ZL. Jaargang 5
(2005-2006)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maurice Roelants, vasthoudend uitgever van Richard Minne
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Richard Minne, X en Maurice Roelants [AMVC-Letterenhuis]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mariëtte en Lily van de Woestijne, Maurice en Madeleine Roelants, Karel van de Woestijne en schoonmoeder, 1922 [AMVC-Letterenhuis]
met activistische sympathieën, zijn boekhandel/uitgeverij op. Hij zou in het fonds van zijn uitgeverij werk van bewonderde oud- Van Nu en Straksers en van jonge activistische én bevriende schrijvers ambiëren.
De bewaard gebleven correspondentie tussen Roelants en Lode Baekelmans uit 1917, die voornamelijk handelt over de uitgave van Baekelmans' Vacantiekrabbels (1917) in de Beiaardserie van De Nieuwe Boekhandel, levert enkele gegevens op over Roelants' ambities met zijn boekhandel/uitgeverij.Ga naar eind3 Zoals Karel Leroux later getuigde was Roelants' onderneming de ‘eerste zuiver litteraire boekhandel in de hoofdstad, hoe bescheiden ook zijn middelen’.Ga naar eind4 De Nieuwe Boekhandel - eerst een kleinschalige boekhandel ‘zonder uithangbord’ en na het eerste succes een bescheiden uitgeverij - besteedde drukwerk uit aan verschillende drukkerijen in (de omgeving van) Gent, zoals Drukkerij Plantyn.Ga naar eind5 De oorlogsomstandigheden zorgden er echter voor dat er veel mis ging. Roelants schreef aan Baekelmans: ‘Het spijt mij werkelijk ten zeerste u nog geen voldoening te hebben kunnen geven. Meen niet dat het mij ontbreekt aan kopij: ik zou immers al lang uw stuk gedrukt hebben. Maar het postverkeer tusschen Gent en Brussel liet me tot nu alleen toe [Felix] Timmermans te eindigen en [Herman] Teirlinck te beginnen. Daarna komt [Karel] Van de Woestijne’. Bijna drie maanden later, toen er maar weinig beterschap te melden viel, meldde Roelants aan Baekelmans: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men is inderdaad aan uw Vacantiekrabbels begonnen. Maar nieuwe moeilijkheden zijn al weer te overwinnen: het papier is grootendeels aangeslagen voor de Gentsche universiteit en nu sta ik voor dit dilemma: ofwel een onooglijk papier nemen, ofwel een overdreven hoogen prijs betalen. In de twee gevallen is de tegenwoordige verkoopprijs te behouden. En veel speling blijft er al niet! [...] Eenerzijds gaat de zaak uitstekend goed, anderzijds gaat zij uitnemend slecht. Ik stel al het mogelijke in 't werk om de moeilijkheden te overwinnen. Op 24 augustus 1918 maakte Roelants, ondanks alle praktische problemen, voor het eerst melding van de traditionalistisch, neoclassicistisch ingestelde jongere auteurs in de traditie van Van Nu en Straks zoals Richard Minne en Raymond Herreman, van wie hij een boek wilde uitgeven: Vacantiekrabbels gaat door, zoodra de kwestie van papier opgelost is, gezamenlijk met een paar andere nummers. Aan 't uwe was men reeds begonnen - Mocht ik moeilijkheden hebben om de zaak eervol in orde te brengen, dan zou ik onderzoeken of ik uw Vacantiekrabbels niet buiten de Beiaardserie kan uitgeven. Dat zou voor prijs en vorm meer elasticiteit geven en dat gaat tegenwoordig veruit het gemakkelijkst maar, - wonderlijk!, - als de uitgave niet groot is. Ik doe dat overigens voor een paar bundels van jongeren Minne, Herreman en een boek van mij. Roelants was genoodzaakt de plannen op te bergen: Ik zou graag de serie voort uitgeven, maar voorloopig valt er nog niet aan te denken. Te Gent zijn bij Plantijn, waar ik uw stuk te drukken gaf, de zegels gelegd en bevindt zich de bestuurder in hechtenis om activistische redenen. Over gedrukte boeken van mijzelf kan ik zelfs niet beschikken. Ik kan