Zacht Lawijd. Jaargang 7
(2007-2008)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |||||||||||||
Bert Bakker op de uitgeverij, jaren veertig [foto W.S. Nijhoff]
| |||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||
Sjoerd van Faassen & Hans Renders
| |||||||||||||
AanloopDe in het Friese Huizum, vlakbij Leeuwarden, geboren Bert Bakker verhuisde rond 1920 naar Amsterdam waar zijn vader benoemd was tot directeur van het protestants-christelijke dagblad De Standaard. Door de vroege dood van zijn vader waren er geen financiële middelen om te gaan studeren. Na zijn middelbare schoolopleiding ging Bakker daarom werken. In 1930 solliciteerde hij naar zijn zeggen bij de christelijke Uitgeversmaatschappij Holland in Amsterdam. Dat was de uitgever van het tijdschrift Opwaartsche Wegen, waarin de jong-protestantse literatoren zich hadden verenigd. De reden | |||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||
waarom Bakker niet werd aangenomen, is onbekend, maar de directeur van deze in 1922 opgerichte uitgeverij, J.B. van Ulzen, verwees hem om het vak te leren naar Museum-Boekhandel Robert & Co aan de Van Baerlestraat 25 in Amsterdam. Nog steeds volgens Bakker was die winkel hem te imposant om zelfs maar over de drempel te durven stappen. Bakkers oom, de Amsterdamse drukker J.S.P. Bakker (die overigens bijna even oud als hij was)Ga naar eind1 stimuleerde hem vervolgens een poging te wagen bij Zomer & Keuning in Wageningen. Bakker zou er vijf jaar werken. Zomer & Keuning had een grote eigen drukkerij, Vada, dus mogelijk was Bakkers oom daardoor op de hoogte van het reilen en zeilen in het bedrijf. Een andere mogelijkheid is dat J. Zomer (die tot 1940 met zijn compagnon de directie van Zomer & Keuning voerde) bekend was met de familie. Zomer had tot 1912 een eigen drukkerij gehad in Franeker, niet zo heel ver van Bakkers geboorteplaats. Het is daarom niet denkbeeldig dat Zomer en Bakkers vader, beiden mannenbroeders tenslotte, elkaar hebben gekend, zeker omdat Bakkers vader na zijn verhuizing naar Amsterdam in zijn hoedanigheid van directeur van De Standaard enigszins bekend moet zijn geweest met het uitgeversvak. De andere directeur van Zomer & Keuning, C.A. Keuning (de jongste broer van de dichter Willem de Mérode), was een levendige, zeer liberale en ruimdenkende man.Ga naar eind2 Na de oorlog werd Keuning directeur van het uit de illegaliteit voortgekomen dagblad Trouw. Of Bert Bakker hem toen ooit opnieuw ontmoet heeft, is onbekend. Bij Zomer & Keuning werkte Bakker voor tijdschriften als De Spiegel, Op den Uitkijk en de ncrv-gids. De Spiegel, Weekillustratie voor het christelijk gezin had een orthodoxe signatuur, met op een gegeven moment een oplage van meer dan 100.000 abonnees.Ga naar eind3 Midden jaren dertig vertrok Bakker bij Zomer & Keuning en werd hij free-lance journalist. Misschien was het toeval, maar de schrijver Hein de Bruin deed eind 1934 een poging een zojuist vrijgekomen functie bij Zomer & Keuning te bemachtigen. Was dat de baan die Bakker achterliet? Keuning schreef op 17 november aan De Bruin dat zijn sollicitatie was overwogen, maar dat de uitgeverij iemand nodig had ‘die de noodige eigenschappen heeft om èn de kopij te kunnen beoordeelen en omwerken èn de foto's en illustraties en de plaatsing daarvan met kennis van zaken te kunnen behandelen’.Ga naar eind4 In het najaar van 1936 probeerde Bakker een functie te bemachtigen bij uitgeverij J.H. Kok in Kampen.Ga naar eind5 Kennelijk is hem dat gelukt. Met ‘de oude’ Kok kreeg Bakker eind 1936 gedonder over zijn roman Ieder is alleen, die vervolgens in 1937 bij uitgeverij Holland verscheen. Kok vond die roman niet christelijk genoeg. Gerrit Kamphuis schreef op 21 december 1936 in zijn dagboek: ‘Bert was woedend en teleurgesteld; zijn dienstverband met Kok zal nu wel den langsten tijd geduurd hebben’.Ga naar eind6 In deze jaren roerde Bert Bakker zich behoorlijk in christelijk literaire kringen, als auteur, maar ook met uitgeefachtige activiteiten. Hij werkte mee aan het tijdschrift Opwaartsche Wegen, later ook aan het daarvan afgescheiden De Werkplaats, en stelde in 1936 met Gerrit Kamphuis en Barend de Goede voor Kok Spectrum. Bloemlezing uit de poëzie van Jong-Protestansche dichters samen, een jaar later gevolgd door De weegschaal. Essays van protestantsche letterkundigen. De | |||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||
Omslag van de door Bert Bakker, Baren de Goede en Gerrit Kamphuis in 1936 samengestelde bloemlezing Spectrum
Bert Bakker, omstreeks 1937
delen behoorden tot de reeks Protestantsch-christelijke Kunst, die op initiatief van Bakker tot stand was gekomen.Ga naar eind7 De redactie van die reeks werd gevoerd door Bakker, De Goede, Kamphuis en de romanschrijver J.K. van Eerbeek die Antenne, het derde en laatste deel van de reeks, voor zijn rekening zou nemen; dit aan verhalend proza gewijde deel is echter nooit verschenen.Ga naar eind8 Na de opheffing van Opwaartsche Wegen in september 1940 ondernamen Bakker, Kamphuis en Klaas Heeroma, 'n oud-redacteur van dat tijdschrift, pogingen een nieuw tijdschrift op te richten. De plannen resulteerden in het voornemen een jaarboek met de titel Wachtvuur uit te geven. Hoewel Bakker toen inmiddels zelf uitgever was, zou dat hebben moeten verschijnen bij G.F. Callenbach in Nijkerk. Maar het plan ging niet door.Ga naar eind9 Op 16 september 1940 schreef Bakker nog aan Kamphuis over zijn verhouding tot het jong-protestantisme: ‘Ik ben als creatief lid min of meer los van de beweging, maar ik behoud een heimwee ernaar. Misschien ligt in mijn functie als uitgever (jong) een nieuw veld open [...]’. Nog steeds is zijn ambitie uitgever te worden, dat was niet veranderd sinds hij zijn hartenkreet aan Willem Kloos had geslaakt. Afgaande op zijn brief aan Kamphuis ambieerde hij nu uitgever te worden van de jong-protestantse beweging. | |||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||
D.A. DaamenOmstreeks het tijdstip waarop hij Zomer & Keuning verliet, had Bakker zich verloofd met Ella van Nood (1914-2005), ‘een heel degelijk gereformeerd meisje’ (dixit Bakker) aan wie hij zijn debuutbundel Au revoir (1934) opdroeg. Hij wilde daarom vastigheid en solliciteerde begin 1938 bij D.A. Daamens Uitgevers Maatschappij n.v. in Den Haag, die sinds 1893 bestond. De voornaamste christelijke uitgeverij in die tijd was Callenbach, maar vanaf de jaren twintig kreeg die firma concurrentie van uitgeverijen als Kemink & Zn in Utrecht, Bosch & Keuning in Baarn (waar Pieter Keuning, een broer van Bakkers voormalige werkgever C.A. Keuning, directeur was) én ook Daamen. De dikke pillen - godvruchtige lectuur voor jonge lezers - van nu totaal vergeten schrijvers als H. Gordeau jr., G. Schrijver en J. Lens die Daamen uitgaf, werden in protestantse kring veel gelezen.Ga naar eind10 Er heerste onderling een stevige concurrentie, ook, of misschien wel juist, tussen gelijkgestemde uitgeverijen. De journalist en schrijver Ab Visser schreef op 27 mei 1942 aan Bakker: ‘Nijgh zegt dat ik niet bij jou moet uitgeven. Jij zegt dat ik niet bij Bosch moet uitgeven. Bosch zegt dat ik niet bij Nijgh en jou moet uitgeven’. Met hulp van zijn familie en die van Ella van Nood kocht Bakker (die bij Zomer & Keuning f60 per maand had verdiend en dus geenszins in staat was zelf de aankoop te financieren) zich in bij de firma Daamen. Toen Bakker bij Daamen als ‘Secretaris der Directie’ aan boord kwam, viel hem op dat de zaak er bedroevend voor stond: ‘Men teerde er op oude faam en deze had eigenlijk niets meer te betekenen. De eens in christelijke kringen zo populaire romanserie “Bibliotheek voor hoofd en hart” bestond feitelijk nog slechts in naam. Daarnaast waren er nog een paar redelijk lopende schoolboekjes’. Daamen gaf na de komst van Bakker De Kleine Sleutelreeks uit. Met het forse, 215 bladzijden tellende begindeel Dertig jaar domineesche van M.J. de Vrijer-Struijs, sloeg Daamen een belangrijke slag, want het boek werd een enorm succes. Andere, minder omvangrijke delen toonden duidelijker de hand van Bakker. Zo verschenen in de reeks 25 jonge Franse dichters (1938), zogenaamd vertaald maar in werkelijkheid geschreven door Ab Visser; Singing pictures. Een potpourri van hartverkwikkende en hartverscheurende melodieën naar een idee van P. Peater opgevangen en in beeld gebracht door C.A.B. Bantzinger (1939); Ridder zonder vrees of blaam (1939), een herhaaldelijk herdrukte uitgave ter ere van de zeventigste verjaardag van H. Colijn, onder het pseudoniem Benjamin Cooper samengesteld door de Duitse emigranten Hans Keilson en G. Klaass; een essay over De nieuwere Afrikaanse poëzie door W.E.G. Louw (een lezing op de pinksterconferentie van de Christelijk Letterkundige Kringen in 1938); het door Klaas Heeroma en Gerrit Kamphuis samengestelde Pro patria. De stem van Holland in vaderlandse verzen (1942); en het een aantal malen herdrukte Daantje en ik. Brieven van mijnheer de Man (1941) door de journalist Dingeman van der Stoep. Bakkers vriend J.K. van Eerbeek liet na zijn dood in 1937 het manuscript van zijn roman De doeve achter. Callenbach had het eerder geweigerd en toen Van Eerbeek overleed, lag het bij Bosch & Keuning. Bakker, die net bij Daamen in dienst was getreden toonde grote belangstelling voor het boek, waarschijnlijk om het fonds van Daamen een verjonging te laten ondergaan, en kon het manuscript over- | |||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||
Roeland Koning, Portret Ella van Nood, 1965 [uit: Sipke van der Land, Schildersleven. Roeland Koning aan het werk en aan het woord. J.H. Kok, Kampen 1978, p. 58]
| |||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||
Illustratie door het collectief co-op 2 in Ridder zonder vrees of blaam (1939) van Benjamin Cooper dat H. Colijn bij zijn zeventigste verjaardag werd aangeboden
Bert Bakker (staand) en Dingeman van der Stoep (links) tijdens het diner ter gelegenheid van de zeventigste verjaardag Wilma Vermaat, 15 mei 1943
nemen.Ga naar eind11 Bakker slaagde er niet in deze enigszins vernieuwende literaire lijn vast te houden, want het grootste deel van De Kleine Sleutelreeks wordt in beslag genomen door publicaties van dominees, in de meeste gevallen weliswaar dominees van progressieve snit, maar toch, dominees. Na Bakkers komst steeg het aantal christelijke literatoren in het fonds: naast Jan H. Eekhout en Wilma, die al eerder tot het fonds waren toegetreden, bijvoorbeeld de jongeren Van Eerbeek en Roel Houwink. Ab Visser beaamde begin 1942: ‘Wat je zegt over de uitgeverij is inderdaad waar. Je hebt de zaak vrijwel uit het niets opgestoten tot een respectabele hoogte, dat weet en zegt iedereen’. Veel van zijn schrijvende vrienden uit deze tijd bleef Bakker ook na de Tweede Wereldoorlog trouw. Voor welke uitgaven Bakker in deze jaren precies verantwoordelijk was, is moeilijk na te gaan, maar dat hij oog had voor de vormgeving van zijn uitgaven blijkt uit wat diezelfde Ab Visser vertelde over zijn door Bakker in 1938 uitgegeven bundeltje 25 jonge Franse dichters: ‘Het boekje zag er typografisch fraai verzorgd uit, maar ik had in die dagen nog geen benul van typografie en toen ik mijn tien presentexemplaren kreeg, knipte ik het geschubde, over- | |||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||
