Zacht Lawijd. Jaargang 7
(2007-2008)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 96]
| |
Gijs Havik & Leonie Wolthuis
| |
MaatstafEind 1952 richtten Bert Bakker en Martinus Nijhoff Maatstaf op, een literair tijdschrift ‘waarin de Nederlandse schrijvers - ongeacht hun leeftijd, hun politieke en godsdienstige overtuiging - hun gedachten, hun verbeeldingen, hun inzichten en hun meningen’ konden doorgeven, zoals Bert Bakker het in het voorwoord van het eerste nummer formuleerde. Deze introductie leidde tot een stroom van inzendingen van lezers die het tijdschrift als springplank voor een carrière als dichter hoopten te gebruiken. Wie er daadwerkelijk aan zijn maatstaf voldeed besliste Bert Bakker helemaal zelf (Nijhoff overleed voor het eerste nummer van het tijdschrift verscheen), vaak in overleg met | |
[pagina 97]
| |
Lucebert, 1955
| |
[pagina 98]
| |
zijn toenmalige vrouw Victorine Hefting. ‘Eens in de zoveel maanden zonderden wij ons af in een hotel in Warnsveld bij Zutphen, met driehonderd inzendingen voor Maatstaf (waarvan de naam overigens door mij was bedacht), die we daar lazen, om er dan twee of drie van over te houden. Meestal waren we het eens, en bovendien konden we elkaar uitleggen waarom we iets wel of niet goed vonden’, vertelt Hefting in haar (auto) biografie Victorine.Ga naar eind1 In het archief van uitgeverij Bert Bakker/Daamen zijn vele inzendingen terug te vinden, vaak met daarop de genadeloze kritiek van Bakker. Achteraf vertelde hij: ‘Mijn uitgangspunt was uitsluitend de kwaliteit van het literaire werkstuk’.Ga naar eind2 Een van die talloze inzenders was Lucebert.Ga naar eind3 In april 1953 stuurde hij een zestal gedichten naar Bert Bakker met een formele begeleidende brief, waarin hij de uitgever voorstelt om Maatstaf regelmatig van gedichten te voorzien. Hij had op dat moment zijn eerste dichtbundels gepubliceerd bij De Bezige Bij en A.A.M. Stols en werkte mee aan tijdschriften als Braak, Podium en Blurb. Met zijn werk verzette Lucebert zich tegen de vooroorlogse literaire conventies. Hij had zich aangesloten bij de Experimentelen, die met hun Cobra-beweging op internationaal niveau vernieuwing in de kunst probeerden te brengen, onder meer door beeldende kunst met poëzie te combineren. Ondanks de bescheiden erkenning die Lucebert inmiddels met zowel zijn gedichten als zijn schilderkunst had verworven, was zijn kunstenaarsbestaan niet voldoende lonend. De financiële nood die zijn leven al jaren beheerste, werd nog eens verzwaard toen zijn geliefde, Tony Koek, in verwachting bleek te zijn. Het kleine zolderkamertje in de Bethaniënstraat in Amsterdam dat ze een paar maanden eerder hadden betrokken, was bij lange na niet groot genoeg voor een extra bewoner. Luceberts inzending naar Maatstaf kwam dan ook in eerste instantie meer uit financiële dan uit literaire motieven voort. Toen Luceberts brief bij de redactie van Maatstaf binnenkwam, nam Bakker ruimde tijd om te bepalen of hij Lucebert definitief als medewerker zou opnemen. Hij was zeer kieskeurig in het bepalen wie hij toeliet tot het elitegroepje van zijn favoriete dichters. Auteur J.B. Charles vertelde hierover: ‘De letterkunde was voor hem een Pantheon en de daarin opgestelde goden hadden hun officiële rangorde: Achterberg, Hooft, Nijhoff, Gorter, Hoornik, Holst, Bloem. Hij drukte liever een slecht gedicht van Roland Holst