Zacht Lawijd. Jaargang 7
(2007-2008)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |
Reinate Hammenga & Rosa Ramondt
| |
De oprichting van MaatstafHoe het idee voor de oprichting van een nieuw tijdschrift ontstaat, is nooit precies te beschrijven. Zo'n plan komt niet kant en klaar uit de hemel vallen. Het kan het resultaat zijn van opvattingen die onbewust al jarenlang in het hoofd van de geestelijk vader ronddolen. Misschien is het een simpele observatie, een stiekeme wensdroom, of een literaire ambitie die blijft sudderen | |
[pagina 84]
| |
Eerste aflevering van Maatstaf, Maandblad voor letteren, april 1953
en langzamerhand steeds meer vorm krijgt, tot het moment aanbreekt dat er ruimte is voor de totstandkoming van de plannen. Zo is het ook niet mogelijk precies aan te wijzen waar het tijdschrift Maatstaf zijn oorsprong vindt. Misschien ligt de kiem van het idee al voor de Tweede Wereldoorlog, toen Bert Bakker oog kreeg voor de diverse tijdschrif- | |
[pagina 85]
| |
Bert Bakker tijdens een bijeenkomst bij het jubileum van P. van der Harst jr.; aan de wand een portretje door Joop Sjollema van de dichter Martinus Nijhoff, 28 april 1967
ten die Nederland en Vlaanderen rijk waren. Hij merkte op dat de bladen zonder specifieke ideologie door belangrijke auteurs hoog aangeslagen werden. Misschien hield Bakker de realisering van zijn wens pas echt voor mogelijk toen hij Martinus Nijhoff leerde kennen. Ook de opmerking van Anthonie Donker in Critisch Bulletin (‘Vlak na de oorlog waren er teveel [tijdschriften]. Sindsdien is fusie op fusie gevolgd en er zijn nu te weinig om een geschakeerd beeld van onze letterkunde te geven’) kan het begin zijn geweest van concrete plannen.Ga naar eind1 Er ging in ieder geval het een en ander vooraf, voordat het eerste nummer van Maatstaf in april 1953 verscheen.
Volgens Bert Bakker lag het begin van Maatstaf in 1952. Zo herinnert hij het zich: ‘In 1952 las ik in weekblad “De Groene” een stukje van Karel Jonckheere over het “Nieuw Vlaams Tijdschrift”. Dat stukje bracht mij op het idee een tijdschrift te beginnen zonder politieke of godsdienstige kleur. Het nvt had geen speciaal beginselprogramma. Dat leek mij de ideale basis’.Ga naar eind2 J.B. Charles herinnerde zich echter gesprekken over Maatstaf van vóór 1952: ‘Toen hij met mij over de idee van een nieuw tijdschrift had gesproken, mijn eerste woon- | |
[pagina 86]
| |
periode in Noordwijk 1951, zat ik nog in de redactie van Podium. Bert herhaalde aan “richtingen” maling te hebben, in zijn nieuwe tijdschrift zou alleen komen wat echt goed was’.Ga naar eind3 Als je Charles moet geloven, bestond er midden 1951 bij Bakker dus al een plan voor een dergelijk tijdschrift. Het meest kenmerkende aan Maatstaf is het streven los van enig programma ruimte te bieden aan auteurs met literaire kwaliteiten. Al vroeg wordt over de inhoudelijke invulling van Maatstaf nagedacht. In 1952 is het hele proces van oprichting al volop in gang. Bakker memoreerde in 1965 in een postume open brief aan Martinus Nijhoff in zijn gebruikelijke verantwoording bij een nieuwe jaargang van Maatstaf: ‘[...] in 1952, ontstond het definitieve plan voor de uitgave van Maatstaf. We hebben er samen avonden - bij jou, bij ons - en weekends (Maarn) achtereen over gepraat...’. Charles is in februari '52 bezig met gedichten die eventueel in Maatstaf kunnen worden geplaatst; en in een brief van 22 april 1952 aan Nijhoff wordt melding gemaakt van ‘[...] een eerste zending voor Maatstaf’.Ga naar eind4 In de periode tussen december 1951 en april 1952, heeft Bakker dus al bijdragen voor Maatstaf bijeengebracht. Nijhoff ontving, zoals hij Bakker eind april schreef, onder meer werk ter beoordeling van Remco Campert, Rudy Kousbroek, J.C. Bloem, Cola Debrot en F. Bordewijk. | |
