Zacht Lawijd. Jaargang 7
(2007-2008)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
[Nummer 4]Affiche voor twee lezingen van Karel Jonckheere aan ‘Die Universiteit van Stellenbosch’ (1948) [Collectie amvc-Letterenhuis]
| |
[pagina 5]
| |
Yves T'Sjoen
| |
[pagina 6]
| |
Jacques Bloem heb ik een paar weken mogen meemaken in Zuid-Afrika, zomer 1948. Met N.P. van Wijk Louw en Jan Greshoff stond hij me op te wachten in het station te Kaapstad. We moesten elk een reeks lezingen houden en Bloem was mij altijd een week voor. Ik heb in al zijn bedden geslapen, wij werden bij dezelfde gastvrije mensen verwacht. Gastvrij betekent daarom nog niet mild met alcohol. Na enkel ontgoochelingen inzake korte drank had Jacques zich een klein plat koffertje aangeschaft, een dokterstasje of iets in dien aard, en daarin pasten precies twee platte flessen whisky. Ontwaarde Bloem niets geestrijks op tafel, dan kuchte hij even en vroeg oorlof om zich even terug te trekken en zijn borst te verzorgen. Afgezonderd in het toilet dronk hij een paar flinke slokken en was genezen. Jonckheere haalt hier een herinnering op aan zijn eerste lezingentournee in Zuid-Afrika van kort na de Tweede Wereldoorlog, tussen mei en augustus 1948. Later zou hij trouwens nog een paar keer naar Zuid-Afrika reizen, telkens op missie voor de vaderlandse letteren.Ga naar eind6 Hij was er die eerste keer te gast op voorstel van de Vlaamse socialist Julien Kuypers, de toenmalige adjunct-kabinetchef van de Belgische Minister van Nationale Opvoeding en Cultuur, en met de steun van het Ministerie van Koloniën dat instond voor de relaties met Kongo (dat pas in 1960 onafhankelijk werd). Jonckheere reisde in zijn ambtelijke functie eerst naar het Midden-Afrikaanse land, en vervolgde zijn route via Johannesburg naar Kaapstad. Hij zou er naar verluidt ‘poolshoogte [...] nemen over wat ginds voor ons kon gedaan worden en vice versa’.Ga naar eind7 Over die opdracht tekende hij later, als tachtigjarige, het volgende op in Wuiven naar gisteren, het boek waarin hij terugblikte op zijn vriendschap met Zuid-Afrikaanse schrijvers als N.P. van Wyk Louw, W.E.G. Louw, Etienne Leroux, Uys Krige en Elisabeth Eybers: Er was wat geld beschikbaar om onze taaleenheid te bevorderen. Via ambassadeur Jansen te Pretoria werden onze geestdriftige taalbroederen ingelicht dat een vredelievende doffer niet zou overvliegen daar hij eerst aan boord van de Mar del Plata het oude Zaïre zou aandoen. Hoe lang ik in de Unie zou rondzwerven stond niet vast. Adriaan Roland Holst mocht er acht maanden verblijven, Jacques Bloem zes; anderen, professor Nicolaas Anthonie Donkersloot, oud-minister Van der Leeuw drie à vier maanden. Voor mij was dergelijk kuieren, in de Nederlandse betekenis (in het Afrikaans is kuieren gratis logeren), niet weggelegd. Ik was ambtenaar met administratieve verplichtingen en de Nederlanders hadden meer affiniteit met de Afrikaners dan wij.Ga naar eind8 | |
[pagina 7]
| |
‘Vlaanderens over drieëndertig paarden getilde wormstekige mandarijn’Ga naar eind9Jonckheere was niet alleen een productief en veelzijdig schrijver, van herinneringsproza, literaire anekdotenbundels en romans, van essays en kritieken, van autobiografische en overwegend tragische gedichten en enkele neoklassieke dichtbundels.Ga naar eind10 Hij was vooral ook een alomtegenwoordig staatsambtenaar, eigenlijk een machtige mandarijn in de Vlaamse literatuur.Ga naar eind11 Op het Ministerie van Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur was hij achtereenvolgens letterkundig adviseur (vanaf 1954), hoofd van de dienst letteren en dramatische kunst, en vanaf 1963 directeur voor de verspreiding van de Vlaamse literatuur in het buitenland (tot zijn pensioen in 1973). In een brief aan Van Wyk Louw (van 21 augustus 1964) zou Jonckheere toelichten dat hij vanaf 15 juli alleen nog de ‘spreiding van de Vlaamse letteren in het buitenland’ voor zijn rekening nam. Daarvoor, sinds 1946, was Jonckheere Rijksinspecteur van de Openbare Bibliotheken van West-Vlaanderen geweest en een jaar tevoren vervulde hij ook een politiek mandaat, met name dat van privé-secretaris van de Minister van Binnenlandse Zaken, Adolf van Glabbeke. In die laatste hoedanigheid was hij dus vaak onderweg, in Roemenië, Polen, Bulgarije, Cuba, Mexico, de Verenigde Staten, Kongo, Rwanda en Zuid-Afrika. Er is wel eens over Jonckheere beweerd: ‘Het verschil tussen God en Karel Jonckheere: God is overal, maar Karel Jonckheere is overal geweest’. Jeroen Brouwers heeft onder meer in de opstellen ‘Vlaanderen op zijn erghst’ (1977), over de verschillen tussen de Nederlandse en de Vlaamse cultuur, en ‘Karel Jonckheere. Grafsteen aan de Dijle’ een weinig fraai beeld opgehangen van de literaire persoonlijkheid en de invloedrijke strategieën van Jonckheere.Ga naar eind12 De herinnering aan Jonckheere gaat terug op de jaren zestig, toen Brouwers als redacteur in dienst was van uitgeverij Manteau, dus ruim