mij dus niet in het minst verplichten zoolang de gemoederen niet meer of min gestild zijn. Dat is treurig, nietwaar, maar wat wilt ge? Uitgeverij De Nieuwe Boekhandel drukte vermoedelijk in augustus 1918 een prospectus. Precies in die maand is trouwens de laatste uitgave van Roelants' eenmansuitgeverij gerealiseerd: De kom der loutering van Roelants zelf, gedrukt door Plantyn, met houtsneden, omslag en lay-out van Jozef Cantré. Naast afzonderlijke uitgaven met poëzie van de inmiddels helemaal vergeten Lucien de Coster (In gouden zonnelicht, 1915) en Leroux (Van het beginsel des levens, 1917) was in december 1917 ook De driedubbele verrassing van Roelants uitgegeven. Eros (1914) van Ray Vere (pseudoniem van Raymond Herreman) en Maurice Minne (pseudoniem van Maurice Roelants) en Verwachtingen (1916) van dezelfden, waren al eerder verschenen, respectievelijk bij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Drukkerij Plantyn te Gent en P. de Troyer in Koekelberg, maar stonden ook vermeld onder de ‘verschenen werken’ van De Nieuwe Boekhandel. Het restant van de oplage werd op die manier aangeboden. Het opkopen van restoplagen en het plaatsen van bestellingen bij andere boekhandels waren de strategieën die Roelants gebruikte voor zijn oorspronkelijke boekhandel. De jonge ondernemer speelde handig in op de wensen van kooplustige en leesgierige welgestelden in de hoofdstad. Zo getuigt Leroux dat Roelants vijftig exemplaren van Herman Teirlincks Johan Doxa. Vier herinneringen aan brabantschen gothieker (1917) en evenveel exemplaren van Goddelijke verbeeldingen (1918) van Karel van de Woestijne van de oorspronkelijke uitgevers, respectievelijk Fonteine-Uitgaven te Gent en W.P. van Stockum te 's-Gravenhage/De Nederlandsche Boekhandel te Antwerpen, had overgenomen.Ga naar eind6 Door de vlotte verkoop van die boeken kon Roelants zich toeleggen op het uitgeven van boeken.
De oprichting van een reeks stelde Roelants in staat zijn contacten met Vlaamse boekhandels te verstevigen. De Beiaard-serie zorgde er ook voor dat met andere uitgeverijen ‘een ruilhandel’ kon worden gedreven. Door toedoen van Roelants' latere zwager en mentor Karel van de Woestijne werkte De Nieuwe Boekhandel voor de reeks van meet af aan samen met C.A.J. van Dishoeck in Bussum.Ga naar eind7 In de reeks van De Nieuwe Boekhandel is, naast werk van F.V. Toussaint van Boelaere (Petrusken's einde. Een spel van luttel gebeuren, 1917) en Felix Timmermans (De zeer schoone uren van juffrouw Symforosa, begijntjen, 1918), een essay van Isidoor van Beugem (pseudoniem van Isidoor Verdoodt) over de Gentse dichter en activist Richard de Cneudt gepubliceerd (Richard de Cneudt en zijn dichtwerk, 1914). Volgens de prospectus waren ook teksten van de door Roelants zeer geadoreerde Herman Teirlinck (Het Hof van Cleef) en Karel van de Woestijne (De dag der schoonheid) ter perse. Het is niet denkbeeldig dat de ongerealiseerde uitgave van Van de Woestijne een anthologiebundel uit Verzen (1905) en De gulden schaduw (1910) betrof, want Van de Woestijne schreef op 15 februari 1917 aan Van Dishoeck: Eene jonge Vlaamsche uitgeversfirma met durf en draagkracht wil o.a. een bloemlezing uitgeven - éen 10tal vel druks maar - van mijne gedichten uit ‘Verzen’ en ‘De Gulden Schaduw’. Zij verzoekt mij U daaromtrent te schrijven en toelating te vragen. De uitgave zou goedkoop zijn, voor verspreiding vatbaar, en is, meen ik, juist op dit oogenblik gewenscht: er wordt thans meer gelezen dan in gewonen tijd, zelfs verzen, en zelfs mijne verzen. Zoo'n boekje zou een soort inleiding kunnen zijn tot de volledige uitgaven, de uwe. Er bij verliezen zoudt gij dus zeker niet, - althans naar mijne