De eerste jaargangIn april 1953 kwam het eerste nummer van Maatstaf uit. Bert Bakker schreef een ten geleide, waarin hij zijn doelstelling als redacteur uiteen zet, namelijk: ‘[...] dat er in Nederland en Vlaanderen nog ruimte bestaat voor een letterkundig tijdschrift, waarin de Nederlandse schrijvers - ongeacht hun leeftijd, hun politieke en godsdienstige overtuigingen - hun gedachten, hun verbeeldingen, hun inzichten en hun meningen kunnen doorgeven. De enige maatstaf, die door hem zal en ook moet worden aangelegd, is die van de kwaliteit’. Bert Bakker was zich ervan bewust ‘dat het een hachelijke onderneming is, dat één persoon gaat uitmaken wat onder kwaliteit moet worden verstaan’. Maar er zijn volgens hem genoeg schrijvers die in zijn tijdschrift willen publiceren, en daarom zal het zeker bestaansrecht hebben. En bestaansrecht had het zeker. Na de oorlog waren er nog veel tijdschriften die waren voortgekomen uit de illegale circuits; er was toen eerder sprake van een overvloed aan tijdschriften dan een tekort. Maar begin jaren vijftig volgde fusie op fusie en bleef er van dat rijkgeschakeerde aanbod weinig meer over.Ga naar eind5 Bekende tijdschriften als Podium publiceerden vooral werk van de nieuwe generatie schrijvers; Bakker was juist geïnteresseerd in de oudere generatie: schrijvers die hun kwaliteiten al bewezen hadden, zoals Gerrit Achterberg, Adriaan Roland Holst en Nijhoff. Typerend is ook dat juist deze schrijvers bij geen enkele stroming in te delen waren, net zoals Maatstaf zich bij geen enkele literaire richting wilde aansluiten.
Hoewel Bakker soms moest bedelen om bijdragen bij de verschillende medewerkers aan Maatstaf, is hij toch in staat gebleken een invulling te geven aan | |
[pagina 87]
| |
wat hem voor ogen stond. Er was veel ruimte voor het werk van de begin 1953 overleden Nijhoff. Ook publiceerden verschillende redactieleden van Bakkers andere tijdschrift, Critisch Bulletin, in Maatstaf. Daarnaast zijn er bijdragen van grote namen als Achterberg, Lucebert en Bertus Aafjes. Martinus Nijhoff, 1946
De ontvangst van Maatstaf was positief en ook het aantal abonnees blijkt voldoende om van ‘daadwerkelijke belangstelling [...] bij de lezers’ te kunnen spreken, schreef Bakker in het eerste nummer. In nummer 12 van de eerste jaargang verzucht Bakker tevreden: ‘Maatstaf heeft het ruimschoots “gehaald”. Het is met bijna onverdeelde welwillendheid begroet en in zijn ontwikkeling gevolgd. Het behoeft bij het ingaan van zijn tweede bestaansjaar geen aanspraak te maken op overheidssteun’. | |
[pagina 88]
| |
Ideaal en realiteitHoewel er in de periode die volgt volop gediscussieerd werd over ‘het gezicht’ van Maatstaf, vond Bakker het blad een succes, juist doordat zijn tijdschrift niets anders dan kwaliteit als uitgangspunt had: ‘Maar, dunkt mij, ook de formule om alles van kwaliteit op te nemen speelt een belangrijke rol. Maatstaf's oplage bedraagt gemiddeld 4000’.Ga naar eind6 Ook voor het fonds van Bakker bleek Maatstaf van belang. Een aanzienlijk aantal medewerkers aan Maatstaf zag hun werk naderhand in boekvorm verschijnen. Bakker wil maar één criterium hanteren en dat was