een decennium na Jonckheeres eerste bezoek aan Zuid-Afrika. Kort tevoren, begin jaren zestig, hadden de wegen van Brouwers en de oudere Jonckheere elkaar gekruist: [...] hij was ‘adviseur voor de letteren’ bij het ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur. Een luizenbaan met zeer veel macht, die hem in het benarde wereldje der toenmalige Vlaamse letteren talrijke dankbare vrienden heeft bezorgd, alsook een horde verbeten vijanden. Hij beijverde zich voor vertalingen van Vlaams literair werk in al 's Heren buitenlanden en hun talen, zat in functie van dien vaak in het vliegtuig en sinterklaasde met toelagen en subsidies. Guido Gezelle in het Roemeens, Felix Timmermans in het Lets, een bloemlezing Vlaamse verzen in het Swahili. Het stelde niet echt iets voor en terzake eigentijdse, vernieuwende letteren vanaf circa 1950 legde hij een kokhalzerig dédain aan de dag.Ga naar eind13 Jonckheere was zelf een klassiek georiënteerd, traditioneel dichter die twee keer de prestigieuze Belgische staatsprijs voor poëzie heeft mogen | |
[pagina 8]
| |
ontvangen.Ga naar eind14 Hij streefde in zijn scheppende werk naar een esthetische expressie van persoonlijke gevoelens en gedachten; zijn gedichten zijn gestileerde uitdrukkingen van een individuele persoonlijkheid. Vandaar dat de term ‘autobiografische poëzie’ zo goed past bij het dichtwerk dat Jonckheere produceerde. Op het eind van Jonckheeres leven stelde Herman de Coninck een bloemlezing samen uit de verzamelde gedichten, waarin hij een honderdtal gedichten presenteerde die wel ‘nog zo'n vijftig jaar’ de dichter zelf konden overleven.Ga naar eind15 Zo ruim werd kort na diens dood Jonckheeres eeuwige roem ingeschat. | |
Dietse taal- en bloedbandenBrouwers' portret van Jonckheere is weinig flatterend, hier en daar snoeihard en messcherp, ofschoon hij hem ook als humoristisch, welbespraakt en onderhoudend typeert. Zo voegde hij nog toe: ‘Jonckheere kende de hele literaire kosmos, had in binnen- en buitenland honderden schrijffiguren ontmoet en kon daar in speels en geestig woordgebruik meeslepend over vertellen’.Ga naar eind16 In zoverre Jonckheere al enige bekendheid in Nederland genoot, dan was dat louter en alleen te danken aan zijn optredens in het populaire AVRO-radioprogramma, later ook op televisie, Hou je aan je woord. Jonckheere was volgens Brouwers in dat programma de ‘voorzitter van een spitsvondig gezelschap dat moest improviseren op taal- en letterkundige aangelegenheden. Daar behoorden Hella Haasse, Victor van Vriesland, Harry Mulisch en Godfried Bomans toe’.Ga naar eind17 Daar moet hij zich in zijn sas hebben gevoeld, Groot-Nederlander die hij was. Jonckheere beriep zich meestal, ook al in 1948, toen hij de eerste keer op stap ging in Zuid-Afrika, op de taalverwantschap van Vlamingen en Nederlanders en nadrukkelijk ook de Afrikaners. Die Dietse gedachte lag aan de grondslag van het taalverbond, dat hij hoog in het vaandel voerde en waarover hij graag uitweidde. Enig retorisch Groot-Nederlands (of Al-Diets) tromgeroffel en vendelgezwaai was hem niet vreemd. Zo heeft hij in persoonlijke gesprekken wel eens een pleitrede gehouden ten faveure van de Afrikaner apartheidspolitiek, die hij met onredelijke argumenten probeerde te rechtvaardigen. Jonckheeres conservatisme is spreekwoordelijk. Zo wekte niet alleen de experimentele literatuur uit de jaren vijftig in Vlaanderen, met Claus en Boon, bij Jonckheere weerzin op, ook de culturele boycot van het apartheidsregime kon volgens deze getuigenissen niet op zijn sympathie rekenen. Al moet ik er meteen aan toevoegen dat Jonckheeres schaarse zinnen die in de memoires van Wuiven naar gisteren aan de politieke situatie in Zuid-Afrika zijn gewijd, terwijl het apartheidssysteem afbrokkelde en onder steeds grotere internationale druk kwam te staan, een vergoelijkend beeld schetsen.Ga naar eind18 Hoe dan ook, Jonckheere mocht dan wel grossieren in ideologisch reactionaire noties als taal- en bloedverwantschap, en op geregelde tijdstippen Dietse gedachten formuleren, hij sprak ook wel eens met enig dédain over de Hollanders. Dat bleek evenwel niet uit het boekje Ju, ju, wat een grof volkje!, een bloemlezing waarin samensteller Jonckheere scheldtirades van | |
[pagina 9]
| |
V.l.n.r. Karel Jonckheere, N.P. van Wyk Louw en Achilles Mussche in Sint-Martens-Latem (1948) [Collectie amvc-Letterenhuis]
