| |
| |
| |
Ad Fransen
Een varken dat van Bach hield
Bert Bakker in de boeken
Gelukkig komen er in dit biografische portret van Bert Bakker nogal wat oude bekenden voorbij met fraaie en minder fraaie verhalen over dit levenslustige heerschap. In de hoofden van menig tijdgenoot is deze in 1969 gestorven uitgever althans nog steeds springlevend. Verder zijn de scherven van zijn kleurrijke bestaan uiteraard terug te vinden in de vele anekdotenboekjes die graag het letterkundige rumoer rond de rijkelijk vloeiende dorpspomp behelzen. Zoals in Willem van Toorns boekje over het Noord-Hollandse kunstenaarsdorp Bergen. ‘Talloos zijnde verhalen, in Bergen en daarbuiten, omtrent de legendarische drankzucht van Bakker’, schrijft Van Toom in Er moeten nogal wat halve-garen wonen om te vervolgen met: ‘over auto's vol dichters die in de sloot raakten, rondjes bij het Amsterdamse café Eylders voor tweehonderd aanwezigen, die door Bakkers chauffeur Jan, die de “tiet met geld” bij zich droeg, betaald werden, over Roland Holst die tijdens een partijtje aan de Nesdijk de zeer dronken uitgever, die scabreuze verhalen ging vertellen, de deur uitzette met de tekst: “Mijnheer Bakker, ik houd hier geen varkens”’.
Laten we maar meteen met de deur in huis vallen, of met de deur in de kroeg, of - voor nog later op de avond - in het bordeel. Immers in welk soort drukwerk Bert Bakker ook voorbijkomt: nadat hij eerst is geprezen als gedreven literair uitgever; als bevlogen oprichter van Maatstaf waarvan hij tussen 1953 en 1965 enig redacteur was; als poëzie- en muziekliefhebber die zelfs Bachs Matthaüs-Passion van buiten kende; als de behulpzame schrijversvriend die zijn auteurs uit de brand hielp; onmiddellijk daarna dringt zich vooral het beeld op van een leven vol drank, overspel, manipulatie, gepoch, gesjacher en zelfs bedrog.
| |
| |
Bert Bakker, 1965
| |
| |
V.l.n.r.: Bert Bakker, Gerrit Achterberg, Ed. Hoornik, J.C. Achterberg-van Baak en Martinus Nijhoff op de trouwdag van Achterberg, 27 juni 1946 [foto Henk Lamme]
Enerzijds had de getapte uitgever voor de grote namen van zijn fonds werkelijk alles over. Hij liep zich het vuur uit de sloffen voor A. Roland Holst (Jany voor intimi, dus ook voor hem), Martinus Nijhoff of Gerrit Achterberg. Zo tekent Achterberg-biograaf Wim Hazeu in dit perspectief de volgende anekdote op via Bert Bakkers tweede echtgenote, Victorine Hefting: ‘Een tijd lang, in het begin van de jaren vijftig, werd er zeer regelmatig 's nachts om drie uur opgebeld vanuit Amsterdam met de mededeling dat Gerrit Achterberg daar in verregaande staat van dronkenschap verkeerde en alleen door Bert Bakker gehaald wilde worden. Bert kleedde zich dan aan en ging hem naar Den Haag halen. Omdat Gerrit de gewoonte had om Bert daarbij onder het rijden voortdurend hard op zijn hoofd te slaan, is Bert ertoe overgegaan om uit te rijden met een aluminium pannedeksel bij zich, dat de juiste maat had voor zijn grote schedel en dat we met een sjaal hadden ingewikkeld zodat het niet al te erg opviel en Gerrit zonder direct gevaar voor Bert kon doorgaan met slaan.’ Maar blader na dit verhaal vol vriendschappelijke overgave eens in de herinneringen van collega-uitgever Wim Schouten - en je gaat gauw begrijpen waar het geld voor Bakkers zwierige levenswijze vandaan moest komen. Schouten: ‘Met zijn gereformeerde verleden bleef hij zijn hele leven overhoop liggen. Van de harde zakelijkheid die in die kringen voorkomt, had hij best wat mogen erven. Zijn hartelijke gulheid ging gepaard met het moeizaam betalen van royalty's en rekeningen. Roland Holst typeerde dat met: “Hij is gul en gulzig”’.
| |
| |
Bert Bakker als getuige bij het huwelijk van Gerrit Achterberg en Cathrien van Baak, 27 juni 1946
Uit Koen Hilberdinks biografie van Paul Rodenko moeten we haast wel opmaken dat Rodenko de fondsauteur is geweest die het meest heeft geleden onder Bakkers lepe uitgeefpraktijken. Weliswaar hielp Bakker zijn paradepaardje, of beter gezegd melkkoe, regelmatig met toelages om achterstallige rekeningen te betalen of ritselde hij in hoge Haagse kringen riant betaalde schrijfopdrachten voor Rodenko, maar dit stond toch in geen enkele verhouding tot de chantageachtige wijze waarop Rodenko door Bakker werd behandeld. Tijdens periodes dat Rodenko bijvoorbeeld geen lust had om voor Bakkers Ooievaarreeks het zoveelste deeltje erotische vertelsels in elkaar te flansen, staakte de uitgever subiet zijn ‘gulle gaven’. Verder schrijft Hilberdink: ‘Met financiële regelingen, beloftes en imponerend gedrag sloot Bakker hem verstikkend in zijn armen. Alles wat hij schreef kwam in Maatstaf of in door Bakker uitgegeven bundels, die in grote oplagen verschenen en waaraan vooral Bakker verdiende. Toen Ed. Hoornik Rodenko eind 1957 vroeg voor een kroniek voor De Gids, antwoordde hij [....] ook dat Bakker fel tegen was. Die vreesde niet alleen dat hij dan niets meer voor Maatstaf zou schrijven, maar beschouwde werken voor een ander blad blijkbaar ook als overspel. Rodenko was van hem’. We zullen later zien dat Rodenko niet de enige was die zuchtte onder de uitperspraktijken van Bert Bakker.
Veel van Bakkers streken en manipulaties zijn ook terug te vinden in de door Nienke Begemann opgetekende memoires van de eerder genoemde Victorine Hefting. Deze welgestelde en cultureel invloedrijke Haagse dame - ze was
| |
| |
ondermeer directrice van het Haags Gemeentemuseum - vertoefde vijftien jaar aan Bakkers zijde als, kunnen we achteraf rustig stellen, tamelijk onnozele echtgenote. Maar in 1964 besloot ze dan toch te scheiden, omdat ze eindelijk het leugenachtige gedrag van haar man doorzag. Hefting ging op een goed moment uithuilen bij Roland Holst, maar onze Prins der Dichters - met wie Bert Bakker tijdens de vele gezamenlijke uitstapjes menig bordeel van binnen had gezien - meende haar te kunnen troosten met: ‘Je moet maar zo denken: Bert is een varken dat van Bach houdt’. Nadat bij Bakker een paar jaar na de scheiding kanker was geconstateerd en Victorine Hefting onder invloed van zijn vleierijen toch weer een beetje spijt kreeg dat ze hem had verlaten, ontstond er ineens weer intensief contact tussen beiden. Victorine zag heus wel in dat elke stervende in het reine wilde komen met zijn zondige verleden, in het bijzonder iemand van christelijke komaf. Maar in haar optiek kwam het berouw van Bert Bakker toch echt te laat: ‘Hij voelde dat hij getuigenis zou moeten afleggen van wat hij had gedaan en dat was zo bezijden alles wat het gereformeerde geloof ooit had voorgeschreven dat hij er nooit goed van af zou komen’.
| |
Van Godlof tot Godverdomme
Tegen het einde van het interbellum had de jonge Bert Bakker temidden van schrijvers als Gerrit Achterberg, Jan H. Eekhout, Roel Houwink, Willem de Mérode, Gerrit Kamphuis en H.M. van Randwijk - zeg maar de kring van de Jong-Protestanten rond het tijdschrift Opwaartsche Wegen - furore gemaakt als verdienstelijk schrijver. Zijn devote pennenvruchten deden het in ieder geval niet slecht op de kansel. In een bundel als Reizigers (1935) vinden we versregels als: ‘Maar na berouw en eindelijk belijden/ herstelt Gij onze koers en geeft ons vrijgeleide’. Van het godvrezende en introvert dichterlijke was na de oorlog - waarin tot zijn grote teleurstelling menig oud-bentgenoot zoals Eekhout en Houwink de kant van de bezetter had gekozen - weinig intact gebleven. Ook het godsvertrouwen moet tijdens de bezetting een flinke knauw hebben gehad. Niemand heeft hem nadien in ieder geval nog zien of horen bidden. Integendeel, na de oorlog leerden de meesten Bakker kennen als een lawaaierig sujet bij wie de stevige vloek voor in de mond lag. In het naoorlogse nachtleven ging deze rondborstige uitgever prat op zijn rauwe levensstijl. Volgens Ellen Warmond - die in 1953 bij hem debuteerde met de dichtbundel Proeftuin - had Bakker zelfs een persoonlijke credo dat er niet om loog. ‘Als hij flink gedronken had, riep hij: “Er zijn maar vier dingen in dit leven: dat is poëzie, Bach, drank en vrouwen. En in deze volgorde, godverdomme!”’.