kwaliteit. Charles herinnert zich dat Bakker zich als volgt hierover uitliet: ‘“Ik wil er alleen litteratuur in hebben, goeie litteratuur. Geen wereldbeschouwelijke of politieke stukken,” zei hij met gefronst voorhoofd, de mondhoeken naar beneden. [...] “Het gaat mij om kwaliteit”, hield hij aan. “Pure letterkunde en dan kwaliteit”’.Ga naar eind7 Naast de kwaliteit van een werk sprak de inleiding op het eerste nummer over aandacht voor het maatschappelijke: ‘Maatstaf zal zich in hoofdzaak bepalen tot het publiceren van oorspronkelijke en vertaalde poëzie, verhalend proza en essayistisch werk. Het zal echter de culturele, maatschappelijke en sociale verschijnselen, die verband houden met de literatuur, niet verwaarlozen’. In de derde jaargang voelde Bakker zich gedwongen zijn beginselverklaring te verdedigen. De aanleiding daarvoor was dat de dichter Gerrit Kouwenaar - die behoorde tot de avant-gardistische Vijftigers - had geklaagd dat Maatstaf geen gezicht vertoonde. Bakkers reactie: ‘Maatstaf heeft geen gezicht; noch een traditioneel, noch een experimenteel. Maar dat wil Maatstaf ook helemaal niet’. Maar volgens hem hadden de bijdragen in Maatstaf toch ook dingen gemeen: ‘Een aantal van de bijdragen werd op uitnodiging, een ander aantal ongevraagd ingestuurd. Maar samengevoegd, vertonen ze toch het oprechte gezicht van de [schrijvende] mens, die wordt geteisterd door angst en onvrede en die bezeten is van afkeer voor wapens’.Ga naar eind8 | |
GenresMaatstaf was voornamelijk een tijdschrift van poëzie. Dit genre sprak Bert Bakker ook persoonlijk aan. Charles vertelt daarover: ‘Poëzie kon bij hem inslaan. Men hoeft zich daar geen bliksem bij voor te stellen maar het was wel een elektrificerend kontakt. Hij moest de ontroering dus doorgeven. Hij kon tranen in zijn ogen krijgen als hij jou een goed gedicht voorlas.’ Daarnaast zocht Bakker zijn medewerkers vooral in zijn eigen of een nog oudere generatie. ‘De Groten in deze letterkunde waren voor Bert wat het vaderland is of moet zijn voor een beroepssergeant. De Letterkunde was zijn Pantheon. De daarin opgestelde goden hadden hun officiële rangorde: Achterberg, Hooft, Nijhoff, Holst, Gorter, Bloem, Hoornik, enzovoort. Hij drukte liever een slecht gedicht van Roland Holst af dan een goed van Lucebert. (Tot ook Lucebert zijn officiële standplaats in het Pantheon gekregen had.) [...] De schrijvers van zijn voorliefde moesten museumwaarde hebben’, aldus Charles.Ga naar eind9 | |
[pagina 89]
| |
Maar er publiceerden naast Lucebert ook andere vertegenwoordigers van de Vijftigers in Maatstaf, zoals Hans Andreus en Remco Campert, terwijl de laatste toch in zijn gedicht ‘Te hard geschreeuwd’ had geschreven: ‘Nu Roland Holst oud geworden is/ en vierregelrijmen wisselt met Vestdijk/ weggelopen demonen tracht terug te roepen,/ en men Voeten een belangrijk dichter vindt,/ wordt het tijd dat wij iets laten horen,/ [...]’.Ga naar eind10 Maatstaf bleek uiteindelijk een tijdschrift waarin leeftijd en letterkundige stromingen geen rol speelden. | |
