en de voorzitter de doorslag moest geven bedoelde ik Uw naam te noemen, maar vergiste me en noemde de verkeerde. Toen die verscheen kon ik niet meer terug en liet het zo. Voor mij (en voor heel Nederland) was U verre weg de beste. Het spijt me, dat het zo gelopen is. Uw Godfried Bomans’.
Brieven van Godfried Bomans hebben in de loop der jaren regelmatig tot commotie geleid. Voor wie daar meer over wil weten, verwijs ik naar Vrij Nederland van 24 augustus 1994, Humo van 27 augustus 1996 en Weekend van 7 september 1996. Om een idee te krijgen waar die commotie dan over ging, is het voldoende hier de kop van het rijk geïllustreerde artikel in Weekend te citeren: ‘Stierf Godfried Bomans uit liefdesverdriet omdat zijn minnares voor een ander koos?’. Mijn publicatie over die zeshonderd brieven bracht ook Jeroen Brouwers aan het speculeren over de identiteit van de vrouw aan wie al deze brieven gericht waren en die nog in leven is. Overigens heeft hij nooit haar ware naam kunnen achterhalen.
De hier afgedrukte brief van Willy Corsari is een reactie op een boekje dat in 1950 bij De Bezige Bij verscheen, onder de titel Over Willy Corsari. Op verzoek van Henriëtte van Eyk, samensteller van deze uitgave, schreef Bomans een vriendelijke bijdrage. Met de in de brief genoemde Geert wordt waarschijnlijk de uitgever van De Bezige Bij, Geert Lubberhuizen, bedoeld.
Michel van der Plas schreef het eerste deel van een biografie Godfried. Het leven van de jonge Bomans, er verscheen nooit een tweede deel omdat hij Bomans' weduwe niet voor het hoofd wilde stoten. Overigens is helemaal niet zeker dat Van der Plas zich geremd voelde door de vele Weibergeschichte die hij in het leven van Bomans tegenkwam.
Heemstede
January 1940
Lieve Nettie,
Gisteren, Zondag, ben ik naar Amsterdam gegaan om jou te ontmoeten, maar toen ik er eenmaal was dorst ik niet, heb toen een uur in Cineac gezeten op het Damrak en ben toen maar weer naar huis gegaan. Ik vreesde dat je het niet meer prettig zoudt vinden als ik kwam en had er toen ook geen plezier meer in. Ik geloof dat je ook dien laatsten avond niet goed wist wat met mij aan te vangen, en je hebt ook eigenlijk wel gelijk, ik kom zoo maar binnen vallen zonder te schrijven of te vragen of je het wel wilt, en je zult je van mij wel een ongunstig idee gevormd hebben, daarom. Maar dat zou toch niet juist zijn. Ik ben altijd zoo blij je te zien, en verlang er van tijd tot tijd zoo hevig naar dat ik dan pardoes ga. Maar voor jou beteekent het niet wat het voor mij beteekent, dat bedacht ik gisteren en toen ging ik maar weer naar huis.
Intusschen weet je nu niets over de poes. Laat ik je dit dan schriftelijk vertellen. Toen jij hem (of haar, dat weten de geleerden nog