Warmond weet ook te vertellen dat de ietwat grofbesnaarde Bakker makkelijk succes had bij de vrouwen, terwijl hij helemaal geen spectaculaire man was om te zien. ‘Een grote, bolle man met netjes geplakt haar. Als je lelijk wou doen, kon je over hem zeggen dat hij leek op iets tussen een konijn en een varken. Hij moest het in ieder geval nauwelijks van zijn uiterlijk hebben, maar veel meer van zijn presentatie. Hij nam me een keer mee uit eten op de Hooge Vuursche om mijn nieuwe werk te bespreken. We gingen een hotel-
| |
| |
Bert Bakker [foto An Tydeman]
restaurant binnen en daar zag hij een dame zitten. “Mevrouw, wat hebt u een verrukkelijk lichaam,” loeide hij door de lobby. Ik vond het wel amusant; ook al omdat ik nooit last had van zijn opdringerigheden.’
Regelmatig stal Bakker bij de vrouwtjes de show met het declameren van een gedicht of het zingen van stukjes uit de Matthaüs-Passion. Warmond: ‘Daarmee zong hij de dames echt onder de wol. En vergeet niet dat Bert Bakker de halve moderne poëzie van buiten kende. Dat maakte indruk op de dames, hoor. Zo citeerde hij graag De verdronkenen van zijn vriend Hoornik. Dan galmde hij door de kroeg: “Hun hoofden hebben zij tezaam gelegd die laatste nacht. Voor zij te water gingen, hebben zij gezegd: vaarwel en wacht. En ieder is toen voor zichzelf verdronken want een ander kan niet voor mij verdrinken.” En dan hups, meteen rolde daar weer een keihard “Góóódverrrdóóómme!” erachteraan. Als je niet beter wist, dacht je dat dat bij het oorspronkelijke gedicht hoorde. Daar zijn een hoop vrouwen voor gezwicht. Trouwens Bert Bakker was sowieso een man, evenals zijn vriend Jany Roland Holst, bij wie het woord “nee” helemaal niet in het woordenboek voorkwam. Het was eenvoudig uitgesloten dat een vrouw zou weigeren.’
En in het geval van een weigerachtige houding bij de andere sekse had Bakker altijd nog zijn tijdschrift Maatstaf als handig breekijzer richting meisjes- | |
| |
slaapkamer. Welk verlegen dichteresje wou immers niet haar poëzie snel in druk zien? Mischa de Vreede, zelf destijds aankomend schrijfster: ‘Bakker had de naam dat je eerst met hem naar bed moest en dan een dichtbundel kreeg. Wat dat betreft zijn er genoeg verhalen van kleine dichteresjes die één keer in Maatstaf hebben gestaan en daarna snel waren vergeten. Dus iedereen waarschuwde me: pas maar op als je een jongetje wordt, dan is het over en uit met zijn bewondering voor je werk. Maar ik heb nooit last gehad van zijn avances. Na een etentje in Bergen werd ik altijd netjes thuisgebracht in Amsterdam. Ik vond die man eigenlijk 'n groot kind met zijn babyface, dat speeksel om zijn mond en die broeken met die wijde olifantspijpen’. Verder moeten er nog vrouwen genoeg rondlopen die zich herinneren dat Bakker na de minste avances zijnerzijds 'n ja noch 'n nee afwachtte. Zoals Anneke Bulthuis de vrouw van Rico Bulthuis, welk laatste Bakker van nabij kende als kunst- en letterenredacteur bij de Haagsche Courant en als lid van de Haagse Kunstkring waar Bakker de scepter zwaaide. Anneke Bulthuis: ‘Ik kende Rico nog niet zo lang en mocht met hem mee naar Het Boekenbal in Den Haag. Daar ontmoette ik ook voor het eerst de heer Bakker. Hij zei: “Dag schat,” en stak gelijk zijn hand in mijn blouse’.
Welke tijdgenoot je ook spreekt over Bert Bakker, allemaal vertellen ze je dat hij ondanks of misschien juist vanwege zijn schuinsmarcheerderij zo hoog opgaf over zijn vrouw Victorine Hefting. Victorine was inderdaad zijn steun en toeverlaat in de zaak, maar binnen hun huwelijk bestond er weinig fysieke genegenheid. Eén week na de trouwdag besloot hij haar al niet meer aan te raken met de mededeling dat hij naar een arts was geweest die impotentie had gediagnosticeerd vanwege overmatig alcoholgebruik en een oorlogstrauma.
Bert Bakker impotent? Behalve zijn eigen vrouw (die pas na meer dan tien jaar Bakkers dubbelleven achterhaalde) geloofde verder niemand dit verhaal. Ook Marga Minco niet: ‘Hij ging regelmatig naar andere vrouwen, maar dat mocht Victorine niet weten. Hij had een soort tweede leven. Als hij bij ons langskwam, vermoedden wij altijd dat hij eigenlijk in Amsterdam moest zijn voor een of andere scharrel’. Zelfs vlak voordat hij met Victorine trouwde, maakte Bakker nog een andere vrouw in Amsterdam serieus het hof. Althans dat vertelt Annet Arbeid, de laatste vrouw van de in 1968 overleden dichter Gerard den Brabander. ‘Een goede vriendin van mij, ze leeft inmiddels niet meer, had een relatie met Bakker. Hij had haar van alles beloofd, maar plotseling kwam Victorine uit de mouw. Hij had al die tijd ijskoud dubbelspel gespeeld.’ En vroegere medewerkers herinneren zich nadat Bakker getrouwd was met Victorine dat hun baas wel heel vaak naar het Noord-Hollandse Bergen moest om zijn vriend Roland Holst te helpen met het plakken van een lekke fietsband. In werkelijkheid had Bakker daar gedurende zijn hele huwelijk een geheime relatie, in dit geval met Bep Reijers, de dochter van beeldhouwer Willem Reijers.
Ondanks het ontbreken van enige seksuele activiteit binnen het huwelijk bleef Victorine Hefting heel lang erg gesteld op haar Bert. Valse geluiden over hem sloeg ze in de wind met: ‘Dat hoort nou eenmaal bij Dikkie’, zoals zij haar man liefkozend noemde. En aangezien ‘Dikkie’ altijd voor allerlei atten- | |
| |
ties en aardigheidjes zorgde, was het best uitte houden met deze charmeur en flaneur. Zo herinnert Mischa de Vreede zich: ‘Ik zat ter gelegenheid van de 75e verjaardag van Jany Roland Holst samen met Bert Bakker in hetzelfde radioprogramma. Bakker vertelde daar hoe attent Jany was door op de verjaardag van Victorine altijd te bellen. Maar Jany had zich juist weer bij mij beklaagd dat hij altijd 'n dag voordat Victorine jarig was, ingeseind werd door Bert met de boodschap: “Jany, wil je morgen alsjeblieft even mijn vrouw bellen om haar te feliciteren”’.