af dan een goed van Lucebert, totdat ook Lucebert zijn officiële standplaats in het Pantheon gekregen had’.Ga naar eind4 In antwoord op Luceberts brief vroeg Bakker de dichter om toestemming voor de publicatie van de zes ingezonden gedichten in het juli-nummer, waarin naast Lucebert ook namen als die van A. Roland Holst, Bertus Aafjes en Gerrit Achterberg zouden verschijnen. Toch blijkt uit de correspondentie dat Bakker niet direct toezegde om meer van de dichter te publiceren, al schreef hij dat het hem genoegen zou doen als Lucebert hem nog meer gedichten toestuurde. Ook stelde hij voor dat Lucebert zich zou gaan bezighouden met het belichten van literatuur voor Maatstaf. De dichter antwoordde hierop dat hij zich liever verre hield van het uitoefenen van literatuurkritiek, het ging hem alleen om het schrijven. | |
[pagina 99]
| |
Schrijven alleen was niet genoeg. Lucebert kon zijn gezin amper onderhouden van de schamele royalty's en de opbrengsten van zijn schilderijen. Tony en hij leefden dan ook vooral van de liefdadigheid van hun vrienden. Zo regelde David Kouwenaar onderdak voor hen in het tuinhuis van zijn zus in Bergen, een oplossing die maar tijdelijk was wegens gebrek aan stromend water en elektriciteit. Lucebert probeerde tevergeefs in aanmerking te komen voor de Contraprestatie, een beurs voor kunstenaars die daarvoor een artistieke tegenprestatie leverden. Ook zijn verzoek om een voorschot bij Stols werd tot woede van de dichter niet ingewilligd, vanwege de teleurstellende verkoop van zijn laatste bundel Van de afgrond en de luchtmens (1953). Het contact met Bert Bakker verliep daarentegen prima. De uitgever nam opnieuw gedichten in Maatstaf op en waardeerde de dichter inmiddels zozeer dat hij hem zelfs graag wilde ontmoeten. | |
ErkenningEind oktober 1953 feliciteerde Bert Bakker Lucebert schriftelijk met het winnen van de Amsterdamse Poëzieprijs voor Apocrief de analphabetische naam (1952). Hoewel de prijs officieel pas in maart 1954 uitgereikt werd, mocht Lucebert het geldbedrag dat hem toekwam alvast ophalen bij de gemeente Amsterdam. De toekenning van de poëzieprijs kwam voor het jonge gezin, dat inmiddels was uitgebreid met een tweede zoon, op het juiste moment: ‘Ik verzocht officieel om steun en ik zou net bij Bruynzeel in Zaandam te werk worden gesteld toen de gemeente Amsterdam mij de Poëzieprijs van de stad Amsterdam toekende. Duizend gulden. Met dat geld kwamen we - letterlijk - door de winter’.Ga naar eind5 Afgezien van de financiële nood die door de prijs kortstondig geledigd werd, leverde de symbolische waarde iets op dat minstens zo belangrijk was: Lucebert werd nu officieel erkend als dichter. Daarnaast kwam hij in aanmerking voor een steunregeling voor kunstenaars van de gemeente Bergen, waarmee ook zijn carrière als beeldend kunstenaar een financiële impuls kreeg. Maar daarmee waren de problemen nog niet opgelost. Tony haakte in op de inmiddels amicale briefwisseling tussen de dichter en zijn uitgever om Bert Bakker in te schakelen als bemiddelaar bij de verkoop van Luceberts schilderijen: ‘Zoals je weet hangt ons de komende tijd als een boze wolk boven het hoofd (zonder huis, enz).’ Dezelfde maand vroeg Lucebert Bakker om een voorschot op toekomstige gedichten - anders moest hij het boekenbal namelijk platzak bijwonen. Na deze verschillende verzoeken om hulp wierp Bert Bakker zich op als zijn beschermheer. Toen Tony en Lucebert in december 1954 trouwden, was Bakker een van de genodigden en verraste hij het jonge stel met een flinke financiële bijdrage aan het huwelijksfeest. Bovendien introduceerde Bakker de dichter in zijn literaire kring. Ter gelegenheid van Gerrit Achterbergs vijftigste verjaardag vroeg Bakker zijn secretaresse Daisy Wolthers niet alleen om Lucebert uitte nodigen, maar liet haar zelfs vervoer voor hem regelen. Wolthers liet Lucebert schriftelijk weten dat hij met zijn gezin van het station gehaald zou worden door het echtpaar Nagel en waar- | |
[pagina 100]
| |
Bij het huwelijk van Lucebert en Tony Koek, 13 december 1954. V.l.n.r.: Leo Klatser, Gré Polder, Bert Bakker, Tineke Mooy, Lucebert en Tony Koek [foto Giny Oedekerk]
schuwde hem dat hij vooral niet weg moest gaan als de heer Nagel (ook wel bekend onder het pseudoniem J.B. Charles) te laat kwam: ‘Voor de veiligheid zeg ik u erbij dat de heer Nagel niet erg veel verstand van klokketijd heeft’. Ondertussen bleef Lucebert onverminderd bijdragen leveren aan Maatstaf. Het tijdschrift, dat politiek neutraal heette te zijn, voldeed maar zelden aan die ongeëngageerde inslag, mede door de inbreng van Lucebert. Zo droeg hij zijn hoorspel De perfekte misdaad, een aanklacht tegen het fascisme, voor op de Maatstaf-avond van 1955. Deze thema-avond was een jaarlijkse bijeenkomst om de bevrijding te vieren. Hiermee verbrak Bakker de belofte van politieke neutraliteit die hij in het openingsnummer van Maatstaf deed. Toch drukte Bakkers politieke agenda de verkoopcijfers niet: met op het hoogtepunt maar liefst vierduizend abonnees was Maatstaf een van de grootste literaire tijdschriften van Nederland. De verkoop ervan liep zo goed dat het Bakker lukte het literaire tijdschrift ongesubsidieerd uitte geven - een unicum naar Nederlandse begrippen. | |
De Ooievaar-pocketsIn 1954, een jaar na de verschijning van het eerste Maatstaf-nummer, begon Bert Bakker een nieuw avontuur en zette een eigen pocketreeks op, de Ooie- | |
[pagina 101]
| |
vaar-reeks. Na de uitgaven van een aantal succesvolle detectivepockets maakte Bakker de overstap naar poëzie en kwam met de gewaagde bloemlezing Nieuwe griffels schone leien. Van Gorter tot Lucebert, van Gezelle tot Hugo Claus. Een bloemlezing uit de poëzie der avant-garde (1954). ‘Keizer’ Lucebert kreeg met tien gedichten als enige Vijftiger in deze door Paul Rodenko samengestelde bloemlezing een even groot aandeel als Paul van Ostaijen en Herman Gorter. De pocket haalde een oplage van 77.500 exemplaren. Noch de dichters, noch de samensteller zagen veel terug van het succes van Nieuwe griffels. Ontving Lucebert voor zijn tien gedichten het luttele bedrag van 30 gulden, Rodenko mocht zich gelukkiger prijzen met ongeveer het dubbele daarvan.Ga naar eind6 Ook voor Triangel (1958) een bloemlezing uit zijn eigen werk, kreeg Lucebert slechts een schijntje. Dat een aantal dichters over deze verdiensten ontevreden was, is dan ook niet verwonderlijk. De Vereniging van Letterkundigen, die velen van hen vertegenwoordigde, ging in onderhandeling met de pocketboekenuitgevers. Er werd afgesproken dat er vaste honorariumpercentages uitgekeerd zouden worden: 5% voor de eerste 20.000 exemplaren, 7½% voor de volgende 20.000 en 10% voor alles daarboven. In tegenstelling tot veel van zijn collega-dichters was Lucebert