Het literaire programmaTussen Martinus Nijhoff en Bert Bakker was tijdens de Tweede Wereldoorlog een goede relatie en een hechte samenwerking ontstaan. De vijftien jaar oudere Nijhoff was intensief betrokken bij de hele opzet van Maatstaf. Over hun kennismaking vertelde Bakker later: ‘Ik werkte onder Van Randwijk in de verzetsgroep “Vrij Nederland”. Ik kreeg opdracht om Nijhoff een inleidend gedicht te vragen voor het eerste nummer van VN dat bovengronds zou verschijnen. Zo leerde ik Nijhoff kennen. Tussen Nijhoff en mij ontstond een hechte vriendschap’.Ga naar eind11 De samenwerking met Nijhoff verliep volgens Bakker als volgt: ‘Wij samen zouden die [de redactie] weliswaar vormen, maar jij maakte één voorbehoud: ik zou naar buiten optreden als enig redakteur en jij zou mij, vanuit je kamer in de Kleine Kazernestraat assisteren met het geven van raad, met het vragen om bijdragen aan kollega's, die jij gemakkelijker kon benaderen dan ik, en met het mee-lezen van de binnengekomen kopij’.Ga naar eind12 Nijhoff was dus de rol van raadsman achter de schermen toebedacht en hij zou mee helpen de kwaliteit van de bijdragen te bewaken. De geboorte van Maatstaf viel ongelukkigerwijze min of meer samen met het overlijden van Nijhoff. Bakker schreef toen hij in 1969 Maatstaf verliet: ‘[...] zijn dood op 26 januari van het rampjaar 1953 was de hevigste slag die mij kon treffen’.Ga naar eind13 Het eerste nummer van Maatstaf was daarom een in memoriam voor Nijhoff. Het bevatte een ten geleide van Bakker waarin hij vertelde dat het oorspronkelijke plan was dat Nijhoff dit zou hebben geschreven, en wel in de vorm van een gedicht, en dat de kopij voor de eerste aflevering van Maatstaf voor een groot deel door Nijhoff was verzorgd. Hij benadrukt dat Nijhoff en hij inhoudelijk gezien op één lijn zaten, en dat dit tijdschrift dus onder zijn vlag verschijnt, al is die vlag halfstok gehesen. Toen Bakker besloot om na twaalf jaar er een tweede redacteur bij te nemen, schreef hij een open brief aan Nijhoff. Hierin haalt hij herinneringen op aan de begintijd van Maatstaf: ‘Onze samenwerking beloofde vruchtbaar te zullen worden: jijzelf was nog zeer produktief, je onderhield vriendschappelijke kontakten met je generatiegenoten [...] en ieder hechtte aan je oordeel’.Ga naar eind14 Nijhoff was belangrijk voor Bakker geweest, niet alleen op persoonlijk gebied, maar ook zakelijk: hij zorgde ervoor dat er auteurs waren die in Maatstaf wilden publiceren en hij was een belangrijke adviseur voor Bert Bakker. De oorspronkelijke identiteit van Maatstaf is mede door hem bepaald. Deze factor viel al voor het verschijnen van de eerste aflevering van Maatstaf weg. Charles herinnert zich | |
[pagina 90]
| |
een discussie over Bakkers kwaliteitscriterium en de manier waarop hij zich daarbij achter onder anderen Nijhoff verschool: ‘Hoe weet je dat? Dat kan ik heus beoordelen. Een maand later heette het: dat beoordelen Porn [Nijhoff] en ik; Vestdijk bijvoorbeeld, die in al die jongens hun bladen schrijft, komt er bij ons niet in, zegt Pom’.Ga naar eind15 | |
De invloed van de VlamingenBert Bakker zei zelf dat het de Vlamingen waren die hem inspireerden tot de oprichting van Maatstaf. Hij vernam dat het Nieuw Vlaams Tijdschrift - geïnitieerd door August Vermeylen en in 1946 opgericht door Herman Teirlinck - een programmaloos beginsel had. Het nvt wilde algemeen van aard zijn, zodat de bijdragen, geschreven vanuit verschillende poëticale opvattingen, tezamen een mooi beeld zouden neerzetten van wat er bestaat aan Vlaamse literaire kwaliteiten. Voor Bakker concretiseerde dit tijdschrift de ideeën waarmee hij zelf rondliep. Er zijn inderdaad opmerkelijke overeenkomsten tussen het nvt en Maatstaf. Curieus is dat beide tijdschriften hun geestelijk vader verloren, voordat het tijdschrift werkelijk van de grond kwam. En ook de inhoud van beide was tamelijk anthologisch. Daarnaast