Bert Bakker jr. (links) met Victorine Hefting bij de presentatie van haar monografie over de negentiende-eeuwse schilder J.B. Jongkind, 1975 [foto George Verberne; collectie Bert Bakker jr.]
| |
Een muzisch uitgever
Bert Bakker had alles over voor zijn vriend A. Roland Holst, die hij in 1953, sinds de begrafenis van die andere grote dichtersvriend, Martinus Nijhoff, zo'n beetje geadopteerd had. Logisch dus dat, wanneer de Prins der Dichters een bezoek bracht aan de Hofstad, hij op Koninginnegracht 26 bij Bert Bakker kon rekenen op exclusief logement. Als grafisch ontwerper Pieter van Delft, die tussen 1965 en 1967 het fonds vormgaf, het oude uitgeverspand voor zijn geestesoog probeert te halen, herinnert hij zich namelijk ook: ‘Jany had daar
| |
| |
helemaal volgens zijn eigen smaak een met Engels meubilair ingerichte kamer, die te alle tijden voor hem beschikbaar moest zijn’.
V.l.n.r.: Paul Rodenko (op de rug gezien), J.B. Charles, A. Roland Holst, een onbekende vrouw en Gerrit Kamphuis, 1962 [foto Nico Naeff; collectie Bert Bakker jr.]
Dat Bert Bakker van heel nabij grootheden kende als Roland Holst, Achterberg of Hoornik sprak natuurlijk tot de verbeelding van jonge literatoren als Piet Calis, die in 1964 voor uitgeverij Bert Bakker twee Ooievaar-pockets verzorgde, te weten Gesprekken met dichters en Daling van temperatuur. ‘Hij had iets van een grand-seigneur die op mij als jongeman veel indruk maakte, omdat hij nogal wat beroemde schrijvers van nabij kende, die ik destijds bewonderde.’ En Ellen Warmond vond het heel bijzonder dat ze regelmatig met Bakker op bezoek ging bij de raadselachtige Achterberg in Leusden of Roland Holst mocht ontmoeten: ‘Roland Holst vond ik een beetje moeilijk te verteren. Hij had zo'n onaangename, geaffecteerde stem waarmee hij over je hoofd heen praatte. “Zij lijkt me niet willig,” zei hij dan over mij tegen Bert’. Maar Bakker hield bij de jonge Warmond zijn handen netjes thuis en muntte volgens de dichteres uit in beschermend, ja haast vaderlijk gedrag: ‘Hij bracht me naar de uitreiking van de Reina Prinsen Geerligs-prijs. Daarna zijn we op de Amsterdamse kunstenaarssociëteit De Kring verzeild geraakt, waar
| |
| |
ik de door mij zeer bewonderde dichter Gerard Diels nog heb ontmoet. Die lag half bewusteloos met zijn hoofd op tafel in zijn eigen kots. Ik heb hem toen mijn bundel geschonken waarin ik van Ed. Hoornik moest schrijven: “Omdat ik óók van Garciá Lorca houd” Toen ik het gesigneerde exemplaar richting Diels schoof, deed hij één lodderoog open en zei: “Weer eentje die het ver zal schoppen”: Niet verwonderlijk dat het daar in De Kring ook met Bert Bakkers drankgebruik lelijk misging. Soms werd zijn auto door bezorgde kunstbroeders aan de ketting gelegd, maar dit keer bracht hij, ondanks zijn onmatige alcoholconsumptie, zijn jongste dichteresje toch weer veilig thuis. Overigens was de destijds nog betrekkelijk naïeve Warmond wel het een en ander gewend als het om Bakkers stuurmanskunsten ging. “Ik stapte destijds gewoon maar in de auto. Wist ik veel? We kwamen een keer van Gerrit Achterberg vandaan. Daar werd in huis niet gedronken, omdat Achterberg een zwaar alcoholprobleem had. Tijdens het bezoek geen drank dus, ook niet voor Bert Bakker. Maar op de terugweg haalde hij de schade dubbel en dwars in. Totdat hij 's nachts op de Rijksweg ineens op de rem trapte en riep: “Engel, ik moet nou even slapen!” Hij legde zijn hoofd op het stuur, sliep even zijn roes uit om daarna weer vrolijk verder te rijden.’
Tijdens de viering van de vijftigste verjaardag van Gerrit Achterberg, Lage Vuursche, zo mei 1955. Staand v.l.n.r.: Gerrit Kamphuis, Ellen Warmond, Achterberg, Jetty Rodenko-Schaper, Maurits Mok, A. Roland Holst, Ed. Hoornik en Anthonie Donker; zittend: Paul Rodenko, A. Marja, Bert Bakker, Mies Bouhuys en J.B. Charles [foto Particam Pictures]
| |
| |
Het autorijden onder invloed kon haast niet zonder gevolgen blijven. Op een avond kwam Bakker van huize Marga Minco-Bert Voeten vandaan en werd hij aan de rand van Amsterdam aangehouden met veel te veel alcohol in zijn bloed. De uitgever werd ingerekend door de politie en er hing zelfs een celstraf boven zijn hoofd. Maar mandarijn Bakker probeerde een veroordeling coûte que coûte te voorkomen door zijn netwerk in te schakelen. Van jongs af aan kende deze Macher de weg binnen invloedrijke kringen. Zo wist hij via hoge Haagse ambtenaren altijd weer geldstromen aan te boren of subsidies los te peuteren. En wanneer krantenrecensies hem niet bevielen, riep hij ongegeneerd de betreffende boekbespreker op het matje. Zo werd Vaderland-criticus Pierre Dubois tot de orde geroepen met: ‘Hier in Den Haag maak ik uit wat er gebeurt’. Sinds deze aanvaring was Dubois er stellig van overtuigd geraakt dat ‘in het huis aan de Koninginnegracht [...] de kunstpolitiek werd gemaakt’. Ook vóór de oorlog had Bert Bakker zich al doen gelden als een handige ritselaar. Zo wist hij in 1936 een koninklijke onderscheiding te regelen voor de toch niet geheel onbezoedelde en zelfs voor pedofilie veroordeelde dichter/schoolmeester, Willem de Mérode. Maar door zich te beroepen op zijn vader, die ooit op persoonlijke uitnodiging van de anti-revolutionaire staatsman Hendrik Colijn directeur was geworden van de christelijke krant De Standaard, had Bert Bakker de toenmalige minister-president rechtstreeks tot een lintje voor De Mérode bewogen.
Nu Bakker zijn rijbewijs dreigde kwijt te raken en zelfs een paar weken zou moeten zitten, werd het oude linkse verzetsbolwerk ingeschakeld, dat wil zeggen de kring rond zijn vriend Willem Nagel. De Leidse strafrechthoogleraar die zich achter het pseudoniem J.B. Charles verschool en schrijver was van de antifascistische bestseller Volg het spoor terug (1953), wist justitie op hoog niveau ervan te overtuigen dat Bakker vanwege zijn benauwde oorlogservaringen krankzinnig zou worden van een celstraf. Daarmee was de zaak mooi van de baan en kon de boemelende uitgever met een slokje op weer lekker verder tuffen in zijn fraaie Rover-cabriolet.
Drank en auto, drank en dichters, drank en vrouwen: zijn vroegere grafisch ontwerper, Pieter van Delft is weliswaar nog steeds verbijsterd over 's mans dranklust, maar roemt tevens Bakkers reusachtige werkdrift en vond hem ‘zo sterk als een beer’. Waarmee Van Delft ook wil zeggen dat Bakker ondanks zijn turbulente nachtleven maar weinig slaap nodig had om de volgende dag weer ter zake te komen. ‘Hij rolde om 5 uur ochtends De Kring uit in Amsterdam maar om negen uur zat hij weer achter zijn bureau.’ En dan had Bert Bakker volgens Rico Bulthuis niet eens kunnen uitrusten in een fatsoenlijk bed. Want vertelt deze lachend: ‘Als hij heel laat thuis kwam uit nachtclub Slawa of Pulchri, dan stond er een luik open naar het souterrain waarin een paar matrassen lagen. Daar liet hij zich naar binnen rollen. Hij was zó vaak stomdronken dat zijn vrouw hem doorgaans niet naast hem wilde. Dat was destijds een bekend verhaal in Den Haag’.
