco’ (p. 45). Nee, want de heren Renders & Van Faassen vergissen zich deerlijk. Wat zij zien als de opbrengst van één druk, zijn alle opbrengsten van acht drukken bij elkaar.
| |
| |
U kunt het zelf narekenen als u weet dat een Ooievaar toen f 1,45 kostte en de uitgeverij zo'n 0,75 per exemplaar kreeg van de boekhandel. Het staat dus buiten kijf, dat hij er helemaal niet heel wat meer aan verdiende. Hoe kan het dat twee ervaren biografen zich zo vergissen. Vooringenomenheid, denk ik, die lelijke karaktertrek die het hele nummer ontsiert.
| |
Neel Min of succes heeft vele vaders
Bij Lisa Kuitert wordt de fout op een iets andere manier herhaald. Hier ontvangt Neeltje Maria Min f 18.004,30 aan royalty's en de uitgeverij f 74.105 (p. 184-186). Kuitert vergeet er wel bij te vertellen dat dat de opbrengst van de verkoop aan de boekhandel is, waar alle directe kosten van clichés, zetten, grafische vormgeving (daar kom ik nog op terug), papier, drukken, binden en honoraria voor Min en de indirecte kosten (salarissen, huisvesting en kantoorkosten) nog vanaf moeten. Allemaal bedragen die in het Fondsenboek van de uitgeverij zijn terug te vinden.
Ook slordig is het om wel de allang vergeten Wim Gijsen te citeren, als hij het succes van Neeltje Maria Min opeist, maar mij niet te vragen of het werkelijk zo zat. Hoe is het ook al weer: redacteuren zijn verantwoordelijk voor de successen, uitgevers voor de stroppen.
En al net zo slordig is de opmerking: ‘pas in 1985 verscheen Mins tweede bundel’. Oh ja? Nou volgens mij staan er vijf verschillende bundels van Neeltje bij mij in de boekenkast. Had Kuitert dat niet even kunnen nakijken? En was het niet correct geweest te melden dat toen Neeltje Maria Min naar De Bezige Bij overstapte ik al drie jaar geen uitgever meer was. Dat was ik van 1968, toen ik de dagelijkse leiding kreeg, tot en met 1992, het jaar waarin mijn ziekte onoverkomelijk werd; vijfentwintig jaar waarin de uitgeverij bloeide als nooit tevoren en van een eenmansbedrijfje een grote literaire en algemene uitgeverij werd.
En zo vergist Kuitert zich ook in de opkomst van het feministische karakter van de uitgeverij in de jaren zeventig, dat zij toeschrijft aan de invloed van uitgeverij Contact. Rita Mae Brown (meegenomen van mijn eerste grote Amerikaanse boekenbeurs) en Renate Dorrestein debuteerden bij Bert Bakker, Hannes Meinkema bij Elsevier, maar zij maakte uit zichzelf de overstap naar Bert Bakker. Ook het standaardwerk Bevallen en opstaan (1980) is bij uitgeverij Bert Bakker verschenen, negen meiden, pardon, vrouwen over de vloer onder leiding van Jetske Spanjer en veel lol. De afsplitsing van Contact met Harko Keijzer was later en een heel ander verhaal.
| |
Suggestief
In zijn stuk over Bert Bakker en de Haagse kunstwereld geeft Hilberdink als voorbeeld van de corrupte sfeer in die kunstwereld aan hoe Pierre H. Dubois op hoog ambtelijk niveau aan een woning werd geholpen. Is Hilberdink werkelijk zo naïef? Weet hij echt niet dat de gemeentelijke afdelingen Kunstzaken overal in Nederland als een van hun hoofdtaken hebben kunstenaars aan ateliers en woningen te helpen? Amsterdam had jarenlang zelfs een speciaal iemand daarvoor, nu een topambtenaar.
| |
| |
Het is mooi dat Hilberdink vervolgens mijn oom ‘een machtige positie’ toeschrijft waar ‘hij vanaf 1938, het jaar dat hij in dienst was getreden van de bijna failliete uitgeverij Daamen, doelbewust aan gewerkt had. Hij wist de meerderheid van de aandelen te verwerven en zou uiteindelijk de enige directeur van het uitgevershuis [direct na de oorlog met zes man en een meisje als personeel: een vertegenwoordiger, een productieman, twee boekhouders, een halve secretaresse en twee magazijnbediendes en pas veel later nog een redacteur, BB] worden, waaraan hij geheel in de sfeer van Den Haag zowel traditionele als moderne schrijvers wist te binden. Nationale grootheden als de dichters Martinus Nijhoff en Gerrit Achterberg, maar ook jongere als Paul Rodenko publiceerden in een van zijn tijdschriften, doken op in zijn fonds of werkten op een andere manier mee aan de groei van zijn imperium, dat vele gebieden bestreek.’ (p. 130). Wie werkelijk denkt dat je met een paar gedichtenbundels van M. Nijhoff, Gerrit Achterberg of Rodenko een imperium opbouwt dat vele gebieden bestrijkt, weet niet waar hij het over heeft. En ongefundeerde zinnetjes als ‘de bijna duivelse combinatie, waarvan echter alleen hij financieel profiteerde’ en van ‘de revenuen werd alleen Bert Bakker schatrijk’ tot ‘Het waren niet alleen de financiële regelingen van Bakker waardoor sommige auteurs de indruk hadden een gevangene van het uitgevershuis Bakker/Daamen te zijn’ horen niet in een fatsoenlijke artikel thuis.