waren beide tijdschriften weinig vooruitstrevend - in ieder geval niet op het gebied van de literatuur. De voorkeur lag bij auteurs met een al bewezen reputatie en bij bijdragen die zelden als experimenteel te typeren zijn. Beide tijdschriften hebben kritiek te verduren gekregen over hun kleurloosheid en het ontbreken van een gezicht. De respectievelijke redacties verdedigden zich door de andere kant van de medaille te benadrukken: juist de programmaloosheid zou een uniek overzicht bieden van de Nederlandse letteren in al haar verscheidenheid. Voor Bakker waren Vlaamse abonnees van groot belang, omdat hij verwachtte dat de Nederlandse markt alleen niet groot genoeg was om Maatstaf te kunnen dragen. Om zijn Zuid-Nederlandse abonnees aan zich te binden had Bakker echter wel bijdragen nodig van de Vlaamse auteurs. De Vlaamse literator Karel Jonckheere, die Bakker in 1945 al in de redactie van het tijdschrift Critisch Bulletin had gehaald, werd ingeschakeld om Vlaamse kopij te werven voor Maatstaf. ‘Maatstaf moet nodig geholpen worden aan kopij van Zuid-Nederlanders. [...] Zou je in de komende week je voelhoorns nog eens uit willen steken bij Claus, Boon, Walravens, Walschap, Brulez, Christine D'Haen, en bij ieder van wie jij vindt, dat ze ervoor in aanmerking komen’, schreef Bakker op 9 februari 1953 aan Jonckheere. Twee maanden later vroeg hij: ‘Wil je Teirlinck, Brulez, Boon, en vooral Gijsen aanporren tot het sturen van kopij?’. Het viel echter niet mee om de Vlamingen tot publicatie aan te zetten. Uit de briefwisseling tussen Jonckheere en Bakker blijkt wel dat zijn Vlaamse redacteur noch voor Critisch Bulletin noch voor Maatstaf de hoeveelheid kopij binnenhaalde die Bakker wenste. Jonckheere, die deel uitmaakte van de breed samengestelde redactie van nvt wilde wel meewerken aan Maatstaf, maar kon de verwachtingen van Bakker niet waarmaken en schreef op 17 april 1953: ‘Ik moet u ietwat ontnuchteren waar ge denkt van de Vlamingen | |
[pagina 91]
| |
Herman Teirlinck (links) en Karel Jonckheere (midden) [foto Nico Naeff]
veel los te krijgen voor Maatstaf. De mensen die gij kunt gebruiken, zitten in het n.v.t. meestal en dat moet ook gevoederd worden’. Doordat Maatstaf zich niet sterk onderscheidde van het nvt is het voorstelbaar dat de Vlamingen niet heel happig waren om in Bakkers tijdschrift te publiceren. Aan hun publicatiemogelijkheden voegde Maatstaf immers weinig toe. Het aantal Vlamingen dat in de eerste jaargang van Maatstaf publiceerde is daarom zeer beperkt: slechts van Maurice Gilliams, Raymond Brulez, Jonckheere, Gaston Burssens en de al lang overleden Paul van Ostaijen zijn er een of meer bijdragen te lezen. De eerste drie maakten deel uit van de redactie van het nvt. Al met al vormden de Vlamingen een nogal uiteenlopend gezelschap. Dat is voor een tijdschrift zonder specifieke literaire ideologie uitstekend te verklaren en onderstreept zelfs zijn identiteit. Toch was de noodzaak Vlaamse bijdragen op te nemen zo groot dat Bakker zijn ideaal om alleen de literaire kwaliteit als maatstaf te hanteren niet vol kon houden: ‘De Vlaamse abonné's mogen door hun eigen schrijvers volstrekt niet tekort worden gedaan. Ik moet volhouden dat in elk nummer een of twee Vlamingen voorkomen’, schreef hij op 13 april 1953 aan Jonckheere. Hieruit blijkt dat het commerciële belang dat Bakker had bij zijn Vlaamse lezers groot was. Zo groot, dat hij de inhoud van het tijdschrift er mede door liet bepalen. | |