Bakkers drankgebruik was niet alleen zijn vrouw Victorine een doorn in het oog, maar ergerde ook het personeel, weet opnieuw Pieter van Delft te memoreren: ‘Nadat we de voorjaarsaanbieding hadden besproken, trok hij eerst een mooie fles wijn open. Daarna gingen we goed dineren op de Dennenweg.
| |
| |
Bert Bakker (rechts) met J.B. Charles (links) en een onbekende man [collectie Bert Bakker jr.]
Vijftien, twintig nieuwe boeken in het vooruitzicht, daar moest op gedronken en gegeten worden, nietwaar? Daarna zakte hij nog door in Pulchri-studio. 's Morgens behoorlijk lam, kwam Bakker de uitgeverij binnen stappen. Daar zat op de onderste verdieping in stofjas Gerrit, chef van het boekenmagazijn en de pakkamer. Dat was een héél gereformeerde kerel. Kwaad dat die man werd toen Bakker luid lallend de psalm zong: “'t Hijgend hert, der jacht ontkomen.” Gerrit schoot het magazijn uit en zei: “Meneer Bakker, het is een godschande dat u in deze staat dergelijke liederen durft te zingen.” Dan was Bert onmiddellijk weer nuchter en riep: “Gerrit, terug in je hok!”’
Hoe zag nu een dag voor Bert Bakker als uitgever eruit? Hoe ging hij te werk? Dat kunnen we natuurlijk het beste reconstrueren aan de hand van verhalen van oud-medewerkers en fondsauteurs.
Volgens Kees Nieuwenhuijzen, Pieter van Delfts voorganger, die van 1958 tot 1964 Bakkers vaste boekontwerper was, begon de dag meestal zo: ‘Nadat hij was opgestaan trok hij zijn sjamberloek aan en ging hij naar boven om de post door te nemen en brieven te dicteren aan zijn persoonlijke assistent en zijn vertegenwoordiger, de schrijver Wim Gijsen. Bakker was een man die zich pas echt aankleedde wanneer de ochtend allang voorbij was. Dat vond hij wel deftig. Zijn manusje van alles, Jan, die ook de vloer aanveegde en zo,
| |
| |
zorgde dat er 's ochtends in die sjamberloek altijd een vol pakje sigaretten zat’. Bakkers werkkamer op de eerste verdieping was eerder een soort salon dan een kantoor, herinnert zich Van Delft weer. ‘Tegen één wand stonden tot aan het plafond de boeken, met zo'n trapje dat je van links naar rechts kon schuiven. Heel chic. Toen ik daar voor het eerst binnenkwam, zei ik oprecht verbaasd: “Nou meneer Bakker, u heeft een hoop boeken verzameld.” Hij antwoordde heel theatraal met: “Jongenman, moet je eens luisteren: met boeken maak je boeken.” In die kamer stond ook een enorm crapaud, links en rechts geflankeerd door stapels manuscripten. Links van zijn stoel lagen de spullen die hij uit wilde geven en rechts lag waar hij niet over prakkiseerde. Toch liet hij die afgekeurde manuscripten een tijdje liggen om - wanneer de schrijver in kwestie toevallig op bezoek kwam - te veinzen dat hij er nog mee bezig was’.
De ochtend benutte Bakker vaak ook om telefonisch zijn beledigend gedrag van de vorige avond recht te breien. Ellen Warmond: ‘Bert schold nogal wat mensen uit op 'n avond of ging zelfs met ze op de vuist. Daarom had hij er soms een dagtaak aan om de kou weer uit de lucht te halen. Anton van Duinkerken bijvoorbeeld werd door hem altijd voor paap uitgemaakt en dat mondde dan uit in vreselijke ruzies. De volgende dag had Bert spijt.’
Nieuwe talenten opbellen of aanschrijven, deed Bakker nauwelijks: schrijvers moesten maar naar hem toekomen en niet andersom. Vanuit diezelfde hooghartige gedachte weigerde hij volgens Rico Bulthuis ook een tijdlang recensie-exemplaren te verschaffen aan de pers: ‘Hij zei: “Daar heb je toch boekwinkels voor.” Hij ging ervan uit dat zijn fonds toch wel werd besproken’. Verder was het volgens Kees Nieuwenhuijzen een enorm actieve en initiatiefrijke man die de contacten met zijn auteurs goed onderhield en de hele dag op nieuwe plannetjes en projecten zat te broeden. Dan weer werd zijn vriend Willem Nagel benaderd om de memoires van Commissaris Voordewind op te leuken met een stichtelijk voorwoordje. Dan weer moest er worden afgesproken met de hoogste cultuurambtenaar van het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, Jan Hulsker, omdat Paul Rodenko dringend een uitkering nodig had. Of de boekenafdeling van De Bijenkorf werd bestormd met een publiciteitscampagne voor zijn meest veelbelovende debutante. Ellen Warmond: ‘Hij kon goed reclame maken voor zijn auteurs. Kwam ik in Den Haag De Bijenkorf binnen, hingen daar ineens levensgrote foto's van mij. Hij heeft me altijd uitstekend gepromoot en ik vond het een geweldige coach. Hij zat je aldoor achter de broek of je weer wat nieuws had. En wanneer je een bundel af had dan ging hij met je uit eten en besprak hij je werk. Een voor een nam hij de gedichten met me door, begeleid met luid en bewonderend commentaar. Erg prettig.’ Vond ook Mischa de Vreede, die nadat zij was gedebuteerd als dichteres, een uitgebreide correspondentie met Bert Bakker had over het ontstaan van haar eerste roman, Eindeloos. ‘Ik vond hem meteen prettig stimulerend. Na mijn eerste zending gedichten aan Maatstaf schreef hij me dat ze nog niet helemaal af waren, “maar u krijgt van mij wel alvast een abonnement op Maatstaf cadeau’.
Ik vond hem een muzisch uitgever. Hij kon je echt opzwepen en een boek uit je trekken. Ik had als kind in een Jappenkamp gezeten, maar ik dacht dat ik daarmee niets te
| |
| |
melden had. Want om je heen werd er destijds gezegd: “Ach jij zat maar in een Jappenkamp.” Maar Bert Bakker gaf me zelfvertrouwen en spoorde me aan mijn ervaringen op papier te zetten.’ Op dezelfde wijze stimuleerde hij historicus Jacques Presser om gedichten op te sturen naar Maatstaf. Die werden vervolgens regelmatig gepubliceerd, maar ook wel eens door de strenge Bakker geweigerd. Hetgeen de historicus, volgens zijn biograaf Nanda van der Zee de spottende opmerking ontlokte ‘dat het beste dat Napoleon had gedaan, was zijn eigen uitgever te laten doodschieten’.
Welk stempel Bert Bakker met zijn uitgeverij op de Nederlandse literatuur wilde drukken: daar kreeg volgens Rico Bulthuis niemand veel hoogte van. ‘Hij had niet een bepaalde richting zoals Geert Lubberhuizen van De Bezige Bij met de experimentele dichters of Geert van Oorschot die de traditie van Forum probeerde voort te zetten.’ Ook anderen, zoals Pieter van Delft, vermoeden dat ‘hij gewoon deed waar hij zin in had en uitgaf wat zijn smaak was’. Van Delft verder over Bakkers ‘uitgeefbeleid’: ‘Hij had heel veel bewondering voor de essays van Vestdijk of de poëzie van Roland Holst, maar het geld moest worden verdiend met de boekjes van Commissaris Voordewind. Hij
V.l.n.r.: Bert Bakker, J.C. Bloem en A. Roland Holst, Luxemburg, mei 1958
| |
| |
Geert Lubberhuizen, de directeur van De Bezige Bij, overhandigt S. Vestdijk het eerste exemplaar van diens Het wezen van de angst; links Bert Bakker jr., naast Vestdijk diens echtgenote Mieke Vestdijk-van der Hoeven, rechts E.W.P. van Dam van Isselt, directeur van Nijgh & Van Ditmar [foto Fotobureau Stokvis; uit: Nieuwsblad voor de Boekhandel, 35 oktober 1968, p. 1145]
kon soms behoorlijk jaloers zijn op het fonds van De Bezige Bij. Want weliswaar publiceerden of debuteerden veel moderne, toonaangevende schrijvers in Maatstaf, toch kreeg hij ze niet naar zijn uitgeverij of mocht hij alleen de kruimels publiceren. Zelfs zijn beste vriend Willem Nagel zat met zijn belangrijkste werk bij De Bezige Bij.’
