Zacht Lawijd. Jaargang 7
(2007-2008)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
Jan Stuyck
| |
Het Onafhankelijkheidsfront en de partij der gefusilleerdenDaisnes kortstondige liaison met de kp vindt zijn oorsprong in zijn studentenjaren. Tijdens zijn studie aan de Gentse universiteit waar hij van oktober 1930 tot begin 1935 economische wetenschappen studeert, interesseert Daisne zich voor Rusland. Een cursus Slavische talen laat hem destijds kennismaken met de Russische taal. In 1935 zal hij samen met de professor-schrijver August Vermeylen deel uitmaken van een Bel- | |
[pagina 29]
| |
Johan Daisne (ca. 1950) [Collectie amvc-Letterenhuis]
| |
[pagina 30]
| |
Johan Daisne op de Universiteit Gent (1932) [Collectie amvc-Letterenhuis]
gische wetenschappelijke zending naar Rusland, onder leiding van Nobelprijswinnaar Geneeskunde prof. dr. Jules Bordet. Bij zijn terugkeer schrijft hij hierover een reportage ‘Stof op het Kremlin’, gepubliceerd in de socialistische krant Vooruit. Uit elke regel spreekt bewondering voor de verwezenlijkingen van het Russische volk, een volk dat - zo lijkt het Daisne - elke dag werkt aan een nieuwe maatschappij. Tijdens de oorlogsjaren vindt hij zich terug in de antifascistische strijd van de kp en sluit zich aan bij het Onafhankelijkheidsfront (of/ Front de l'Independance (fi)). Een precieze datering van de oprichting van het of is moeilijk te geven. Zeker is dat reeds in maart 1941 de communist Pierre Joye door de partijtop van de kpb wordt aangesproken om in nauwe samenwerking met kpb-kopstuk Xavier Relecom, de vorming van een eenheidsfront in het verzet tegen de bezetter te coördineren.Ga naar eind1 De keuze voor Joye is niet onlogisch: in Elsene bij Brussel heeft hij in 1933 een soort van antifascistisch front opgericht, een eenheidsbeweging van diverse ideologieën. De keuze van Relecom als ‘supervisor’ is evenmin vreemd te noemen. Na de dood van kp-leider Jacquemotte in oktober 1936, leidt hij immers samen met Julien Lahaut de kp.Ga naar eind2 Joye contacteert verschillende mensen die later de kern van het of zullen uitmaken: Fernand Demany, gewezen journalist bij Le Soir, Dr. Marteaux, communist en priester Bolland uit het bisdom Luik.Ga naar eind3 Deze drie worden dan ook als de ‘symbolische’ stichters van het Onafhankelijkheidsfront beschouwd, hoewel ze formeel nooit zijn samengekomen, ook niet op de al even ‘symbolische’ dag 15 maart 1941 waarop het of officieel zou opgericht zijn. Wellicht is het | |
[pagina 31]
| |
Johan Daisnes lidkaarten van de Kommunitische Partij [Collectie amvc-Letterenhuis]
aannemelijker te stellen dat het of zich progressief en relatief snel heeft gevormd. Begin 1942 bestaan er reeds kernen van het of in de grote steden. Meestal gaat het om contacten die op initiatief van communisten in hun verzet tegen de Duitse bezetter worden gelegd met andere politieke groepen. Ook Johan Daisne wordt circa 1941 lid van het of en zorgt voor koerierdiensten, het regelen van hulpfondsen, het opstellen en verspreiden van vlugschriften en clandestiene bladen. Vaak vinden vergaderingen van de plaatselijke of-afdeling in alle illegaliteit bij hem thuis plaats. De kpb biedt het groeiende of haar pers, militanten en organisatiestructuur aan. Zo verschijnt in maart 1944 bijvoorbeeld het clandestiene blad Front, een Franstalige versie verschijnt eerder in oktober 1943. De ontplooiing van het of en haar uiteenlopende verzetsactiviteiten worden daardoor structureel gedragen door de kpb. Het of groeit uit tot de grootste verzetsorganisatie van België tijdens de oorlog en bundelt naast communistische strijders, ook liberalen, katholieken en in mindere mate ook socialisten. Zo ontstaat een vreemd, maar strategisch huwelijk tussen