Zacht Lawijd. Jaargang 7
(2007-2008)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 194]
| |
Dingenus van de Vrie
| |
[pagina 195]
| |
1 Ooievaar 47
Martinus Nijhoff Lees maar, er staat niet wat er staat 1e druk 1959, omslagontwerp Herman Berserik 2 Ooievaar 111
Mr. W.H. Nagel Crimineel ABC, een woordenboek voor criminele zaken 1e druk 1960, omslagontwerp Herman Berserik 3 Ooievaar 26
Herman Gorter Mei, een gedicht 1e druk 1956, omslagontwerp Herman Berserik 4 Ooievaar 119
Met andere woorden Jonge dichters uit Noord en Zuid 1e druk 1960, omslagontwerp Herman Berserik | |
[pagina 196]
| |
5 Ooievaar 45, achterkant
Jac. van der Ster Burgers en Buitenlui 1e druk 1956, omslagontwerp Herman Berserik 6 Ooievaar 8
Paul Rodenko Nieuwe griffels schone leien 1e druk 1954, omslagontwerp Herman Berserik 7 Ooievaar 8
Paul Rodenko Nieuwe griffels schone leien 5e druk 1960, omslagontwerp Kees Nieuwenhuijzen 8 Ooievaar 97, voorkant
A. Marja Tusen de gemaskerden 1e druk 1958, omslagontwerp Herman Berserik | |
[pagina 197]
| |
9 Ooievaar [21], voor- en achterkant
A. Marja Voor de bijl 2e druk (vermoedelijk), omslagontwerp Herman Berserik nb reeksnummer en tekst in kader ontbreekt 10 Ooievaar [17, 197/198], voor- en achterkant
Paul van Ostaijen Music-hall 2e druk 1955 (vermoedelijk), omslagontwerp Herman Berserik nb reeksnummer en tekst in kader ontbreekt | |
[pagina 198]
| |
11 Ooievaar 8
Theun de Vries De Friese postkoets 1 1e druk 1954, omslagontwerp Herman Berserik 12 Ooievaar 8
Theun de Vries De Friese postkoets 1 Vermoedelijk een 2e druk na 1954, omslagontwerp Herman Berserik 13 Ooievaar 45
Jac. van der Ster Burgers en Buitenlui Vermoedelijk een 2e druk 1956, omslagontwerp Herman Berserik Tekst ontbreekt in lijst, zie ook illustratie 5 (p. 196) | |
[pagina 199]
| |
14 Noel Carrington and Clarke Hutton
Popular Art in Britain King Penguin Books, 1945 15 Cas Oorthuys (fotografie), René van Patris (tekst) en Jan Keulen (grafisch ontwerp)
Dit is Rome Uitgeverij Contact, Amsterdam-Antwerpen, 1956 16 Ooievaar 52/53
D.H. Couvée De meidagen van '40 1e druk 1960, omslagontwerp Jurriaan Schrofer 17 Ooievaar 142
M. Nijhoff Het Heilige hout 1e druk 1961, omslagontwerp Helmut Salden | |
[pagina 200]
| |
18 Ooievaar 146
Conrad van de Weetering Morgen dans ik beter 1e druk 1961, omslagontwerp Jurriaan Schrofer, foto H. Beck 19 Ooievaar 170
Mischa de Vreede Oorlog & liefde 1e druk 1963, omslagontwerp Jurriaan Schrofer 20 Ooievaar 146
Rudolf de Jong De Spaanse burgeroorlog 1e druk 1963, omslagontwerp Kees Nieuwenhuijzen 21 Ooievaar 184
Marten Treffer Moord op de Zeedijk 1e druk 1964, omslagontwerp Kees Nieuwenhuijzen | |
[pagina 201]
| |
22 Ooievaar 199
Marten Treffer Moord in de Spuistraat 1e druk 1964, omslagontwerp Kees Nieuwenhuijzen 23 Ooievaar 206
Marten Treffer Moord op de Walletjes 1e druk 1965, omslagontwerp Kees Nieuwenhuijzen 24 Ooievaar 183
Marten Treffer Moord in de Helmersstraat 1e druk 1964, omslagontwerp Kees Nieuwenhuijzen 25 Ooievaar 213
Marten Treffer Moord is taboe 1e druk 1965, omslagontwerp Kees Nieuwenhuijzen | |
[pagina 202]
| |
26 Ooievaar 226/227/228
Lujo Bassermann Betaalde liefde 1e druk 1967, omslagontwerp Pieter van Delft 27 Ooievaar 238/239
Multatuli Barbertje moet hangen 1e druk 1967, omslagontwerp Pieter van Delft 28 Ooievaar 253/254
Martinus Nijhoff Een stoet van beelden zag ik langs mij heen gaan 1e druk 1970, omslagontwerp Leendert Stofbergen 29 Ooievaar 264/265/266
Cees Buddingh' Is deze ook goed meneer? 1e druk 1970, omslagontwerp Rudo Hartman | |
[pagina 203]
| |