opvatting. Ik zou trouwens in het voorwoordje dat men mij vraagt wijzen en drukken op de bundels waaruit geput is, met vermelding, natuurlijk, van uw naam als uitgever. Mij lacht het plan toe. Er ontbreekt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alleen nog Uwe instemming. Kunt of wilt gij die geven? Ik zou U voor een spoedig antwoordje, waar ik durf op aandringen, dankbaar zijn. Gij kunt schrijven langs den weg der drukproeven: dat gaat vlug en zeker. Ik hoop dan ook, u over enkele dagen te lezen.Ga naar eind8 Dat De dag der schoonheid niet verscheen, is niet alleen te wijten aan papierschaarste of oorlogsomstandigheden. Mogelijk heeft ook de verstoorde relatie tussen dichter en uitgever hiertoe bijgedragen. Op het ogenblik dat De bestendige aanwezigheid bij Van Dishoeck ter perse was, liet Van de Woestijne in november 1918 bij Van Stockum en De Nederlandsche Boekhandel Goddelijke verbeeldingen verschijnen. Dat leidde tot wrijvingen.Ga naar eind9 Ook dit kan een reden zijn waarom de Nederlandse uitgever weinig fiducie had in een uitgave van zijn auteur in het fonds van een Vlaamse uitgeverij, zelfs al was er een samenwerkingsverband. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na de dood van Roelants getuigde De Boekuil (een pseudoniem van Herreman) over Roelants' bibliofiele drukkersactiviteiten: Roelants werd onderwijzer te Gent, maar toen hij naar Brussel was uitgeweken, werd hij daar spoedig drukker, niet zozeer als handelsman, maar vooral omdat hij van het boek hield. Hij drukte er eigen werk. Voor mij ligt het kleine boekje ‘De driedubbele verrassing’, op japans. Het zijn de korte verhalen, ‘De late missie’, ‘De lach’ en ‘De stille verbranding’. De colophon zegt o.m. ‘Albert Daenens sneed de platen en de band-versiering in perelaarhout terwijl de schrijver leerde om dit te zetten de edele drukkunst...’. Roelants wilde alles schoon doen. Dit was 1917 en Roelants was toen 21-22 jaar. Hij drukte inderdaad zelf, en hij had voor zijn uitgaven een firmanaam gekozen: ‘De Nieuwe Boekhandel’. Een tweede uitgave van de N.B. was Roelants' eerste grote verzenbundel ‘De kom der loutering’. Het is een prachtige editie van 1918, met zeer mooie houtsneden van Jozef Cantré, opgedragen aan Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck. In de Nieuwe Boekhandel richtte Roelants ook nog de Beiaardserie op een reeks verhalen [...].Ga naar eind10Ga naar eind11 Roelants kan, niettegenstaande dat lovende ‘in memoriam’, niet worden vrijgepleit van jeugdige profileringsdrang en van een zeker literair opportunisme als uitgever van gevestigde auteurs, teneinde zich een weg als jong aanstormend schrijftalent te banen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het plan voor Den zoeten invalOnderaan de enige overgeleverde aanbiedingsfolder van De Nieuwe Boekhandel wordt melding gemaakt van Den zoeten inval van Richard Minne met houtsneden van Jozef Cantré. Minne kende Cantré uit de studentenjaren aan de vernederlandste Gentse universiteit (1916-1918) en uit de redactie van Regenboog. Cantré tekende voor dit Gentse periodiek initialen en maakte enkele houtsneden. Hij was, op grond van de schetsen op de overgeleverde proeven van Minnes gedichten, ook betrokken bij de totstandkoming van het tweede nummer (juli 1918). Het plan om Minnes gedichten te bundelen dateert uit de Regenboog-periode. De Nieuwe Boekhandel fungeerde overigens als distributiekanaal voor het tijdschrift. Het is onduidelijk welke gedichten Roelants wilde uitgeven. Waarschijnlijk was dit de eerste ontwerpbundel uit oktober/november 1917, maar mogelijk ook de tweede ontwerpbundel die in twee verschillende stadia van november 1917 tot januari 1919 