rivaliserende ‘democratische’ strekkingen van voor de oorlog. Allen vinden zich terug in het sterk antifascistisch karakter van het eenheidsfront of. Bij de bevrijding benadrukt het of eens te meer haar partij-ideologische onafhankelijkheid wanneer ze haar doelstelling in het dan legale blad Front publiceert: Het of is geen partij, maar een beweging die de werking coördineert van alle partijen, van alle groeperingen in den strijd tegen den bezetter, voor den geallieerde zege, voor de bevrijding van het grondgebied, het herstel van onze democratische vrijheden, de onverbiddelijke kastijding der verraders. Door zich aan te sluiten bij het of, door zijn programma bij te treden, verzaken de partijen of organisaties niet aan hun zelfstandigheid noch aan hun vrijheid van handelen.Ga naar eind4 | |
[pagina 32]
| |
Wat betreft het opzet van het blad Front klinkt een gelijkaardig geluid bij journalist Maarten Thijs die stelt dat het weekblad de ‘democraten’ uit de samenleving wil verenigen.Ga naar eind5 Die vereniging vindt zijn oorsprong tijdens de oorlog in de strijd tegen het fascisme. Het doel van deze democraten, aldus Maarten Thijs, is de verwezenlijking van een Schonere en Betere wereld. Het blad draagt dan ook als ondertitel Blad van de weerstand en de democratie. Het is nog maar zeer de vraag in hoeverre het of, deze ‘unie van welwillende zielen’, en haar blad Front onafhankelijk is van ideologische partijen (of strekkingen). Het feit dat de pluralistische verzetsorganisatie historisch en structureel ingebed zit in de kpb, doet de nodige twijfels rijzen bij de doelstelling van het of. Bovendien is het opvallend dat de beheerders van Front, het zogenaamde nationale of-comité, grotendeels bestaat uit leidinggevende kp-figuren zoals kp-gedelegeerde Jean Terfve.Ga naar eind6 Die was even minister van Wederopbouw onder Van Acker iii (maart 1946-maart 1947). De kp had namelijk bij de eerste naoorlogse verkiezingen een flinke stemmenwinst kunnen binnenrijven. Dat succes kwam er hoofdzakelijk dankzij haar imago als ‘partij van de gefusilleerden’. Een heleboel van haar leden zat namelijk tijdens de bezetting in het verzet, met name in het of, en velen lieten het leven. | |
Het weekblad Front‘Daar men mij gevraagd heeft mede te werken aan de pagina “geestesleven” in Front, weekblad van het o.f.f.i., vraag ik of het u niet mogelijk is, ons af en toe ook van uw hand een artikeltje te laten geworden: korte studie, eender over wie of wat.’Ga naar eind7. Aan het woord is de schrijver Louis Paul Boon, die met deze brief begin augustus 1946 zijn collega-schrijver Daisne verzoekt mee te werken aan de cultuurpagina van het blad Front. Boon is dan net aan de deur gezet door de redactie van de Roode Vaan, het partijblad van de kpb, de Kommunistische Partij van België. Het eigengereide optreden van de ‘communist’ Boon in het kp-blad, onder meer vanwege zijn toch wel ‘ziekelijke’ interesse voor zoiets als een antiburgerlijke surrealistische kunst, werd hem door de redactie en het lezerspubliek niet in dank afgenomen.Ga naar eind8 Dat soort van ‘ontaarde kunst’ paste immers niet in het gezond verstand dat de Stalinistische bureaucraten van de partij voorstond. Op uitnodiging van hoofdredacteur Aloïs Gerlo, vond Boon en eveneens zijn mededissident Maarten Thijs, al snel onderdak bij Front.Ga naar eind9 In het licht van de pluralistische ingesteldheid van het van Front. Als verantwoordelijk voor de pagina ‘geestesleven’, begint Boon meteen diverse vrienden uit te nodigen om bijdragen te leveren. Hij slaagt er in ook ideologisch ‘onverdachte’ medewerkers aan te brengen zoals Jan Schepens en de dichter Marcel Wauters. Daisne, die het blad al kende, stemt toe. Johan Daisne debuteert in het weekblad Front in september 1946 met de publicatie van een in memoriam over zijn Gentse vriend en collega-schrijver Robert Mussche.Ga naar eind10 Dat artikel past perfect in het blad dat de Weerstand gedenkt: Mussche was immers een leidend of-lid in | |