Nederlandse schrijvers over Vlaanderen had bijeen gesprokkeld en waarin hij vanuit politiek-strategische overwegingen uitspraken over de (vermeende) culturele integratie tussen Noord en Zuid vergaarde. De titel is ontleend aan Lodewijk van Deyssel, redacteur van De Nieuwe Gids, die zich op die laatdunkende toon uitliet over de Vlamingen en hun literaire productie op het eind van de negentiende eeuw. Jeroen Brouwers, die zelfde culturele integratie van Nederland en Vlaanderen op basis van een gemeenschappelijke taal als een gruwelijk misverstand beleeft, heeft de uitgave van Jonckheeres bundel aangewend om zijn portret van de welbespraakte anekdoten-verteller uit Vlaanderen te completeren. Ik bloemlees uit twee teksten van Brouwers over Jonckheeres compilatiewerkje: ‘Vlaanderens opportunistische windhaan nummer één, Vlaanderens grootindustrieel in culturele integratie mits-het-zijn-beurs-maar-vult, Vlaanderens nar, Vlaanderens praatorgel, Vlaanderens over drieëndertig paarden getilde wormstekige mandarijn Karel (“Hou je aan je woord”) Jonckheere. [...]’.Ga naar eind19 En elders: ‘de dorpsidioot der Vlaamse letteren, de schijnheiligste van alle Sinterklazen, de opportunistische Rijmenamse expert in aangelegenheden betreffende de culturele integratie Noord-Zuid: Karel Jonckheere’.Ga naar eind20 Rijmenam is het dorpje in de buurt van Mechelen, waar Jonckheere vanaf de begin jaren zestig met zijn veertien jaar jongere oud-leerlinge Denise en hun blinde zoon Floris woonde, in de buurt van ‘huize Krekelbos’, waar Brouwers en zijn toenmalige geliefde enkele jaren hebben verbleven. Brouwers' portrettering van Jonckheere dreigt de beeldvorming van 's mans cultuurpolitieke en literaire activiteiten, nu ruim vijftien jaar na de dood van de schrijver, te domineren. In deze bijdrage ga ik in op Jonckheeres literair-politieke ondernemingen ter promotie van de Vlaamse literatuur in Zuid-Afrika. | |
[pagina 10]
| |
Jonckheeres avonturen in de Unie van Zuid-AfrikaBrouwers' polemische uitspraken en destructieve karaktertekening mogen dan wel op de lachspieren werken of in hun overdrijving afkeer voor de ‘sjacheraar’ Jonckheere oproepen, ‘de opportunistische Rijmenamse expert’ was wel degelijk een spin in het literaire web, jarenlang de beeldbepalende adviseur voor de letteren en rijksinspecteur voor de Vlaamse literatuur in het buitenland, een mandarijn bij wie je hoe dan ook langs moest teneinde enige pecunia of schrijfsubsidies te verwerven. Toen de ambtenaar Jonckheere op 31 maart 1948 vanuit Antwerpen naar het zuiden trok, met het schip de Mar del Plata van de Compagnie Maritime Belge eerst naar Kongo en later naar Zuid-Afrika, stond de dienstreis in het teken van de verspreiding en bekendmaking van de literatuur uit Vlaanderen. Hijzelf heeft daar uitvoerig over bericht, onder meer in een reisdagboek dat in feuilletons in Het laatste nieuws is verschenen, later gebundeld in Kongo zonder buks of boy (1957).Ga naar eind21 Na zeventien dagen varen kwam Jonckheere aan in Matadi aan de Kongorivier. Na enkele weken reisde hij door naar Zuid-Afrika. Sinds 1946 bestond een officiële culturele samenwerking tussen België en Zuid-Afrika. Het was Jonckheere en andere ambtenaren er vooral om te doen ‘het overzeese belang van de Nederlandse moedertaal’ onder de aandacht te brengen. ‘Dat heeft te maken met de ergernis van de Vlaamse gemeenschappen met het eentalig Franse bestuur in de kolonie [Kongo]’.Ga naar eind22 De dienstreis van drie maanden in opdracht van het Ministerie van Koloniën, vanaf de lente van 1948, was het gevolg van een (cultuurpolitieke) bekommernis voor het Nederlands buiten het taalgebied. Overtuigd van een homogene taalbroederschap probeerde Jonckheere enthousiasme op te wekken voor de literatuur uit Vlaanderen, niet alleen door voordrachten te houden en aan debatten deel te nemen, maar ook door de belangen van het Vlaamse boek te verdedigen (door te ijveren voor betere distributie, meer vertalingen et cetera). Immers, de lokale bibliotheken boden overwegend Franse literatuur aan. Officieel trad Jonckheere dus op als gezant van die culturele integratie tussen Noord en Zuid en hij zou na afloop van zijn dienstopdracht initiatieven nemen om tot een cultureel akkoord tussen België (Vlaanderen) en Zuid-Afrika te komen.Ga naar eind23 Jonckheere heeft tijdens het verblijf in Kaapstad, en allerlei omzwervingen in de omliggende contreien, blijkbaar indruk gemaakt. Hij zou er levenslange en hechte vriendschapsbanden aan overhouden, zo onder meer met de gezaghebbende Zuid-Afrikaanse dichters N.P. van Wyk Louw (1906-1970) en Dirk Opperman (1914-1985).Ga naar eind24 Blijkens de overgeleverde correspondenties bestond in de loop der jaren, vanaf hun eerste ontmoeting medio 1948, een amicale band tussen Jonckheere en Louw.Ga naar eind25 Jonckheere heeft er geregeld getuigenis van afgelegd, in tal van tijdschriften en kranten, in interviews, gelegenheidstoespraken en gedichten.Ga naar eind26 J.C. Steyn heeft de contacten en ontmoetingen gedetailleerd in kaart gebracht in zijn biografie van N.P. van Wyk Louw.Ga naar eind27
Aan de hand van velerlei getuigenissen van Jonckheere, onder meer opgetekend in Wuiven naar gisteren, tracht ik enkele hoogtepunten van die reis naar de Kaap te reconstrueren. Het begon voor Jonckheere allemaal met een brief | |
[pagina 11]
| |