| |
‘Een kostbaar document van oorlogsvriendschap’
Drie keer maar liefst, bij Van Faassen & Renders, bij Inge van der Bijl & Kim van Rooden en bij Fransen wordt het verhaal verteld hoe op 18 augustus een feest bij Ed. Hoornik ter gelegenheid van het verschijnen van zijn bundel Tweespalt bij de Mansardepers zo uit de hand liep dat alle aanwezigen werden gearresteerd. Bakker en Den Brabander komen begin oktober weer vrij, Hoornik verdween naar Dachau en Hans Katan werd gefusilleerd. Teveel lawaai, tot en met Ber, hangend uit het raam en verwensingen schreeuwend over de gracht zouden de oorzaak zijn. Dat er nogal wat tegenstrijdigheden zijn in de verschillende versies, doet niet terzake. Het is een te mooi verhaal om te laten lopen. De ‘o zo betrouwbare’ Geert van Oorschot is de eerste bron, gevolgd door allerlei anderen, waarbij ook ontlastende van bijvoorbeeld Jan Vermeulen en Redbad Fokkema. Nu citeren Renders & Van Faassen en Van der Bijl & Van Rooden meerdere bronnen, maar een lang en uitvoerig artikel van Lisette Lewin over de hele kwestie in Oog in 't Zeil noemen zij alleen in een noot. Merkwaardige want Lewin heeft alle onderzoek voor dat artikel gedaan naar aanleiding van de aankoop door het Letterkundig Museum ‘van een document van grote waarde en een ontroerende schoonheid, een handgemaakt boek... 48 dagen achter tralies’. Lisette Lewin kan zich niet voorstellen dat zo'n mooi boekje gemaakt is voor een dikke patser. Om kort te gaan, Lisette Lewin toont overtuigend aan, dat het allemaal om informatie uit de derde hand gaat, opgedist door grote ego's die op dat moment een appeltje met Ber te schillen hadden. Ook de betrouwbaarheid van Victorine, na de scheiding, trekt zij in twijfel. Met de onderburen van Hoornik, die nog altijd in hetzelfde huis wonen, als getuige en gezien het
| |
| |
kleine aantal gearresteerden toont zij aan dat er helemaal geen sprake is geweest van een feest en geschreeuw uit ramen, maar van een overval door de SD, vroeg in de ochtend, die erop gericht was Hans Katan te arresteren.
Heet dat niet karaktermoord? Wat heeft onze biografen er toe gedreven een onwaar verhaal drie keer te publiceren en de meest recente feiten te verzwijgen. Ach, het past zo goed in het beeld van Bert Bakker dat zij schetsen. Gelukkig geeft het ook aan dat er van het beeld dat zij schetsen veel niet klopt.
En leest u vooral nog eens Fransen en zijn denigrerende en insinuerende opmerkingen over het verzetsverleden van Ber. Hoe leerde mijn vader dat ons ‘Oordeelt niet opdat gij niet geoordeeld worde’?
| |
‘Alle feiten moeten terug te voeren zijn op bronnen’ (Hans Renders in nrc-Handelsblad)
Nu het stuk van Ad Fransen. Het lijkt soms of hij hem goed gekend heeft, maar dat is schijn. Hij begint met Hilberdink te citeren en merkt dan stoer op: ‘We zullen later zien dat Rodenko niet de enige was die zuchtte onder de uitperspraktijken van Bert Bakker’. Fransen - zagen we al eerder - is dol op geruchten en verhalen van horen zeggen en zo volgt het ene kletsverhaal na het andere, maar uitperspraktijken, ho maar.
Rico Bulthuis vertelt hoe er een luik naar het souterrain was waar een paar matrassen lagen, waar Bert sliep als hij dronken was. Dat de Koninginnegracht geen souterrain heeft, doet niets af aan dit verhaal. En dat de slaapkamers op zolder waren, ook niet.
Of Pieter van Delft: ‘Jany had daar helemaal volgens zijn eigen smaak een met Engels meubilair ingerichte kamer, die te allen tijde voor hem beschikbaar moest zijn’. Een geheime, Engelse kamer zeker, want ik heb die kamer nooit gezien.
En natuurlijk kneep Bert Bakker alle ‘vrouwtjes’ in hun billen en kreeg ze met het citeren van Achterberg en Nijhoff hup het bed in. Weliswaar hadden de geïnterviewde Ellen Warmond en Mischa de Vreede geen van beiden ooit ergens last van gehad, maar ja, ze konden er wel over meepraten, zegt Fransen. Nou wie dan, Neeltje Min, nee, die had volgens Kuitert ook alleen maar lof voor haar uitgever.