[pagina 33]
| |
Pagina uit Front met bijdragen van Johan Daisne en Louis Paul Boon (1947) [Collectie amvc-Letterenhuis]
Gent. Behalve enkele vertalingen van verschillende Russische gedichten, eigen gedichten een filmbespreking verschijnt er aanvankelijk nauwelijks iets van Daisne in de rubriek ‘Geestesleven’. Pas vanaf september 1949 levert hij regelmatig kritische bijdragen over films. Daisnes afschuw van het fascistische geweld waaronder Europa had geleden en dat hij deelde met vele andere leden van de ‘partij der gefusilleerden’, kan alleen maar oprecht genoemd worden, getuige daar- | |
[pagina 34]
| |
Pagina uit Front met bijdragen van Johan Daisne en Louis Paul Boon (1947) [Collectie amvc-Letterenhuis]
van enkele naoorlogse publicaties zoals bijvoorbeeld zijn verhaal Oswiecim, verschenen in de Vlaamse Gids (1946) of zijn relaas van een reis begin september 1947 naar het bezette Duitsland, uitgegeven in 1948 bij Ontwikkeling onder de titel Reisebilder uit het bezet Duitsland. Volgens de inleiding bij dat laatste werkje, zou die reis stof hebben moeten leveren voor Daisnes (ongepubliceerde) roman Nu en in de uur onzer dood waarin ook Daisne getuigt van een eigengereid communisme.Ga naar eind11 | |
[pagina 35]
| |
Een ondogmatisch, individueel socialismeBij Front ontmoet Daisne niet alleen zijn vriend Boon, maar ook andere oude bekenden zoals de Nederlandse schrijver en journalist Nico Rost met wie hij in 1939 in de redactie zetelde van het literaire tijdschrift Werk.Ga naar eind12 Daisne zou voor Rost tijdens de oorlog nog een veilig onderduikadres in Brussel hebben gezorgd. In Front verwijt Rost Daisne naar aanleiding van diens inleiding bij zijn bloemlezing van de Russische literatuur getiteld Van Nisjevo tot Chorosjo (Electa, Brussel 1948), waaraan Daisne overigens vanaf 1944 werkte, ‘politieke naïviteit’ en ‘politieke ongeschooldheid’. Om zijn stelling duidelijk te maken, heeft Rost begin 1949 twee lange artikels nodig waarin hij tracht Daisnes bloemlezing en visie rigoureus met de grond gelijk te maken.Ga naar eind13 De artikels dragen de titel ‘Kritiek onder vrienden’, een nogal ongelukkige keuze want de teksten staan vol ongemeen scherpe passages. Rost meent dat Daisnes selectie van Russische auteurs niet alleen arbitrair en subjectief is, maar bovenal politiek incorrect. Want, aldus Rost, Daisne vermeldt Russische auteurs die het communistische Sovjetsysteem aanklagen en ervoor terechtstaan. Zoiets kan niet volgens Rost, want het geeft een verkeerd beeld van de échte Russische literatuur die ‘geen andere belangen hebben kan dan de belangen van het volk en die van de staat’. Bovendien vraagt Rost zich af of Daisne ‘het nog steeds “bon ton” [acht] om de waarheid der processen in twijfel te trekken’. Rost schaart zich kritiekloos achter de ‘legale’ Sovjetliteratuur en beschouwt Daisnes aandacht voor zogenaamd bedenkelijke auteurs als incorrect en onkritisch. Daisnes houding zet hun beider vriendschap op de helling, meent Rost, alleen de vaststelling dat Daisne politiek ontzettend naïef moet zijn, rechtvaardigt die vriendschap nog. Daisne reageert met een brief, gepubliceerd in Front: ‘Ik weet niet of je lezers verwachten dat ik op je critiek zal antwoorden. Je kunt hun, met alles wat in deze brief staat, meedelen dat 'k dat niet zal doen. Omdat er in jouw stuk heel veel verschillende zaken schijnen te staan, die echter allemaal op hetzelfde neerkomen: een verschillende politieke opvatting, die meebrengt dat jij wèl en ik niet een