Zacht Lawijd. Jaargang 7
(2007-2008)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 82]
| |
Stijn Streuvels (ongedateerd) [Collectie amvc-Letterenhuis]
| |
[pagina 83]
| |
Stijn Vanclooster
| |
‘Een sterk en machtig werk. Streng voorbehoud’In die kleine briefwisseling tussen Streuvels en Walschap van eind 1928, die uit niet meer dan drie brieven bestaat, is de receptie van De teleurgang van den Waterhoek uit 1927 aan de orde. Zoals bekend, handelt die roman over het verzet van de hechte volksgemeenschap van de Waterhoek tegen de aanleg van een Scheldebrug, die dit gehucht moet verbinden met de ‘moderne wereld’. Met deze opstandsgeschiedenis wordt het verhaal verweven van de liefde tussen Mira van de Waterhoek en Maurice Rondeau, de pas afgestudeerde ingenieur van de brugwerken die uit de stad komt. Enkele passages uit dit tweede verhaal stuitten in 1927 op kritiek. Het gezaghebbende Boekengids - uitgegeven door het Algemeen Sekretariaat voor Katholieke Boekerijen (askb) - sabelde bij monde van Arthur Boon Streuvels' roman neer. De teleurgang diende volgens Boon uit de bibliotheken geweerd: het boek is naar zijn mening weliswaar ‘een sterk en machtig werk, van het beste dat Streuvels ooit heeft geschreven’, maar hij voegde daar meteen aan toe ‘dat we op zedelijk gebied een streng voorbehoud moeten maken’. Boon nam aanstoot aan het feit dat de door Streuvels beschreven ‘primitieve menschen’ helemaal buiten de godsdienst staan, dat er na moord en doodslag zelfs geen berouw bij de daders opkomt, en | |
[pagina 84]
| |
vooral aan de ‘beschrijving van Mira en van het ontwaken van het liefdeleven in Maurice’. Volgens Boon waren sommige bladzijden ‘voor de lezers van onze bibliotheken gevaarlijk’. Zijn conclusie luidde dan ook: ‘Daarom blijve dit werk weg uit katholieke boekerijen’, hoewel hij dit ten dele ook betreurde: ‘'t is anders spijtig om 't veele schoone dat zoo te leur gaat’.Ga naar eind2 De inmiddels bijna een decennium geleden bezorgde tekstkritische editie van De teleurgang van den Waterhoek (1999) toont aan dat Streuvels op aanwijzing van soortgelijke kritiek zijn roman voor de tweede druk van 1939 stevig heeft bewerkt.Ga naar eind3 Met name werden in die tweede druk, die de basis zou vormen voor alle volgende uitgaven, verscheidene passages over de relatie tussen Mira en Maurice geschrapt. De kritiek op De teleurgang, meer bepaald door Richard Dewachter in Hooger Leven,Ga naar eind4 en bij uitbreiding de literaire kritiek in het algemeen, vormt het onderwerp van de onlangs opgedoken brief die Streuvels op 4 december 1928 aan Walschap richt.Ga naar eind5 Daaruit volgende passage - de volledige brief volgt in bijlage: Naar aanleiding van het artikeltje in Uw blad verschenen over mijn boek ‘Teleurgang’ ben ik wel een beetje benieuwd te zien ‘hoe’ er zal geoordeeld worden over het boek van Sigrid Undset Lavransdochter, dat ik zoo pas met veel aandacht en bewondering heb gelezen.Ga naar eind6 Doch... ik zou niet durven de doodzonden op mijn geweten nemen welke die brave Pelgrim die het boek moet lezen om het te beoordeelen, zal bedrijven!Ga naar eind7 En... welke zal nu zijne uitspraak zijn en zijne beoordeeling [...] Ten ware... het toch waar ware dat de opvattingen over zedelijkheid verschillen naargelang den graad Noord- of Zuiderbreedte van hunne oorkomst. Ofwel dat het hier in het kraam niet te pas komt eene tot-den-Katholieken-godsdienstbekeerde verwijten te maken over onzedelijke schriftuur???Ga naar eind8 Walschap laat Streuvels hierop weten dat hij niet zomaar onverdeeld achter Dewachters bespreking staat: ‘Het doet mij genoegen dat U uw... gal op mij eens uitstort. [...] U veronderstelt ten onrechte dat een redacteur akkoord is met al wat hij laat verschijnen. Dat is immers onmogelijk. In dit geval is