Beertjes (1955), Literaire Pockets (1956), Aula (1957), Meulenhoff- en Salamander-pockets (1958) en Elseviers-pockets (1959).Ga naar eind4 Pocketboeken waren al voor de Tweede Wereldoorlog bekend, met name in Engeland waarde succesvolle Penguin-reeks in 1935 door de gebroeders Lane was gestart. De eerste tien delen Penguins, die in datzelfde jaar op de markt werden gebracht, bleken meteen een succes. Ze werden niet alleen te koop aangeboden in boekwinkels en boekenstallen, maar ook in warenhuizen. Binnen een jaar werden er al meer dan drie miljoen verkocht en in de lente van 1937 omvatte het fonds van de uitgever ruim honderd titels.Ga naar eind5 In ons land zou het pocketboek pas na de Tweede Wereldoorlog algemeen goed worden. Ongetwijfeld speelde de naoorlogse papierschaarste hierbij een belangrijke rol, maar van even groot belang was dat het fenomeen pocketboek al langer bekend was bij de geallieerde Amerikaanse en Britse soldaten. En zo introduceerden zij het pocketboek bij het grote Nederlandse publiek.
Bert Bakker startte zijn Ooievaar-reeks in 1954 bij wijze van proef met vier deeltjes: politieverhalen van commissaris Voordewind en rechercheur Groen. De boekjes werden gedrukt op krantenpapier en kregen een fris kleurig omslag, ontworpen door Berserik. Het werd meteen een enorm succes. De deeltjes zouden nog vele malen herdrukt worden. In 1962 oversteeg de gezamenlijke oplage zelfs de 400.000 stuks! Overigens waren geen van de pockets ‘debuten’. De commissaris vertelt (1954), verscheen als elfde druk, maar als nummer 1 in de Ooievaar-reeks. Pockets werden niet alleen goedkoop geproduceerd, ze moesten ook goedkoop geredigeerd en samengesteld worden. Het lag dus voor de hand dat er gekozen werd voor herdrukken, bloemlezingen en vertalingen. De hoge oplage garandeerde een lage verkoopprijs. Op de achterkanten van de eerste delen stond de volgende tekst: ‘De Ooievaars brengen u voor bijna geen geld de beste literatuur en de pleizierigste ontspanning. Elk deeltje in een omvang van 180-224 bladzijden, met een kleurige omslagtekening van H. Berserik. Gedrukt op goed papier’. (afb. 5)
Aangemoedigd door dit succes besloot Bakker het ook te proberen met pockets met een meer literair karakter. De eigenzinnige Bakker nam een groot risico door zijn eigen voorkeur te volgen: vooral het uitgeven van poëzie in hoge oplage voor een lage prijs. De eerste bloemlezing in de serie werd samengesteld door Paul Rodenko en droeg de titel Nieuwe griffels schone leien. Van Gorter tot Lucebert, van Gezelle tot Hugo Claus (1954). (afb. 6 en 7) Ook deze uitgave was succesvol en werd acht maal herdrukt. De totale oplage bedroeg, in 1969, maar liefst 77.500 stuks. Er zouden nog veel meer bloemlezingen verschijnen. Van de eerste honderd uitgaven zijn er twintig met poëzie, veelal bloemlezingen uit het werk van één dichter. Bakker wilde een veelzijdige reeks maken voor ‘literatuurgevoeligen’, voor liefhebbers van muziek, en beeldende kunst van biografieën en geschiedenis. Dat de Haagse schilder Herman Berserik werd gevraagd om de omslagen voor de nieuwe reeks pockets te maken, was ongetwijfeld de inbreng van Victorine Hefting, de toenmalige echtgenote van Bert Bakker. Hefting, die van 1947 tot 1950 directrice van het Haagse Gemeentemuseum was geweest, | |
[pagina 204]
| |