marxist ben, wijsgerig noch literair [...] Niettemin, in blijvende vriendschap van mens tot mens, je J. Daisne’.Ga naar eind14 Deze brief betekent het einde van de briefwisseling tussen Daisne en Rost, en waarschijnlijk daarmee ook het reële einde van hun vriendschap. Ook Boon reageert in Front op Daisnes bloemlezing. Net als Rost wijst hij op een subjectieve selectie van Russische auteurs, maar vindt dit een meerwaarde geven aan de bloemlezing, want zo ‘worden alle belangrijke Russische auteurs, oude als nieuwe, en van welke politieke gezindheid ook, met gelijke artistieke liefde aan de lezer voorgesteld’.Ga naar eind15 Ook van Maarten Thijs krijgt Daisne in de zomer van 1950 kritiek op ideologische gronden naar het hoofd geslingerd. In dit geval niet naar aanleiding van de bloemlezing, maar naar aanleiding van Daisnes magisch-realisme in onder meer De man die zijn haar kort liet knippen, verschenen in januari 1948. Een waarneembare werkelijkheid en zoiets als een boven-werkelijkheid en de interactie tussen beide wijst Thijs af. Thijs verwijt Daisne ‘een onvoldoende studie die hij [Daisne] gemeenlijk aan het sociaal milieu | |
[pagina 36]
| |
besteedt, alvorens hij zich aan het schrijven zet’.Ga naar eind16 Daarnaast meent Thijs dat Daisne teveel nadruk legt op de mens (het personage) als individualistisch wezen, ook wat de schrijver betreft. Die is slechts intuïtief bezig met het neerschrijven van zijn gedachten, niet met de wereld rondom zich. Dit alles zijn volgens Thijs ideologische tekortkomingen want ‘het einddoel van het leven is en blijft voor Daisne individueel. Alle rationalisme dat rond zulk irrationeel ideaal geweven is, kan de indruk niet wegnemen van iets onklaars, iets onzuivers, het magische element, waar Daisne zich op beroemt - in plaats van te zien voor wat het is: de voornaamste hinderpaal voor een waarachtig progressistisch kunstenaarschap’. En Thijs stelt verder dat het magisch-realisme: ‘een soort literatuur [is] die weldra het gevaar loopt als “formalistisch” te worden bestempeld’. Daisnes voornamelijk literaire ideeën omtrent magisch-realisme worden door Thijs onmiddellijk ideologisch geïnterpreteerd, gekeurd en te licht bevonden. Zich niet met de sociale realiteit rondom zich bezighouden, betekent dat de auteur, teruggeplooid op zichzelf, enkel oog heeft voor de eigen scheppende kunstactiviteit. Zoiets staat de vooruitgang van de mens in de weg, en zeker een progressistisch schrijverschap - de kunstenaar als voorpostvechter - in het bijzonder. Zich uitsluitend op de feitelijkheden van het leven richten, dat is de basis en het bestaansrecht van literatuur, volgens Thijs. Daarmee schakelt Thijs zich, net als Rost overigens, in in de toenmalige Russische politiek die een ideologische sociaal-politieke deugdelijkheid van de Russische letterkunde eist.Ga naar eind17 Een gelijkaardige kritiek uit Thijs meermaals in Front: ‘Het individualisme van vele Vlaamse kunstenaars en andere vooraanstaande mensen drukt immers nog steeds als een zwaar rotsblok op het huidige lot en de perspectieven van Vlaanderen’.Ga naar eind18 Naar aanleiding van het verschijnen van de roman Zwart en wit (1948) van Walschap, beschuldigt Thijs deze schrijver van een bekrompen individualistische cultuurideaal dat in wezen nihilistisch is want ‘ze leert ons niets. Ze loochent de politiek, in plaats van haar te doorlichten’.Ga naar eind19 Volgens Thijs leidt zo'n houding onontkoombaar tot een integraal apolitisme dat de mens fnuikt in zijn vooruitgang. Een literatuur die deze houding propageert noemt Thijs ‘ontspoorde literatuur’ en stelt deze tegenover een literatuur ‘die de mensheid vooruit wil helpen en gelooft in de diepe zin van het bestaan’.Ga naar eind20 Daisne reageert met een brief aan Thijs, die een week later in Front gepubliceerd zal worden: ‘Wat ons scheidt, filosofisch dan, is altijd weer 't zelfde: uw marxistisch socialisme. Ik beschouw marxisme als een dogma, evenzogoed als het katholicisme en verwerp het als dusdanig’. Daisne vervolgt met ‘de intuïtie schrijft mij mijn ondogmatisch socialisme voor. En ik doe dat individueel [...]’