van 26 april 1948, waarin Jan Greshoff Jonckheere uitnodigde naar Kaapstad te reizen.Ga naar eind28 Greshoff was, samen met zijn echtgenote Atie Brunt, aan het begin van de Tweede Wereldoorlog (in 1939) verhuisd naar Kaapstad. Tijdens de oorlog verbleef hij weliswaar enige tijd in Nederlands-Indië, Argentinië en in New York, vanaf 1945 had hij zijn vaste domicilie in de Kaap. Op 19 maart 1971 zou hij in zijn Kaapse huis, met de niet bijzonder inventieve naam Grashof, overlijden. Greshoff was ook al een vooraanstaand literair mandarijn, die in de Nederlandse literatuur en daarbuiten zijn rol speelde als intermediaire figuur met veel invloed.Ga naar eind29 Greshoff was sterk gericht op de Franse cultuur en onderhield nauwe contacten in Vlaanderen - in de jaren twintig en dertig heeft hij overigens een tijdlang in Brussel gewoond. Hij wordt getypeerd als een ‘bemiddelaar’ in vele literaire circuits, onder meer ook tussen de Nederlandse en de Afrikaanse literatuur.Ga naar eind30 In zoverre ik kon nagaan is die intermediaire rol nog niet in extenso onderzocht. Dichter en criticus Greshoff schreef vanuit hotel Radnar (Groenpunt, Kaapstad) naar Jonckheere: Beste Jonckheere, Na een wekenlang verblijf in Kongo heeft Jonckheere zijn verblijf in de Kaapprovincie als weldadig ervaren. Dat was mede te danken aan zijn gevoel van vertrouwdheid met de Afrikaanse cultuur, niet het minst met de Afrikaanse taal. Bij het beluisteren van het Afrikaans, zo stelde hij het voor, gingen zijn herinneringen terug naar de West-Vlaamse (Oostendse) kindertijd, toen in Vlaamse kroegen Krugerbier werd geschonken, en de tweede Anglo-Boerenoorlog - de strijd van de Afrikaner Boeren tegen de Britten - tot de verbeelding sprak van vele flaminganten. Transvaal en Oranje-Vrijstaat waren in de lage landen aan de Noordzee begrippen, zeker in een Vlaams-nationalistische en orangistische context, en president Kruger had zijn naam hier te lande niet alleen aan blondschuimend bier | |
[pagina 12]
| |
Karel Jonckheere met Jan Greshoff in Kaapstad (1948) [Collectie amvc-Letterenhuis]
gegeven maar hij stond ook gracieus en imperiaal afgebeeld op koekjestrommels, op bierglazen. Kroegen in Vlaanderen droegen niet alleen als opschrift ‘Den zoeten inval’, maar ook wel eens ‘Transvaal’. Er zijn Boerencomités opgericht voor noodlijdende families in Zuid-Afrika en Vlaamse toondichters componeerden volksliederen ter ere van het Afrikaner broedervolk. Zo was er bijvoorbeeld de bekende componist Emiel Hullebroeck, | |
[pagina 13]
| |
die volgens Al-Dietser Jonckheere ‘een rijke schat volksliederen [heeft] gepopulariseerd’. Jonckheere, en niet alleen hij, kende naar eigen zeggen in zijn jeugdjaren ‘Sarie Marais’ en ‘Die Stem van Suid-Afrika’ van C.J. Langenhoven beter dan de Brabançonne, het Belgische volkslied. Jonckheere reisde met de trein van Johannesburg naar Kaapstad, waar hij in het station werd opgewacht door J. Greshoff, J.C. Bloem en N.P. van Wyk Louw.Ga naar eind32 Daar, op het perron in de Kaap, had dus de eerste ontmoeting plaats met de Zuid-Afrikaanse Dertiger N.P. van Wyk-Louw, ‘de onomstreden leidersfiguur in de nieuwe Afrikaanse literatuur’.Ga naar eind33 Het zou, achteraf beschouwd, een betekenisvolle ontmoeting zijn, die nog jaren sporen zou trekken door beider levens. Ook het jaar van Jonckheeres eerste Zuid-Afrikaans verblijf is uiteraard betekenisvol: 1948 is een mijlpaal in de gewelddadige geschiedenis van het land en markeert de dramatische verkiezingsoverwinning van de Herenigde Nasionale Partij (26 mei 1948).Ga naar eind34 Over de treinreis naar ‘het diepe Kaapstad’, dwars door het onmetelijke Zuid-Afrikaanse binnenland, door de Karoo, schreef Jonckheere de volgende geromantiseerde passage neer: De uitvinders van internationale treinen blijf ik erkentelijk voor de zorgen die ze aan de lange lijnen hebben besteed. Een nacht, een dag en nog een nacht, zesentwintig uren, ontrolde zich voor mij een van de mooiste aardse landschappen. Ik moet de bergen, de hoeven in hun nest van acacia's, de steden met hun historische en kulturele reminiscenties verdringen, ik rijd naar Jan Greshoff, sedert jaren niet meer gezien. Ik doe mijn ogen dicht voor het Drakengebergte [...].Ga naar eind35 En verderop in Wuiven naar gisteren mijmert Jonckheere nostalgisch verder, op weg naar Kaapstad. Hij vergelijkt het leven in zijn geboortestad Oostende met ‘Kaapstads Tafelbaai’, en memoreert in dit fragment zijn weerzien met Greshoff. Tegen de middag zit ik in de trein een laatste keer iets te verorberen en voel me zalig te moede. Vaderstad Oostende heeft me steeds verrijkt met het besef dat het én eindstation was én haven. Wat een sensatie niet verder te kunnen op het land maar wèl op zee. Vreemd daarenboven te zijn gekanteld op de aardbol van noordelijk naar zuidelijk halfrond. Zich in een ander ‘werelddeel’ te weten; te dromen dat het hier lente is, thuis herfst. Dat men zijn poolster kwijt is en ruilt voor een andere ‘zekerheid’: het vervreemdend Zuiderkruis. | |
[pagina 14]
| |