had grote bewondering voor het werk van Berserik en zag in dat hij als omslagillustrator een enorme bijdrage kon leveren aan de herkenbaarheid van de nieuwe serie. En dat bleek ook zo. Anno 2007 zijn er heel wat verzamelaars die de Berserik Ooievaars compleet in de kast hebben staan. Overigens maakte hij niet alleen omslagen voor de Ooievaar-reeks. Voor de chiquere gebonden uitgaven van de uitgeverij ontwierp hij eveneens banden en stofomslagen. Ook tekende hij promotiemateriaal, zoals affiches. ‘Meestal maakte hij een aantal omslagen tegelijkertijd, een stuk of acht. Dat was goedkoper met het drukken. Maar hij vond het ook heel prettig want dan kon hij weer snel verder met zijn echte werk en dat was schilderen’, vertelt Françoise Berserik. Herman(us) Berserik (1921-2002) volgde in de jaren 1939-1944 een opleiding aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag en kreeg les van ondermeer Willem Schrofer en Rein Draijer: ‘Ik tekende en schilderde bij hen model, stillevens, landschap. Zij gaven les in kunst met een grote K. Daarnaast beoefenden we ook de kunst met een kleine k, meer toegepaste zaken als omslagen, affiches, illustraties, ook letters en dergelijke. Dit gebeurde bij W.J. Rozendaal. Wij schilderden bij de laatste alles met plakkaatverf, ook buiten. Ik ben eigenlijk altijd een plakkaatschilder gebleven. [...] Om in mijn onderhoud te voorzien, maakte ik illustraties en reklame. Ik deed dat vrijwel moeiteloos. Ik lag er althans niet wakker van. [...] Een beetje een laatbloeier zijnde begon ik zo'n 15 jaar geleden te ontdekken dat men de kunst met een kleine k als het ware over die met een grote K kan schuiven. Ik haalde de middelen van de eerste naar de tweede’.Ga naar eind6 Dat schuiven kon Berserik als geen ander. Hij gebruikte thema's uit zijn schilderijen voor zijn toegepaste ontwerpen of hij varieerde erop. Ook maakte hij gebruik van eerder gemaakte studies. ‘Open ramen’ bijvoorbeeld is zo'n terugkerend thema. Berserik schilderde zijn ontwerpen voor boekomslagen altijd met plakkaatverf. Zwart met twee, in een enkel geval drie kleuren. De belettering tekende hij bijna altijd zelf. Dat deed hij graag; hij had dat geleerd van W.J. Rozendaal, die hem geadviseerd had om buiten de school om de lessen te volgen van Henri Friedlaender, van wie hij leerde kalligraferen. Meestal combineerde hij de getekende letters met tekst die naar zijn aanwijzingen werd gezet; dit laatste zal ook wel eens gebeurd zijn uit tijdgebrek. Dat er vaak een heel korte voorbereidingstijd was voor de productie, blijkt uit details zoals het ontbreken van de nummering op de rug. Vervolgens maakte Berserik zelf de deeltekeningen voor de verschillende drukgangen, die de clichémaker nodig had. De omslagen werden gedrukt in boekdruk en de inkten werden bij drukkerij Semper Avanti in Den Haag op kleur gemengd. De kleuren werden vol gebruikt, er waren geen halftonen. Berserik suggereerde die door het gebruik van plakrasters van de clichéfabriek: arceringen, stippeltjes, golflijntjes. (afb. 8) Vermoedelijk zal hij aanwezig geweest zijn bij het mengen van kleureninkten. Niet elk omslag kreeg eigen aangemaakte kleuren. Meestal werden er meerdere omslagen tegelijkertijd, uit kostenbesparing, op één vel gedrukt. (afb. 9 en 10) Bij herdrukken verschillen de steunkleuren daarom nog al eens. (afb. 11 en 12) Opvallend is ook hoe goed Berserik gebruik maakte van het wit van het papier en de eigenschap van de transparante inkten. Door een kleur over een gedeelte van een | |
[pagina 205]
| |
