Zacht Lawijd. Jaargang 7
(2007-2008)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 180]
| |
Lisa Kuitert
| |
[pagina 181]
| |
Tijdens het Boekenbal, 1960. V.l.n.r. Bert Bakker, Ed. Hoornik, onbekende, Mies Bouhuys [foto Eddy Posthuma de Boer]
terberg en Ada van Randwijk, de weduwe van H.M. van Randwijk. Het contact met laatstgenoemde was meer dan vriendschappelijk. Hij biechtte in aan brief aan Ida Gerhardt op 12 maart 1969 vrijmoedig op: ‘Als ik mij definitief uit mijn uitgeverij terugtrek, zal ik vermoedelijk met mevrouw Van Randwijk elders in den lande mij vestigen. In bed ben ik nog heel wat man, maar de pijn treitert mij toch voortdurend’.Ga naar eind3 Ook Daisy Wolthers en Annie Salomons waren zorgzame vriendinnen. Bakker op zijn beurt deed zijn best voor zijn auteurs. Hij was een uitgever van de oude stempel, een gentleman tegenover zijn auteurs, ogenschijnlijk een leisure man, die pas na twaalf uur 's middags zijn toilet maakte en dan een kostuum aantrok. De ochtenden benutte hij voor telefoneren met zijn auteurs, gezeten in een kamerjas, in een krakende leren fauteuil, zoals eerdergenoemde Wim Gijsen zich herinnerde.
Tot aan het debuut van Neeltje Maria Min waren de vrouwelijke dichters uit zijn fonds niet erg succesvol. Van 1946-1960 verschenen in totaal 8 bundels van dichteressen. Daaronder zaten oudere auteurs zoals Top Naeff met Klein witboek (1947) en J.M. Walsum-Quispel met de bundel Versluierd aanschijn (1946). Een nieuwe generatie dichteressen leek te zijn aangeboord met Mies Bouhuys die bij Bert Bakker in 1948 Ariadne op Naxos publiceerde. Zij kreeg er de Reina Prinsen Geerligs-prijs voor. Maar het talent van Bouhuys ontwikkelde zich meer in de richting van proza, in het bijzonder kinderboeken. | |
[pagina 182]
| |
Neeltje Maria Min, 1968 [foto Cor Stutvoet]
Reclamebiljet voor Voor wie ik lief heb wil ik heten van Neeltje Maria Min [collectie Neeltje Maria Min]
Met Ellen Warmond, die ook de Reina Prinsen Geerligs-prijs in de wacht sleepte, leek Bakker een blijvertje in huis te hebben gehaald. Met drie bundels in enkele jaren tijd was Warmond de belangrijkste dichteres in het fonds van Bert Bakker/Daamen. Ellen Warmond had een dichtwedstrijd gewonnen van de vara, en stuurde eind 1952, op aandringen van haar vriendin Anna Blaman, iets van haar werk op aan Bert Bakker.Ga naar eind4 Bakker had laten weten dat hij wel wat zag in Warmonds werk en wilde dat opnemen in Maatstaf, waarvan net het eerste nummer in de maak was. In 1953 verscheen haar bundel Proeftuin, een titel die het won van twee alternatieven: Diafragma en Onverrichter zake, waarvan de eerste wel wat erg Achterbergiaans aandoet. Proeftuin was het eerste deel van de reeks Maatstaf-deeltjes. In een half jaar tijd veranderde de aanhef in de correspondentie met Warmond van ‘geachte heer Bakker’ via ‘Beste Bert’ tot ‘Lieve Bert’. Bakker op zijn beurt toonde zich erg bij Warmond betrokken, en regelde ook dat zij bij het Letterkundig Museum aan de slag kon als medewerkster. Toch spaarde Bert Bakker haar in literair opzicht niet. Op 13 juli 1957 schreef hij haar: ‘Ik heb je nieuwe verzen een paar maal gelezen. En ik heb er bezwaren tegen. [..] Ik begin mij n.l. enigszins ongerust te | |
[pagina 183]
| |
maken over het feit, dat je niet voldoende stijging vertoont’. Hij begon, zo schreef hij, ‘een beetje een hekel te krijgen aan de treinen en de seinhuizen in de poëzie’. Ze was, met andere woorden, niet oorspronkelijk genoeg, haar werk vertoonde invloeden van Lucebert, Remco Campert, Gerrit Achterberg. Ruim twee jaar later, op 1 september 1959 schreef hij: ‘De uitgave van een nieuwe bundel durf ik op korte termijn niet goed aan. Proeftuin ligt praktisch stil en Weerszij van een Wereld gaat helemaal niet. Dat ligt niet aan jouw poëzie, maar aan het feit, dat gedichtenbundels eigenlijk absoluut niet gaan’. Warmond koos eieren voor haar geld en stapte over naar Querido waar zij vervolgens bleef om in 1999 haar recentste bundel Kaalslag te publiceren. In 1988 kreeg zij voor haar werk de Anna Bijns-prijs.