Bert Bakker staat dus bij velen te boek als een weliswaar willekeurige maar ook bijzonder gedreven en bevlogen uitgever. Bemoeienis met zijn bedrijf bleef hij dan ook tot aan zijn sterfbed houden. De uitgever leed aan terminale prostaatkanker en werd in het laatste jaar van zijn leven verzorgd door Ada van Randwijk in Ilpendam. Van daaruit belde hij volgens huidig Leopold-uitgeefster Liesbeth ten Houten - die ‘als veredelde secretaresse bij Bakker het uitgeversvak leerde’ - om de haverklap op naar het kantoor in Den Haag. ‘Hij wilde van mij elke ochtend weten wat de omzet was.’ En neef Bertje Bakker die in 1966 bij zijn oom was komen werken om hem langzaamaan op te volgen, moest elke week op en neer naar Ilpendam om te rapporteren waar hij mee bezig was. ‘Ik had toen net de vertaling van De Sade in werking gezet. Religieuze bezwaren had mijn oom niet. Zijn angst was alleen dat het werk vanwege de pornografische inhoud in beslag zou worden genomen.’
| |
De eeuwige mof
Bert Bakker liet zich, ondanks dat hij van streng christelijke huize was, na de oorlog nog nauwelijks hinderen door zijn religieuze komaf. Vloeken was in
| |
| |
de plaats gekomen van bidden, met name als het gespreksonderwerp op de oorlog of ‘de moffen’ kwam. En vooral wanneer Bakker in gezelschap was van zijn boezemvriend en belijdend anti-fascist Willem Nagel, kon het er luidruchtig aan toegaan, vertelt Marga Minco. De schrijfster debuteerde in 1957 bij Bakker met Het bittere kruid, een autobiografische novelle waarin heel sober en geserreerd de ondergang van een joodse familie wordt geschetst tijdens het nazisme. Begrijpelijk dus dat de ingetogen Minco met het brallerige oorlogsgedoe van Bakker en zijn kornuiten niet veel affiniteit voelde. ‘Vaak was het onderwerp al snel wie goed en fout waren geweest. Vooral als hij met Nagel optrok: die twee konden heel erg opschepperig over de heldendaden van het verzet praten. Ik lachte er maar om, het was bepaald niet mijn stijl.’ Verder vermoedt de schrijfster, evenals andere bekenden, dat Bakker een soort heimwee had naar de oorlogstijd, dat het vooral een spannend jongensboek voor hem moet zijn geweest.
Dat Bakkers anti-Duitse houding soms bijzonder pathetische vormen kon aannemen blijkt ondermeer uit het verhaal dat hij de kinderen van Willem Nagel een bankbiljet toestopte als ze met een onvoldoende voor Duits thuiskwamen. En als er op vakanties met zijn vrouw dan toch per se door Duitsland gereden moest worden, mocht er onderweg niet gestopt worden voor een sanitaire pauze. Ellen Warmond herinnert zich: ‘Hij was zo'n verschrikkelijke Duitslandhater, dat, wanneer hij voor zaken met de trein naar Denemarken moest, hij bijna gedurende de hele reis de coupéraampjes dicht-
Bert Bakker (rechts) met de vriend van Faan Nijhoff tijdens een reis door Italië, 1956 [foto W.S. Nijhoff]
| |
| |
hield. Want hij wou vooral geen Duitse lucht inademen’. Maar dan hielden Bakker en Nagel voor Warmond blijkbaar verborgen dat ze bij het inademen van Duitse lucht erg selectief te werk konden gaan. Want boekontwerper Kees Nieuwenhuijzen weet wel beter: ‘Bert maakte regelmatig grote buitenlandse reizen met Willem Nagel en dan kiende hij de rit zo uit dat ze toch even een stukje door Duitsland konden tuffen. “Want daar zitten toch zulke lekkere meiden om onderweg op te pikken,” snoefde hij altijd’. Niettemin hield dit anti-Duitse duo er intussen wel ijzeren wetten op na wanneer hun omgeving de maat moest worden genomen. Volgens Piet Calis had Willem Nagel altijd ‘een stuk of acht kenmerken paraat voor fascistoïede gedrag’. Calis: ‘De vlag uithangen was al verdacht en eigenlijk was iedereen die maar een beetje rechts dacht proto-fascistisch. Heel erg overdreven.’ Bert Bakker had dezelfde allergie. Calis ondervond dat een jaar na de dood van Gerrit Achterberg. ‘Ik was als jong broekje samen met ondermeer Ed. Hoornik uitgenodigd om in het kader van een herdenkingsavond bij boekhandel Broese in Utrecht iets te berde te brengen over Achterberg. Bert Bakker had Hoornik en mij met zijn prachtige Rover opgehaald in Amsterdam. Na afloop werden we door een paar corpsstudenten meegenomen naar hun sociëteit. Een paar dagen later lag er een brief van Bert Bakker in mijn bus waarin hij ondermeer zijn zorgen uitdrukte over al die brallende studenten die hij had ontmoet. “Ik ben er nu wel achter wat broedplaatsen van het fascisme zijn,” schreef hij.’
Een jarenlange vriendschap of niet, wie niet meeging in Bakkers rabiate anti-Duitse sentiment kon rekenen op fikse brouille. Zo kwam - lezen we in Jan van der Vegts biografie van A. Roland Holst - aan de warme band met de aanbeden Jany min of meer een einde toen de Bergense bard in 1966 naar aanleiding van het huwelijk van Beatrix met Claus von Amsberg een lofdicht had geschreven op de kroonprinses. Erg onverwachts kon zo'n reactie voor Roland Holst niet zijn gekomen, want nog maar een jaar eerder had Bakker in een interview gezegd: ‘Iedere mof is een potentiële schoft, ook nu nog. En eerst als ik het aan den lijve ondervind, erken ik dat er ook goede Duitsers zijn’.
In het Haagse etablissement De Posthoorn, het stamcafé waar Bakker tussen politici, kunstvlooien en het journaille regelmatig zijn dorst kwam lessen, was jarenlang de volgende anekdote goed voor een lekker verhaal. Nee, het was niet de bekende anekdote dat Bakker, nadat er een taxi was komen voorrijden, voor de deur van De Posthoorn op zijn buik was gevallen en alleen nog maar kon uitbrengen: ‘Ik wil neuken! Ik wil neuken!’. Het gaat om het volgende niet minder saillante stukje petite histoire: op een dag kreeg Bakker het in deze uitspanning namelijk aan de stok met een vent die hem uitschold voor ‘vuile nsb-er’. De stevig gebouwde uitgever pakte de man bij zijn nekvel en smeet hem dwars door een ruit. Daarna legde hij zijn plaklok weer terug op zijn kalende schedel, trok zijn jasje recht, nam zijn portemonnee uit zijn binnenzak en overhandigde de kroegbaas een briefje van honderd met de boodschap: ‘Zo, dat is voor die ruit’.
Even impulsief, weet Ellen Warmond nog, ging Bakker te keer toen ene Kees Klap over Achterberg - heel snel van zijn à propos vanwege de minste kritiek - een vervelend artikel had geschreven. ‘Nadat Bert zich flink had ingedronken - dat moest nou eenmaal altijd - raakte hij flink boven zijn
| |
| |
theewater en liet hij een boos telegram sturen naar Klap, waarin stond dat iemand met zijn oorlogsverleden maar beter zijn mond kon houden.’