andere, al gedrukte kleur, te drukken ontstaat een derde kleur. Berserik gaf de Ooievaars een volkomen eigen en herkenbaar gezicht, met zijn stevige, hoekige grafische tekenstijl. Ze zijn humoristisch en vrolijk, of ze overtuigen vooral omdat Berserik er een eigen opvatting op nahield. Zo was voor hem de voorkant van het boek net zo belangrijk als de achterkant. Vaak is de omslagillustratie pas goed te beoordelen als het boek helemaal opengeslagen wordt. (afb. 13) Ook de tekst op de rug van het boek moest helder en duidelijk zijn, want zo kon je het makkelijk in de kast terugvinden. In een aantal van zijn omslagen zitten verwijzingen naar vrienden, bekenden en auteurs. Zo verbeelden de figuren op delen 21 en 27 de schrijver A. Marja, en de speurneus op nummer 31 is Paul Rodenko, die de bundel Tussen de regels. Wandelen en spoorzoeken in de moderne poëzie (1956) heeft samengesteld. De bril op het omslag van Door de bril van heden. Keuze uit eigen werk (1956) van S. Vestdijk verwijst ondubbelzinnig naar diens bril. Soms vond Berserik zelfs de aanleiding voor zijn ontwerp in een ander boekomslag, zoals het paard van de Penguin-uitgave Popular Art in Britain. (afb. 14) Het merendeel van zijn ontwerpen is anekdotisch van karakter, een paar is abstract en een wat groter aantal geheel typografisch vormgegeven. Ze zijn daardoor zeer herkenbaar en signeert hij ze bovendien nadrukkelijk met ‘berserik’. Berserik zou tussen in 1954 en 1961 zo'n 135 omslagen maken. Het binnenwerk van het boek werd altijd op dezelfde manier door de drukkerij opgemaakt, in het lettertype Garamond. Slechts een enkele keer, bijvoorbeeld bij een titelpagina, maakte Berserik een illustratie. Wie er verantwoordelijk was voor de gestileerde Ooievaar op de rug van de delen van de reeks is nooit achterhaald. Hij is duidelijk verwant aan de Penguin van zijn Engelse voorbeeld. Overigens is het opvallend dat verschillende pocketreeksen dierennamen krijgen, Salamanders, Zwarte Beertjes, Boekvinken en Ooievaars. Ook in dit opzicht zal de Penguin als inspiratie hebben gediend. Omstreeks 1958 zocht Bert Bakker contact met Jurriaan Schrofer. Bakker wilde zijn Ooievaar-reeks uitbreiden met iets nieuws. Hij bedacht de documentaire fotopocket. De helft van het boek zou bestaan uit foto's en de andere helft bevatte tekst en citaten. Het was iets nieuws want het genre bestond nog niet. Mogelijk werd Bakker geïnspireerd door de populaire reeks Foto Pockets, die sinds 1952 door uitgeverij Contact werd uitgebracht onder de titel Dit is... Het waren royaal uitgevoerde boekjes van een iets groter formaat dan de standaard pocket, 18,5 × 12 cm. Zij hadden een geplastificeerd stevig omslag en werden gedrukt op luxe papier.Ga naar eind7 (afb. 15) Bert Bakker realiseerde zich dat dit nieuwe onderwerp geheel andere eisen stelde aan de typografie en grafische vormgeving dan wat doorgaans gebruikelijk was in zijn Ooievaar-reeks. Tot dan toe was er in alle delen sprake van een vrijwel identieke opmaak van de pagina's, volgens hetzelfde stramien, hetzelfde lettertype, en altijd werd er gebruik gemaakt van hetzelfde goedkope papier. De opmaak hiervan werd standaard uitgevoerd op de drukkerij. Maar voor de lay-out en de productie van de documentaire fotopockets was de inbreng van een grafisch ontwerper onontkoombaar. De voorbereidingen voor de productie waren veel ingewikkelder. | |
[pagina 206]
| |