met weinig tevreden; de royalty's die hij ontving lagen beneden deze percentages: 4 cent voor de eerste druk van 10.000 exemplaren en 5 cent voor iedere volgende druk, bij een verkoopprijs van f1,45. Daar stond tegenover dat hij als beschermeling van Bakker een bevoorrechte positie genoot. Bakker probeerde de dichter op allerlei manieren te helpen. Zo zorgde hij ervoor dat Lucebert hulp kreeg van het steunfonds van de Vereniging van Letterkundigen. Daarnaast stuurde de uitgever Ooivaar-prospectussen toe, met het verzoek aan Lucebert en zijn vrouw Tony om aan te strepen wat ze wilden hebben, zodat hij hun de boeken toe kon sturen. Ook ontving de dichter een keer bijgesloten in een brief wat ‘ijsgeld’ voor de kinderen - waar naast ijs ook nog autootjes en poppen van werden aangeschaft.Ga naar eind7 Lang niet alle auteurs uit het fonds van Bakker kregen zo'n voorkeursbehandeling. Hij vond het maar onzin auteurs die een goed betaalde baan hadden royalty's uit te keren. Achterberg en Rodenko daarentegen konden altijd op financiële hulp rekenen. ‘Hij zou zèlf wel zeggen wie het nodig had en wie niet.’Ga naar eind8 Toch had Bakker minder controle over zijn financiën dan dit citaat doet voorkomen. Naarmate zijn fysieke en geestelijke gesteldheid achteruitging - zijn drankzucht, impotentie, oorlogservaringen en wankele huwelijk leidden zelfs tot een zelfmoordpoging - verloor hij zichzelf steeds meer in het uitgaansleven. Daarbij gaf hij veel meer uit dan hij zich kon veroorloven. Degene die daar het meest onder leed was zijn vrouw Victorine Hefting: vijf jaar na hun huwelijk kwam zij tot de ontdekking dat Bakker een substantieel deel van de erfenis van haar vader, die zij in de uitgeverij had gestoken, erdoorheen had gejaagd. Bakker bleek 120.000 gulden gespendeerd te hebben aan drank en vrouwen. Victorine liet hem weliswaar een schuldbekentenis tekenen, maar dit weerhield Bakker er niet van opnieuw in de fout te gaan: hij zou sterven met een schuld aan haar van meer dan twee ton. | |
[pagina 102]
| |
Lucebert, 1962 [foto Giny Oedekerk]
| |
Scheiden van de marktDankzij Bakker had Lucebert de erkenning en het inkomen verworven die hij nodig had om zich fulltime bezig te houden met zijn grote passie, de schilderkunst. Het gevolg was dat zijn contact met de uitgever langzaam maar zeker verwaterde, ondanks pogingen van Bakkers kant om hun vriendschap in stand te houden. Toen er eind 1968 kanker bij Bakker geconstateerd werd, betekende dit het einde van diens redacteurschap bij Maatstaf en daarmee ook van zijn hoofdrol in de literaire scene. Het tijdschrift zou in 1969 worden overgedragen aan De Arbeiderspers. Bakker deed dat zonder spijt: de poëzie was volgens hem in het slop geraakt en het werk van de nieuwe generatie dichters raakte hem niet langer. Bakker voelde zich meer aangetrokken tot de gevestigde orde, waartoe Lucebert - niet in de minste plaats dankzij de uitgever zelf - inmiddels was toegetreden: ‘Wat de poëzie betreft is mijn waardering misschien conservatief; het houdt voor mij eigenlijk op bij Lucebert’Ga naar eind9 Bakkers afscheidsnummer van Maatstaf in februari/maart 1969 was een dubbelnummer onder de titel ‘Het scheiden van de markt’. Vele dichters en schrijvers die door de jaren heen aan het tijdschrift meewerkten, leverden een bijdrage. Lucebert zond drie gedichten in, zonder begeleidende tekst. |
|