En dan volgt de ontmoeting der mandarijnen, zodra Jonckheere de trein uitstapt en in de Kaapse zon de silhouetten van de Nederlandse schrijvers Greshoff en Bloem ontwaart. Greshoff had al over Jonckheere opgetekend in zijn dagboek, op 22 mei 1948, dat Jonckheere ‘een bescheiden, menselijke, verstandige man met talent is en zich makkelijk aan de omstandigheden aanpast’.Ga naar eind37 Ik laat Jonckheere zelf terugblikken op dat klaarblijkelijk heuglijke weerzien: Jan [Greshoff] heeft zijn lijfwacht meegebracht om mij te verwelkomen. Hem herken ik het eerst aan zijn bebrilde grijze kop met snor. Krijgt hij ooit een standbeeld, dan moet hij er zó op staan, een en al présence, geleund op zijn dikke wandelstok en als steeds blootshoofds. Van Jaak Bloem moet ik evenmin een politioneel signalement hebben, met zijn ingekeerde en toch verbaasde houding van de levensverwonderde, een jaar ouder dan Jan. Georges Simenon zou er een detective mee kunnen maken. De derde ken ik niet maar hij moet N.P. van Wyk Louw zijn, Unies dichter nummer één, de ernst die steeds glimlacht. In de vijftig stappen die ons scheiden tracht ik me zijn stem voor te stellen. We zijn even oud, van 1906. ‘Dit is Jaak, dit is Wyk en dit is Karel. Wij dragen geen familienaam onder ons’.Ga naar eind38 Vriendschappen onder schrijvers werden volgens de overlevering duidelijk snel gesloten, wellicht onder het gunstige gesternte van het Zuiderkruis, of in de schaduw van de Tafelberg. In ieder geval zijn Jonckheeres memoires doorspekt met dergelijke amicale liefdesbetuigingen; dichters uit Nederland, Zuid-Afrika en Vlaanderen troffen elkaar in het zuidelijk halfrond en bezegelden daarmee als het ware een collectief bewuste broederband. De neoclassicistische dichter en notoire drinkebroer J.C. Bloem was Karel Jonckheere voorafgegaan op diens tocht door Zuid-Afrika. Bloem was al eerder gearriveerd aan de Kaap en verzorgde er een opgemerkte lezingentournee.Ga naar eind39 Jonckheere volgde in dien voetspoor, gescheiden door enkele weken, en meestal te gast bij dezelfde kennissen en vrienden van Greshoff, zelfs - naar eigen zeggen - slapend op dezelfde peluw van Bloem. De dag van Jonckheeres aankomst in Kaapstad, in de namiddag van 17 mei 1948, zijn de vier vrienden naar het huis van Van Wyk Louw gelopen, een woonst ‘als een zeevogelnest vastgeklampt aan de rots vlak naast de Atlantische Oceaan, waarvan men bestendig ruisregister hoort’.Ga naar eind40 Jonckheere beschrijft in zijn memoires niet alleen de plaats waar N.P. van Wyk Louw woont, hij belicht ook de gezinssituatie: Louws tweede vrouw Truida en hun zoontje wonen in - Louw heeft twee oudere dochters uit een eerste huwelijk die buiten Kaapstad studeren. En diens eerste vrouw woont ‘een end verder, aan de voet van Leeuwkop’. Met deze - hier en daar vertekende - anekdoten zijn Jonckheeres memoires gelardeerd, en hij heeft de verhalen uitentreuren herhaald, soms zelfs in identieke bewoordingen in verschillende boekuitgaven opgenomen, wat hem bij leven nog de toorn van Brouwers en andere critici heeft opgeleverd. | |
[pagina 15]
| |
Brief van N.P. van Wyk Louw aan Karel Jonckheere (1964) [Collectie amvc-Letterenhuis]
| |
[pagina 16]
| |
Brief van N.P. van Wyk Louw aan Karel Jonckheere (1964) [Collectie amvc-Letterenhuis]
| |
[pagina 17]
| |
17 mei 1948 - Jonckheere, Greshoff, Bloem en Van Wyk LouwOver de dag van zijn aankomst op het zuidelijkste punt van Afrika tekende Jonckheere zelf op: Terwijl Jan [Greshoff] met Truida ‘gesels’, ik geniet van dit woord, socialer dan babbelen en praten, loop ik met Wyk het pad af naar het strand, waar hele slierten reuzenblaaswier langs de vloedlijn liggen te kronkelen. Ik schep een handvol zand in mijn palm, het ruikt vertrouwd en voelt even fijn en korrelig aan als dat van Oostende. Ik dank mijn kleine gave van bilokatie, die me toelaat samen ginds en hier te zijn.Ga naar eind41 De volgende dag al, op 18 mei, begon de toen 61-jarige Bloem met zijn reeks lezingen in steden en dorpen op de Kaapse Karoo. Tot het comité van aanbeveling, dat Bloems rondreis begeleidde, behoorden naast Greshoff en Louw ook Karel Jonckheere en Dirk Opperman. De eerste kennismaking tussen Jonckheere en Opperman moet uit diezelfde periode dateren. Later zullen beiden met tussenpozen brieven wisselen en beide schrijvers zetelden samen in de redactie van Afrikaanse periodiek Standpunte.Ga naar eind42 Het blad is opgericht door N.P. van Wyk Louw, diens broer W.E.C. Louw en de uit Nederland geëmigreerde dichter H.A. Mulder, met in de redactie onder anderen Jan Greshoff (die samen met ‘een Afrikaner strijdmakker’ onder het pseudoniem Kees Konijn publiceerde), Robert Antonissen, Gladstone en Dirk Opperman. Het blad wilde volgens Jonckheere ‘de rijkdom van het Nederlands uit Noord en Zuid plus dat van het Afrikaans kompleksloos en ostentatief [uitstallen]’.Ga naar eind43 Jonckheere maakte vanaf 1949 deel uit van de redactie.Ga naar eind44 Het redacteurschap had hij zonder twijfel te danken aan de rondreis in de Kaap medio 1948 en de contacten die hij daaraan overhield.