het een feit dat ik tot nu toe nog altijd uw “Teleurgang” niet gelezen heb. Ik heb het artikel van R.D.W. [Richard De Wachter] geplaatst na er drie personen over geraadpleegd te hebben. Het verwondert mij dat Putman u dezen uitleg niet gegeven heeft’.Ga naar eind9 Even verder schrijft Walschap met de vrijmoedigheid waarvoor hij bekend is geworden over Undsets genoemde roman Kristin Lavransdochter: ‘Ik heb er geen morele bezwaren tegen. En als ik die heb tegen details, dan verzwijg ik ze nog omdat ik het verkeerd acht daar openbaar op te wijzen. Dat is voor mij een geraffineerde vorm van perversiteit, dat overal zonde zien. Wees wel zeker dat ik de allerlaatste zal zijn om daaraan mee te doen’. Hoewel Walschaps vrijmoedige visie eigenlijk strookt met die van Streuvels komt laatstgenoemde nog eens op de zaak terug. In zijn antwoordbrief van een dag later komt het woord ‘detail’, dat ook Walschap al gebruikte, een paar keer terug: | |
[pagina 85]
| |
Eerste pagina van het handschrift van Streuvels' Teleurgang van de Waterhoek (1927) [Collectie amvc-Letterenhuis]
| |
[pagina 86]
| |
Geen misverstand, a.u.b. - Willem Putman heeft mij indertijd àlles verteld over die zaak, en ik vind het volkomen in orde. Van ‘gal’ kan er geen kwestie zijn, zelfs niet tegen den schrijver van het bedoelde artikel, want mijn opvatting is: wie vrij schrijft moet zich vrij laten be- en zelfs ver-oordeelen, - ik denk er nooit aan te reageeren. De aanleiding om U daarover te schrijven was eene beschouwing die bij mij opkwam na de lectuur van Sigrid Undsedts [sic] roman: hoe gaat een beoordelaar als R.D.W. het nu klaarspelen om de zogezegd onzedelijke details (want die heeren ergeren zich altijd aan het ‘détail’ en zien daardoor niet de ‘zedelijke’ strekking van een boek, - geen enkel beoordeelaar heeft in Teleurgang gesnapt: de critiek op het on-doelmatige onzer confessioneele opvoeding voor onze jeugd-die-moet-in-de-wereld-komen en die zonder weerstand zijn, omdat hun den naam zelf van het kwaad met zulk opvoedingssysteem verzwegen wordt. Mijn jonge ingenieur is de [sic] ondankbare type van den doorsnee-brave-jongen-uit-een-priesterscollege, gelijk er duizenden uit zulke kweekschool komen opgeleid door jonge seminaristen die van pédagogie, psychologie, menschelijk doorzicht en eenvoudig practisch verstand geen benul hebben... Ik weet er van te spreken door eigen ondervinding en 't geen ik in duizenden gevallen rond mij zien gebeuren -) van dat boek te slikken, en het boek goed-te-keuren - want om van eene bekeerlinge kwaad te zeggen voor zoo iemand, gaat toch niet?! Dàt waren de beschouwingen die ik U zonder verder na te denken, of zonder kwade bedoeling mededeelde, omdat het nu juist pas gaf dat ik U schrijven moest, - anders houd ik die dingen gewoonlijk voor mij. Denk nu daarom niet dat ik liefhebber ben van vuile dingen, of àlles maar goedvinden zou wat in een roman voorkomt, - in zulk geval zie ik eerst naar de ‘strekking’, en verder in kwestie van details, - of zij er ‘noodig’ zijn om de gewenschte stemming te bekomen, of het psychologische in de handeling der personen, 't verloop der gebeurtenissen, of het reageeren bij de personen onder elkander, te wettigen. Het is een kwestie van takt, natuurlijk, - maar als de katholieke critiek zoo kleinzielig is dat ze zulke dingen niet verdragen kan, dan mogen alle katholieke auteurs zich beperken tot romans voor congreganistjes [sic] en eerste-communicanten. Gelukkig dat elk voor zich de verantwoordelijkheid draagt zijner daden, en - ik heb het nog tot sommige onderpastors gezegd, van het ijverige slag in kwestie zedelijkheid (of zou het on-zedelijkheid zijn?) ‘Dat ik maar blij was dat zij God-den-Vader niet zijn!’ | |