Omslag door Léon Holman voor De doeve (1938) van J.K. van Eerbeek
stekende randje van het voorplat af, in de mening dat het hier een slordigheid van de binder betrof. Ik vertelde dit aan Bert Bakker, toen hij mij kort daarna in Groningen bezocht. “Godverdomde idioot!” schold hij op de luidruchtige, vitale manier hem eigen, “die kartelrand heeft mij een cent per exemplaar extra gekost”’.Ga naar eind12 Visser had het op 12 februari 1942 tegenover Bakker ook over: ‘de typografische opbloei van D.A. Daamen, sinds de zaak onder jouw leiding staat’. Voor de versiering werd vaak gekozen voor goede, maar traditionele illustratoren als C.A.B. Bantzinger, Roeland Koning of Henk Krijger. In een poëziekroniek in Stemmen des Tijds van juni-juli 1942 stak Ab Visser de loftrompet: ‘De Uitgeversmij D.A. Daamen heeft het initiatief genomen in de loop der tijd een aantal boekjes uitte geven, welke uitmunten door typografische verzorging. Zij stelt zich ten doel de uitgave van “het fraaie boek” te bevorderen. [...] De directeur van Daamen's Uitgeverij, verdient zeker en terecht een woord van lof en dank voor zijn streven in dit opzicht. [...] tot dusverre zijn er dan drie van deze fraaie uitgaven verschenen, te weten, 't Rad der Fortuin [sic], door H. de Bruin, Het Offer des Heeren, door Muus Jacobse en Rondelen, door Ab Visser’. Naar aanleiding van 't Rad der | |||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||
geboorte (1941) van de jong-protestant Heinde Bruin schreef hij echter ook: ‘[...] maar we mogen misschien wel even aanmerken, dat deze uitgave ons bijna te fraai voorkomt, het accent wordt hier te zeer verlegd naar het uiterlijk. De uitgever hoede zich voor overdrijving’. Bakker moest zich beperken. Visser klaagde er bijvoorbeeld eind 1940 over dat hij hem dan precies een jaar geleden de roman Rudolf de Mepse had gestuurd, maar dat Bakker nog steeds geen beslissing had genomen. Bakker zou dit boek weigeren, maar van Visser wel de roman Agneta in de tros van 't grote leger (1941) en de dichtbundel Rondelen (1942) uitgeven. Vissers in een hoge oplage uitgebrachte roman moest al snel tweemaal worden herdrukt. Illustratie door Léon Holman uit Agneta, in de tros van 't grote leger (1941) van Ab Visser
De oude Daamen zou formeel op 29 februari 1940 aftreden als directeur (hij overleed in 1941 op 77-jarige leeftijd), terwijl zijn zoon, die procuratiehouder was, op dezelfde datum ontslag nam.Ga naar eind13 Bakker stond vanaf toen als directeur te boek. In 1941 probeerde Bakker Dingeman van der Stoep als redacteur aan de uitgeverij te verbinden, maar Van der Stoep vond Bakker ‘een te woest levend man’ om met hem in zee te gaan. In 1942 zou Van der Stoep redacteur, later directeur van Bosch & Keuning worden.Ga naar eind14 Daamen balanceerde destijds op de rand van een faillissement. Binder, drukker en papierleverancier had- | |||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||
den Bakker vlak voor de oorlog in het zadel gehouden door 30 of 40% van de uitstaande schuld weg te strepen. In 1942 bedroeg het (volgestorte) maatschappelijk kapitaal f12.000 (vergelijkbaar met een bedrag van circa €73.000 nu).Ga naar eind15 Familie zorgde niet alleen voor financiële dekking, maar omringde de jonge directeur ook bij het bestuur van zijn onderneming. Abraham van Nood, Bakkers schoonvader, was commissaris tot zijn overlijden omstreeks juli 1942, Ella van Nood tot eind oktober 1945, Bakkers oudste broer, de jurist P.S. Bakker, tot november 1948, en, waarschijnlijk namens de familie Daamen, een zekere Jan Mulder tot november 1947. De jonge Daamen zou na de oorlog nog tot ongeveer 1953 commissaris zijn. | |||||||||||||
OorlogUitgevers hadden tijdens de oorlog te maken met Kultuurkamer en censuur. De Nederlandsche Kultuurkamer werd op 25 november 1941 ingesteld. Aanmelding moest uiterlijk per 1 april 1942 plaatsvinden. Voor schrijvers die zich niet aanmeldden, gold een publicatieverbod. Een aanzienlijk aantal schrijvers weigerde zich aan te melden. Toch zagen die soms kans de Duitse maatregelen te ontduiken, doordat hun uitgevers publicaties antedateerden. Ook Bakker deed dat in een aantal gevallen. Uitgeverij Daamen moet, zoals bijna elke uitgeverij, wel lid zijn geweest van de Kultuurkamer, want anders kreeg je als uitgeverij geen papier toegewezen van de bezettingsautoriteiten.Ga naar eind16 Auteurs die zelf weigerden toe te treden, hadden voor een zo gemotiveerde aanmelding van hun uitgever wel begrip. Ab Visser schreef in april of mei 1942 bijvoorbeeld: ‘Ik begrijp dat je als uitgever bij 't gilde moet, dat het tegenover je personeel zelfs een zedelijke plicht is’. Het is niet zeker of Bakker zich ook persoonlijk heeft aangemeld. Na de oorlog zou hij door het ministerie van Handel en Nijverheid worden benoemd in de Zuiveringsraad voor de Uitgeverij, den Boekhandel, het Leesbibliotheek- en Kioskenbedrijf, samen met onder anderen de schrijvers Martinus Nijhoff, F. Bordewijk en Klaas Heeroma, en collega-uitgever A.A.M. Stols.Ga naar eind17 De laatste zou zich na twee maanden al weer uit die adviescommissie terugtrekken, mede omdat naar zijn zeggen Bakker en Nijhoff hem zijn lidmaatschap van de Kultuurkamer kwalijk namen.Ga naar eind18 Dat zou er op duiden dat Bakker persoonlijk géén lid was geweest.
Het eerste anderhalf jaar van de Duitse bezetting ging het in de uitgeverij redelijk normaal toe. Er kon nog vrij papier worden gekocht. Wel hadden de meeste literaire tijdschriften inmiddels de verschijning gestaakt wegens beperkende maatregelen van de nazi's. De firma Daamen, die op dat moment niet een dergelijk tijdschrift uitgaf, had daarvan geen last. Half januari 1942 verspreidden het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten en dat van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming gezamenlijk een circulaire waarin elke uitgeverij verplicht werd van iedere nieuwe uitgave de kopij of de drukproef voor te leggen aan de afdeling Boekwezen van het eerstgenoemde departement. Daarbij moest ook worden aangegeven hoeveel papier voor die | |||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||
Bijeenkomst van verzetsschrijvers ten huize van Bert Bakker, Koninginnegracht 10, Den Haag, 10 mei 1951. Staand v.l.n.r.: Victor E. van Vriesland, Jan Engelman, Gerrit Kamphuis, Anthonie Donker, Ed. Hoornik en Theun de Vries; zittend in het midden: Kitty de Josselin de Jong en Rie Cramer; zittend eerste rij: A. Roland Holst, Anton van Duinkerken, Fedde Schurer, M. Nijhoff en Yge Foppema [foto Maria Austria]
uitgave nodig was. Uitgaven die met de eigen papiervoorraad werden gedrukt, vielen buiten die regeling. Dat bood drukkers onbedoeld enige ruimte. Door het antedateren van hun uitgaven slaagden veel uitgevers er de eerste tijd in de autoriteiten te misleiden. Toen het papier werkelijk schaars werd en ze niet meer konden terugvallen op hun aanwezige voorraad, werd deze vluchtmogelijkheid afgeknepen. Bakker bleek echter in sommige gevallen nog brutaler en roekelozer dan zijn collega's. In november 1942 bereidde hij een postume uitgave van Van Eerbeeks Pontus en de dieren voor. De drie verhalen zelf waaruit de bundel bestond, zouden het punt niet vormen voor het hoofd van de afdeling Boekwezen, de uit jong-protestantse kring afkomstige Jo van Ham. Van hem mocht, gezien zijn achtergrond, worden verwacht dat hij wel-welwillend tegenover die uitgave van een geloofs- en generatiegenoot zou staan. Waarover Bakker wel problemen voorzag, was de inleiding voor de bundel. Die was geschreven door de fel antinazistische Gerrit Kamphuis, die niet tot de Kultuurkamer was toegetreden en dus niet mocht publiceren. Bovendien nam hij tegenover Van Ham en de eveneens Deutschfreundliche | |||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||
Bijeenkomst van verzetsschrijvers ten huize van Bert Bakker, Koninginnegracht 10, Den Haag, 10 mei 1951. Zittend op de trap van boven naar beneden: Rie Cramer, A. Roland Holst, Victor E. van Vriesland, Anton van Duinkerken, Kitty de Josselin de Jong, Yge Foppema en Fedde Schurer; staand v.l.n.r. Theun de Vries, Ed. Hoornik, Gerrit Kamphuis, M. Nijhoff, Anthonie Donker en Jan Engelman [foto Maria Austria]
Illustratie door Henk Krijger voor Pontus en de dieren (1942) van J.K. van Eerbeek
Houwink een onverzoenlijke houding in en eiste keer op keer verantwoording van hun keuze.Ga naar eind19 Bakker loste dit probleem op door Van Ham slechts de kopij van Van Eerbeek ter goedkeuring voor te leggen. Van Ham wees daarop goedkoop houthoudend papier toe, maar dat was Bakkers eer te na. De illustraties die Henk Krijger voor het boek gemaakt had, vond hij beter uitkomen op houtvrij papier. Bovendien drukte hij 50 exemplaren op geschept papier. Maar dat was nog niet het brutaalste: de inleiding van Kamphuis drukte hij gewoon mee af en doodleuk stuurde hij Van Ham een presentexemplaar van de luxe-editie. Er volgden geen repercussies.Ga naar eind20 Bakker toonde ook overigens weinig vrees. Bij Ab Visser ‘bestelde’ hij in het eerste oorlogsjaar een (nooit geschreven) ‘historische roman voor jonge dames’ liefst met een verborgen anti-Duitse tendens.Ga naar eind21 Ook bemachtigde hij soms voor de Haagse drukker Fokko Tamminga, met wie hij de clandestiene Mansarde Pers dreef, op miraculeuze wijze papier. Tamminga beschikte, zoals Bantzinger (die eveneens bij de Mansarde Pers was betrokken) vertelde, over ‘alleen maar handelspapier’: ‘Op de een of andere manier, hoe, daar kwam je nooit achter, wist Bert [Bakker] aan Van | |||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||
Gelder-papier te komen. Dat werd gejat door mensen van Van Gelder.Ga naar eind22 Je moest die lui natuurlijk besmoezen dat je iets ging doen tegen de moffen en dan zorgden die jongens dat je zoveel vel mooi papier kreeg’.Ga naar eind23 Ergens eind 1941 informeerde Ab Visser bezorgd naar Bakkers gezondheid. Wat er met Bakker aan de hand was, is niet bekend, maar Visser legde verband tussen de ziekte en Bakkers inspanningen voor Daamen: ‘Ik maak me nogal ongerust over je ziekte n.l. omdat die zo lang duurt en nog lang kan duren, naar ik begrepen heb. Ben je misschien overspannen? Je hebt natuurlijk veel te hard en te intensief gewerkt. Je mag de voldoening hebben dat je in ongelooflijk korte tijd de zaak hebt opgestoten tot een behoorlijk peil, maar dat wreekt zich’. Later beweerde Bakker over de uitgeverij dat hij vanaf 1942 ‘er al bijna niets meer aan kon doen’, ook al omdat hij ‘daarvoor al te ver in de illegaliteit’ zat. Zijn latere echtgenote Victorine Hefting nuanceert die claims over Bakkers verzetswerk en beweert dat daarin wel een zekere overdrijving viel te bespeuren. Bovendien beweert ze dat Bakker na augustus 1943 vanwege zijn loslippigheid en roekeloosheid van veel informatie werd buitengesloten. Zijn geringe interesse voor de uitgeverij in deze periode zal daarom misschien meer te maken hebben gehad met zijn rumoerige en slonzige levenswandel.Victorine Hefting, 1950 [collectie Bert Bakker jr.]