Terug naar de dag van aankomst. Jonckheere vertelt: We [Jan Greshoff en Karel Jonckheere] namen de bus naar het eigenlijke Kaapstad, Jan leerde me de kleinste munt van Afrika kennen, een tiekie, in zilver, waarde drie pence. Bij het voorbijrijden groette ik het standbeeld van Jan van Riebeeck, mij bekend van prentkaarten. Ik was maar één keer in Londen geweest en meende in Kaapstad analoge trekken te herkennen. Rustig druk, huizen en winkels van dezelfde snit, reklameteksten uit hetzelfde vat. Toch een heel ander licht, geen smog: een met Pasen grondig gewassen en gestreken helheid.Ga naar eind45 Naar Jonckheeres eigen zeggen hebben Greshoff en hij die namiddag zelfs ook nog dokter A. Heymans ontmoet, de oud-lijfarts van president Kruger. In de herinneringen zal de verteller in Jonckheere, die zo gul met anekdotes strooide, een eigen werkelijkheid hebben tot stand gebracht. Maar ze kunnen niet verhelen dat er | |
[pagina 18]
| |
intense banden zijn gesloten tussen een Vlaamse schrijver en enkele coryfeeën van de contemporaine Zuid-Afrikaanse letteren. Dat geldt in nog grotere mate voor Jonckheeres vriendschapsbanden met Jan en Atie Greshoff, N.P. en Truida van Wyk Louw, Merrie en Dirk Opperman in Kaapstad. Allerlei prettige en melige, hier en daar ongetwijfeld geromanticeerde anekdoten staan opgetekend in de memoires. Jonckheere grossierde niet alleen in anekdoten maar ook in literaire vriendschappen. Een verhaal blijkt alvast werkelijk gebeurd te zijn: de dag dat Bloem terug afreisde naar Nederland, met het schip de Bloemfontein. Ik beëindig mijn eerste tournee op de dag dat Bloem terug naar Nederland zou varen. Dit gebeurde met de Bloemfontein, die wij tot de ‘Jaakfontein’ hadden omgedoopt. Al eerder, meer bepaald in 1962, heeft Jonckheere die getuigenis uitgesproken in een radiolezing, waaruit een selectie is gebundeld in Ik heb eens...Ga naar eind47 | |
[pagina 19]
| |
Vriendschap met N.P. van Wyk LouwJonckheere en Louw raakten nauw bevriend. Toen zij elkaar kort na de Tweede Wereldoorlog ontmoetten was de Zuid-Afrikaanse dichter lector aan de faculteit Opvoedkunde van de Universiteit van Kaapstad.Ga naar eind48 De kiemen voor de jarenlange contacten lagen wat Jonckheere betreft in diens bewondering voor Louws poëzie en drama, voor de ‘milde schilderende en beeldende taalvaardigheid’ in het grote lyrische epos Raka, de ‘Gezelliaanse natuurtaal’ in de bundel Gestaltes en diere, de vormzuiverheid van de debuutbundel Alleenspraak. Door bemiddeling van Greshoff heeft hij de teksten van N.P. van Wyk Louw kunnen ‘ontdekken’.Ga naar eind49 Sutherland, Wyks geboorteplaats in de Karoo, is een van de koudste dorpen van de Kaapprovincie. Een onherbergzame vlek met 's winters geregeld sneeuw. Als kind bracht hij een groot gedeelte van zijn dagen door op de schapenhoeve van zijn grootvader, waar hij Afrikaans hoorde door geen vreemden besmet. Dit is van belang, Wyks taal is zeer zuiver. In zijn jeugd heeft er zich nooit een Engels sprekende gevestigd. Wyks voorouders stammen uit Zeeland. In N.P. van Wyk Louw met vrouw en kind op het strand bij zijn woonst. Foto genomen door Karel Jonckheere (1948) [Collectie amvc-Letterenhuis]
| |
[pagina 20]
| |
en om Sutherland groeien een paar wilgen, hier en daar een pereboom, een populier, een cipres. 's Zomers is het er droog, men verbouwt wat koren voor eigen gebruik. Als hoeveknechten werken er kleurlingen die niet minder sappig Afrikaans praten. Wyk gebruikt gaarne hun typische open zegging. Als wild lopen er wat bavianen rond, steenbokken, klipbokken en reebokken.Ga naar eind50 Met dergelijke ronkende volzinnen schetst de auteur een niet van idolatrie gevrijwaard biografisch beeld van Louw. Hij gaat daarbij in op N.P. van Wyk Louws kritische Afrikaans-nationalistische en liberale opvattingen, hij roemt diens open geest en stelt dat de Zuid-Afrikaanse Dertiger meermaals met zijn tegendraadse inzichten de toorn van de Afrikaanse reactionairen heeft moeten ondergaan. Jonckheere citeert in het portret zelfs alle opdrachten die de Zuid-Afrikaanse schrijver in de presentexemplaren van diens bundels heeft geschreven. Op de titelbladzijde van het drama Die dieper reg (1948), geschreven naar aanleiding van de eerste-steenlegging van het Voortrekkersmonument in Pretoria (in 1938) staat te lezen: ‘Kaapstad reik die hand aan die Panne’.Ga naar eind51 In Tristia (1962): ‘Vir Karel, Denise en Floriske in blijvende vriendskap. [...]’