Het recht van de vrijheidIn de laatstgeciteerde brief lichten op verschillende plaatsen facetten van Streuvels' poëtica op. Opvallend is vooreerst de voortdurend terugkerende verwijzing naar de vrijheid of het ondogmatische denken. Al | |
[pagina 87]
| |
helemaal aan het begin van zijn brief refereert Streuvels daar expliciet aan: hij schrijft in vrijheid, luidt het, en dus laat hij ook de literaire kritiek vrij oordelen - ‘wie vrij schrijft moet zich vrij laten be- en zelfs ver-oordeelen’. In soortgelijke bewoordingen zou de auteur zich nog wel uitlaten - bijvoorbeeld tegenover Walschap begin 1930: ‘“Doen en laten doen” is mijn stelregel; en gelijk ik vrij schrijf 't geen ik goedvind, laat ik ook ieder vrij over mijn geschrijf te schrijven 't geen ze goedvinden’.Ga naar eind10 Die algemene vrijheidsgedachte doordesemt de tweede brief aan Walschap, vooral ook als Streuvels verderop zijn poëtica zowel op inhoudelijk als formeel vlak concreter invult. Hij wil vrij kunnen schrijven over bepaalde misstanden in het katholieke (opvoedings-)systeem. Ruimer gesteld, eist Streuvels de vrijheid op om kritiek te mogen uiten - net zoals hij die vrijheid ook aan de literaire kritiek toekent, haar zelfs wezenlijk acht voor een zinvol functioneren ervan. Zolang de kritiek geen vrij oordeel uitspreekt, kan hij haar niet ernstig nemen, want een onvrij oordeel betekent in de grond dat zij zijn kunst niet ernstig neemt. Het is niet toevallig dat Streuvels uithaalt naar de katholieke kritiek - net zoals hij dat in de eerste brief had gedaan en net zoals hij in De teleurgang het katholieke opvoedingssysteem aan de kaak had gesteld. Steeds weer betrekt hij het katholieke veld in zijn uiteenzetting: zo wanneer hij stelt dat de katholieke recensenten zijn kritiek op het confessionele opvoedingssysteem niet hebben willen zien; zo wanneer hij de katholieke kritiek rechtuit ‘kleinzielig’ noemt; zo wanneer hij op het einde van de brief ‘sommige onderpastors’ eerder onzedelijk dan zedelijk noemt. Zedelijkheid kan evengoed onzedelijkheid inhouden, stelt Streuvels met een Nietzscheaanse omkering van de waarden. Op die manier getuigt die korte brief voortdurend van een ondogmatisch denken inzake religie en waardesystemen tout court. Dit vrije denken weerspiegelt zich, haast vanzelfsprekend, in zijn poëticale opvattingen. Een poëtica van de onvrijheid leidt tot frustratie en failliet, zegt Streuvels, kijk maar naar het confessionele opvoedingssysteem: dat heeft permanent ‘den naam zelf van het kwaad verzwegen’. | |
‘Denk nu niet dat ik àlles goedvinden zou.’ Vrijheid en verantwoordelijkheidAls zij niet vanuit vrijheid tot stand komen, hebben literatuur of kritiek geen autonome waarde en bijgevolg minder zin. Die vrijheid betekent geen volledige permissiviteit; het staat een schrijver in Streuvels' optiek met andere woorden niet vrij om zomaar alles te doen of op om het even welke manier te schrijven - ‘Denk nu [...] niet dat ik [...] àlles goedvinden zou wat in een roman voorkomt’. Wie die laatste opvatting zou aanhangen, huldigt een in wezen onvoldragen en onvrije poëtica, die wortelt in een onmenselijke esthetica of moraal. Het menselijke ideaal van de vrijheid leidt namelijk onvermijdelijk tot verantwoordelijkheid. Verantwoordelijkheid is niet tegengesteld aan vrijheid, maar daar juist in gefundeerd: zonder vrijheid is er geen verantwoordelijkheid mogelijk. Daarom heeft De teleur- | |
[pagina 88]
| |