| |||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||
Jan Goeting, Portret Victorine Hefting, 1969, o/d, 115×145 cm [foto collectie Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, Den Haag]
Tot 1946 leidde zijn uitgeverij grotendeels een weinig opwindend bestaan, met voornamelijk theologische publicaties en wat schoolboeken. Ook deze hadden te lijden onder de maatregelen die de bezetter trof. Bakkers collega Dingeman van der Stoep, die bij Bosch & Keuning werkzaam was, hield aantekening van zijn bezoeken aan het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten. Op 21 december 1942 noteerde hij over Hoe gebruik ik mijn Bijbel? van de weliswaar christelijke, maar nota bene foute Houwink desalniettemin: ‘maakt weinig kans. Stichtelijke lectuur wordt zo goed als niet meer toegewezen. Eerst komen auteurs aan de beurt die het nodig hebben’.Ga naar eind24 Dat Bakkers auteurs niet hoorden tot die laatste categorie, laat zich raden. | |||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||
Ondanks de beperkingen gingen de zaken bij de meeste uitgevers tijdens de oorlog voorspoedig. Er was een aanzienlijke zwarte markt waar zogenaamd uitverkochte of, soms buiten medeweten van de auteur, clandestien herdrukte uitgaven op ‘verzwegen’ papiervoorraad tegen verhoogde prijzen van de hand gingen. Ook Bakker raakte op zo'n manier van het merendeel van zijn voorraden af. Zo verkocht hij tijdens de oorlog 5.000 overgebleven exemplaren van het in 1923 door Daamen uitgegeven boek bij het zilveren jubileum van koningin Wilhelmina. Geert van Oorschot, die tijdens de oorlog bij de Amsterdamse uitgeverij Querido werkte, vertelde dat er een gretige markt was voor herdrukken, die vaak zwart, tegen contante betaling werden verkocht aan vertrouwde boekhandels.Ga naar eind25 Naarmate de bezettingstijd vorderde, raakten de voorraden echter uitgeput. De legale productie in de Nederlandse uitgeverij kelderde van 10.000 nieuwe titels en herdrukken in 1938 naar 2000 in 1944.Ga naar eind26 | |||||||||||||
Clandestiene uitgavenNaast zijn legale uitgaven gaf Bakker een aantal clandestiene uitgaven uit. Zijn latere vriend J.B. Charles schrijft daarover: ‘Laten wij eerst toegeven dat zijn illegale drukwerk in de bezettingstijd misschien niet veel voorstelde’, maar looft desondanks Bakkers keuze voor de goede kant. Er is een onderscheid tussen clandestien en illegaal drukwerk. Het laatste was rechtstreeks tegen de bezetters gericht. Dit onderscheid kan echter gerelativeerd worden met de wetenschap dat bijvoorbeeld uitgeverij De Bezige Bij onschuldige - niet politiek getinte - literatuur uitgaf, maar met de opbrengsten daarvan wel degelijk de illegaliteit steunde.Ga naar eind27 Bakker heeft, voorzover bekend, als uitgever nauwelijks illegaal drukwerk vervaardigd. De journalist en schrijver H.M. van Randwijk, die voor de oorlog net als Bakker behoorde tot de jong-protestantse jongeren, deed op 19 februari 1945 (dus nog tijdens de oorlog) in het verzetsblad De Vrije Gedachte het merendeel van de clandestien uitgegeven bundeltjes, die niet expliciet tot verzet opriepen, af als ‘esthetische ijdeltuiterij’. Bakkers vriend Gerrit Kamphuis pareerde onder het pseudoniem G. Miles in maart 1945 Van Randwijks aanval met zijn brochure Cultureel verzet in Nederland. Kamphuis had in december 1944 bij De Bezige Bij de prospectus voor de bloemlezing Het Nieuw Geuzenlied gepubliceerd. Daaruit wordt duidelijk waarom Kamphuis zo furieus reageerde op het schampere verwijt van Van Randwijk dat het schrijven en uitgeven van gedichten toch helemaal niets met politiek te maken had. Kamphuis dacht dus niet voor de eerste keer na over het onderwerp toen hij onder pseudoniem protesteerde tegen de opvatting ‘waarin alle clandestien verschenen literaire uitgaven, waaronder werk van onze voornaamste dichters en prozaschrijvers, onder de titel illegaal snobisme worden gedisqualificeerd’. Miles betoogde dat de clandestien publicerende schrijvers op hun manier vochten tegen de onderdrukking van het vrije woord en voor ‘de ontplooiing onzer cultuur’. Bakker was maar bij negentien clandestiene uitgaven betrokken; dat was een fractie van wat collega's als A.A. Balkema, De Bezige Bij, De Blauwe | |||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||
Schuit, Jac. Romijn of A.A.M. Stols uitgaven.Ga naar eind28 Zijn clandestiene publicaties bood hij gewoon bij de boekhandel aan.Ga naar eind29 Bakkers belangrijkste prestaties op dit vlak waren de zeven uitgaven van de Mansarde Pers, een samenwerkingsverband tussen Bakker, de drukker Fokko Tamminga en de tekenaar C.A.B. (Kees) Bantzinger, die op de zolder van Tamminga's drukkerij zat ondergedoken. De verdeling van de werkzaamheden tussen de drie oprichters van de Mansarde Pers laat zich raden. Voor de inhoudelijke invulling van de reeks tekende ongetwijfeld Bakker. Tamminga was een kalm en rustig man, maar Bantzinger en de inmiddels helemaal van God losgeraakte Bakker, die door de verkoop van de Daamenvoorraden over veel geld beschikte, hielden regelmatig woeste en luidruchtige feesten, in Amsterdam in bijvoorbeeld café Eylders, maar ook op de zolder van Tamminga's drukkerij met onder anderen notoire drinkebroers als J.C. Bloem, Gerard den Brabander, Jacques Cans en Bertus Aafjes. Dat was nogal onvoorzichtig voor iemand die al in 1942 naar zijn zeggen ‘te ver in de illegaliteit’ zat om zijn uitgeverij behoorlijk te kunnen runnen. Dergelijke dronkemansgelagen waren niet zonder gevaar. Op 18 augustus 1943 werd de verschijning van Ed. Hoorniks bundel Tweespalt bij de Mansarde Pers aangegrepen voor een feest, in dit geval in Amsterdam bij Hoornik thuis. Dat feest liep zo uit de hand dat de aanwezigen allen werden gearresteerd. Bakker en Den Brabander werden begin oktober weer vrijgelaten, Hoornik verdween tot het einde van de oorlog naar Dachau, de ook aanwezige Hans Katan - die deel uitmaakte van de beruchte verzetsgroep cs-6 die sabotagedaden tegen de nazi's pleegde - werd kort daarna gefusilleerd.Ga naar eind30 Bakkers collega Van Oorschot schreef Aafjes in een ongedateerde brief van begin september: ‘Ja, ook mij verdriet dit alles erg, maar wat mij het meest verdriet is dit: dat hun dit lot ten deel is gevallen, door een volslagen gebrek aan ernst en dus aan onverantwoordelikheid. [...] En de mannen, die in de uren des gevaars, gaan fuiven, brassen etc. etc. in het huis van iemand die gezocht wordt, met vriendinnetjes er bij die zo graag eens met dichters willen kennismaken [...], wat moeten we van zulke makkers denken! [...] En dan vanuit het huis van H. [oornik] alle d. [uitse] instanties opbellen, met een gelukwens voor de val van Sicilië! Een hard revolutionnair [...] werpt dergelike snotjongens met verachting op zij, als onbruikbaar niet alleen, doch tevens als gevaarlik voor anderen!’. Bakkers onvoorzichtigheid is temeer opmerkelijk omdat kort tevoren zijn 28-jarige neef Sjoerd Bakker was gefusilleerd wegens zijn betrokkenheid bij de overval op bevolkingsregister in Amsterdam.Ga naar eind31
Drukkers van clandestiene literaire uitgaafjes liepen in het algemeen niet zo'n groot gevaar. Voor drukkers van illegale kranten en brochures was de situatie gevaarlijker. Tamminga liep niet alleen door zijn betrokkenheid bij De Bezige Bij grote risico's, maar vooral door het drukken van Het Parool vanaf herfst 1944. Net als Bakker was hij eveneens kort betrokken bij Vrij Nederland, evenals Bakkers al eerder genoemde oom, die in zijn Amsterdamse drukkerij aan de Lijnbaansgracht de Amsterdamse editie van Trouw en brochures en pamfletten voor Vrij Nederland drukte.Ga naar eind32 Toen waren Tamminga en Bakker wijselijk al gestopt met de Mansarde Pers. Aan het eind van de oorlog werd Bakker | |||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||
gezocht; daarom heeft hij na de spoorwegstaking van september 1944 enige tijd met Van Randwijk in Amsterdam ondergedoken gezeten bij Aa van der Meer, de voormalige verloofde van zijn gefusilleerde neef Sjoerd.Ga naar eind33 Dat clandestiene uitgaven vooral een commercieel doel dienden, blijkt uit de vaak hoge prijs die er voor gevraagd werd, gebruikmakend van de schaarste aan boeken. Met de opbrengst van de uitgaven van de Mansarde Pers zou overigens wel een aantal onderduikers in leven zijn gehouden.Ga naar eind34 Zelfs de altijd in geldnood verkerende dichter Bertus Aafjes vond de prijs van f50 die voor zijn bij de Mansarde Pers verschenen bundel Omne animal werd gevraagd, te gortig: ‘een vreselijke prijs’, schreef hij aan Bakker: ‘Iedereen denkt [...] dat ik in de zwarte handel der letters gegaan ben’. | |||||||||||||
Einde van de oorlogBert Bakkers neef Sjoerd was wegens zijn betrokkenheid bij de overval op het Amsterdamse bevolkingsregister in juni 1943 gefusilleerd. Een andere neef, Popke Sjoerd, die via Bakker bij Vrij Nederland was betrokken,Ga naar eind35 was begin mei 1945 min of meer bij toeval op de Dam vanuit de Croote Club door overspannen Duitsers neergeschoten.Ga naar eind36 De oom van Bert Bakker (en van de broers Sjoerd en Popke Sjoerd), de drukker J.S.P. Bakker, was vanwege zijn betrokkenheid bij het drukken van Trouw en Vrij Nederland in januari 1945 gearresteerd en kort daarop gefusilleerd.Ga naar eind37 De sd zei van de laatste en zijn familie dat ze blijkbaar een Privatkrieg tegen Duitsland voerden.Ga naar eind38 Bakker zou zich volgens Hefting over het verlies van zijn familieleden en zijn door eigen schuld veroorzaakte gevangenschap en de gevolgen daarvan voor anderen, zijn leven-lang schuldig voelen. J.B. Charles looft Bakker omdat hij zich zonder enige aarzeling engageerde met het illegale Vrij Nederland: ‘hij abandonneerde prakties zijn in 1940 door de overname van het grootste gedeelte van de aandelen verkregen uitgeverij om zich in 1941 bij Van Randwijk in Amsterdam te voegen ten einde Vrij Nederland te helpen runnen’. Betrekkelijk kort na de bevrijding vertrok Bakker, die waarnemend directeur van Vrij Nederland was geworden, daar al weer met slaande ruzie, zonder overigens dat zijn vriendschap met Van Randwijk daar onder leed.Ga naar eind39
De nabije verliezen in zijn familie en andere ervaringen tijdens de oorlog moeten Bakker diepgaand hebben beïnvloed en zijn neiging tot een roekeloze levensstijl hebben versterkt. Bakker was zich door zijn oorlogservaringen intensief gaan bezighouden met de inrichting van de naoorlogse Nederlandse maatschappij. Het kan haast niet anders of Bakker moet door zijn andere activiteiten de leiding van zijn uitgeverij hebben verwaarloosd. Naast zijn directielidmaatschap van Vrij Nederland was hij lid van een in augustus 1944 geïnstalleerde perscommissie, aanvankelijk bestaande uit J.M.Ph. Uitman namens Vrij Nederland, W. van Norden (Het Parool), J.W. de Pous (Trouw) en W. Puister (De Waarheid), maar waarin Bakker al spoedig Uitman verving als vertegenwoordiger van Vrij Nederland.Ga naar eind40 Uitman runde na de oorlog enkele jaren de uitgeverij van Vrij Nederland: ‘Wilde jaren waarin van een zakelijke | |||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||
Legitimatiebewijs van de bs ten behoeve van Bert Bakker, 24 mei 1945 [collectie Bert Bakker jr.]