. Er zijn ook talrijke getuigenissen opgetekend over de bezoeken die Truida en Wyk Louw hebben gebracht bij de familie Jonckheere.Ga naar eind52 In 1948 nam de Afrikaanse dichter een eredoctoraat in ontvangst, uitgereikt door de universiteit van Utrecht. Tijdens die eerste reis naar Europa (die hen in Nederland, Vlaanderen, Italië, Frankrijk, Spanje en Engeland bracht) logeerden de dichter en zijn echtgenote in De Panne, nabij het huis van Jonckheere.Ga naar eind53 In die weken zagen ze elkaar vaak, op het moment dat Louw aan zijn bekende tekst Germanicus (1956) werkte. Over dat weerzien, na Jonckheeres eerste verblijf in de Kaap, kunnen we in Wuiven naar gisteren het volgende lezen. Ik was ze tegemoet gereden tot Antwerpen, waar ik hen voorstelde aan Gaston Burssens, bij wie ze, na De Panne, voor enkele dagen werden uitgenodigd. Na één minuut waren Gaston en Wyk oude vrienden, ze hadden onder meer Paul van Ostaijen om over te filosoferen, hun olijke relativeerkunst werd een dubbele bron van kameraadschap. Truida en Gastons gezellin Blanche hadden eveneens zonder dralen een luchtig akkoord gesloten. | |
[pagina 21]
| |
Verbeterd typoscript van Joncheeres Wuiven naar gisteren (1987) [Collectie amvc-Letterenhuis]
| |
[pagina 22]
| |
Verbeterd typoscript van Joncheeres Wuiven naar gisteren (1987) [Collectie amvc-Letterenhuis]
| |
[pagina 23]
| |
In de herinnering van Jonckheere liet de sneeuw op zich wachten. De Louws waren op 14 juli in Amsterdam aangekomen en verbleven van 23 juli tot 9 augustus in De Panne. Later, in februari 1949, verbleven zij weer korte tijd in Vlaanderen.Ga naar eind55 Mogelijk slaat het geciteerde fragment op dat tweede verblijf bij Jonckheere. In ieder geval maakte Jonckheere van de gelegenheid gebruik om zijn Zuid-Afrikaanse gasten in Vlaanderen rond te rijden. Ze bezochten Brugge, Oostende, de stranden in de buurt, ze verbleven in Duinkerken en Veurne. J.C. Steyn heeft het verblijf in Vlaanderen en Nederland uitvoerig beschreven.Ga naar eind56 Vanaf 1950 tot 1958 bekleedde Louw de leerstoel Zuid-Afrikaanse letterkunde en geschiedenis van de Universiteit van Amsterdam - later, tot 1970, zou hij een aanstelling hebben aan de Universiteit van Witwatersrand in Johannesburg. Jonckheere heeft het betreurd dat die leerstoel Afrikaans niet in Gent is opgericht, ondanks pogingen daartoe van Greshoff en Jonckheere zelf. Blijkbaar droegen de politieke tentakels van beide mandarijnen dan toch niet zo ver. De organisator Jonckheere heeft Louw later nog meermaals te gast gehad. Zo nodigde hij hem uit voor lezingen in het kader van de ‘Middagen van de Poëzie’ in Brussel.Ga naar eind57 Hij bracht hem in contact met vooraanstaande Vlaamse schrijvers (onder anderen Gaston Burssens en Herman Teirlinck) en zelf trok Jonckheere geregeld naar Amsterdam, naar de Tintorettostraat 8, waar de Louws en hun drie kinderen woonden. Later heeft Jonckheere zich een van die ontmoetingen herinnerd, met name het moment toen hij het net voltooide gedicht ‘Beeld van 'n jeug: Duif en perd’ (opgenomen in Nuwe verse, 1954) beluisterde. Die anekdote heeft Jonckheere gepresenteerd in een radiolezing onder de weinig opzienbarende titel: ‘Ik heb eens N.P. van Wyk Louw water zien drinken’.Ga naar eind58 In een krantenstukje heeft Jonckheere in diezelfde periode het volgende romantische portret getekend: ‘Menig uur, bij dag als bij nacht, hebben we tegenover elkaar gezeten, luisterend naar de branding tegen de rotsen of naar de misthoorn van de vuurtoren op Zeepunt. Van Wyk Louw spreekt rustig, wijs en diep. Rustig en dus gemoedelijk, wijs en dus mannelijk beheerst, diep en dus met evenwicht tussen humor en ontzaglijke ernst. Hij ziet er iets ouder uit dan twee en veertig maar hij stamt uit het harde Sutherland, waar de hoogte een gezicht gelooider maakt dan in een laag en zonnig druivendal’. Naar aanleiding van Louws vijftigste verjaardag sprak Jonckheere voor de Zuid-Afrikaanse radio. Op 11 juni 1956 fêteerde hij zijn collega. Archiefmateriaal (in Stellenbosch) toont aan dat die causerie is opgenomen op band (eind mei 1956) en dat Jonckheere vooral zijn eerste ontmoeting memoreert die er dankzij de bemiddeling van Greshoff is gekomen.Ga naar eind59