is tot stand gekomen. Ik presenteer hier de reconstructie van de eerste ontwerpbundel.Ga naar eind12 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De genese van de eerste ontwerpbundel van Den zoeten invalOver het ontstaan en de samenstelling van het vroegste ontwerp van Minnes dichtbundel zijn weinig gegevens bekend. Vermoedelijk kort na oktober 1917 en vóór 25 november 1917 stelde de schrijver de eerste ontwerpbundel van Den zoeten inval samen. Die terminus post quem is vastgesteld op grond van een inhoudelijke analyse. Vooral de reeks ‘De viering van het oosten’ leverde enkele aanknopingspunten op. De reeks omvat de gedichten [41] ‘De viering van het oosten I’,Ga naar eind13 [42] ‘De viering van het oosten II’ en [43] ‘De viering van het oosten III’ en is opgenomen in de zevende en laatste afdeling ‘Het weelderig geloof’. Van het tweede en derde gedicht is een vroegere versie overgeleverd. Het tweede gedicht kreeg aanvankelijk als titel ‘1917’ en bezingt de oktoberrevolutie in Rusland. De referentie aan die historische gebeurtenis levert een nog vrij globale datering op. In dezelfde afdeling nam Minne het gedicht [119] ‘Aan een krantje’ op, met als oorspronkelijke titel: ‘Aan “Roode Jeugd”’. De titel verwijst naar het spreekorgaan van de Socialistische Jonge Wacht (afdeling Gent) en de dissidente Vredesgroep der Socialistische Partij die in augustus 1917 is opgericht. Minne was niet alleen lid van de antimilitaristische en marxistische SJW, hij behoorde ook tot de redactie van Roode Jeugd.Ga naar eind14 Daarnaast is er nog de reeks ‘Liedjes aan den wandelaar’, in de eerste ontwerpbundel opgenomen als afzonderlijke afdeling (de afdelingstitel op het later toegevoegde ongelinieerde schutblad luidt: ‘De liedjes aan den wandelaar’), waaruit drie gedichten zijn overgeleverd: [83] ‘Liedjes aan den wandelaar I’, [84] ‘Liedjes aan den wandelaar II’ en [85] ‘Liedjes aan den wandelaar III’. Het gedicht op pagina's 73 en 74 van het overgeleverde netafschrift - de versie van dat gedicht is niet overgeleverd, de pagina's ontbreken in de documentaire bron - is gezien het aantal versregels van de vroegst bewaarde versie, de duc- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tus van de overige gedichten in de bundel en de interlinie waar Minne in de nethandschriften op ruitjespapier gebruik van maakte, waarschijnlijk [84] ‘Liedjes aan den wandelaar IV’. De variantenstudie leverde materiaal op teneinde de genese van de versies in de vroegste ontwerpbundel te dateren voor de publicatie van de gedichten in het tijdschrift Regenboog (1 maart 1918). De kopij voor de eerste aflevering van Regenboog is ten vroegste zomer, ten laatste najaar 1917 ingestuurd, aangezien het manuscriptexemplaar op 25 november 1917 aan Hugo Verriest is overhandigd.Ga naar eind15 Op die manier kon een terminus ante quem worden bepaald voor de genese van dit ontwerp van Den zoeten inval’.
Raymond Herreman, die later samen met Roelants als uitgever van Minnes dichtbundel zou optreden, schreef op de bladen met gedichten allerlei schoolmeesterachtige opmerkingen in zwarte inkt. Het eerste contact tussen Minne en Herreman is ontstaan tijdens de Eerste Wereldoorlog. Het is waarschijnlijk dat Minne de ontwerpbundel in 1918 eerst aan Roelants bezorgde, die op zijn beurt Herreman het nethandschrift voorlegde. Wanneer de bundel precies is ontstaan, waarom de bundel niet is gepubliceerd, wanneer en op welke wijze Roelants de bundel ontving, wanneer Roelants de bundel doorgaf aan Herreman en wanneer Herreman zijn opmerkingen op de documentaire bron noteerde, blijven biografisch interessante vragen waar de variantenstudie geen sluitend antwoord op heeft gegeven.