aanpak geen sprake was, niet kon zijn misschien ook’. Dat was een situatie waarbij juist Bakker zich wél bevond.Ga naar eind41 Zijn protestantse erfgoed liet hij niet helemaal los, of andersom. Begin 1946 - Vrij Nederland had hij toen al achter zich gelaten - werd Bakker bestuurslid van de Stichting De Nieuwe Nederlander. Hij was kennelijk financieel bereid en bij machte voor een bedrag van f40.000 (vergelijkbaar met een bedrag van circa €184.000 nu)Ga naar eind42 te participeren in dat tot de doorbraakgedachte bekeerde dagblad van oorspronkelijk christelijk-historische snit. Hij zou er bij betrokken blijven tot april 1947, toen De Nieuwe Nederlander na een lang gerekt lijden opging in het Haagsch Dagblad, de in Den Haag verschijnende uitgave van Het Parool.Ga naar eind43 Bakker werd na de oorlog lid van Partij van de Arbeid (PvdA), tot de eerste politionele actie, die van juli tot augustus 1947 plaatsvond toen Indonesië volgens de Nederlandse regering onvoldoende meewerkte aan de uitvoering van het tussen Nederland en de eenzijdig uitgeroepen Indonesische republiek gesloten verdrag van Linggadjati. Vervolgens stemde Bakker een paar jaar op de Communistische Partij van Nederland, en werd begin jaren zestig lid van Pacifistisch Socialistische Partij. | |||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||
Legitimatiekaart van Bert Bakker voor Vrij Nederland, 3 september 1944 [collectie Bert Bakker jr.]
Ondanks alle tijdens de oorlog ontwikkelde plannen voor een stralende toekomst werden na mei 1945 al snel de vooroorlogse verhoudingen grotendeels hersteld. Die spanning tussen herstel en vernieuwing was er ook op cultureel gebied.Ga naar eind44 De van huis uit orthodox-protestantse Groningse theoloog G. van der Leeuw werd minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen met als voornaamste taak het bevorderen van volksopvoeding in de breedste zin. Die taak was hem op het lijf geschreven, want al voor de oorlog was hij een fervent voorstander van de doorbraakgedachte, zij het met een christelijk randje. Buiten het ambtelijk apparaat om trok Van der Leeuw een aantal regeringsadviseurs aan, om de samenspraak tussen overheid, publiek en kunstenaar zo direct mogelijk te laten verlopen. De dichter en criticus Martinus Nijhoff, met wie Bakker nauw bevriend was, werd als letterenadviseur benoemd. Van der Leeuw, die kunst als kroon op de volksopvoeding zag, voerde een actieve, maar in retrospectief bezien wat bevoogdende ‘personalistische’ cultuurpolitiek die onder invloed stond van de ideeën van de Zwitserse predikant Denis de Rougemont. Na de eerste naoorlogse verkiezingen in mei 1946 werd Van der Leeuw vervangen door de rooms-katholiek J. Gielen, die het departement drastisch zuiverde van de door Van der Leeuw aangetrokken vernieuwers en de ingezette culturele renovatie grotendeels de nek om draaide. De verwach- | |||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||
Edgar Fernhout, Portret Bert Bakker, 1947, o/d, 50×39 cm [collectie Bert Bakker jr.]
tingsvolle geest die er in Nederland heerste, verliep snel en tot de jaren zestig waaide er in Nederland een restauratieve wind. Na de bevrijding probeerden vakorganisaties als de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels en de Nederlandsche Uitgeversbond het boekenvak onmiddellijk weer onder controle te krijgen. Nationaal-socialistische uitgevers en boekhandelaren werden zonder pardon geschrapt, maar voor het overige verliep de zuivering in de bedrijfstak op dezelfde milde, vergoelijkende manier als in het hele bedrijfsleven.Ga naar eind45 Iemand moest | |||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||
het al heel bont hebben gemaakt om bestraft te worden. Bij de auteurs lag dat in het begin anders. De zuivering van kunstenaars werd onder leiding van de dichter en criticus Anthonie Donker (pseudoniem van N.A. Donkersloot), die deel uitmaakte van het Militair Gezag, voortvarend ter hand genomen. Dat leidde tot talrijke uitsluitingen. Later werden de maatregelen afgezwakt. Uitgevers trokken zich van de uitsluitingen in sommige gevallen niets aan en vonden mogelijkheden om het werk van die auteurs gewoon uit te geven. Tekenend is ook dat de Vereeniging de lijst door de Eereraad voor Letterkunde uitgesloten auteurs niet wenste te openbaren. Uitgesloten schrijvers publiceerden in veel gevallen gewoon door, vaak onder pseudoniem maar ook zelfs onder eigen naam, en zelfs bij gerenommeerde uitgeverijen. Bert Bakker op de uitgeverij, jaren veertig [foto W.S. Nijhoff]
| |||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||
De bevrijding bracht niet alleen ondergrondse uitgevers die hun bedrijf legaal wilden voortzetten zoals De Bezige Bij, maar ook andere nieuwkomers die de concurrentie met de bestaande uitgeverijen aangingen, zoals Van Oorschot, die voor zichzelf begon. Er waren bovendien uitgeverijen die gebruik wilden maken van het nieuwe elan en na de oorlog een rol wilden spelen bij het doorbreken van de vooroorlogse verzuiling. Bakker was daar één van.
De papiersituatie aan het einde van de oorlog was dramatisch. Verwerkingsen aankoopvergunningen waren nog steeds nodig. En het Militair Gezag verordonneerde dat de voorschriften van het in de oorlog ingestelde Rijksbureau voor de Grafische Industrie van kracht bleven. Uiteindelijk kwam er in augustus 1946 een nieuwe regeling, gebaseerd op de papieraankopen van 1936 tot 1940 en al naar gelang het economische en culturele belang. Werden in 1938 in Nederland 4.521 nieuwe titels en 1.651 herdrukken uitgegeven, in 1950 zouden deze cijfers 3.715 respectievelijk 2.822 zijn. De omzet van publieksboeken verdrievoudigde bijna tussen 1938 en 1951.Ga naar eind46 Uitgevers ondervonden ook nog eens concurrentie uit Vlaanderen, waar tijdens de oorlog veel licentie-uitgaven waren verschenen van werk van oorspronkelijk bij Nederlandse uitgeverijen publicerende schrijvers. De Nederlandse uitgevers slaagden door beperkende maatregelen erin deze import zo veel mogelijk tegen te gaan. Barrières tegen nieuwe Nederlandse uitgevers konden niet worden opgeworpen; hoogstens lukte het de erkenning van nieuwe concurrenten te vertragen. De markt was door al deze omstandigheden en door de naoorlogse euforie behoorlijk oververhit. De uit Amerika teruggekeerde uitgever F.H. Landshoff, die voor de oorlog bij Querido betrokken was, schreef op 13 april 1946 aan de schrijver J. Greshoff over Bakkers collega Stols: ‘Bij alle waardeering voor vroegere prestaties van Stols en zijn momenteele ondernemingsgeest, ben ik zeer bang, dat hij op het oogenblik veel te groote en moeilijke projecten in handen neemt en binnen afzienbare tijd in moeilijkheden zal raken van allerlei aard. [...] Er heerscht op het oogenblik in zekere Nederlandsche uitgeverskringen een soort “inflatiestemming”, die ik mij uit de na-oorlogschen tijd in Duitsland maar al te goed herinner. De “kater”, die op zoo'n tijd volgt, ben ik echter evenmin vergeten. [...] De ervaringen van het vorige jaar bewijzen niets. De markt was volkomen leeg en heeft natuurlijk alles opgenomen’.Ga naar eind47 Wat Landshoff over Stols schreef, gold voor meer uitgevers. | |||||||||||||
Nieuwe startDen Haag, Bakkers vestigingsplaats, had te lijden gehad van een stevige hongerwinter, er was veel gebombardeerd, een aantal schrijvers en drukkers was weggevoerd en nooit meer teruggekomen. Maar het culturele leven hernam al snel zijn bedaagde loop, met het Voorhout als centrum, met theater Diligentia, Pulchri Studio, het artiestencafé De Posthoorn, de Koninklijke Schouwburg en de Haagse Kunstkring. De nabij gelegen Koninginnegracht, waar op nr. 26, om de hoek van de Javastraat, uitgeverij Daamen gevestigd | |||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||
Adreswijziging na de evacuatie van uitgeverij D.A. Daamen, april 1943 [collectie Letterkundig Museum]
was, was april 1943 geëvacueerd in verband met de kustverdediging. De uitgeverij werd toen tijdelijk ondergebracht in de Spiegelstraat nr. 8, het woonadres van Bakkers broer, maar nu zat de uitgeverij weer terug in het eigen pand. P. van der Harst, die sinds maart 1923 bij de firma Daamen werkte en tijdens de oorlog verantwoordelijk was geweest voor de zwarte kas, werd per 1 september 1945 adjunct-directeur.Ga naar eind48 Bakkers huwelijk met Ella van Nood werd in december 1949 ontbonden.Ga naar eind49 In augustus 1945 had Bakker, toen nog getrouwd, de zeven jaar oudere Victorine Hefting (1905-1993) ontmoet en haar volgens haar zeggen meteen ten huwelijk gevraagd. In 1947 trok hij bij haar in, in de vlakbij de Koninginnegracht gelegen Prinses Mariestraat. Financieel was Bakker gunstig uit de oorlog gekomen. Het ongetwijfeld dik aangezette verhaal gaat dat hij zich tijdens de frequente kroegentochten in Amsterdam liet vergezellen door zijn auto met chauffeur die de vele bankbiljetten waarover zijn patroon beschikte in de rand van zijn pet bewaarde.Ga naar eind50 Door zijn relatieve rijkdom was Bakker in staat zijn vooroorlogse crediteuren alsnog de volle mep van hun tegoeden te betalen. Dat leverde hem veel goodwill op. Ondanks Bakkers financieel gunstige situatie had Hefting hem al voor hun huwelijk in augustus 1950 f20.000 (vergelijkbaar met een bedrag van circa €72.500 nu)Ga naar eind51 moeten lenen voor de uitgeverij, en de erfenis die haar kort daarop na de dood van haar vader toeviel, | |||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||
P. van der Harst jr. (links), zittend in de schaduw Bert Bakker en aan de wand tussen hen in een ongedateerd portretje door Joop Sjollema van de dichter Martinus Nijhoff [uit: Nieuwsblad voor de Boekhandel, 11 mei 1967, p. 885]
stopte zij eveneens in de zaak. Bij Bakker liepen privé-uitgaven en zakelijke uitgaven nog al eens door elkaar. Hefting - tot haar huwelijk met Bakker directeur van het Haags Gemeentemuseum - was van juni 1952 tot december 1965 commissaris van de vennootschap.Ga naar eind52 Zij kreeg een grote, sturende invloed op het fonds. Bakker, die ook privé naar de Koninginnegracht was verhuisd, en Hefting vormden een centraal punt in het Haagse kunstleven. In hun huis werd Haagse cultuurpolitiek gemaakt. ‘Bert hoorde erbij,’ schrijft Charles, ‘Ik betwijfel of [...] men inziet wat het wil zeggen een Nederlandse uitgever te zijn die tenminste Critisch Bulletin en Maatstaf uitgeeft en van allerlei besturen en kringen (ook van De Kring) lid is, die invloed heeft bij universiteiten en op ministeries, in een riant huis aan de Koninginnegracht in Den Haag woont [...]. Hij kon mensen, schilders, omslagmakers, dichters en schrijvers groot maken’, ‘althans dat dacht hij’, voegt hij er relativerend aan toe.