Dat Bakker contact zocht met Jurriaan Schrofer (1926-1999) lag voor de hand. Schrofer wilde aanvankelijk filmregisseur worden, maar had zich ontwikkeld tot een invloedrijk en gezaghebbend grafisch ontwerper en een belangrijk theoreticus. Hij was ondermeer werkzaam bij het ontwerpbureau Total Design en werd later directeur van de Academie voor Beeldende Kunst en Vormgeving in Arnhem. Schrofer had zich in de eerste helft van de jaren vijftig gemanifesteerd als een inventief ontwerper van fotoboeken met volkomen nieuwe ideeën en theorieën. Eigenlijk transformeerde hij uitgangspunten voor een film, zoals montage, tempo, tijdsverloop, naar een scenario voor een fotoboek. Schrofer maakte een aantal klassiek geworden fotoboeken, zoals Vuur aan zee (1958) en De verbinding (1962). Voor de Ooievaar-reeks zou hij vijf opmerkelijke fotodocumentaire deeltjes en eenentwintig omslagen maken, waarvan de één geslaagder is dan de ander. Het binnenwerk van alle vijf fotoboekjes, is volgens hetzelfde stramien gemaakt en zit tjokvol met tekst en afbeeldingen. Wat opvalt is dat de pagina's helder opgemaakt zijn, en dat er een suggestieve wisselwerking tussen teksten en foto's bestaat. Beeldbepalend zijnde vele aflopende foto's en de prachtige titelpagina's, waarvoor dubbele pagina's zijn gebruikt. Verbazend is dat alle vijf omslagen onderling zo verschillend zijn. Van de uniforme opmaak van de binnenkant is op de buitenkant niets terug te vinden. Een juweeltje is het omslag, zowel de voorkant als de achterkant, voor De meidagen van '40 (1960) van D.H. Couvée. (afb. 16) Door de diapositieve belettering heen is het brandende Rotterdam te zien. In commercieel opzicht was dit deel het meest succesvol. Binnen een maand werd het boekje herdrukt en weer een maand later volgde de derde druk; totale oplage: 75.000 stuks. Dit deel, een dubbele Ooievaar, met het serienummer 52/53, werd in april 1960 uitgebracht. Ooievaar 51, de numerieke voorganger, Herinneringen uit den ouden tijd aan schrijvers die ik persoonlijk heb gekend van Annie Salomons was al in maart 1957 verschenen. Publicatiedatum en de nummering van de serie lopen niet synchroon, want Ooievaar 54, de roman Claudia, het verhaal van een gelukkig huwelijk van de Amerikaanse schrijfster Rose Franken verscheen eveneens in maart 1957. De volgende fotodocumentaire in de reeks wordt, gezien de nummering 85/86, Leve de Willemien van de al eerder genoemde Couvée, in 1958 uitgebracht. Dit deel dat weliswaar een veel hoger nummer heeft, kwam dus veel eerder uit. Wellicht hebben commerciële overwegingen hierbij een belangrijke rol gespeeld en besloot men daarom het deel 85/86 eerder uit te brengen. Leve de Willemien, met de ondertitel Het jaar 1898 - van Wilhelmina's inhuldiging - opnieuw beleefd, moest natuurlijk 60 jaar later, in 1958 verschijnen. En het ligt voor de hand om in 1960 bij de twintigste herdenking van het bombardement op Rotterdam in mei 1940, het deel De meidagen van '40 uit te brengen. Mogelijk had men dit bij het toekennen van de nummers over het hoofd gezien. Het kan ook overmacht geweest zijn en vergde De meidagen veel meer redactionele voorbereidingen dan bij de planning was voorzien. In ieder geval staat vast dat De meidagen van '40 een topper is en toegevoegd kan worden aan de lijst klassieke Nederlandse fotoboeken. De andere drie delen zijn Montmartre. Van tempel tot tingeltangel van Rits Kruissink (1960, Ooievaar 124/125), Vrouwen vooruit! van D.H. Couvée en Anje H. Boswijk (1962, Ooievaar 139/140) en De Spaanse burgeroorlog van Rudolf | |
[pagina 207]
| |