In de nalatenschap van Richard Minne worden twee blaadjes bewaard met titels en reekstitels die samen de aanzet lijken te vormen voor de compositie van een bundel. Op grond van de documentaire bronbeschrijving kunnen we het eerste blaadje dateren vóór oktober 1917. Het tweede blaadje bevat enkele titels die voor het eerst opduiken in de derde ontwerpbundel, die ontstaan is na januari 1919. Het vroegst te dateren blaadje ruitjespapier, uit een schrift gescheurd (met afgeronde buitenhoeken), formaat: 22,2 × 14,3 cm, is aan beide zijden beschreven. Het bundelontwerp is geschreven op de versozijde van de bron met het ongepubliceerde gedicht [114 MI] ‘Zacht en ver-weesd zijn donkre zuiderknapen’. De volgende (reeks)titels zijn in grijs potlood door Minne genoteerd; de cijfers tussen rechte haken heb ik voor de duidelijkheid toegevoegd:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de eerste ontwerpbundel komen de reeksen [3] + [4], [5], [6] en [7] in een licht gewijzigde vorm als afdelingstitels voor: [3] + [4]: ‘Medaillons en balladen’ (= afdeling 5), [5]: ‘Hymnen uit den tuin en de stille kamer’ (= afdeling 3), [6]: ‘De liedjes aan den wandelaar’ (= afdeling 6) en [7]: ‘Het alpenjaar’ (= afdeling 4). In vergelijking met de titels op het blaadje zijn in de vroegste ontwerpbundel drie afdelingen toegevoegd. Beide reekstitels die op het blaadje staan vermeld, zijn later in afzonderlijke afdelingen geordend (op het ogenblik dat Minne dit eerste ontwerpje genereerde, waren die drie afdelingen waarschijnlijk nog niet klaar; de titels zijn wellicht ook later ontstaan): [1] ‘De viering van het oosten’ is een reekstitel die is ondergebracht in de slotafdeling ‘Het weelderig geloof (= afdeling 7) en [2] ‘In den vereischten liefde-toon’ is geweerd uit de oudste ontwerpbundel. De volgende gedichten maakten deel uit van die laatste reeks, die ik op grond van de materiële beschrijving van de bronnen kon reconstrueren: [45] ‘Drie zeer mistroostige liedjes uit de jeugd opgeschreven I’, [46] ‘Drie zeer mistroostige liedjes uit de jeugd opgeschreven III’ en [114] ‘Zacht en ver-weesd zijn donkre zuiderknapen.’. Die drie gedichten zijn in de ontwerpbundel ondergebracht in ‘De kleine ervaring’ (= afdeling 1). Het blaadje representeert m.a.w. een voorlopige samenstelling van een bundel. Mogelijk heeft Roelants dat ontwerp onder ogen gekregen op het moment dat hij Minne heeft gesproken over de uitgave van ‘Den zoeten inval’ in zijn Beiaardserie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De samenstelling van de eerste ontwerpbundelVermoedelijk in oktober/november 1917 heeft Minne de poëzieproductie van de afgelopen 22 maanden, sinds de eerste publicatie in het socialistische letterkundig weekblad Zondagsblad op 2 januari 1916, geordend in zeven afdelingen. Hieronder volgt een beschrijving van de samenstelling van de eerste ontwerpbundel.Ga naar eind16 De bundel bevat geen inhoudsopgave en is als volgt samengesteld:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stijn Streuvels en Maurice Roelants [AMVC-Letterenhuis]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De tweede ontwerpbundel bouwde hierop voort, met wijzigingen in reeksen, herordeningen van reeksen, nieuwe gedichten enzovoort.Ga naar eind22 Slechts negen gedichten uit de eerste ontwerpbundel hebben uiteindelijk in een min of meer gewijzigde versie de definitieve druk (de zogeheten editio princeps) van mei 1927 gehaald.Ga naar eind23 Enkele gedichten heeft Minne later nog grondig bewerkt en in een vergaand afwijkende vorm een plaats gegeven in In den zoeten inval.Ga naar eind24 Door het ontbreken van brieven uit deze periode zijn weinig gegevens bekend over het plan Minnes ‘Den Zoeten Inval’ in 1918 te laten