De uitgeefwereld in Nederland was geconcentreerd in Amsterdam. Bakkers collega Stols - die in 1939 in Den Haag was neergestreken - klaagde tegenover zijn literaire raadsman Ed. Hoornik dat hij door Amsterdam niet te frequenteren belangrijke auteurs misliep.Ga naar eind53 Maar Bakker voelde zich als een vis in het water in Den Haag en werd door die vestigingsplaats bij zijn fondsvorming niet belemmerd. | |||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||
Victorine Hefting [foto Hans Nieuwenhuis; collectie Bert Bakker jr.]
Verklaring betreffende Bert Bakkers auto, 7 september 1944 [collectie Bert Bakker jr.]
In Den Haag had Bakker naast de befaamde Stols nog enkele collega's. Nijgh & Van Ditmar, dat bij het bombardement van Rotterdam was vernietigd, was na de oorlog verkast naar Den Haag. Verder waren er H.P. Leopold's Uitgeversmaatschappij en L.J.C. Boucher. Dat was het wel zo'n beetje. Nijgh & Van Ditmar was een grote roemruchte firma met een imposante back-list. Bij het bombardement was ook de directeur omgekomen, wat het bedrijf een ernstige terugslag had gegeven. Stols was voor de oorlog een van de belangrijkste poëzie-uitgevers geweest, had in de oorlog fiks verdiend, maar verzuimde plannen voor na de oorlog te maken en worstelde voortdurend met economische wetmatigheden. Stols en Bakker kwamen elkaar tijdens de oorlog wel tegen bij de drukker Fokko Tamminga.Ga naar eind54 Leopold was aan het begin van de oorlog door de zelfmoord van de joodse directeur onthoofd en moest nu min of meer een herstart maken, omdat de firma tijdens de oorlog door de Duitse autoriteiten een zogenaamde ‘Verwalter’ had toebedeeld gekregen. De avantgarde moest je in Den Haag niet zoeken, die trok naar Amsterdam.
Bakker vertelde in een interview in de jaren zestig: ‘men gelooft het niet, maar eigenlijk ben ik zeer verlegen’. Hij had gelijk. Dat geloofde bijna niemand. Voor de oorlog stond Bakker al bekend om zijn ongeremde erotomanie en zijn luidruchtige drankzucht. De ernst van de oorlog had geen dempende invloed op die eigenschappen uitgeoefend, en na de bevrijding liet Bakker | |||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||
Bert Bakker (midden), Victorine Hefting en haar dochter Jop thuis op de Koninginnegracht (foto W.S. Nijhoff; collectie Bert Bakker jr.]
zijn mindere eigenschappen helemaal de vrije loop. Maar desondanks slaagde hij er in een belangrijk fonds op te bouwen. Al bij zijn leven was Bakker een legende. Er deden talrijke anekdotes over hem de ronde en het waren altijd anekdotes waaruit hij naar voren kwam als een ruwe, met zijn medemensen weinig consideratie hebbende, zinnelijke, privé met geld smijtende man. Zijn jeugdvriend Gerrit Kamphuis constateerde al voor de oorlog met koele blik over Bakkers verhouding tot vrouwen in een dagboekaantekening van 4 juni 1937: ‘Overigens zijn deze erotische avonturen te verklaren (behalve uit een sterke zinnelijkheid) uit een compensatie voor literaire minderwaardigheidsgevoelens [...]. Want hij weet heel goed, dat 't meeste wat hij schrijft rommel is’. En drie maanden later, tijdens een gezamenlijke reis naar Keulen, over Bakkers omgang met andere mensen: ‘[...] soms deed hij me aan een rijke parvenu denken [...]. Zijn ongeluk is, dat hij te veel geld in handen heeft gehad’.Ga naar eind55 Bakkers gedrag werd hem door zijn auteurs en collega-uitgevers niet altijd in dank afgenomen. Eind maart 1955 schreef de inmiddels naar Zuid-Amerika vertrokken Stols mistroostig aan Greshoff: ‘Ik voel niets voor al dat gehannes en gedrang van de newcommers als Bakker en van Oorschot, d.w.z. wel voor hun uitgaven, maar niet voor hun menselijke gestalte, hun gejaag naar publiciteit, comités en prijzen. Holland is verpest en ik betreur het dat onze “groten” aan die verpesting mee hebben gedaan’.Ga naar eind56 Je zou Stols' geklaag kunnen | |||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||
afdoen als het gemopper van een jaloerse man, maar zijn opmerking geeft goed weer hoe de uitgeefwereld na de Tweede Wereldoorlog was veranderd. Na de oorlog verkocht Bakker een deel van zijn fonds aan Bosch & Keuning, waar inmiddels Dingeman van der Stoep de scepter zwaaide. Dat betrof voor het merendeel zijn meest christelijke uitgaven, maar ook bijvoorbeeld Ab Vissers succesvolle Agneta, dat Bosch & Keuning al eerder had willen uitgeven. ‘Raar van Bos [sic] en Keuning om Agneta te willen overnemen. Trouwens, die lui zijn geschift, dat is bekend’, schreef deze in februari 1942 aan Bakker. Bakker was echter wel zo slim het succesvolle Dertig jaar domineesche, dat aan de elfde druk toe was, voor Daamen te behouden. Bert Bakker jr. vertelde later over de dagelijkse praktijk op de uitgeverij van zijn oom dat Bakker de enige was die zich met redactionele beleid bezighield, de rest van het personeel (‘enorm pand aan de Koninginnegracht in Den Haag [...] en daar had hij vier zalen tot zijn beschikking, terwijl het hele personeel, tien man toen, in het souterrain zat opgesloten. In een kamertje van zes bij zes zonder raam’) was bij de productie betrokken. ‘daar kocht je papier, daar liet je het boek zetten, en dan had je de drukker. Daar had je een hoop personeel voor nodig, en verder had iedereen magazijn aan huis. En daar zat ook nog een aantal mensen te factureren’. Hefting herinnert zich de gang van zaken als volgt: ‘Bert werkte binnenshuis enorm veel meer dan mensen die hem alleen buitenshuis kenden vermoedden. Hij was zeer stipt met het afwerken van alles wat de zaak betrof. Iedere ochtend werd de post, die uit de postbus was gehaald, naar boven gebracht en door hem in bed al verdeeld in stapeltjes, die hij keurig haaks op elkaar legde en voor beantwoording klaarmaakte. Daarna kwam de secretaris en vóór twaalf uur was alles afgewerkt, zodat zijn brieven 's middags konden worden getekend en nog dezelfde dag de deur uitgingen. Dezelfde accuratesse had hij in het correctiewerk: Bert was werkelijk een uitstekend corrector en hoewel ik veel correcties met hem samen deed omdat ik er ook nogal precies in was, kon ik het niet zo lang volhouden als hij, die als het nodig was gewoon na het eten ging zitten en door kon gaan tot twaalf uur 's nachts’. Zijn betrokkenheid blijkt ook uit het feit dat Bakker zijn uitgaven zelf aanbood bij de boekhandel. J.B. Charles schrijft met enige distantie over Bakker: ‘Hij had geen geld, maar door huwelijken met vrouwen die daarover wel beschikten, kon hij de uitgeverij kopen en draaiend houden. Daar staat tegenover dat hij een slechte financier was, hij gaf meer uit dan hij zich veroorloven kon. Hij drukte de portier van een nachtclub met plezier vijfentwintig gulden in de hand, maar het bedrukte hem soms erg om een dichter de verschuldigde zes-guldenvijftig voor twee verzen te betalen. Hij was hartelijk meelevend met zijn vrienden als die in moeilijkheden zaten, en als zij maar tot het Pantheon van de letterkunde behoorden, sloofde hij zich voor hen uit op een wijze die nauwelijks te geloven is’. Maar even verderop schrijft Charles ook: ‘Ik heb nog niet gezegd dat het in onopgewonden toestand een groot genoegen was hem te zien [...]. Daardoor ook werd hij een geslaagde uitgever. Zijn stijl was uitstekend; hij verbeterde in al mijn handschriften ijverig en schreef er mogelijke veranderingen in zijn eigen kinderlijke handschrift naast. Ik nam | |||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||
ze vaak over, maar waar ik een hekel aan had, was dat hij ook mijn redelijk góéd getikte manuscripten toch over liet typen [...]’.
Na de oorlog ontstond er al snel crisissituatie in het boekenvak. Er was sprake van een enorme overproductie, maar ook van een afnemende kooplust van het publiek. In het laatste jaar voor de oorlog waren er 6.554 nieuwe uitgaven en herdrukken geproduceerd. Tijdens de oorlog waren de meeste uitgevers er zonder veel problemen in geslaagd hun magazijnvoorraden aan het hongerige lezerspubliek kwijt te raken. De bezetting betekende papierrantsoenering; samen met de instelling van de Kultuurkamer had dit tot gevolg dat de productie van nieuwe titels en herdrukken in 1944 dramatisch was gezakt. In 1945 waren er nog maar een schamele 2.436 nieuwe uitgaven, maar 1946, 1947 en 1948 lieten respectievelijk getallen van 6.593, 7.086 en 8.047 zien. Pas in 1949 trad een daling in naar 6.500 boeken, waarvan ongeveer de helft herdrukken.Ga naar eind57 Toch groeide iedere uitgeverij. De boekenprijs was laag en de overheadkosten waren gering. Fusies deden zich nauwelijks voor. De grote fusiegolf in de Nederlandse uitgeverij kwam pas in 1964.Ga naar eind58 De crisis liet Bakker niet onaangetast. Aan Anthonie Donker, de voornaamste redacteur van het door Bakker na de oorlog overgenomen tijdschrift Critisch Bulletin schreef hij op 11 augustus 1949: ‘Er vallen bij mij reeds verschillende ontslagen. Mijn kantoorruimte wordt met ingang van 1 October aanmerkelijk ingekrompen. Dit alles, omdat de verkoop nu zo goed als stil staat en de perspectieven niet gunstig lijken. [...]. Ik heb ontzaggelijk veel geld bevroren in mijn magazijnen. En ik zie niet één mogelijkheid om mijn nogal zwaar fonds op korte termijn te lozen. En daarom bezuinig ik aan alle kanten, omdat ik coûte que coûte mijn bedrijf in stand wil houden. We maken een crisis door en daar wil ik zonder al te veel kleerscheuren doorheen’. Niet alleen Bakker had het zwaar. Zijn plaatsgenoot Stols, toch vanouds een vooraanstaande uitgever, schreef op 10 september 1947 aan Greshoff: ‘De boekhandel begint erg slecht te betalen. Ik heb 25 mille te laat binnen’.Ga naar eind59 Stols werd ook aanzienlijk terughoudender bij het accepteren van nieuwe titels. In de hierboven geciteerde brief aan Greshoff schrijft Stols: ‘Waar moet dat heen, als het zoo door gaat met de poëzie? In ieder geval weiger ik nu strijk en zet werk van debutanten of onbekende jongeren aan te nemen. Ik zal mij moeten gaan concentreeren op ander werk, waar een broodje mee te verdienen valt’. Dezelfde overwegingen zullen ook bij Bakker hebben meegespeeld. Toch ging Bakker niet in zee met Stols, die in april 1948 het initiatief had genomen tot een vorm van samenwerking tussen uitgevers met gemeenschappelijke belangen. Nadere gegevens zijn hierover nauwelijks bekend, alleen dat hij Bert Bakker en Van Oorschot uitgenodigd had voor een bespreking over dit onderwerp.Ga naar eind60 Stols met Bakker en Van Oorschot. Je ziet de mislukking al aan de horizon opdoemen. Volgens Van Oorschot maakte Bakker altijd de opmerking dat zíj beiden wel één zaak zouden kunnen vormen, maar alleen, voegde hij er met een groot zelfinzicht aan toe, als ze ‘maar minder eigenzinnig en autoritair waren’.Ga naar eind61 | |||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||