Met de oorlog en Bakkers oorlogsverleden viel dus niet te spotten, al bleef het een beetje vaag wat de uitgever zelf tijdens de bezetting had uitgespookt. Weliswaar stonden op zijn bureau allemaal foto's van gesneuvelde verzetshelden waar niemand met zijn vingers aan mocht zitten, maar wat nou precies zijn betrekking was geweest tot deze figuren en wat zijn exacte aandeel was geweest in de illegaliteit, daar liet hij zich - ondanks zijn opschepperige gedrag - nooit in detail over uit. Of het moest zijn dat hij aan zijn personeel trots vertelde dat hij, om Duitsertje te pesten, 's nachts op binnenplaatsen graag keihard het Wilhelmus had gegalmd. Bekend was ook dat hij van 19 augustus tot 2 oktober 1943 door de Duitsers gevangen was genomen. Maar de aanleiding voor zijn celstraf was niet bijzonder heldhaftig geweest. Want om de oprichting van het clandestiene uitgeverijtje de Mansarde Pers te vieren
Gerrit Achterberg (links) en Ed. Hoornik, 1951 [foto W.S. Nijhoff]
| |
| |
had Bakker voorgesteld een feestje te bouwen bij Ed. Hoornik thuis. Ook waren onder anderen de dichter Gerard den Brabander en de ondergedoken verzetsman Hans Katan van de partij. De feestneuzen maakte echter zoveel kabaal dat de buren de politie belden. Het was zelfs Bakker geweest die het raam wijd open had gegooid en volgens de memoires van Victorine Hefting ‘van alles over de gracht had geroepen’. Bakker en Den Brabander kwamen er met hun kortdurende hechtenis nog tamelijk goed vanaf, zeker als je bedenkt dat Hoornik uiteindelijk door de Duitsers naar Dachau werd gestuurd en Katan zelfs kort na dit voorval werd gefusilleerd. Bakker, beweert Victorine Hefting althans, was zelf ook ter dood veroordeeld, ‘maar is door een onbekende vrijgekocht’. Een vreemd en sterk verhaal. Volgens Bertje Bakker, het neefje van de uitgever, heeft zijn vader zijn oom wellicht geholpen. ‘Dat zei oom Bert tenminste wel eens zelf en dat kan best zo wezen, want mijn vader had destijds een hoge functie bij de voedselvoorziening en in die hoedanigheid dus een gunstig contact met de Duitsers.’ Maar in Adriaan Venema's meerdelige werk over de literatuur in bezettingstijd lezen we dat een heel ander figuur een sleutelrol speelde bij Bakkers vrijlating: ‘Dat gebeurde door bemiddeling van prof. mr. J. Oranje. Deze had behoorlijk veel invloed bij de Duitsers en wist daar dankbaar gebruik van te maken.’ Beide bronnen kennen blijkbaar niet de versie van Loe de Jong in zijn standaardwerk Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. De Jong zet Bakkers vrijlating namelijk grotendeels op het conto van de Amsterdamse Huis van Bewaring-cipier G. van Welsum, die na de oorlog vertelde: ‘Ik zag hem in de cel zitten. Hij zei: “Denk er om, wat in de linkerla van mijn bureau ligt, moet ogenblikkelijk verdwijnen.” Ik heb de vrouw van Bert Bakker gebeld.
Het gevolg was dat Bert Bakker na enige tijd de bajes uitwandelde.’ Dat Bakker tijdens de oorlog het nodige gevaar heeft gelopen staat wel vast, aangezien hij hoorde bij de verzetsgroep rond H.M. van Randwijk, de oprichter van Vrij Nederland. Bakker ging rond met illegale krantjes en bracht joden valse stamkaarten en voedselbonnen. Dat was absoluut niet zonder risico. Hoewel: ‘Er gingen ook geruchten dat hij nogal een bangerd was en dat veel vriendjes uit het verzet hem niet erg hoog hadden zitten,’ zegt Kees Nieuwenhuijzen nu. Waarschijnlijk duidt hij hiermee op een aantal wrange incidenten die Bakker als verzetsman de das hadden om gedaan en waarover hij na de oorlog liever zweeg. Alleen intimi kwamen te weten hoe de vork precies in de steel zat. Zoals Victorine Hefting bij wie we tevens lezen dat Bakkers alcoholisme hem in de oorlog reeds flink parten speelde. ‘Hij is er altijd innerlijk door vervolgd, hoewel hij, geloof ik, niet eens gemerkt had dat hij in het laatste anderhalf jaar van de oorlog in de illegaliteit geen enkele vertrouwelijke mededeling meer had gekregen, zoals Henk van Randwijk mij later heeft verteld. [...] Op het laatst werd hij onbetrouwbaar geacht omdat hij dingen losliet als hij gedronken had, wat hoe langer hoe meer gebeurde - waarbij niet vergeten moet worden dat de illegaliteit vanuit Engeland van jenever werd voorzien. [...] Tegenover mij verweet Bert zich ook dat hij schuld had aan wat er gebeurd was met de drukkerij van zijn oom Paul [...]. Paul drukte in zijn Amsterdamse bedrijf een tijdlang zowel Vrij Nederland als Trouw. Bert bracht daar regelmatig kopij achter op de fiets, en op een kwade dag zag hij, toen hij
| |
| |
aan kwam rijden, dat de Duitsers een inval deden in de drukkerij en het hele personeel naar buiten haalden. Er werkte daar twaalf man, die alle twaalf zijn doodgeschoten, maar Bert had zich al omgedraaid en heeft de arrestatie niet meegemaakt. [...] Als hij erg verdrietig was, verweet hij zich dat hij zelf schuld had aan het verraad van zijn oom en dat hij het was die teveel had losgelaten.’
Betekende Bakker dan misschien nog iets als entrepreneur van verzetsblaadjes of als drukker van verzetspoëzie? Hij was immers zelf dichter en had een jaar voordat de oorlog was uitgebroken met familiekapitaal van zijn eerste vrouw, Ella van Nood, een puissant rijke dochter van een bloementelersfamilie - zich kunnen inkopen bij de Haagse uitgeverij Daamen. De mogelijkheden om iets in gang te zetten qua subversief drukwerk lagen dus voor handen. Maar volgens Lisette Lewins Het clandestiene boek 1940-1945 bleef het bij de eerder genoemde Mansarde Pers die hij oprichtte in samenwerking met tekenaar Kees Bantzinger en drukker Fokko Tamminga. Dit uitgeverijtje heeft ook nooit verzetspoëzie uitgegeven, beweerde Bantzinger tegenover Lewin: ‘Het waren geen teksten waarin de moffen uitgescholden werden. Bert wou de literatuur op gang houden. Bertus Aafjes bijvoorbeeld, had in Friesland waar hij was ondergedoken, een bundel erotische verzen geschreven. Dat had niets met verzet te maken.’ Bantzinger was tegenover Lewin ook bijzonder openhartig over hoe gezellig de bezetting eigenlijk soms wel niet kon wezen en vooral, hoe Bert Bakker handig profiteerde van de heersende boekenschaarste. Toch, in het zevende deel van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog krijgt Bakker van Loe de Jong een compliment voor zijn verzetspoëzieprimeur. ‘Misschien is het door Bakker geschreven gedicht “Oranje Boven/ Leve de Koningin”, dat hij ter gelegenheid van de zestigste verjaardag van koningin Wilhelmina (31 augustus 1940) in 3000 exemplaren liet drukken, wel het eerste voorbeeld van “echte” illegale bellettrie geweest -“echt” in zoverre dat het een inhoud had die zich rechtstreeks en expliciet tegen de bezetter richtte. Bakker zag die inhoud graag onder ogen gebracht van zoveel mogelijk lezers; het aan zijn gedicht toegevoegde colofon luidde:
“Geef door dit lied,/ opdat het Haar bereike,/ Wier strijd òns staande houdt/ en nóóit de vlag doet strijken”.’
| |
Wel royaal maar geen royalty's
De oude Bakker liet de laatste tien jaar van zijn leven de schulden fors oplopen, maar wist ook altijd weer met slinkse trucs de schuldeisers van zich af te schudden. Zoals de eigenaar van de Haagse drukkerij Semper Avanti; toen Bakker stierf stond zijn uitgeverij daar voor tonnen in het krijt, weet Pieter van Delft. ‘Leemhuis, een man die in antroposofie geloofde, belde continu met de uitgeverij omdat hij eindelijk geld wilde zien. Dan nam Bert Bakker de hoorn over en zei: “Ja, meneer Leemhuis fijn dat ik u spreek, wij moeten volgende week eens een goed gesprek hebben over de antroposofie.” Dan ging hij met die man uit dineren en waren de problemen weer even van de baan. Bakker wist bij iedereen precies waar de zwakke plekken zaten of hoe hij mensen moest inpakken.” Van Delft kan het weten, want met dezelfde soort
| |
| |
Viering vijftigste verjaardag van Bert Bakker in restaurant Chez Elisa in Den Haag, 7 april 1962. Bert Bakker (staande links), Victorine Hefting (zittend midden), de violist Theo Olof (achterste rij, tweede van rechts) en Gerrit Kamphuis (staande uiterst rechts) [foto Nico Naeff]
bluf werd hij door Bakker aangenomen. ‘Ik kwam net van de academie af en ontmoette hem in 1965 op oudejaarsavond bij Willem Nagel. Bakker zei: “Jij gaat mijn hele fonds vormgeven.” Ik zag dat niet zo zitten, maar Bakker protesteerde: “Heb jij een bankrekening? Dan maak ik jou morgen tweeduizend gulden over.” En verdomd, even later lag er een cheque van tweeduizend gulden bij me in de bus. Die heb ik teruggestuurd, maar ik heb ook opgebeld dat ik het wel wilde proberen. Heel slim van hem dat hij mensen op die overweldigende manier zoveel vertrouwen gaf.’