gang, zoals Streuvels in de brief aan Walschap schrijft, wel degelijk een ‘zedelijke strekking’; de kritiek heeft die volgens hem niet gezien. Verblind door ‘details’ zal zij volgens Streuvels ook Sigrid Undsets roman Kristin Lavransdochter (1922; vertaald in het Nederlands in 1928) verkeerd interpreteren. Hijzelf had die roman ‘met veel aandacht en bewondering’ gelezen.Ga naar eind11 De streuveliaanse poëtica lijkt dus een tegenstelling in zich te dragen: een schrijver is vrij én toch weer niet helemaal vrij. Die tegenstelling is evenwel slechts schijnbaar: de vrijheid is wel degelijk absoluut en een doel op zich - maar tegelijk ook fundament voor iets anders. Ze is middel én doel. Echte vrijheid leidt vanzelf tot verantwoordelijkheid; anderzijds kun je haar niet invullen, want dan is ze geen vrijheid meer. Streuvels schrijft dat ‘elk voor zich de verantwoordelijkheid draagt zijner daden’. Zijn artistieke oordeel en attitude tegenover de kunstenaar zijn niet arbitrair. Ze zijn tolerant, maar niet onbegrensd: ‘Het is een kwestie van takt’ - een zaak van stijl, in de zin van: ethiek. In Streuvels' visie heeft het weinig nut daar veel over te zeggen: de kritiek mag haar ding doen (‘anders houd ik die dingen gewoonlijk voor mij’), net zoals kunstenaars hun ding mogen doen. Bovenal spreekt uit de brief aan Walschap de overtuiging dat het boek, de tekst, de kunst voor zich moeten spreken. Daarom weigerde Streuvels doorgaans om duiding te geven bij zijn werk; dat hij dat nu wel doet, in een brief, is vrij uitzonderlijk. Zijn adagium was dat hij buiten zijn boeken niets te vertellen had. | |
‘Groote litteraire pracht’, maar ‘'n magere brok’. Vorm en inhoudEvenmin als de andere recensenten heeft Richard Dewachter volgens Streuvels dus de ware strekking van De teleurgang gesnapt. Dewachters bespreking opende met een klemtoon op de vormschoonheid bij Streuvels en op de kracht van zijn beeldspraak. De recensent vergelijkt Streuvels met Van Deyssel, de verfijnde estheticistische (en dandyistische) Tachtiger en wellicht de vertegenwoordiger bij uitstek van individualisme in de Nederlandse letterkunde: Wanneer van Streuvels['] litteraire werf een nieuw boek de vloed inglijdt staan we reikhalzend uit te zien, rond welke matière hij nu weer zijn stoer proza heeft getimmerd. Streuvels werkt ook als een boetseerder, knedend tot hij met welgevallen neerkijkt op een beeld dat wild-schoon vóór hem ligt. Dan glimlacht hij, dunkt me zoo, om het vorm-schoone, met Van-Deysselsche liefde voor 't proza. Volgens Dewachter schuilt de schoonheid van Streuvels' werk dus enerzijds in formele hoek - van waaruit de recensent expliciet een verband legt met de vernieuwers van Tachtig. Maar het werk van de Vlaming wordt volgens Dewachter niet alleen gekenmerkt door vorm- en beeldschoonheid. Hij wijst tevens op de psychologische diepgang erin, en preciseert aldus zijn waardebepaling door te stellen dat het de combinatie is van psychologische | |
[pagina 89]
| |
diepte en stilistische kracht die de kracht van het werk uitmaakt. Daarbij vertoont Streuvels' stilistiek in Dewachters ogen raakpunten met de werkwijze van beeldende kunstenaars. Aan dit aspect heeft ook Tom Sintobin in zijn doctoraatsonderzoek over de categorie van de beschrijving bij Streuvels aandacht besteed. Hij toonde onder andere aan hoe het beeld van de schilderkunst in de receptie van Streuvels' werk heeft gefunctioneerd.Ga naar eind12 Zijn studie maakte in dit verband duidelijk dat critici de vergelijking met de schilderkunst enerzijds gebruikten om een waarderend oordeel uit te spreken over de visuele kracht van Streuvels' schriftuur maar anderzijds het beeldende aspect ook in oppositie plaatsten met een kwaliteit als ‘psychologische diepgang’ - schilderen is dan een facet van het beschrijven, of is dan een kunst die aan de oppervlakte blijft. Sintobin, die in zijn proefschrift tot de eenduidige conclusie komt dat de zogenaamde ‘typisch Streuveliaanse’ beschrijvingen niet te lichten zijn uit de integrale teksten en dat binnen die beschrijvingen elke eenheid een noodzakelijke functie vervult in de bredere tekstgehelen, zette met zijn uitvoerige onderzoek overtuigend de misvatting recht dat Streuvels' beschrijven of schilderen-met-woorden