verschijnen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Minnes voorstel uit te geven bij de Nederlandse uitgever C.A.J. van Dishoeck (september 1919)Minne schreef op 11 september 1919 aan Roelants: ‘Wat mijn “Zoeten Inval” betreft, ik hoop te lukken bij Van Dishoeck voor de uitgave. Kent gij het adres van Karel V.d. Woestijne? Een woordje van u ware mij zeer aangenaam. Hartelijk’. Dit is de enige melding in Minnes correspondentie van het plan om Den zoeten inval door de Nederlandse uitgever C.A.J. van Dishoeck te laten verzorgen. Al vóór 1900 liet Van Dishoeck zijn belangstelling voor de Vlaamse literatuur blijken. Vlaamse schrijvers als Cyriel Buysse, Stijn Streuvels en Karel van de Woestijne publiceerden in zijn fonds. In het tijdschrift De Arbeid, dat door Van Dishoeck van 1898 tot 1902 is uitgegeven, publiceerden jonge Vlaamse auteurs als Lode Baekelmans, Ary Delen, Victor de Meyere en Herman Teirlinck. Van Dishoeck was ook de uitgever van Vlaanderen (1903-1907), de opvolger van Van Nu en Straks. Van de Woestijne publiceerde gedurende circa vijftien jaar (1904-1919) vrijwel uitsluitend in het fonds van Van Dishoeck.Ga naar eind25 De correspondentie tussen de Nederlandse uitgever en Karel van de Woestijne (18 maart 1903-21 mei 1929) vertoont in de loop van 1919 een cesuur: uit de periode 1920-1927 zijn nagenoeg geen brieven bewaard gebleven.Ga naar eind26 We kunnen dan ook niet achterhalen of Roelants, zwager van Van de Woestijne, het contact heeft gelegd. Ook in het Van Dishoeck-archief (Letterkundig Museum) is geen verwijzing naar Minnes voorstel terug te vinden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Plannen voor een 't Fonteintje-fonds (najaar 1923)In mei 1923 ontstond in de boezem van de redactie van 't Fonteintje het plan om een fonds op te richten dat gelieerd zou zijn aan het tijdschrift. Raymond Herreman hoorde tot de initiatiefnemers, en wellicht ook Maurice Roelants. Op het eind van de tweede jaargang, in elk geval nog voor november, maakten de redacteurs plannen voor een derde jaargang. De periodiciteit van het blad zou worden verhoogd (van een drie- naar een tweemaandelijkse publicatie), het aantal pagina's zou worden verdubbeld (van 32 pagina's naar 64 pagina's) en naast het tijdschrift zou er een boekenreeks worden gecreëerd. Minne werd ten laatste voorjaar 1923 ingelicht over die ambities. Hij schreef aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor La Frondaie in Zwijnaarde. Staande v.l.n.r. Paul van de Woestijne, Mariëtte van Hende, Nora de Bom, Madeleine van Hende en Maurice Roelants. Zittend: Karel van de Woestijne, Cyriel Buysse, Joris Eekhout, Lily van de Woestijne en Emmanuel de Bom [AMVC-Letterenhuis]
Herreman: ‘De gedachte van bundeltjes uit te geven verheugt me zeer. Of ik echter genoeg kopij heb om zulk, zelfs een zeer minuskuul dingetje, te vullen, is een andere historie. Enfin Zondag a.s. oneindig meer daarover’.Ga naar eind27 Blijkbaar hadden Herreman en/of Roelants Minne al gevraagd naar kopij voor een bundel in de reeks. In de zomer van 1923 werd Minne nogmaals gevraagd naar kopij: Weeral vraag naar kopij? Wat zijt ge veeleischend! Ik heb hier te Bachte [Maria-Leerne] niets voor 't oogenblik, en 't zal nog wel eenige weken duren vooraleer ik naar Gent ga, (waar ik helaas niet veel meer bezit). Ik deed in de laatste maanden meer dan ik kon en mocht. Gun me een tijdje rust. Wat mijn ‘Verzamelde Werken’ betreft, ik meen dat de zaak nog niet in 't vuur ligt. We zouden overigens nog eens ernstig over het uitgeven van afzonderlijke bundeltjes moeten praten, en nauwkeurig nagaan hoever we daarbij ons broek kunnen scheuren. (Intusschen hartelijk dank voor uw inzicht mijn ‘Verzamelde werken’ met een voorwoord op te luisteren). Het is niet duidelijk wat Minne met de ‘Verzamelde Werken’ bedoelde. Hij verwees niet naar de samenstelling van de derde ontwerpbundel (stadium 2), waar hij op dat ogenblik echter nog maar weinig affiniteit mee had. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waarschijnlijk wees hij op de gedichten die hij tot dan in Regenboog (in totaal: 3) en in 't Fonteintje had gepubliceerd (in totaal: 22) en de gedichten die hij op dat moment klaar had of die nog in wording waren. In elk geval trachtte Minne een uitgave in 't Fonteintje-fonds uit te stellen en hij milderde op sceptische toon de ambities die de drie andere redactieleden bij de aanvang van de derde jaargang koesterden en die ze wilden uitdrukken in een manifest: ‘Wat het uitgeven van boeken betreft meen ik dat daar nog geen haast bij is. We kunnen er ons bij bepalen meen ik, de mogelijkheid in uitzicht te stellen’.Ga naar eind28 Minne ging op die kwestie door in een brief aan Roelants: Met het Fonteintje-fonds ben ik natuurlijk ingenomen. De zaak verdient echter grondiger bespreking, alhoewel ik er niets tegen heb dat ze in 't manifest in uitzicht worde gesteld. Wij kunnen, meen ik, slechts aan de zaak beginnen als we de beste beschikking hebben over een serie van
Richard Minne [AMVC-Letterenhuis]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3-4 werken. Ik voor mijn part heb slechts de gedichten die reeds in 't F. verschenen, hetgeen double emploi zou maken. [...] 'k vertrouw en doe mijn best. In november/december 1923 nam het plan om Minnes poëziebundel Den zoeten inval uit te geven concreter vorm aan. Eind december kwam 't Fonteintje-fonds niet meer ter sprake in de brieven. Een laatste vermelding staat in de volgende brief van Karel Leroux aan Minne:
De ‘zwierige titelplaat’ van Jan van Krimpen
[...] uit uw verzenoogst een schoonen bundel lezen: dat is 't Richard wat gij vernemen moest met dezen, daarom Richard verzamel wat gij hebt geschreven in verzen zelfs waar rijm en rhythme achterwege bleven, kus, keur en werk wat nog uw gunst geniet, maar wat gij minder vindt, onthou 't uw vrienden niet. Stuur alles onverwijld naar Brussel of naar Laken, 't zal van 't Fonteintjesfonds numero éen uitmaken. [...] P.S. Maurice die dit epistel zag, zei dat het zoo vertrekken mag. Maurice Roelants zou ook later nog pogingen ondernemen om Minnes debuutbundel te laten verschijnen. In 1923 zou In den zoeten inval eerst in de reeks Palladium van Jan van Krimpen worden uitgegeven en nadat ook dat plan was mislukt, heeft Roelants samen met Herreman - en na een mislukte druk die door Pieter Céoen was verzorgd (december 1926) - op initiatief van Herreman, de bundel dan maar zelf gezet, gedrukt en uitgegeven.Ga naar eind29 Over die bemoeienis van de eertijdse drukker Maurice Roelants getuigde Herreman in het eerder geciteerde in memoriam voor Roelants: Als drukker moet ik Roelants nog in een andere omstandigheid herdenken. Ik had ook eens voor uitgever willen spelen, en ik verknoeide op de treurigste manier de uitgave van Richard Minne's verzenbundel ‘In den zoeten inval’. Het onooglijk boekje kon niet eens in de handel komen, en Roelants snelde mij ter hulp: het werd de prachtige editie van 1927 met een eigenhandig portret van Minne en een zwierige titelplaat van Jan van Krimpen. Verder ontwierp Roelants de uitgave van ‘'t Fonteintje’ en drukte verscheidene nummers van dit tijdschriftje...Ga naar eind30 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bronnen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maurice Roelants, F.V. Toussaint van Boelaere, Maurits Liesenborghs en Theo Bogaerts aan de Ourthe in La Roche [AMVC-Letterenhuis]
Met dank aan Kris Landuyt, Paul Roelants en Paul van den Abbeel. |
|