Tijdschriften als kweekvijversTijdschriften zijn belangrijk voor de fondsvorming, ze fungeren voor uitgevers vaak als kweekvijvers. Een met het naoorlogse Daamen vergelijkbare uitgeverij als De Bezige Bij startte Het Woord (1945-1949) en nam later Podium (1951-1952) over. Van Oorschot had het weekblad De Baanbreker, het maandblad Libertinage (1948-1953) en later vanaf 1957 Tirade. Stols ging door met de Helikonreeks (1946-1947) en gedurende één jaar met De Vrije Bladen (1946), en gaf het jaar daarop nog kort het jongerentijdschrift Columbus uit. Anthonie Donker had op 2 juli 1944 met betrekking tot Critisch Bulletin aan de vorige uitgever van dat tijdschrift geschreven dat Daamen ‘zich meer dan vroeger op de litt. en met name die van jongeren zal gaan toeleggen’. Dat was dus tot de buitenwereld doorgedrongen. Ook het feit dat Bakker Ontmoeting, de na de bevrijding opgerichte opvolger van Opwaartsche Wegen, links liet liggen, is een teken dat hij het roer na de oorlog wilde omgooien. Deed Bakker voor de oorlog nog pogingen het protestantse tijdschrift Opwaartsche Wegen voort te zetten, na de oorlog gaf hij niet eens meer gevolg aan de uitnodiging deel te nemen aan ‘Het Contact’, een nieuwe poging protestants-christelijke schrijvers samen te brengen.Ga naar eind62 Pas met de komst van Maatstaf in 1953 kreeg Bakker een tijdschrift dat inderdaad voldoet aan de term kweekvijver. ‘“Ik wil er alleen litteratuur in hebben, goeie litteratuur. Geen wereldbeschouwelijke of politieke stukken,” zei hij met gefronst voorhoofd, de mondhoeken naar beneden’, herinnerde J.B. Charles zich. Tijdens de oorlog raakte Bakker al betrokken bij een bestaand tijdschrift. Net als bijna alle andere literaire tijdschriften staakte Critisch Bulletin eind 1941 de publicatie op bevel van de Duitsers, die er geen papier voor over hadden. Critisch Bulletin, dat onder redactie had gestaan van Anthonie Donker, was een tijdschrift geweest dat geheel aan literaire kritiek was gewijd. De oorspronkelijke uitgever, Van Loghum Slaterus, zag geen brood in de herverschijning van Critisch Bulletin. Donker, die ondergedoken zat bij de advocaat Arie Mout in Wassenaar (niet ver van waar Bakker destijds woonde), nam halverwege 1944 contact op met Bakker, die het tijdschrift na de oorlog in principe wel onder zijn hoede wilde nemen. De redactie van Critisch Bulletin, dat in december 1945 aan zijn dertiende jaargang begon, zou naast Donker gaan bestaan uit de schrijver en architectuurcriticus Rein Blijstra, de Vlaamse schrijver Karel Jonckheere en de Zuid-Afrikaan N.P. van Wyk Louw, die van 1950 tot 1958 hoogleraar aan de universiteit van Amsterdam zou zijn. Maart 1957 werd Critisch Bulletin gestaakt, nadat in de laatste, vanaf januari 1956 gerekte jaargang Paul Rodenko de redactie nog was komen versterken.Ga naar eind63 Aan Donker schreef Bakker nog op 3 januari 1946: ‘Het zal je duidelijk zijn, dat het Critisch Bulletin onder mijn uitgaven mijn bijzondere liefde geniet’. Ten tijde van de opheffing telde het tijdschrift slechts een kleine 800 abonnees. Het begon in 1946 met 2.140, kende in 1948 een hoogtepunt met 2.500, maar was in augustus 1949 al weer gezakt tot 1.800 abonnees. Bakker heeft het tijdschrift in economisch opzicht altijd met een zeker wantrouwen bekeken. De eerste jaren maakte hij op het tijdschrift een bescheiden winst, als je ten- | |||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||
minste naar het verschil tussen directe kosten en opbrengsten kijkt; betrek je echter een normaal percentage van 25% aan bedrijfskosten in de beschouwingen dan heeft Critisch Bulletin altijd verlies opgeleverd.Ga naar eind64 Geen van de tijdschriften die direct na de oorlog begonnen te verschijnen was erg succesvol. Waarschijnlijk daardoor opereerde zelfs Bakker op dat terrein met een voorzichtigheid die weinig bij hem paste. In 1946 liet Bakker zijn vriend J.B. Charles weten dat bij zijn uitgeverij zoveel publicaties op sta-
Critisch Bulletin, april 1956. Vanaf deze aflevering verscheen het tijdschrift met een nagenoeg identiek omslag als Maatstaf
| |||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||
pel stonden dat hij het in nood verkerende tijdschrift Podium er niet bij kon nemen.Ga naar eind65 Je zou verwachten dat hij dit uit het verzet voortgekomen tijdschrift vanwege die herkomst zou hebben verwelkomd. Ook Libertinage (een literaire tijdschrift met een grote politieke component dat uiteindelijk begin 1948 bij Geert van Oorschot zou verschijnen) liet Bakker aan zich voorbijgaan. Redacteur H. van Galen Last schreef op 10 december 1947 aan zijn collega-redacteur W.F. van Leeuwen over hun plannen waarvoor ze op dat moment nog zoekende waren naar een geschikte uitgever: ‘“Libertinage” moet doorgaan: er zijn toch wel andere uitgevers? Bakker is weer terug bij Daamen [...]’.Ga naar eind66 Een ander tijdschrift, Podium, dat telkens opnieuw op de rand van de afgrond balanceerde, drong eveneens aan op opname in Bakkers fonds. Paul Rodenko schreef in juni 1948 aan zijn mederedacteur Gerrit Borgers: ‘Ik heb een dezer dagen een lang gesprek met Bert Bakker (Daamen) gehad, dat allerlei perspectieven opent. Voor werkelijk grote plannen is hij te vinden [...]’. En kort daarop, op 3 juli 1948: ‘weet je nog dat ik, toen wij pas fuseerden,Ga naar eind67 alsmaar ijverde voor meer levendigheid, voor caricaturen, min of meer anecdotische kronieken [...], het plaatsen van interviews, enz.? Wel, toen ik het daar met B.B. over had, was hij vuur en vlam: dat was nu juist altijd wat hij gewild had en hij was verbaasd, bij ons “high-brows” oók zulke ideeën te vinden, enz.[...] Hij wilde dus graag met ons praten en ik geloof wel dat we in hem een uitgever zouden hebben met hart voor het blad’.Ga naar eind68 Podium komt ook weer boven drijven bij de plannen die Bakker in 1948 had voor een tijdschrift onder auspiciën van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, een prestigieus maar bedaagd gezelschap letterkundigen en (literatuur)historici.Ga naar eind69 Dat tijdschrift moest met ingang van januari 1949 bij Daamen gaan verschijnen. Bakker zou voor de Maatschappij bovendien een reeks biografieën, Schrijvers van Heden, gaan uitgeven. Van het eerste plan is niets terechtgekomen; van het tweede eigenlijk ook weinig tot niets: de op 20 delen begrote reeks Schrijvers van Heden - waarvoor ‘biografieën’ wel een heel weidse benaming is - bleef op 3 delen steken.Ga naar eind70 Het was al een ouder plan. Blijkens een brief met contractuele afspraken van Bakker aan Rein Blijstra (een van de redacteuren van Critisch Bulletin), Hoornik en Kamphuis van begin januari 1946 hadden zij destijds al afgesproken onder die naam een reeks van tenminste 8 deeltjes uitte geven; toen zouden die deeltjes het werk behandelen van de dichters Willem de Mérode, Nijhoff, Henriëtte Roland Holst en Jan Engelman en de prozaïsten Theun de Vries, Antoon Coolen, F. Bordewijk en Arthur van Schendel. Het beoogde tijdschrift van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde had volgens Bakker ‘een groot blad’ moeten worden. Aanvankelijk volgens Rodenko ‘een blad van de oudere generatie’. Maar na zijn gesprek met Bakker voelde die er wel voor ‘het accent enigszins naar de jongeren te verleggen en wel als volgt: de kern van het blad wordt gevormd door de fusie van Criterium en Podium, waarbij Podium op zijn beurt weer de eigenlijke kern vormt’. Als redactie was bedacht: Fokke Sierksma, Charles, Rodenko, Nijhoff, Bordewijk en namens de Maatschappij F.P. Huygens. Naar een katholiek werd nog gezocht; als mogelijkheid werd Anton van Duinkerken geopperd. Het zou een gevarieerd blad worden met foto's, literaire varia en interviews. Aanvanke- | |||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||
lijk was sprake van Stols en Martinus Nijhoff als co-uitgevers, later van Meulenhoff. Van het hele plan is niets terechtgekomen. Ondanks alle afwerende bewegingen ten opzichte van de hem aangeboden tijdschriften startte Bakker in 1953 naast Critisch Bulletin een nieuw tijdschrift, Maatstaf. Bij de voorbereidingen was Nijhoff nauw betrokken, maar die overleed voor de eerste aflevering van het tijdschrift verscheen. Aanvankelijk waren er meer schrijvers bij het tijdschrift betrokken. Op 4 september 1951 schreef Rodenko, die kennelijk als redactiesecretaris was aangezocht, aan Simon Vinkenoog over Maatstaf: ‘Het blad wil noch een generatieblad, noch een programma-blad zijn, maar gewoon in elk nummer van elk der generaties het beste werk plaatsen [...]. Ik moet zorgen voor de jonge generatie’. Nijhoff en Hoornik zouden de voorgaande generaties moeten vertegenwoordigen. Op 16 mei 1952 werd een circulaire verspreid waarin Rodenko meedeelde dat Maatstaf samen met Critisch Bulletin zal verschijnen onder redactie van Nijhoff, Blijstra, Donker, Hoornik, Jonckheere en Louw.Ga naar eind71 Die samensmelting ging niet door. Critisch Bulletin ging met een eigen redactie door en Bakker voerde alleen de redactie van Maatstaf. In die zin was Maatstaf vergelijkbaar met het sinds 1957 door Geert van Oorschot uitgegeven Tirade, dat op en af ook een eenmanstijdschrift was.Ga naar eind72 Net als op Critisch Bulletin moest de uitgeverij op Maatstaf geld toeleggen, maar het tijdschrift leverde in elk geval een aantal belangrijke fondsauteurs op, zoals Marga Minco, Ellen Warmond en Neeltje Maria Min. Minco en Warmond zouden echter later het fonds verruilen voor andere uitgevers. Bakker vond dat zijn tijdschriften zichzelf moesten kunnen bedruipen en weigerde, mede omdat hij zelf lid van de Raad voor de Kunst was, subsidie voor zijn tijdschriften.Ga naar eind73 Vlak voor zijn dood vertelde Bakker in een interview: ‘Ik ben in 1952 met Maatstaf begonnen [...]. Ik was veertig jaar. Dan ligt het allemaal vóór je. Een reuze leeftijd. Ook als ik niet ziek was geworden zou ik met Maatstaf opgehouden zijn. Je wordt wankeler in je waardering; je hebt je herinneringen aan je eerste liefdesliteratuur. Als je 57 bent raak je niet meer zo onder de indruk van de jonge mensen. Het is niet meer je eigen tijd.’ | |||||||||||||
FondsvormingDe eerste jaren na de oorlog was er bij het lezende publiek vooral belangstelling voor non-fictie. Literatuur nam een wat ondergeschikte plaats in.Ga naar eind74 Ook in Bakkers fonds is dat merkbaar. Aan literatuur verscheen er de eerste jaren niet zo veel. Een verzamelbundel van Muus Jacobse (pseudoniem van Klaas Heeroma) en W. Hessels (pseudoniem van H.A. Mulder), die hij beide kende uit de jong-protestantse beweging, bundels van Elisaberth Cheixaou, een verhalenbundel van A.H. Nijhoff, de ex-echtgenote van Martinus Nijhoff, een bundel van de hoofdredacteur van De Nieuwe Nederlander, dat soort werk. En Achterberg natuurlijk, die sinds 1940 pogingen in het werk stelde bij Bakker te publiceren en daarbij de hulp van Ed. Hoornik en Gerrit Kamphuis inriep. Aan de laatste had Achterberg op 11 november 1940 had geschreven: ‘Ik heb Bert Bakker gevraagd of hij hem [Osmose] wilde uitgeven. [...] Jij ziet of | |||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||