Stijn Streuvels aan zijn schrijftafel in Ingooigem (1932) [Collectie amvc-Letterenhuis]
| |
[pagina 90]
| |
psychologische diepgang zou uitsluiten.Ga naar eind13 Het ging er hem in zijn besluit net om dat beide niet uit elkaar te halen zijn. Precies in die twee elementen heeft dus ook Richard Dewachter de kracht van De Teleurgang gezien: Wat Stijn Streuvels vroeger was als woordetser-beeldhouwer en -schilder, dat is hij nu als psycholoog: een opdieper die veel opdelft, allerhande gewaarwordingen en gevoelens rubeniaansch verheft en verheerlijkt met een prachtigen taalkrans. Hij schept behagen in, ik zou haast zeggen, een soort bellet[t]ristische psychologie. Streuvels wordt hier freudiaans en sensitivistisch neergezet: als een psycholoog die het onbewuste of voorbewuste in de mens aan het licht brengt, en die verdrongen inhoud vervolgens omsmeedt tot een sensitivistisch kunstwerk (‘een prachtigen taalkrans’). De sensaties zijn middel om het on- of voorbewuste (inhoud) te achterhalen en tegelijk om ze vervolgens opnieuw te kunnen uitdrukken (vorm). In zijn lof over Streuvels' werk doet Dewachter zodoende formele én inhoudelijke aspecten samenspelen. Het welslagen van het werk heeft juist rechtstreeks te maken met het feit dat Streuvels beide tot een onscheidbaar geheel heeft gesmeed. Van dit kunstwerk is niet meer te zeggen wat er de kracht van uitmaakt - de vorm? de inhoud? - precies omdat beide in elkaar zijn opgegaan. Streuvels' kunst is dus niet meer duaal, maar zelfstandig en autonoom, in tweevoudig opzicht: ‘op zich staand en op zich te beschouwen’ én ‘eenheidsvormend’. Dit is de reden waarom Sintobin moest vaststellen, dat uit Streuvels' teksten geen ‘beschrijvingen’ of ‘beschrijvende segmenten’ te lichten vallen: alles hangt met alles samen. Een organische kunst is dit, waarbij de vorm uit de inhoud is gegroeid en waarbij de vorm een nieuwe inhoud schept. Dewachter opende zijn bespreking dus heel positief. Maar algauw lijkt hij een heel andere richting in te slaan. Hij ergert zich aan de personages Lander, Broeke, Maurice en vooral aan Mira: Lander, terug uit het leger, amuseert zich wat met de ‘godin’ Mira (een bordeelslet), begaat brutaal met twee zijner makkers een moord op 'n landmeter (dit zonder 't minste zieleleed of wroeging), wordt na een driftige klopjacht gevangen genomen en in de gevangenis gestopt. Meesterlijk uitgebeeld. Broeke, 'n forsige, stugge reus, wordt van den beginne tot het einde opgewreten door 'n niet-tekoelen wraaklust [...] [Mira is] 'n verloopen impulsieve deerne die door houding en blik ieders zinnelijkheid prikkelt en onwederroepelijk doet oplaaien in 'n woeste branding van drift. In haar netten valt Maurice, 'n jong ingenieur, perfekt opgevoed, die zijn brave moeder-weduwe aanbidt. [...] We willen er ons niet over verwonderen dat die stevig-goede jongen in 'n paar weken tot hedonist verwordt, maar kunnen geen vrede hebben met de passages, waarin Streuvels' genie - zoo behendig! - met een zeker welgevallen de zinnelijkheid van den lezer prikkelt met een soort seductie. | |
[pagina 91]
| |
Er is wat voor te zeggen dat de hier ingeleide ommekeer in de beoordeling niet radicaal is en een zekere ambivalentie in zich blijft dragen. Zo staat er in bovenstaande passage nog steeds een formule als ‘Meesterlijk uitgebeeld’ en wordt er gesproken over ‘Streuvels' behendige genie’. Ook door het vervolg van zijn recensie, waarin de bespreker weliswaar uitvoerig zijn ergernis blijft tentoonspreiden voor de ‘hedonistische’ taferelen in de roman, zal Dewachter nog meerdere keren zijn bewondering voor Streuvels uitdrukken: zo spreekt hij onder meer ondubbelzinnig van de ‘groote litteraire pracht’ van De teleurgang, en laat ook een citaat van Thomas van Aquino in de grond de