Door het hele stuk van Fransen loopt als een rode draad het interview met Pieter van Delft. Van Delft, die in de jaren zestig een paar omslagen voor de uitgeverij maakte en niet erg succesvol Maatstaf restylde volgens aanwijzingen van Wim Crouwel, weet veertig jaar later nog precies hoe hij met Ber 's avonds de stad in ging, thuiskwam en wat er de volgende ochtend gebeurde. Sliep zeker naast hem. Ook Over Bert Bakker als wanbetaler kan van Delft je van alles vertellen, maar zelf - weer zo iemand - heeft hij daar nooit last van gehad. Nou ja, hij vroeg wel eens om een vriendendienst, Neeltje Maria Min moest voor niks, de ‘best lopende Nederlandse dichtbundel ooit’. Gek, hoe komt het nou dat in mijn geheugen staat gegrift, dat Pietje 400 harde guldens voor dat ontwerp kreeg, precies evenveel als mijn maandsalaris toen. Vergis ik mij? Gelukkig is er het Fondsenboek dat nu bij de Bibliotheek van de Vereeniging berust, en waar per titel alle
| |
| |
uitgaven en opbrengsten werden genoteerd en wat staat daar in het zwierige handschrift van de heer Van der Harst: december 1966 v. Delft Omslag/ typo 400.-. Zo komen de verhalen dus in de wereld. ‘Hij rolde om 5 uur 's ochtends De Kring uit in Amsterdam maar om negen uur zat hij weer achter zijn bureau’, vertelt Pieter. Piet moet echt af en toe naast hem hebben geslapen, raar dat ik me daar niets meer van herinner. En dan wordt Piet deskundig: hij vermoedt dat ‘hij [Bert] gewoon deed waar hij zin in had en uitgaf wat zijn smaak was... hij kon soms behoorlijk jaloers zijn op het fonds van De Bezige Bij...’. Ja hoor, zo eenvoudig was het allemaal.
Piet is er gelukkig ook bij als een hoogleraar zijn definitieve wetenschappelijke manuscript komt brengen. ‘En meneer Bakker wat is de renumeratie voor het boek dat ik voor u geschreven heb?’ Dan werd Ber me een partij kwaad ‘Wat godverdomme, durf jij mij ook nog geld te vragen met dat riante salaris dat je als professor verdient’. Hebt u ooit een ongeloofwaardiger dialoog gelezen? Het lijkt me dat Renders zijn stelregel beter kan aanvullen met het adjectief ‘betrouwbare’ bronnen.
| |
De koopmansboekhouding
Langdurig sjoemelen is niet te combineren met een accountantsverklaring. En die had uitgeverij Bert Bakker/Daamen vanaf 1954, het jaar dat mijn vader commissaris werd, tot en met 1972 het jaar dat de uitgeverij aan Kluwer werd verkocht. En het simpele feit dat Kluwer na onderzoek van de boeken door hun accountants niets had aan te merken, zegt voldoende.
Als de biografen de moeite hadden genomen de accountantsrapporten op te vragen bij de uitgeverij waren ook de ongefundeerde speculaties over samenwerking met Johan Polak in de kiem gesmoord en was duidelijk geworden dat Bert zelf leefde van de onderverhuur van het grootste deel van de Koninginnegracht. En aan het eind de uitgeverij overeind heeft gehouden met een lening van Johan en de verkoop van zijn collecties en schilderijen. Net zoals van de verkoop van de Koninginnegracht aan advocatenkantoor Blackstone, Rueb en Bodenhausen en de verkoop van de uitgeverij aan Kluwer pensioenen voor alle werknemers zijn gekocht en de schuld aan Victorine Hefting is afgelost. Mag ik het samenvatten?
Gestorven zonder schulden en in zoverre met een schoon geweten, verder regelt hij het wel met zijn schepper.
Het zal duidelijk zijn dat de redactie van Zacht Lawijd en de ter sprake gebrachte auteurs het op de meeste punten oneens zijn met Bert Bakkers reactie; zij menen dat zij hun bronnen wel degelijk hebben verantwoord ook in het geval van Bakkers arrestatie tijdens de oorlog.
Over Bert Bakker sr. zijn veel herinneringen onder anderen door J.B. Charles en Margo Minco geschreven, die bijvoorbeeld wat het betalen van royalty's betreft met elkaar overeenkomen, maar goed, dat zijn hun herinneringen, net zoals Ad Fransen getrouw de uitspraken van de door hem geïnterviewden heeft genoteerd.
Nog een paar feitelijke rechtzettingen: de onbekende vrouw op p. 181 is volgens Bert Bakker jr. Judith Herzberg. Ernst Nagel wees de redactie erop dat zijn vader geen hoogleraar strafrecht was, maar criminologie (p. 164) en dat de mededeling op diezelfde pagina
| |
| |
dat zijn vader kon regelen dat Bakker zijn rijbewijs mocht behouden hem hoogst apocrief voorkomt; verder is de vrouw naast Nagel op p. 191 niet H. Nagel-van Leeuwen.
|
|