Over Bert Bakker als wanbetaler kan Van Delft je nog van alles vertellen, maar zelf heeft hij daar nooit last van gehad. ‘Nou ja, hij vroeg je wel eens om een vriendendienst, zoals bij het ontwerp van de debuutbundel van Neeltje Maria Min, Voor wie ik liefheb wil ik heten. Dan zei hij: “Dat moet je maar eens voor niks doen, want dit is een meisje uit Bergen en daar verkoop ik toch niks van.” Later bleek dat de best lopende Nederlandse dichtbundel ooit’.
Van Delfts voorganger Kees Nieuwenhuijzen leed des te meer onder Bakkers slordige betaalgedrag. Wanneer Nieuwenhuijzen zijn verhouding schetst met zijn eerste baas herinnert hij zich Bakker als een uitermate royaal figuur tijdens de vele horecabezoeken, maar wanneer het op betaaldag aankwam, gaf de uitgever vaak niet thuis. ‘Tot de scheiding met Victorine kon ik het goed vinden met Bert. Daarna werd ik er pardoes uitgeflikkerd, omdat ik partij voor hem had moeten kiezen. Hij was woedend dat zijn vrouw hem in de
| |
| |
steek had gelaten. Maar enfin, hij liet me als ontwerper helemaal vrij. Om de aanbieding door te nemen gingen we een weekendje naar zijn buitenhuis in Veere. Dan bespraken we alle boeken waar ik mee aan de slag zou gaan. Meestal vielen er twee voorstellen af, want een van zijn vuistregels was: je moet altijd twee dingen afkeuren. Die bijeenkomsten in Veere waren erg met drank besprenkeld, want hij was een enorme zuiplap. Nadat we het een en ander hadden besproken, gingen we goed eten en drinken. Zo gauw hij hem flink had hangen, kwam de seks aan bod. Het ging altijd over neuken, neuken en nog eens neuken. Dan klom hij in een café op een stoel en riep: “En nu wil ik neukmuziek!” Je begrijpt dat hij daar in Veere regelmatig de kroeg werd uitgegooid. Tijdens zo'n weekend werd op geld niet gelet, maar de hele periode dat ik voor zijn uitgeverij heb gewerkt, was er gesodemieter over rekeningen. Hij verschool zich altijd achter zijn boekhouder, P. van der Harst en deed dan net alsof hij zelf niets van geldzaken afwist. “Moet je maar aan Van der Harst vragen,” riep hij altijd.’
De naam Van der Harst staat ook bij andere medewerkers of fondsauteurs diep in het geheugen gegrift. ‘Van der Harst was het stootkussen’, beweert neef Bertje Bakker en daar kan zijn huidige buurvrouw Marga Minco nog steeds goed over meepraten. Jarenlang dreef de uitgeverij deels op haar bestseller Het bittere kruid. Maar royalty's, ho maar zegt Minco nadat ze eerst iets over de ontstaansgeschiedenis van haar debuut heeft verteld: ‘Ik had een paar verhaaltjes - later eigenlijk bouwstenen voor Het bittere kruid - naar Maatstaf gestuurd. Bert Bakker vroeg: heb je nog meer van die verhaaltjes? Dat had ik wel. Toen ik het boek af had, wilde hij het gek genoeg ineens nog een jaar in de la laten liggen. Hij had er niet zo'n vertrouwen in. Eenmaal uitgebracht als Ooievaartje van f 1,50 vloog het boek de winkel uit. Ik geloof dat er meteen twintigduizend zijn verkocht. Maar je moest het geld echt uit zijn la trekken. Ik had ook geen contract, dat kreeg ik pas jaren later nadat ik erom had gevraagd. Mijn man Bert Voeten en ik hadden het in die tijd echt niet breed, dus op 'n keer dat ik toch in Den Haag moest zijn, belde ik hem op dat ik even langs zou komen om een voorschot te halen. Dat werd een heel toneelspel aan andere kant van de lijn: “Nou dat moet ik eerst eens aan Van der Harst vragen en ik hoor zo juist van hem dat hij het niet goed vindt.” Ik durfde ook nooit om grote bedragen te vragen. Dat wist hij donders goed. Dus zo af en toe stopte hij je dan vijftig gulden toe of stond hij plotseling bij ons voor de deur met een goeie fles wijn. Dan zeurde je niet meer.’ Vijftig gulden was nog een heel bedrag in vergelijking met wat sommige hoogleraren van Bakker kregen wanneer ze een wetenschappelijk boek bij hem uitbrachten. Pieter van Delft: ‘Wanneer zo'n hoogleraar het definitieve manuscript kwam brengen vroeg zo'n man wel eens:
“En meneer Bakker wat is de remuneratie voor het boek dat ik voor u geschreven heb?” Dan werd Bakker me een partij kwaad. “Wat godverdomme, durf jij mij ook nog geld te vragen met dat riante salaris dat je als professor verdient.” Die kregen dus niks.’
Ellen Warmond ontving wel revenuen, al ging het om een verwaarloosbare som die totaal niet spoorde met de verkoop van haar succesvolle debuutbundel Proeftuin (1953). ‘Ik kreeg altijd de legendarische elf gulden elf. Je kreeg ook nooit een afrekening. Het bedrag stond ergens genoteerd achter op een druk-
| |
| |
Ellen Warmond [foto Hans Roest]
proef. Ik zei wel eens dat ik dat weinig vond, ook al omdat hij overal graag rondbazuinde dat mijn bundel zo goed verkocht. Maar dan antwoordde hij: “Elf gulden elf is meer dan genoeg voor zo'n klein meisje.” Maar ik gaf niet om royalty's want ik had een baan. Hij zei ook dat het geld naar andere auteurs ging die het harder nodig hadden dan ik. En hij moest natuurlijk zelf een hoop geld hebben voor zijn feestelijke manier van leven.’ Bertje Bakker voegt daar nog aan toe: ‘Hij zei altijd: “Laat die auteurs maar komen vragen om geld.” Willem Nagel viel hem daar vaak op aan, vond dat onfatsoenlijk. Maar dan antwoordde hij dat al die schrijvers auteurs toch al op zijn zak leefden en dat ze blij moesten zijn dat hij hen wilde uitgeven.’