schrijft Bert Bakker meer, wil jij hem eens vragen?Ga naar eind75 Er zat niet echt een lijn in Bakkers fonds. Die grilligheid was ook wat sommigen van zijn auteurs dwars zat. Al omstreeks juni 1944 schreef Ab Visser aan Bakker: ‘Je beloften voor na de oorlog [...] zijn me te vaag. Ik weet dat je een royale kerel bent, maar ook erg impulsief, dat ik vandaag in je gunst sta, morgen een ander en overmorgen een derde’. Bakker grossierde de eerste jaren in theologische werken en publicaties die in lijn lagen van zijn politieke belangstellingen. ‘Hij had er volledig mee afgerekend’, zei Bakker volgens J.B. Charles na de oorlog over godsdienst. Persoonlijk kan dat zo geweest zijn, in zijn fonds hield hij deels nog geruime tijd vast aan een protestants-christelijke signatuur. Bakkers politieke voorkeur kwam in een groot aantal uitgaven van Daamen (pas in 1963 zou de naam Bert Bakker/Daamen worden) tot uiting. Over zijn tijdschrift Maatstaf blikte hij in een interview uit 1969 terug: ‘Ondanks het neutrale standpunt heb ik er de politiek niet buiten kunnen houden. Kortgeleden schreef iemand: “Maatstaf was links en loslippig”. Dat is zo. Mijn politieke belangstelling en sterk pacifistische voorkeur heb ik niet kunnen verbergen. Die politieke vorming heb ik vooral te danken aan Van Randwijk en Charles. Ach, de strijd tegen het fascisme, daarmee is het kort gezegd’.Ga naar eind76 Naast zijn theologische en literaire publicaties, gaf Bakker in de eerste jaren na de oorlog dan ook geëngageerde boeken uit als Bestek. Enkele richtlijnen bij de studie van Staat en Maatschappij (1945) van J. Barents, Personalistische cultuurpolitiek (1946) en Denis de Rougemont en het Frans personalisme (1946) beide van Hendrik Brugmans of Volkenbond en Verenigde Naties. Een rechtsvergelijking (1946) van Elisabeth de Marees van Swinderen. Het liefst natuurlijk boeken waarin hij zijn theologische en literaire preoccupatie kon combineren met zijn politieke engagement, zoals Barents' Het verschraalde denken. Een vergelijking tusschen de dialectische theologie van Karl Barth en de ‘Reine Rechtslehre’ van Hans Kelsen (1945) over de ‘linkse’ theoloog Barth, Kerk en humanisme (1945) en De ‘nieuwe koers’ in de Nederlands Hervormde Kerk (1946) beide van de vooruitstrevende theoloog H. Kraemer, Evangelie en klassen-strijd (1946) van de PvdA-voorman én dominee W. Banning of een marxistische beschouwing over Nijhoff door Theun de Vries, M. Nijhoff, wandelaar in de werkelijkheid (1946). Ook een bijzondere aflevering over Schrijvers voor de keuze die Critisch Bulletin in 1950 publiceerde zal Bakker hebben verwelkomd, waarschijnlijk niet wetend dat de daarin gepubliceerde redevoeringen afkomstig waren van een door de cia gesponsord congres.Ga naar eind77
Wat literatuur betreft, keek Bakker volgens Charles vooral op tegen schrijvers die ‘erkend’ groot waren. Zijn eigen smaak maakte hij daaraan ondergeschikt. Van dat ontzag voor schrijvers die in zijn ogen behoorden tot het Pantheon getuigen ook enkele samenwerkingsprojecten met collega's als Van Oorschot bij de uitgave van de verzamelde werken van Nijhoff en Paul van Ostaijen. Pas in de jaren vijftig veranderde dit en sijpelden er mondjesmaat nieuwe, al dan niet veelbelovende auteurs zijn fonds in. Bakker was tijdens de oorlog in contact gekomen met Donker, die een belangrijke rol gespeeld had in het verzet tegen de komst van de Kultuurkamer, met Nijhoff, met de communist Theun de Vries. Hij was bevriend | |||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||
Bert Bakker (rechts) met A. Roland Holst (midden) en diens broer Henk, Luxemburg, 23 mei 1961
geraakt met S. Vestdijk en A. Roland Holst en zette zijn vriendschap met J.B. Charles en Gerrit Achterberg voort, maar, op Achterberg na, werd dat in zijn fonds pas in de jaren vijftig goed merkbaar. Vlak na de oorlog was Bakker er op uitgetrokken om contacten te leggen of te hernieuwen. Zo reisde hij om die reden met Kamphuis naar Groningen om daar schrijvers op te zoeken; ze brachten onder meer een bezoek aan A. Marja, die later met een aantal uitgaven in Bakkers fonds zou figureren.Ga naar eind78 In de jaren vijftig zou daar een aantal essaybundels van de Groninger Hendrik de Vries bij komen. Bakker greep dus nog steeds terug op oude bekenden. Nijhoff, Charles, Hoornik, diens vriendin Mies Bouhuys, Theun de Vries en Podium-auteurs zoals J.J. Klant en Rodenko waren schrijvers die in de jaren vijftig in zijn fonds opdoken. Later kwamen daar vooral via Maatstaf auteurs als Ellen Warmond bij. De modernisering ging niet altijd van harte. Charles herinnert zich hoeveel moeite het Bakker kostte zich aan de moderne poëzie van de Vijftigers gewonnen te geven. Van Jan Wolkers weigerde Bakker vanwege het in zijn ogen schunnige karakter een verhaal voor Maatstaf; volgens Hefting vond hij Wolkers echter nog maar een blaag en wist hij niet of je het werk van Wolkers nu kon aanzien voor kunst. Zo liep hij vanzelfsprekend Wolkers als fondsauteur mis. Van Louis Paul Boon nam hij een aantal bijdragen in Maatstaf op en had hij | |||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||
wellicht ook in boekvorm wel werk willen geven, maar dat blokkeerde Boons vaste Nederlandse uitgever.Ga naar eind79 En ook Willem Frederik Hermans miste Bakker op een paar haren na. In april 1953 was Hermans in onderhandeling met zijn vaste uitgever Van Oorschot over zijn verhalenbundel Paranoia. Die bood kennelijk te weinig voorschot, want op 14 april benaderde Hermans Bert Bakker, die op 17 april - netjes en collegiaal - eerst wilde weten hoe Hermans' verhouding tot Van Oorschot was, juist omdat zij samenwerkten bij de verzamelde werken van Van Ostaijen en Nijhoff. Om zijn goede verhouding met Van Oorschot niet te verstoren, zag Bakker na enig nadenken af van de uitgave van Hermans' Paranoia.Ga naar eind80 Ook tegenover De Bezige Bij nam Bakker een soortgelijke gentlemanlike houding aan. Over hun beider auteur Vestdijk overlegden ze,Ga naar eind81 en dat de Bij in 1951 J.B. Charles' Volg het spoor terug weg voor de neus van Bakker wegkaapte, was diens eigen schuld, want Charles koppelde de uitgave van dat succesvolle boek dat uitstekend in Bakkers fonds had gepast aan de redding van Podium, en dat liet Bakker schieten. Ga naar eind82 Wat gaf Bakker begin jaren vijftig dan wel uit? Wat laat bijvoorbeeld een snelle scan van het jaar 1951 zien? Naar het land van Brazza en Albert Schweizer door Het Vrije Volk-journalist Johan Winkler; Kamer 13. Hallo, hier de zedenpolitie! door misdaadverslaggever Koos Groen; Een schipperszoon vertelt door H. Voordewind (later een van de succesauteurs van de Ooievaar-reeks); Nieuw land. Overzicht van onze landaanwinning door A.G. Bruggeman; De dokter vertelt. Via pil en polsstok naar het heden. Flitsen uit honderd jaar geneeskunde in Nederland door Louis Velleman; De commissaris kan me nog meer vertellen door Willem van Iependaal; Distels en aloë's van de Iberische volkspoëzie door Hendrik de Vries en diens essaybundel Tweede ronde van vers tegen vers; een door H. Kraemer ingeleide verzamelbundel met de geschriften van de zendeling B.M. Schuurman; vertalingen door Winkler van Van feest tot feest en Het woord van de populaire Deense theoloog Kaj Munk; en Na de hoofdstad de hofstad. Ervaringen van een Haags politieman door G.L. van Exel. Vijftien uitgaven, het merendeel journalistieke non-fictie, wat theologie en slechts twee of drie literaire boeken. De najaarsaanbieding van het jaar daarop luidde: De trap van Ds. G. van Veldhuizen en Willem van Iependaal over de ‘zedelijke en sociale ellende van de volkswijk’; Bijbelse knooppunten van M.A. Beek en J.M. de Jong; een Nederlandse bewerking van Met de Albatross op diepzee-expeditie van Hans Pettersson; het door Johan Winkler uit het Deens vertaalde voorlichtingsboek Het samenzijn van man en vrouw van J. Fabricius-Möller; het toneelstuk De bezoeker van Ed. Hoornik; het door Henk Krijger geïllustreerde kinderboek Hand in hand van Mies Bouhuys en bovendien haar eveneens door Krijger geïllustreerde prozadebuut Het boompje; het vierdelige Verzameld werk van Paul van Ostaijen dat samen met Van Oorschot en De Sikkel in Antwerpen werd uitgegeven; en tenslotte een aflevering van het Nederlandsch Kunsthistorisch Jaarboek. Pas met de komst van de Ooievaar-pockets in 1954 kreeg het fonds een zekere schwung. Bakker was er vroeg bij met die pocketserie, maar was aanvankelijk wat weigerachtig. Zijn drukker overtuigde hem echter van het belang van dergelijke uitgaven.Ga naar eind83 De oplagecijfers van de Ooievaars boden Bakker financiële armslag. Aan Boltendal noemde hij voor die tijd duizelingwekkende aantallen van 45.000 exemplaren voor Nijhoffs Lees maar, er staat niet wat er staat | |||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||
(1959), eenzelfde aantal voor A. Roland Holsts In ballingschap (1957), 35.000 voor Herman Gorters De dag gaat open als een gouden roos (1956), idem dito voor diens Mei (1956), 20.000 voor Achterberg, Voorbij de laatste stad (1955), in hetzelfde jaar nog eens gevolgd door een tweede druk van 15.000 exemplaren. Aan Ab Visser, die zijn poëzie ook in de Ooievaar-reeks opgenomen wilde zien, schreef hij echter op 27 mei 1963: ‘Ik zie er geen brood in. Natuurlijk heb ik in mijn poëzie-Ooievaars een paar uitmuntende hardlopers (Gorter, Roland Holst, Nijhoff, Achterberg e.a.), maar Bloem, Keuls en Lucebert bijvoorbeeld hebben het maar heel matig gedaan. Dat geldt ook voor Jan Campert, de laatste poëzie-Ooievaar. [...] Ik moet minimaal 10.000 exemplaren opleggen’. Bert Bakker, 1962 [foto J.B. Charles]
Aan zijn reactie tegenover Visser te zien, was zijn relatie met zijn auteurs dus nogal wisselend van karakter en werd die voor een groot deel bepaald door de commerciële mogelijkheden. Bakker nam daarbij niet louter een passieve rol aan. Hefting vertelt: ‘Veel schrijvers kende hij niet alleen goed, maar hij moedigde hen ook enorm aan. Door zijn voortdurende aandrang is er veel ontstaan dat anders in de pen zou zijn gebleven’. Ook de biograaf van Vestdijk schrijft met veel waardering: ‘Bert Bakker, die niet kon putten uit een literair “oud fonds”, heeft voor Vestdijk veel betekend: hij publiceerde onver- | |||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||