Bert Bakkers fuik als poëzie-uitgever was het tijdschrift Maatstaf, waarin veel dichters publiceerden, ook van andere uitgeverijen. Zo schreef hij op 13 juni 1961 aan Ida Gerhardt: ‘Kortgeleden logeerde ik bij Achterberg en las daar uw bundel “De hovenier”. Ik was daar zeer van onder de indruk en ik wilde U vragen: hebt u niet een paar nieuwe gedichten voor mijn tijdschrift Maatstaf? U weet wellicht, dat bijna al het nieuwe werk van Achterberg en Roland Holst altijd in Maatstaf verschijnt’. Gerhardts werk verscheen na de oorlog eerst bij C.A. Mees, vervolgens bij De Bezige Bij en Van Gorcum (waar zij zelf haar bundels moest financieren), tot Bakker in 1966 de bundel De slechtvalk van haar kon uitgeven. In 1969 verscheen bij hem nog haar vertaling van Vergilius’ Het boerenbedrijf (Georgica), maar vervolgens vond zij onderdak bij Athenaeum-Polak & Van Gennep. Neeltje Maria Min wist hij wel aan de uitgeverij te verbinden. Zij was via vrienden bij Bert Bakker terecht gekomen. Het verhaal achter haar spectaculaire debuut valt uit enkele interviews te reconstrueren. Het begon allemaal met Paul Rodenko's Ooievaar-pocket Nieuwe griffels schone leien. Ze verslond deze bloemlezing, die bij haar moeder in de kast stond. De piepjonge Min stuurde vervolgens in 1963 enkele gedichten onder het pseudoniem Sophie Perk naar de redacteur van de jongerenpagina van het Algemeen Handelsblad, Herman Besselaar, die op die pagina een rubriek Dichtershoek beheerde. Ed. Hoornik had de gedichten van ‘Sophie Perk’ op die pagina gezien en in 1964 werk van haar in De Gids geplaatst. Via A. Roland Holst die net als zij in het Noord-Hollandse Bergen woonde, kwamen daarop zo'n 75 gedichten bij Bert Bakker op het bureau. Twee jaar later plaatste de toekomstige uitgever van Min enkele gedichten in Maatstaf, alsook een interview waarna kort daarop haar debuutbundel Voor wie ik liefheb wil ik heten bij Bakker verscheen. Over het hoe en wat van Mins debuut heeft Wim Gijsen, mederedacteur van Maatstaf en van de uitgeverij, in het eerder geciteerde interview uit 1985 met Rudie Kagie uitgebreid verslag gedaan. Bert Bakker, wars van ‘vrouwenpoëzie’, wilde er aanvankelijk niet aan, maar had twee gedichten op zijn bureau laten slingeren, die door Gijsen werden gelezen. Hij zag er wél wat in, en de uitgeverij besloot met de 22-jarige dichteres in contact te treden. Omdat Bert Bakker ziek was, ging Gijsen alleen naar haar toe en met zijn oude fotocamera maakte hij enkele niet heel erg geslaagde foto's van Min. ‘Achteraf is dat de oorzaak geweest van de geruchten dat Neeltje Maria Min | |
[pagina 184]
| |
niet bestond; dat het een grap moest zijn omdat op die bundel een foto van een totaal onherkenbare figuur was afgedrukt.’ Er waren zelfs mensen die dachten dat zij een dochter was van Roland Holst. Bert Bakker schreef op 6 augustus 1966 aan Neetje Maria Min: ‘Zojuist had ik een gesprek met Henk de By van de Vara-televisie. Hij was erg aarzelend over je al - of niet bestaan en, geloof ik, een beetje bang om zich aan een uitzending van de uitreiking op 23 a.s. te wagen. Hoe, in godsnaam, kan ik bewijzen, dat je werkelijk van vlees en bloed bent? Geef mij raad’. Wim Gijsen verklaarde: ‘Het was helemaal niet mijn bedoeling om een rel te ontketenen. We hadden gewoon geen andere illustratie. Het moest allemaal op een koopje in die tijd’. En Min was toch al niet erg happig op een bundel, de literaire wereld liet haar koud. Ze ging pas overstag, vertelde Gijsen, toen haar een voorschot van f500 werd geboden. Daar kon ze mooi een paar jurken van kopen. ‘Ik had een kind, en leefde een beetje op de pof', zei Min.’ Ik kon meteen mijn schulden afbetalen.’Ga naar eind5 De eerste druk van haar bundel bestond uit zevenduizend exemplaren - in plaats van de gebruikelijke vierhonderd, en een tweede druk van 5000 werd direct na verschijning opgelegd. Na vier maanden waren er 30.000 exemplaren van verkocht, aldus Gij sen tegen Rudie Kagie. Onlangs dook het fondsboek op van uitgeverij Bert Bakker.Ga naar eind6 Hierin hield de uitgeverij per uitgave alle kosten bij, als ook de verkoopcijfers. We leren daar uit dat de bundel verscheen op 16 september 1966 in een oplage van 6600 exemplaren. Van de eerste tot en met de zevende druk (in 1969) verkoopt de uitgeverij in totaal maar liefst 35.046 exemplaren. Ook het uitgekeerde honorarium werd bijgehouden. Voor de eerste zeven drukken kreeg Neeltje Maria Min f18.004,30 uitbetaald. Ter vergelijking, de bundel Versluierd aanschijn van de traditionele dichteres Van Walsum-Quispel verscheen in een oplage van 304 exemplaren waarvan tot 1952 slechts 81 exemplaren werden verkocht. Voor wie ik liefheb wil ik heten was een succes, ook de uitgeverij verdiende er goed aan. Volgens het fondsboek was de opbrengst over de eerste 6 drukken f74.105 Volgens Min was het succes van haar eersteling voor een belangrijk deel aan het uitgeversinstinct van de oude Bert Bakker te danken. ‘Hij haalde die dichtregel eruit als titel. Daar had hij wel verstand van. Denk maar niet dat het anders zo zou zijn gelopen, hoor. [...] Dat maakt een heleboel uit. Als ik een andere naam had gehad, als ik gewoon Willy de Jong had geheten of zo, en dat bundeltje heette Sprietengras of weet ik wat, dan was het anders gelopen. Bert Bakker wist wat wel en niet kans had. De naam, de titel en het verhaal maakten het succes. De gedichten komen pas op de allerlaatste plaats’, zei ze tegen Marja Pruis in het geciteerde interview. Maar Bakker had meer gedaan om de verschijning van de bundel tot een succes te maken. Zo werd het boek plechtig ten doop gehouden in het kunstenaarsdorp Bergen. A. Roland Holst sprak tijdens de presentatie lovende woorden over zijn jeugdige plaatsgenote. De burgemeester van Bergen overhandigde het eerste exemplaar. Bakker schreef aan Neeltje Maria Min: ‘Met de televisie sta ik al in verbinding. Het raambiljet is ook klaar’. Inderdaad werden fragmenten van de presentatie uitgezonden in het nos-journaal van | |
[pagina 185]
| |
Najaarsaanbieding 1966 [collectie Neeltje Maria Min]