Een schrijfster die min of meer profiteerde van het geld dat Bakker andere auteurs onthield, was Mischa de Vreede. Na haar poëziedebuut Met huid en hand (1959) kreeg ze van Bakker zo waar een volwassen contract en deed de uitgever ook nog eens een goed woordje voor haar bij Roland Holst. ‘Ik kreeg een jaar lang een maandelijkse toelage om een roman te schrijven en van Roland Holst, die net de Prijs der Nederlandse Letteren had gewonnen, kreeg ik na bemiddeling van Bert Bakker, nog eens 500 gulden om het sleutelgeld voor mijn huisje in Bergen te betalen.’
| |
| |
Mischa de Vreede, Amsterdam 1959 [Uit: Giny Oedekerk, Terugblik. 50 portretten van schrijvers 1952-1965. de Verbeelding, Amsterdam 2005, p. 55]
Het bestedingspatroon van zijn oom baarde neef Bert Bakker na zijn komst bij de uitgeverij in 1966 al snel zorgen. Temeer omdat de uitgeverij toen enorm in het slop zat. Bertje Bakker: ‘De tijd dat het hem voor de wind ging met boekjes in de serie De commissaris vertelt of met de erotische vertellingen van Rodenko was voorgoed voorbij. Een aantal opkomende schrijvers die zich bij hem hadden aangeboden - zoals Jan Wolkers - had hij jammerlijk gemist. Het fonds was niet meer bij de tijd. Hij was eigenlijk een beetje blijven hangen in het gereformeerd goed, zoals het werk van Koosje Koster. Na de scheiding van Victorine moest hij keer op keer een hypotheek nemen op het gelukkig flink in waarde gestegen pand aan de Koninginnegracht. Maar ondanks dat hij aan de rand van het bankroet zweefde, waren de meeste mensen om hem heen er diep van overtuigd dat hij een uiterst succesvolle en rijke uitgever was.’ Dat kwam natuurlijk omdat de oude Bakker weigerde de tering naar de nering te zetten. Zijn zwierige bestaan mocht in geen geval lijden onder de weinig florissante conditie van zijn bedrijf. Bertje Bakker: ‘Hij smeet werkelijk met geld. Wat niet wil zeggen dat hij ooit in een winkel kwam. Schoenen, pakken, overhemden die liet hij allemaal op maat maken. Toen mijn tante bij hem vertrokken was, ben ik met hem voor overhemden naar de herenafdeling van De Bijenkorf geweest. Werkelijk, hij keek zijn ogen uit bij wat je daar allemaal kon kopen. Hij had ook een eigen drankboer, Van Arkel op de Dennenweg. Die man kwam altijd uit zichzelf eens per week de wijn- | |
| |
kelder bevoorraden. Witte wijn, sherry, pils, dat werd allemaal ongevraagd aangevuld.’ Dat royale leven viel natuurlijk op bij zijn crediteuren. Zo suggereerde zijn grootste schuldeiser drukkerij Semper Avanti, dat hij misschien eens een kleiner autootje moest kopen. In plaats van zo'n enorme Rover een bescheiden Morrisje. ‘Maar’,
vertelt Bertje Bakker, ‘dan kwam hij toch weer met de grootste Morris thuis. En zijn auto stond altijd gestald in een garage. Hij liet zijn wagen door de garagehouder voorrijden en ook weer wegbrengen. Wanneer hij veel afspraken had, ging dat zo de hele dag af en aan. Ik zei op een gegeven moment: “Oom Bert wat denkt u wel niet dat dat kost?” Hij antwoordde laconiek: “Niet zoveel, maar ik weet het niet precies, vraag het maar aan Van der Harst.” Nou, die liet me een rekening zien van zeshonderd gulden per maand.’ Maar Bertje Bakker kreeg zijn dominante en excessieve oom natuurlijk maar moeilijk financieel in het gareel. De jongste bediende had het volgens boekvormgever Pieter van Delft toch al niet makkelijk met zijn oom als baas. ‘Bertje moest de koffie boven brengen, terwijl oude Bert zat te bladeren in een manuscript. Dat waren allemaal losse blaadjes, dus om de boel bij elkaar te houden vroeg hij op een gegeven moment aan kleine Bertje: “Heb jij een elastiekje in je zak of een paperclip?” Bertje tastte tevergeefs de zakken van zijn keurige blazertje af en antwoordde beteuterd: “Nee, oom Bert, maar zal ik even naar beneden gaan?” Nou dan ging oom Bert helemaal door het lint. “Hoe wil jij nou godverdegodverdomme ooit uitgever worden zonder elastiekj e of paperclip in je zak!”’
Hoewel hij op talloze manieren graag in het voetspoor van zijn oom Bert wilde treden, had de jonge Bertje Bakker om begrijpelijke redenen niet veel lust het soort uitgever te worden dat zijn oom was geweest. ‘Toen ik het vlak voor zijn dood van hem overnam was er nauwelijks een backlist en was de financiële administratie een puinhoop. Ik had al zoiets kunnen vermoeden natuurlijk. Samen met Johan Polak maakte hij in 1968 een reprint van het blad De Stijl. Johan Polak stortte voor dat project 100.000 gulden. Erg aanlokkelijk geld voor mijn oom, want ineens bedacht hij dat hij deze uitgave ook in Scandinavië aan de man moest brengen. Hij wilde dus op zakenreis en had berekend dat dat 15.000 gulden ging kosten. Via een omweg kwam me achteraf ter ore dat hij van dat geld ook privé op reis was geweest met Ada van Randwijk. En maar blijven liegen, en maar geen royalty's betalen aan zijn auteurs:’ Maar de grootste verrassing kwam voor Bertje Bakker pas na het overlijden van zijn oom. ‘Zijn laatste wil was dat zijn hele vermogen en nalatenschap naar de Gerrit Achterberg-stichting moest gaan. Daarvoor zouden uitgeverij en pand verkocht moeten worden. Daar heb ik een stokje voor gestoken, want ik wist absoluut zeker dat hij bij zijn ex-vrouw Victorine voor een torenhoog bedrag in het krijt stond. Dat moest eerst worden terugbetaald, vond ik. Maar boekhouder Van der Harst kon in de nagelaten paparassen maar geen schuldbekentenis vinden. Op een gegeven moment, bij afwezigheid van Van der Harst, ben ik zelf maar gaan zoeken en in eerste de beste lade vond ik de bewijzen dat hij 300.000 gulden van Victorine had geleend. Later vroeg ik aan Van der Harst: “Waarom ben je daar niet zelf mee voor de dag gekomen?” Maar de goede man haalde zijn schouders op en antwoordde: “Ik heb gewoon gedaan wat meneer Bakker me heeft opgedragen”’.
| |
| |
Bert Bakker (rechts) met Bert Bakker jr., eind jaren zestig
| |
Bronnen
• | Bert Bakker, Reizigers. J.H. Kok, Kampen 1935. |
• | Nienke Begemann, Victorine. Bert Bakker, Amsterdam 1987. |
• | Rudi Boltendal, Boekmakers. Portretten van uitgevers. Moussault, Amsterdam 1965. |
• | John Eylders, Eylders, het leven van een tegendraadse Amsterdammer. A.W. Bruna & Zoon, Utrecht/Antwerpen, 1971. |
• | Wim Hazeu, Gerrit Achterberg. Een biografie. De Arbeiderspers, Amsterdam 1988. |
• | Koen Hilberdink, ‘Ik ben een vreemdeling. Ik sta apart’. Een biografie van Paul Rodenko (1920-1976). Meulenhoff, Amsterdam 2000. |
• | L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Deel 7 (Mei '43 juni '44) en deel 8 (Gevangenen en gedeporteerden). Staatsuitgeverij, 's Gravenhage 1976-1978. |
• | Lisette Lewin. Het clandestiene boek 1940-1945. Van Gennep, Amsterdam 1983. |
• | Wim Schouten, Een vak vol boeken. Herinneringen aan veertig jaar leven in en om de uitgeverij. De Bezige Bij, Amsterdam 1988. |
• | Willem van Toorn, ‘Er moeten nogal wat halve-garen wonen’. Schrijvers in en over Bergen. Em. Querido, Amsterdam 1988. |
• | Jan van der Vegt, A. Roland Holst. Biografie. De Prom, Baarn 2000. |
• | Adriaan Venema, Schrijvers, uitgevers & hun collaboratie. Deel 1 (Het systeem). De Arbeiderspers, Amsterdam 1988. |
• | Hans Werkman, De wereld van Willem de Mérode. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1983. |
• | Nanda van der Zee, Jacques Presser. Het gelijk van de twijfel. Een biografie. Aspekt, Soesterberg 20022. |
Met dank aan de mensen die mij ruimhartig te woord stonden over Bert Bakker: Annet Arbeid, Bert(je) Bakker, Rico en Anneke Bulthuis, Piet Calis, Pieter van Delft, Hans Dütting, Liesbeth ten Houten, Marga Minco, Kees Nieuwenhuijzen, Hans Sleutelaar, Mischa de Vreede en Ellen Warmond.
|
|