. Daisne staat kortom naar eigen zeggen een ondogmatisch socialisme voor, een socialisme waar plaats is voor individualisme. Voor hem was het communisme nooit een (dogmatische) ideologie, het maakte deel uit van zijn magisch-realistische levensfilosofie die het (Platoonse) Schone en het Goede nastreeft. Bovendien mag een ideologie de mens en de kunstenaar geen welbepaald paradigma opleggen om dat Schone en Goede te realiseren. Het sociaal-realisme zoals gepropageerd door Rost en Thijs in Front, verwerpt hij. | |
[pagina 37]
| |
Zelfs wanneer Daisne in 1944 nog volop gelooft in de communistische zaak die de massa nieuwe wegen opleidt, houdt hij vast aan de individualiteit van elke mens. In een artikel in het Gentse communistische blad Volkswil van 8 oktober 1944 onder de veelzeggende titel ‘De nieuwe wereld, door een nieuwe mens’, roept hij de lezer op individueel de verantwoordelijkheid op te nemen: ‘Weest allen soldaat voor een wezenlike nieuwe orde, maar elk zoals hij het het best meent en kan. [...] Werk aan uzelf en uw evennaaste en u zal voor allen werken’. Het zijn niet alleen persoonlijke en ideologische twisten in Front die leiden tot Daisnes afkeer van het communisme. Zijn deelname - onder meer samen met de hoofdredacteur van Front Aloïs Gerlo - aan het Internationaal vredescongres van Intellectuelen in Wroclaw op 25-28 augustus 1948 brengt een ware ontnuchtering bij de auteur teweeg. Op het congres met gasten uit zo'n 45 landen, ontmoet hij onder meer Picasso en Bontempelli, de vader van het Italiaanse magisch-realisme. Over die ontmoeting rapporteert Daisne in zijn boek De vrede van Wroclaw. Proeve van spijkerschrift op het Ijzeren Gordijn (1949) en in Front. Mogen die ontmoetingen met enkele bekende kunstenaars inspirerend zijn, op het congres ziet de magisch-realist Daisne pijnlijk duidelijk dat de droom van een Nieuwe Toekomst waarin ook hij geloofde, zij het op zijn eigen individuele manier, onmogelijk lijkt. Hoe meer het congres vordert, hoe meer Daisne zich ergert aan de ‘dialectische wartaal’ en de ‘raadselachtige machtspreuk’ van de Russische delegatie. Bovendien merkt hij op: ‘Het hele Congres is neergekomen op een eenzijdige campagne tegen het Amerikaans kapitalistisch imperialisme, zonder te onderzoeken of daar geen Russisch communistisch imperialisme tegenoverstaat. Voor wat hoort wat’. En nog duidelijker: ‘Dat is het grootste gebrek van het Congres geweest: een eenzijdige, aprioristische en integrale goedkeuring van de ussr, zonder nader onderzoek’. De kritiek van zijn vrienden en zijn ervaring op het congres in Wroclaw bevestigen voor Daisne dat de kp geen ‘besturend element [is] dat het volk zelf smeedt in den loop van zijn strijd’, maar onwrikbaar dogmatisch en autoritair optreedt. Reeds rond oktober 1948 besluit Daisne definitief het communisme de rug toe te keren. In zijn Kerstgedicht 1948 rekent hij af met zijn communistische droom, symbolischer dan de laatste twee regels uit het vijfde vers kan het niet... Ik heb mijn lidmaatkaart gescheurd - barbaar! Bandiet!-
en de twee helften, beide, naar omhoog gestoken.Ga naar eind21
| |
[pagina 38]
| |
Dit is de bewerkte tekst van een lezing gegeven op de studiedag over Johan Daisne in Gent van 24 augustus 2003, georganiseerd door het Studiecentrum Johan Daisne en de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- & Letterkunde. |
|