N.P. van Wyk Louw was overigens niet de enige Zuid-Afrikaanse schrijver met wie Jonckheere correspondeerde. Ik verwees al naar de contacten met Opperman, en in Amsterdam zou hij later kennismaken met Elisabeth Eybers, volgens de Vlaamse schrijver ‘met Wyk en Dirk Opperman het lyrisch hoofdtrio van de Unie’. Ook zij verbleef wel eens in Rijmenam, en net als die andere Zuid-Afrikaanse schrijver Uys Krige heeft Jonckheere ook haar uitgenodigd voor een lezing in de reeks ‘Middagen van de Poëzie’.Ga naar eind60 | |
[pagina 24]
| |
Jonckheeres dicherlijke hommageDe fraaiste hommage die Jonckheere Louw heeft gebracht, is in 1973 opgenomen in de verzamelbundel Poëtische inventaris (1972). Het is trouwens uit die omvangrijke poëzieverzameling dat Herman de Coninck kort vóór Jonckheeres overlijden in december 1993 een bloemlezing heeft samengesteld. Brouwers noteert over die uitgave in ‘Grafschrift aan de Dijle’: ‘Aan het eind van zijn leven moet het hem hebben getroost dat er een nieuwe bloemlezing uit zijn gedichten verscheen [...], samengesteld door de jonge paus der toenmalige Vlaamse letteren [...]’.Ga naar eind61 De Coninck schreef in de inleiding onverbloemd: ‘[Jonckheere is] een tragische dichter [...] van een goede honderd klassieke verzen in de twee betekenissen des woords: hun vorm is klassiek en ik hoop dat ze nog een vijftigtal jaar eeuwig mogen blijven’.Ga naar eind62 Poëtische inventaris kreeg nauwelijks aandacht in de pers en bij het publiek, bij leven bleek deze dichter van ‘rijmpjes’ (zoals hij zelf zijn gedichten typeerde) al overleden. In die poëtische boedelbeschrijving is onder meer de bundel In de wandeling lichaam geheten (1969) opgenomen. Daarin komt een van de zovele gelegenheidsgedichten voor, eigenlijk een opdracht ‘Voor N.P. Van Wijk [sic] Louw’. Tussen de eerste ontmoeting, medio 1948 in de Kaapprovincie, en 1969 ligt een periode van vele brieven en getuigenissen. Een jaar later zou Louw overlijden. In het gedicht blijkt de auteur gebiologeerd door de symboliek van de dierenriem; hijzelf was ram, Louw stier. Beider tragische levensverhalen raken in dit gedicht verweven: Ria, de oudste dochter van het gezin Louw overleed in Oost-London toen ze 32 was en liet drie jonge kinderen achter; de enige zoon van Karel en Denise is blind geboren, nadat een eerste huwelijk van Jonckheere kinderloos was gebleven. Met dit gedicht sloot Jonckheere, achteraf beschouwd, een periode van intensief contact met een van de meest vooraanstaande schrijvers uit de Zuid-Afrikaanse literatuur af. Over de roerloze horens van de Stier
groet mijn buigende Ram
uw dubbele eenheid van Tweeling.
Dieren lezen ons de woorden uit de hand
soms roept in ons vers hun kreet om asiel
onze handtekening na jaren slijtage
kon hun speelzieke spoor zijn.
Spelen en ziek zijn.
andermans ogen gezond schrijven
zelf achterblijven een verdoolde hond
in droge drukken die men Kunst heet.
Gij blaft in 't oudgeboren vaderland
de preutse gapers aan
zij weten niet dat gij hun leiband zijt
| |
[pagina 25]
| |
als gij bij nacht uw sterren telt in spiegels
voor wie vandaag uw vrienden
morgen eens uw zonen zijn.
Als ik naast u iets zeggen mag
voel ik mij nog méér boom
een zelfde aantal ringen
een schors die ik herdenkend streel.
Vergeet wat hier zich schreef
want sedert jaren gezegd
en wissel in een glimlach over zee
met mij die in een glimlach woon
onze dode en blinde kinderen uit.Ga naar eind63
| |
[pagina 27]
| |
Deze tekst is eerst als lezing gepresenteerd in het Zuid-Afrika huis (Amsterdam) op 11 april 2007. Voorpublicatie uit het boek Over grenzen/Oor grense. Een vergelijkende studie van Nederlandse, Vlaamse en Afrikaanse poëzie/'n Vergelykende studie van Nederlandse, Vlaamse en Afrikaanse poësie. (red. R. Foster, Y. T'Sjoen en T. Vaessens), acco, Leuven/Voorburg 2009. Met dank voor de inhoudelijke suggesties aan Corine de Maijer (Zuid-Afrika huis), Ronel Foster (Stellenbosch), Eep Francken (Leiden) en Ena Jansen (Amsterdam). |
|