koopbare essay- en muziekbundels, maar slaagde er met zijn onvolprezen Ooievaarpockets in een groot publiek te werven, niet alleen voor De Poolse ruiter (Ooievaarpocket 92/93), maar bijvoorbeeld ook voor de dichtbundel Mnemosyne in de bergen (108) en voor Vestdijks keuze uit eigen werk Door de bril van het heden (39)’.Ga naar eind84 De goede relatie met zijn auteurs reikte echter niet zo ver dat Bakker ook altijd even gul was met het uitbetalen van royalties. Charles formuleert dat met betrekking tot zijn dissertatie De criminaliteit van Oss (1949) allercharmantst als volgt: ‘Het boek werd veel te langzaam voor Berts geldnood verkocht’. Daarnaast gaat het verhaal dat Bakker grote moeite had met het betalen van wat zijn auteurs toekwam. Hij zou het naar zeggen van Bert Bakker jr. bijvoorbeeld onzin hebben gevonden om S. Dresden royalties te betalen, ‘want dat was een professor en die had al een heel mooi salaris. Maar Rodenko daarentegen of Achterberg, die schoof hij voortdurend geld toe. Nee, hij sjoemelde niet met de verkoopcijfers, maar verdomde vaak gewoon te betalen als iemand het vroeg. Dan zei hij: de boekhouder moet het nog uitrekenen, of: het is niet in huis’.Ga naar eind85 Marga Minco, de vrouw van Bert Voeten, die met Het bittere kruid (1957) een succesvolle titel in Bakkers fonds kreeg, schreef later eveneens met enige bitterheid: ‘Hoewel Bakker mijn uitgever was [...] verliep zijn relatie met Bert beter dan met mij. Vooral wanneer ik het honorarium ter sprake bracht, waarmee Bakker allesbehalve royaal was, ontstonden er irritaties’.Ga naar eind86 Of haar klacht terecht is, is echter de vraag. Tussen april 1957 en september 1965 werden er 80.000 exemplaren van haar boek gedrukt, waarvan Bakker er 74.500 verkocht. Als honorarium ontving ze f9.345, terwijl ze maar recht had op f9.268. Om de hoogte van het bedrag hoefde Bakker het niet te laten, want hij verdiende er heel wat meer aan dan Minco, dat staat buiten kijf. Kijken we bijvoorbeeld naar de zevende druk van 10.000 exemplaren uit 1964: daar werd door Bakker in totaal aan kosten f30.660 (inclusief het honorarium van Minco) geboekt en aan opbrengsten f54.297.Ga naar eind87
Literatuur nam gaandeweg een veel grotere plaats in het fonds in. Maar in 1968, een jaar voor Bakkers dood, is een van de pijlers van het fonds nog steeds theologie; ook de belangstelling voor de Tweede Wereldoorlog is opvallend. Er verschijnen ruim twintig uitgaven: van Achterberg En Jezus schreef in 't zand en een gezamenlijke herdruk van Ode aan Den Haag en Ballade van de gasfitter, Maatstaf-nummer; van Vestdijk de essaybundel Gallische facetten en diens gemankeerde dissertatie Het wezen van de angst; Poëzie is kinderspel, een bloemlezing uit het werk van Lucebert; Labirinteek, een essaybundel voor het merendeel over moderne poëzie door R. Cornets de Groot, die voor Bakker ook de bloemlezing uit het werk van Lucebert had gemaakt; Rode zon boven Borneo. West Borneo 1942 door C. van Heekeren, dat nog door twee delen zou worden gevolgd; Heet van de naald, een keuze uit de artikelen van Van Randwijk; in de geleerde Fakulteitenreeks Orfeus onder de stervelingen. Facetten van het moderne muziekbeleven door Jan van der Veen en Sprekend als nederlandist door K. Heeroma; de bundel Vuur door sneeuw door A. Roland Holst; het vertaalde, ongetwijfeld door Bert Bakker jr. ingebrachte Drugs. Medische, psychologische en sociologische feiten door Peter Laurie; Jan H. de Groots gedichtenbundel Signalen tegen de hemel; | |||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||
Bijbelse plaatsen. Wens en werkelijkheid door Marius Groeneveld; de derde druk van Wat gelooft de mensheid? Wezen en invloeden van de grote godsdiensten door Claas Jouco Bleeker; de vijfde druk van Annie Salomons' Herinneringen aan schrijvers die ik persoonlijk heb gekend; Divertimento van en over de violist Theo Olof; een herdruk van het vierde deel van Handboek kerkgeschiedenis door J.N. Bakhuizen van den Brink; en een herdruk van Brieven aan mijn kleinzoon van Abel Herzberg. Ook startte Bakker met zijn in 1966 bij de uitgeverij in dienst gekomen neef Bert Bakker jr. de reeks Toppunten, door hun geringe grootte bijzondere boekjes, met teksten van Minco, Hoornik, Charles, Van Randwijk, Nijhoff, Lucebert, Frans Coenen, Multatuli en S. Carmiggelt. Uitgeverijen kunnen niet voortbestaan als ze niet regelmatig nieuwe auteurs kunnen lanceren die ook op langere termijn aan het fonds bijdragen. Bakker scoorde wat dat betreft niet voortdurend even goed. Onderzoek naar prozadebuten in de periode 1961-65 laat zien dat in die jaren alleen Mischa de Vreede bij Bakker debuteert met Eindeloos. Een episode (1961). Deze auteur raakte Bakker echter snel kwijt aan concurrenten als De Bezige Bij en De Arbeiderspers.Ga naar eind88 | |||||||||||||
EpiloogHoe verhield het vakmanschap van Bakker zich nu tot die van gelijksoortige uitgevers als Van Oorschot en De Bezige Bij? De Bezige Bij was tijdens de oorlog begonnen als clandestiene uitgeverij, Van Oorschot was voor de oorlog al werkzaam geweest bij Stols en had tijdens de oorlog Em. Querido min of meer draaiende gehouden, maar begon onmiddellijk na de oorlog voor zich-zelf. Ook al was Bakker al voor de oorlog bij Daamen in dienst gekomen, de oorlog had zijn leven en zijn opvattingen zodanig omgewoeld dat hij na de oorlog in een soortgelijke positie verkeerde als Van Oorschot en Geert Lubberhuizen van De Bezige Bij. Van Oorschot was gepokt en gemazeld in de geest van het vooroorlogse tijdschrift Forum, dat kort gezegd de persoonlijkheid van de schrijver in de vorm van zijn schrijven terug wilde zien. Op zijn fondsprofiel heeft dit invloed gehad. Het fonds laat een mengeling zien van oudere en jongere auteurs. Van Oorschot verzamelde al meteen een aantal dichters om zich heen, die gezamenlijk zijn fonds een unieke toon verschaffen. Hetzelfde gold voor contemporain proza, waarbij hij controversiële auteurs als de door De Bezige Bij geweigerde Willem Frederik Hermans met bijvoorbeeld zijn De tranen der acacia's (1949) en Ik heb altijd gelijk (1951) niet schuwde. Van Oorschot slaagde erin een specifiek marktsegment te bedienen en creëerde een fonds met een geheel eigen stem. De verhouding tussen de verschillende onderdelen in zijn fonds, zoals contemporain werk versus werk van klassieke of in elk geval overleden auteurs, debutanten versus gevestigde auteurs, vertalingen, herkenbare series e.d. maakte dat hij fluctuaties in de publieke belangstelling kon opvangen. De Bezige Bij zette daar een vergelijkbare fondssamenstelling tegenover. De uitgeverij trok publieksauteurs als Willy Corsari, Johan Fabricius, Henriëtte van Eyk en Simon Vestdijk aan, maar ook vernieuwende auteurs als | |||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||
Bert Bakker, kort voor zijn dood
| |||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||
Bert Schierbeek, Jan G. Elburg, Ferdinand Langen, de van Stols overgekomen Ed. Hoornik en anderen. Ook verschenen er vertalingen in het fonds, vaak van boeken die de politieke strekking van De Bezige Bij verhelderden zoals Arthur Koestlers Nacht in den middag (1946) en Albert Camus' De vreemdeling (1949). Ondanks curieuze, waarschijnlijk louter door commerciële motieven ingegeven non-fictie boeken als Leonard de Vries' De jongens van de Hobby Club (1947) wist de Bij de indruk te wekken aan de bron te staan van velerlei vernieuwing.Ga naar eind89 De Bezige Bij startte in 1958 de Literaire Pocket-reeks, maar Bakker was vier jaar eerder al de succesvolle serie Ooievaar-pockets begonnen. Beide sloten daarmee zakelijk behendig aan bij de massaficatie van het lezerspubliek in de jaren vijftig. Ten opzichte van de Bij en Van Oorschot valt op dat Bakker weinig literaire vertalingen in zijn fonds opnam, maar daarentegen meer dan zijn concurrenten levenbeschouwelijke non-fictie. De markt voor dergelijke boeken was in de jaren na de oorlog groot, maar gaandeweg de jaren vijftig taande die belangstelling. De Bezige Bij en Geert van Oorschot gaven in de jaren vijftig al een opmaat voor de veranderingen in de jaren zestig. Onder meer door de invoering van het minimumjeugdloon begin jaren zestig ontstond een interessante markt van jongeren met belangstelling voor cultuur die ook geld hadden om boeken te kopen. Jan Cremer met zijn ‘onverbiddelijke’ bestseller Ik Jan Cremer en vele anderen hebben daarvan geprofiteerd. De bakens waren door Bakker niet tijdig verzet. Toch was hij handig in het combineren van verhalend proza en poëzie met andere literaire subgenres als essayistiek en toneel. Zijn niet-literaire fonds was echter omvangrijk en bleef gekenmerkt door aanzienlijk segment theologische en historische uitgaven. Dit soort ‘zware’ uitgaven raakten steeds verder uit de belangstelling van het lezende publiek. Privé paste Bakker bovendien zijn royale uitgavenpatroon niet aan de gewijzigde financiële situatie aan; de druk die dat op de financiën van de uitgeverij legde was groot. Bakker was in 1964 gescheiden van Victorine Hefting. Zij schetst in haar herinneringen een ontluisterend beeld van een liegende en bedriegende Bakker, die zich gedroeg als een kat in het nauw. Aan het einde van zijn leven was zijn schuld aan Hefting opgelopen tot f200.000 (vergelijkbaar met een bedrag van circa €361.000 nu).Ga naar eind90 Toen Bert Bakker jr., na de dood van Bakker op 1 januari 1970, directeur van Bert Bakker/Daamen werd, trof hij een bijna failliete boedel aan, met zo'n beetje slechts één ‘levende’ auteur: Marga Minco. De uitgeverij was inmiddels in handen van de Stichting Bert Bakker gekomen. Kennelijk werd er om de financiële nood te lenigen ook aan een (gedeeltelijke) verkoop gedacht. De uitgever Johan Polak was in 1962 met Rob van Gennep een uitgeverij begonnen, maar in 1969 waren zij uit elkaar gegaan. Polak startte toen alleen Athenaeum-Polak & Van Lennep en Gennep ging onder eigen naam door. Blijkbaar toonde Polak in deze periode interesse om een deelneming te verkrijgen in Bert Bakker/Daamen. Op 22 juli 1969 meldde de Nijmeegse advocaat D.J. Kroeskamp aan zijn zwager Bakker Johan Polak te hebben geschreven dat hij goede nota had genomen van Bakkers (niet getraceerde) brief van 15 juli aan Polak; als opmerking voegt Kroeskamp toe: ‘[...] ik neem aan dat bedoelde f50.000, - zo spoedig mogelijk naar de n.v. zullen | |||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||
worden overgemaakt.Ga naar eind91 Is er al een besteding aan dit bedrag gegeven? Het lijkt mij een kwestie van taktiek welke crediteuren en tot welke bedragen zij worden betaald, maar in ieder geval moet er voor gewaakt worden dat degene die momenteel het hardste schreeuwt het meeste binnensleept’. Dat geeft de situatie bij Bert Bakker/Daamen wel zo'n beetje weer.
Bakker wordt met De Bezige Bij en Van Oorschot gezien als een van de belangrijke vernieuwers van het naoorlogse boekenvak die een blijvende invloed hebben uitgeoefend op het uitgeversvak. Zij hebben ‘de literaire uitgeverij weten te brengen buiten de sfeer van liefhebberij en mecenaat’ en hebben ‘de basis gelegd voor zowel de redactionele organisatievorm als de commerciële aanpak van het literaire uitgeversbedrijf, en voor de zakelijke relatie met literaire auteurs.’Ga naar eind92 Met recht memoreerde Geert van Oorschot in zijn in memoriam dat Bakker tegen hem placht te zeggen als er weer een boek was verschenen waaraan hij zijn ziel en zaligheid had verpand: ‘Wat zou er zonder ons van de Nederlandse literatuur terecht gekomen zijn’.Ga naar eind93 | |||||||||||||
BronnenGeciteerde documenten maken, tenzij anders vermeld, deel uit van de collectie van het Letterkundig Museum. Dit artikel is verder mede gebaseerd op de volgende gedrukte bronnen:
| |||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||
Dit artikel sluit aan bij onze bijdrage ‘Het uitgeefklimaat in de jaren veertig en het ontstaan van De Bezige Bij’ in: Daan Cartens e.a. (red.), Hoger honing. Go jaar De Bezige Bij. Letterkundig Museum, Den Haag / De Bezige Bij, Amsterdam 2004, p. 60-81. |
|