kwaliteiten van Streuvels' kunst heel: ‘Si un art fabrique des objets dont les hommes ne peuvent pas user sans péché, l'artiste qui fait de tels ouvrages pèche-t-il lui-même, parce qu'il offre directement à autrui l'occasion de pécher’. De aanval op het werk is daarmee partieel: Streuvels schrijft wel meesterlijk, maar dat betekent niet dat hij niet zondigt - hij zondigt door zijn lezers de gelegenheid te geven te zondigen. Maar het feit of Dewachters oordeel, dat getuigt van een neerbuigende kijk op het lezerspubliek, nu eerder positief dan wel negatief is, is niet zo relevant. Belangrijker is te zien dat Dewachter met het tweede deel van zijn recensie zijn eerder gepresenteerde visie op Streuvels' kunst ondergraaft. Naar de mening van de recensent had Streuvels moeten vermijden om zijn lezers gelegenheid tot zondigen te bieden, wat hij had kunnen doen door op zeker moment in zijn werk het goede en ideële te tonen: Ontdoet het [boek] van zijn groote litteraire pracht en het blijft 'n magere brok. Het bezwaart en na lezing blijft er in den geest een zwoelheid nazweven. We staan als aan een kruispunt verloren en herkennen geen weg meer. Daar waar de eigenlijke edelere zielsconflicten konden beginnen; - waar we, van diep, opgang van het leven konden verwachten, waar de liefde het eeuwigheidscachet moest drukken op het echte kunstwerk; - waar de mensch kon gezweept worden naar zijn eenige doel... daar eindigt het boek. Een [...] christelijk kunstenaar zou het daar laten beginnen. Het is makkelijk te constateren dat Dewachter hier helemaal schrijft in het spoor van de idealistische romanpoëtica die het literair-kritische veld in Vlaanderen vele decennia domineerde. Bij nadere analyse heeft een achterliggende tweedeling daar essentieel mee te maken: volgens de recensent vertoont Streuvels' werk weliswaar ‘litteraire pracht’, maar daarnaast bestaat er blijkbaar nog iets ‘anders’, een niveau waarop Streuvels' werk in zijn ogen bepaald niet hoog scoort. Naar Dewachters oordeel heeft Streuvels' werk buiten zijn ‘litteraire pracht’ nauwelijks waarde (‘'n magere brok’). Met deze stelling impliceert de recensent dat er een waarde zou bestaan buiten de literaire, en dat deze zou prevaleren: de ideële, of - zoals in de laatst geciteerde regel expliciet benoemd - de christelijke. Dit betekent dat de recensent zijn eerdere positieve uitlatingen over De teleurgang niet geloofwaardig kan maken - althans niet wanneer hij, zoals hij doet, bepaalde passages van het boek louter en alleen op basis van de | |
[pagina 92]
| |
inhoud beoordeelt. Kunst is immers op geen enkele plaats een zaak van louter inhoud. In het tweede deel van zijn recensie, waar Dewachter de klemtoon legt op de zijns inziens hedonistische tekstpassages, maakt hij dus in feite de vorm opnieuw van de inhoud los, waarmee hij zijn eerder gepresenteerde autonomistische visie op Streuvels' kunst ondergraaft. De geloofwaardigheid en integriteit van Dewachters aanvankelijke (positieve) oordeel kan dus in vraag worden gesteld. Maar relevanter dan deze vaststelling is de conclusie na lectuur van de hele recensie: op verschillende plaatsen, soms meer en soms minder expliciet, gedeeltelijk ook tegen zijn wil, heeft de bespreker ervan getuigd dat Streuvels' kunst een nieuw, modern geluid bracht en autonomistisch kan worden gerecipieerd. Misschien wordt dit nog het duidelijkst als we ons rekenschap geven van de angst die voortdurend door Dewachters recensie schemert - het lijkt alsof hij bevreesd is om een kunstwerk alleen in termen van vormschoonheid te beoordelen, alsof hij angst zou hebben voor bepaalde ‘inhouden’. Een dergelijke vrees voor de autonomie van de kunst is typerend voor de geschiedenis ervan: de hele kunstgeschiedenis wordt er door gekenmerkt, van in de oudheid tot vandaag. Echte kunstenaars en echte denkers - ‘echt’ in de zin van ‘radicaal’: naar de wortel gaand - doorbreken die angst vanuit een drang naar vrijheid; de kritiek, of de kunstwetenschap, zal altijd achterna komen. Ook de maatschappij zal trouwens altijd achterna komen: revoluties worden altijd voor-gedacht in de filosofie; voor-uitgebeeld in de kunst. | |