de Jong (1963, Ooievaar 150/151). Alle vijf delen haalden de jaarlijkse lijst van de Vijftig best verzorgde boeken, waarbij er altijd grote waardering was voor de paginaopmaak. Aanvankelijk leek het erop dat Bakker Schrofer alleen maar betrok bij de productie van Ooievaar-pockets als de lay-out door het gebruik van foto's ingewikkeld was. Naast de eerder genoemde fotodocumentaires maakte hij nog een pocket over het Zuiderzeemuseum met 117 foto's. Daarna verscheen er een reeks Ooievaars achter elkaar (nrs. 135-140, 146-159) waarvoor Schrofer alleen het omslag maakte. De omslagen voor de nummers 107, (afb. 17) 141 en 142 werden door Helmut Salden ontworpen. Salden werkte wel vaker voor Bakker, maar maakte slechts drie deeltjes voor de Ooievaar-reeks. Deel 145, Dat hoor je dan... (1961), een bundel notities van muziekrecensent Henri C. van Praag, zou het laatste deel in de reeks zijn waarvoor Berserik het omslag, én de illustraties, ontwierp. De samenwerking tussen Bakker en Berserik als omslagontwerper werd plotsklaps beëindigd. Waarschijnlijk had de charismatische Schrofer de uitgever ervan overtuigd dat hij zijn serie, na bijna tien jaar, eens een ander gezicht moest geven. Voor Berserik was het een grote teleurstelling dat hij van de één op de andere dag een grote opdrachtgever, en een groot deel van zijn inkomen, kwijt was.Ga naar eind8
Tussen 1958 en 1963 zou Schrofer, naast de eerder al genoemde fotodocumentaire pockets, nog eenentwintig Ooievaar-omslagen ontwerpen. In die reeks omslagen kun je zien hoe Schrofer zich ontwikkelt, waar zijn voorkeuren liggen en wat hem wezenlijk interesseert. Hij maakt heel verschillende omslagen, soms typografisch, soms fotografisch. (afb. 18 & 19) Er zijn omslagen bij waar hij zich helemaal schikt naar de inhoud van het boek. Soms heel klassiek en soms heel weerbarstig. Er zijn er ook bij die hij waarschijnlijk snel, ogenschijnlijk nonchalant maakte, gewoon om geld te verdienen. In het colofon van de Spaanse burgeroorlog staat vermeld: ‘Omslag en lay-out Jurriaan Schrofer en Kees Nieuwenhuijzen’.Ga naar eind9 (afb. 20) Kees Nieuwenhuijzen was aanvankelijk werkzaam als assistent bij Schrofer. Spoedig zouden ze een maatschap vormen. Maar het samenwerkingsverband zou niet lang duren en werd na een paar jaar alweer ontbonden.
Kees Nieuwenhuijzen zou werkzaam blijven voor de uitgeverij van Bert Bakker. Deel 160, Gabriël. De geschiedenis van een mager mannetje (1962) een roman van Henriëtte van Eyk, vermeldt voor het eerst ‘omslag kees nieuwenhuijzen’. De sobere omslag werd in drie kleuren gedrukt, net zoals alle andere delen in de Ooievaar-reeks. Op de achterkant, en dat is nieuw, staat een portret van de auteur met een commentaar op de inhoud. En dat zo zou dat op elke door Nieuwenhuijzen ontworpen Ooievaar terugkomen. De typografie van het binnenwerk van de reeks bleef hetzelfde. Gedrukt op houthoudend ‘krantenachtig’ papier en een 8 of 9 punts letter. De omslagen zijn heel verschillend van ontwerp; illustraties paste Nieuwenhuijzen nauwelijks toe. Hij gaf de voorkeur aan een foto, een portret of een detail in combinatie met heldere typografie. Het seriematige, wat zo nadrukkelijk aanwezig was in de omsla- | |
[pagina 208]
| |
gen van Herman Berserik, is volkomen verdwenen. Het lijkt wel alsof Nieuwenhuijzen iedere keer weer iets anders wilde proberen. Dat seriematige benadrukte hij alleen in de vijf delen die Amsterdamse rechercheur Marten Treffer zou publiceren met verhalen uit zijn dagelijkse praktijk. (afb. 21-25) In elke titel van de vijf deeltjes komt het woord moord voor. Door Nieuwenhuijzen in hoofdletters gezet, waarbij hij steeds in de tweede o een kleinere o plaatste, en daarin weer een dikke stip zette zodat de letter als het ware verandert in een schietschijf. Het zijn sterke ontwerpen, die een stoere en robuuste uitstraling hebben. Zij behoren tot de beste die hij voor de reeks maakte. Nieuwenhuijzen zou nog veel meer boeken ontwerpen voor uitgeverij Bakker, waaronder de serie Schrijversprentenboeken die in samenwerking met het Letterkundig Museum uitgegeven werden.