23 september 1966. De belangstelling voor Min viel de andere maatstaf-dichters natuurlijk op. In oktober 1966 vroeg Ida Gerhardt om een beetje aandacht voor hààr bundel, ‘Niet dat ik jaloers ben op Neeltje Maria, hoor - maar ik dacht dat De Slechtvalk dat ook best kon hebben. Die grote getallen haal ik niet, maar er staat genoeg in de recensies [...]’.Ga naar eind7 Bert Bakker ontpopte zich direct tot een soort vaderfiguur, hij adviseerde Min bij het invullen van belastingpapieren, zocht uit of ze met haar mo-diploma naar de universiteit kon, attendeerde haar op het Fonds voor de Letteren en preste haar om lid te worden van de Vereniging van Letterkundigen, zo blijkt uit brieven. Dat laatste zou haar positie versterken inzake het opnemen van gedichten in bloemlezingen, voorspelde hij. Het streven was om het voor Min mogelijk te maken van haar werk te leven, althans het werk in de huishouding dat haar broodwinning was, op te geven. Bakker hielp haar met geld om te gaan. Zo splitste hij het verwachte jaarinkomen uit in maanden, en maakte per maand 400 gulden op haar rekening over. ‘Niet alles aan jurken uitgeven hoor’, zo placht hij haar te waarschuwen.Ga naar eind8 Neeltje Maria Min zat regelmatig op zwart zaad. Op 3 augustus 1967 schrijft ze: ‘Lieve B.B., zaterdag heb ik een kind gekregen (= een jongen). Dat kost veel geld. Kan ik zo snel mogelijk 1000,- krijgen? [...] Ik moet zoveel voor dat kind kopen want | |
[pagina 186]
| |
Rekening-courantkaart Voor wie ik liefheb wil ik heten van Neeltje Maria Min [collectie Bibliotheek Koninklijke Vereniging van het Boekenvak, Amsterdam]
ik had alleen nog maar een luier. Komt u hem een keer bekijken? Wel een bril meenemen want hij is zeer klein’. Uit de spaarzame brieven van Min aan Bakker valt op te maken dat de contacten warm waren. ‘Lieve Bert’, ‘Voor mijn lieve vadertje’, ‘Lieve uitgever’, zo openen brieven. Soms stuurde Min een tekeningetje of andere grappige notitie mee. Zo maakte ze op het kartonnen schoteltje waarop je plakjes broodbeleg koopt een grappig tekeningetje met daarbij, in spiegelschrift: ‘Als meiden breien kunnen ze niet naaien, talirelompompom’. In 1968 besloot Bakker dan ook dat het een aardig idee zou zijn ook de tekeningen en versjes uit te geven. ‘Geef aan junior nu eens mee wat je hebt aan rijmpjes en prentjes en geef aan wat eventueel in elkaars buurt zou moeten worden afgedrukt. [...] Stuur Bertje maar met een ongeordend bundeltje naar huis. Hij en ik maken er dan iets moois van. Eerste druk 15000 exemplaren in offset, wat een prachtige reproduktie waarborgt’, zoals hij haar op 28 oktober schreef. Dit bundeltje is er nooit gekomen. Tekeningen van Neeltje Maria Min werden wel afgedrukt in Maatstaf. Pas in 1985 verscheen bij Bakker haar tweede bundel: Een vrouw bezoeken. Van Voor wie ik liefheb wil ik heten, verscheen onlangs de 23e druk. Later is Min overgestapt naar De Bezige Bij waar haar derde bundel Kindsbeen verscheen in 1995. Onvrede met de uitgeverij en hoe deze gerund werd na de dood van Bert sr. was daarvoor de reden.Ga naar eind9 | |
[pagina 187]
| |
Tekening van Neeltje Maria Min voor Bert Bakker [collectie Letterkundig Museum]
Toen Bert Bakker zelf al lang dood was, werd zijn uitgeverij dankzij de samenwerking met Contact nog even een feministisch bolwerk, waar feministische coryfeeën als Rita Mae Brown, Renate Dorrestein, Hannes Meinkema debuteerden en het standaardwerk voor zelfbewuste zwangeren Bevallen en opstaan verscheen. De oude Bert had dat vast wel leuk gevonden. |
|