[pagina 92]
| |
Bert Bakker (links) met Maatstaf-redacteur Wim Gijsen, jaren zestig
| |
Politieke ideologieBakker kon zijn streven zich niet te binden aan een politieke richting evenmin volhouden. De identiteit van Maatstaf kreeg in de beginperiode mede gestalte op basis van de overtuigingen van J.B. Charles.Ga naar eind16 Diens visie op de Nederlandse literatuur en zijn hartstochtelijk antifascisme hebben Bakker in belangrijke mate beïnvloed. Charles onderhield een langdurige vriendschap met de twee jaar jongere Bakker. De mannen hadden elkaar al in 1936 in Amsterdam ontmoet. In eerste instantie onderhielden ze een oppervlakkig contact. Hun beider verzetsactiviteit tijdens de oorlog maakte dat ze ‘dierbare vrienden’ werden.Ga naar eind17 Beiden werden gedreven door het onrecht dat in de oorlog was geschied, Charles met nog meer passie dan Bakker, beiden hadden een voorliefde voor poëzie en beiden waren eigenzinnige persoonlijkheden. Maar ze verschilden wel degelijk van mening over wat er in Maatstaf moest kunnen verschijnen. Bakker was traditioneel ingesteld. Tot de literatuur rekende hij vooral de voortbrengselen van hen die zich al op grootse wijze bewezen hadden: ‘Als een bejaarde godin terloops zou vertellen dat de geile god zo en zo in 1901 nog es een kopje nektar bij haar gedronken had - met melk en suiker - en haar daarbij had toevertrouwd dat hij niet van gesteven overhemden hield, dan haastte hij zich om dit bericht met trillende vin- | |
[pagina 93]
| |
gers in Maatstaf te plaatsen’. Dit is het sarcasme van een redacteur van Podium, het literaire tijdschrift waarin een onderkomen werd geboden aan de vernieuwende poëzie van de Vijftigers. Charles zelf had een minder traditionele literaire smaak. Dat bleek wel uit de discussies die ze in de beginperiode over Maatstaf voerden. Zo schreef Charles op 22 december 1951 dat hij nog niet wild enthousiast is over de opzet: ‘Ik betreur niet dat jij Maatstaf gaat uitgeven, je weet dat, maar ik meen wel dat je oog moet blijven houden voor wat zich in Nederland (niet alleen) aan het ontwikkelen is aan letterkunde want, al is Hoornik een goede vent en al schrijft hij een uitnemend vers [...] zijn criterium is niet alleen dood maar zijn stijl en zijn gevoel zijn al aan het rotten’.Ga naar eind18 Volgens Charles moest Bakker meer oog krijgen voor de vernieuwingen in de literatuur. Halverwege de eerste jaargang werd de nieuwe rubriek ‘Het Laatste Woord’ geïntroduceerd: ‘De auctor intellectualis van de tweede rubriek is J.B. Charles. Hij raadde mij aan van maand tot maand een Nederlandse schrijver uit te nodigen “het laatste woord” te nemen over zijn eigen boek’, schreef Bakker in de verantwoording bij deze rubriek. Met deze en een andere nieuwe rubriek (‘Het Werkende Woord’) week Bakker af van het uitgangspunt dat de kwaliteit de enige maatstaf zou zijn voor het selecteren van de bijdragen. Voortaan werd er ruimte vrij gemaakt voor de bespreking van culturele, maatschappelijke en sociale verschijnselen van belang. Deze komen aan bod in essayistische bijdragen die niet slechts op esthetische gronden beoordeeld moesten worden. De auteurs waren vrij om hun mening te spuien over maatschappelijke verschijnselen van diverse aard. De essays in de eerste jaargang van Maatstaf ventileerden nooit radicale opvattingen; veelal waren er elementen in terug te vinden die pleitten voor weldenkendheid en het belang van traditie. Maar Bakker liet het zuiver esthetische criterium