Geen vaantjeDewachters bespreking doet sterk denken aan de manier waarop dertig jaar eerder Lenteleven werd onthaald. Ook daar was de kritiek ambivalent: iedereen herkende zonder uitzondering het nieuwe geluid dat Streuvels' verhalen brachten, maar meestal tekende de katholieke pers daar tegelijk ernstig voorbehoud bij aan. Soms werd het boek, zoals werd getoond, in deze kringen ronduit afgekraakt, bijvoorbeeld in Het Belfort door priester Jozef Jacobs, wiens recensie in Vlaanderen erg invloedrijk is geweest. Vele jaren later, in 1947, verwees Walschap er nog eens naar in een kleine polemiek met Albert Westerlinck, hoofdredacteur van Dietsche Warande & Belfort, de opvolger van het tijdschrift waarin Jacobs zijn kritiek had gespuid.Ga naar eind14 Jacobs' kritiek op Lenteleven luidde dat Streuvels' boek menig lezer zou aansporen ‘zich eenen stap verder te wagen op het pad der ondeugd en des verderfs’ en dat ‘zijne schilderingen vals en onnatuurlijk zijn, wanneer zij ons Vlaamse volk als bedorven en beestachtig voorstellen’. Verder vond Jacobs dat Streuvels op ‘omtrent twintig plaatsen van zijn werk [...] jacht [heeft] gemaakt op tamelijk plat realisme’ en rondde vijandig af: met opzet, zou men zeggen, brengt hij het verhaal op zinnelijke dingen, die hij beschrijft en nog beschrijft. Dit wordt bij hem zo natuurlijk, dat men bij het lezen van den eersten regel eener bladzijde reeds raden kan, waar hij wil op uit komen. | |
[pagina 93]
| |
Eens dat die zinnelijke toestand beschreven is, breekt het verhaal af, het stuk eindigt: Streuvels heeft zijn doel bereikt. Het slot van Jacobs' recensie lijkt heel sterk op Dewachters bespreking van dertig jaar later. Voor Jacobs evenals voor Dewachter was het doel van Streuvels om met zijn teksten lichtzinnigheid te tonen. Het strookte niet met hun idealiserende poëtica, volgens dewelke de lezer schoonheid en goedheid moest worden voorgehouden. In zekere zin verweten de twee recensenten Streuvels dus ook een gebrek aan (positief) maatschappelijk engagement. Hier ligt precies hun misvatting: dat artistieke autonomie maatschappelijk engagement zou uitsluiten. Gerard Walschap met echtgenote en zoon Hugo op stap (1928) [Collectie amvc-Letterenhuis]
| |
[pagina 94]
| |
Dertig jaar lang krijgen Streuvels' boeken af te rekenen met gelijklopende commentaar. Maar Streuvels blijft zichzelf, trouw aan wat hij aan het begin van zijn loopbaan schreef: ‘Ik ga onder geen vaantje’.Ga naar eind15 Zelfstandigheid en vrijheid waren voor hem de hoogste waarden. In die zin beantwoordde Streuvels' poëtica aan die van Van Nu en Straks; noch in de visie van de redacteuren van het tijdschrift, noch in die van de auteur betekende autonomie het uitsluiten van engagement: het ging juist om een synthese van beide. Het ging er Streuvels om om de veelkantigheid van de werkelijkheid weer te geven. De werkelijkheid is immers niet onder een vaantje te vangen. Schoonheid maakt er deel vanuit, maar ook minder schone dingen behoren ertoe, en alles daartussen en daarrond. | |
Bijlage
| |
[pagina 95]
| |
Mij kan het geen kwaad, maar... zullen allen er gelijk over denken?... In Sigrid Undsets boek kruipen de menschen - getrouwd of ongetrouwd - samen in bed, alsof 't konijnen waren, en dan nog zonder hemd aan! Dàt is misschien te verontschuldigen omdat de gebeurtenissen voorvallen in de XIIIe eeuw? Een beetje consequentie mijne heeren.
Met genegen groet,
Stijn Streuvels |
|