In januari 1966 verscheen Ooievaar nummer 226/227/228, een driedubbele Ooievaar, het eerste ontwerp van Pieter van Delft. Die had duidelijk de opdracht gekregen om meer typografische eenheid in de reeks te brengen. De teksten op de omslagen werden voortaan gezet in onderkast Univers, een schreefloze letter die erg populair was onder grafisch ontwerpers in die jaren. Opvallend is de krappe spatiering, het handelsmerk van het ontwerpbureau Total Design, waar Van Delft toen werkzaam was. Ook de titelpagina werd in deze letter gezet. Het goedkope houthoudende papier werd in deze uitgave vervangen door een iets betere papiersoort om foto's beter te kunnen reproduceren. In latere uitgaven, zonder foto's, keerde het krantenpapier toch weer terug. Het reekslogo op de rug van de pocket bleef zoals het op nummer 1 was verschenen. De herkenbaarheid van de pockets ging er op vooruit, maar tegelijkertijd werden ze daardoor ook saaier. (afb. 26) Het deeltje over Multatuli, dat samengesteld werd door Garmt Stuiveling, kwam terecht op de lijst van de best verzorgde boeken van 1967. (afb. 27) Het juryrapport typeert het boekje als volgt: ‘Dit goedkope boekje ziet er bijzonder prettig uit. De tekstpagina's hebben ruim wit gekregen, zó dat het geheel niet de indruk maakt van op een koopje te zijn gemaakt. De ruime bovenmarge is niet slechts verantwoord omdat ze plaats biedt aan de titelregeltjes, maar ook omdat hierdoor de pagina's met korte teksten zich goed in het geheel voegen. Het omslag met de nationale kleuren over het aanzicht van de schrijver vormt stellig een goede blikvanger maar is niet ‘fijn’. Pieter van Delft (1945) had een ontwerpschema bedacht dat hij consequent hanteerde. Hij plaatste de belettering, in de Univers, altijd boven de omslagillustratie. Voor de nieuwe vormgeving van Bakkers tijdschrift Maatstaf koos hij ook een schreefloze letter, de Helvetica. Van Delft maakte in 1969 zijn achtste en tevens laatste ontwerp voor de Ooievaar-reeks. In dat jaar werd er nog een herdruk uitgebracht van een bloemlezing door Paul Rodenko in een nieuw omslag van Leendert Stofbergen.Ga naar eind10 In hetzelfde jaar zou de uitgever overlijden. Een jaar later, in 1970 verschenen er opnieuw een paar herdrukken. Het dubbelnummer 253/254 Een stoet van beelden zag ik langs mij heen gaan van Martinus Nijhoff werd ter nagedachtenis aan Bert Bakker uitgebracht. (afb. 28) | |
[pagina 209]
| |
In 1972 maakte Rudo Hartman (1945) voorlopig het laatste deel (nr. 264/265/266) van de Ooievaar-reeks. Een bloemlezing van Nederlandse poëzie, samengesteld door Cees Buddingh', onder de titel Is deze ook goed meneer?, ook weer gedrukt op een krantenachtig papier en in het lettertype Times Roman, maar wel in een volkomen nieuwe vormgeving. Voor de omslag werden dit keer 3 kleuren plus zwart gebruikt. (afb. 29) Hartman werd betrokken bij de doorstart van de Ooievaar-reeks en is anno 2007 nog steeds als freelance ontwerper werkzaam voor de uitgeverij Bert Bakker, die inmiddels onderdeel uitmaakt van Uitgeverij Prometheus. Met dank aan Natascha Veldhorst, die haar verzameling Ooievaar-pockets beschikbaar stelde, Hein van Haaren en Hans Luijten voor het kritisch lezen en Tineke Zuidgeest en Dorien van de Vrie voor hun inspiratie. |
|