los. Dat was echter niet het enige. Voor Bakker was het onmogelijk om het politieke engagement blijvend buiten de deur te houden. Zelf zei Bakker later over deze koerswijziging: ‘Kortgeleden schreef iemand: “Maatstaf was links en loslippig”. Dat is zo. Mijn politieke belangstelling en sterk pacifistische voorkeur heb ik niet kunnen verbergen. Die politieke vorming heb ik vooral te danken aan Van Randwijk en Charles. Ach, de strijd tegen het fascisme, daarmee is het kort gezegd’.Ga naar eind19 De eerste jaargang illustreerde deze ontwikkeling nog niet optimaal. In de poëzie was er nauwelijks aandacht voor oorlogsthematiek, laat staan dat Bakker ervan beschuldigd kan worden oorlogssentimentaliteit boven kwaliteit te hebben laten gelden. Er staan in totaal dertig essays in de eerste jaargang, waarvan slechts de bijdragen van J.B. Charles politiek geëngageerd te noemen zijn. Maar de tweede jaargang opent met een herdenkingsnummer rond 5 mei, een traditie die jarenlang voortgezet zal worden. Ook werden er regelmatig Maatstaf-avonden belegd die in het teken van de oorlog stonden. Als tijdschrift droeg Maatstaf echter geen politieke ideologie uit; als er van het kwaliteitscriterium werd afgeweken, was het vaak Charles die dat had bewerkstelligd. Daarmee heeft Charles een niet te miskennen stempel op Maatstaf gezet. | |
[pagina 94]
| |
ConclusieHaalde Maatstaf nu de doelstellingen die Bert Bakker in het begin had geformuleerd, namelijk dat het blad ruimte zou moeten bieden aan alle vormen van literatuur die kwaliteit bezat, los van enig literair programma, en dat politieke en sociale opvattingen buiten Maatstaf moesten blijven? De praktijk laat iets anders zien. Het overlijden van Martinus Nijhoff had daarbij een grote invloed. De inhoud van het tijdschrift zou in belangrijke mate door hem zijn bepaald. Zijn dood heeft de begindoelstellingen niet direct in verdrukking gebracht, maar wel zorgde die ervoor dat Bakker er alleen voor stond. Dit maakte dat het tijdschrift er wellicht anders uit kwam te zien dan wanneer Nijhoff was blijven leven. J.B. Charles, 1959 [foto Barend Rijdes]
| |
[pagina 95]
| |
Dat Bakker een eenmansredactie voerde, hoefde op zich geen invloed te hebben op de kwaliteitsnorm. Kijkend naar Bakkers smaak, is te zien dat vooral zijn voorliefde voor de groten uit de Nederlandse letterkunde haar weerslag had op de invulling van Maatstaf. Ook het feit dat er bijzonder veel poëzie is opgenomen in de eerste jaargang toont aan dat literaire kwaliteit alleen niet de meetlat kon zijn van een bijdrage. Er zijn andere factoren aan te wijzen waardoor Maatstaf inhoudelijk is gevormd. Zo was daar J.B. Charles, die Bakkers politieke opvattingen beïnvloedde en ruimte wist te krijgen in Maatstaf om zijn antifascistische overtuigingen te spuien. Het ideaal van een politiek-loos tijdschrift werd daarmee in het eerste jaar al aan de kant gezet. Daarmee werd ook niet langer de literaire kwaliteit van de bijdrage als enige maatstaf gehanteerd. Bakker had commerciële belangen bij inzendingen van Vlaamse auteurs. Dat maakte dat hij driftig op zoek moest naar bijdragen van Vlaamse zijde. Ook op dit punt moest hij een concessie doen aan het ideaal om alleen de literaire kwaliteit als uitgangspunt van zijn tijdschrift te hebben. Maatstaf stuitte al snel op de grenzen van de werkelijkheid. Desondanks was Maatstaf het paradepaardje van Bakker en veel van zijn tijd en aandacht ging uit naar de ontwikkeling van dit blad. |
|