ZL. Jaargang 5
(2005-2006)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |
V.l.n.r. J. Greshoff, Menno ter Braak en Arthur van Schendel, Sestri Levante, circa 1935 [Letterkundig Museum]
| |
[pagina 47]
| |
Stipt neutraal
| |
OprichtingIn de jaren twintig en dertig kende Brussel een omvangrijke Nederlandse gemeenschap. De Belgische hoofdstad was erg in trek omdat het leven er stukken goedkoper was. De gulden was zogezegd in België een daalder waard. Onder de Brusselse Nederlanders waren veel vertegenwoordigers van Nederlandse bedrijven en oud-Indiëgangers. De belangrijkste ontmoetingsplek was de in 1906 opgerichte Hollandsche Club. Hier liggen ook de wortels van Het Hollandsche Weekblad.Ga naar eind2 Dichter, journalist en criticus Jan Greshoff verhuisde in 1927 naar Brussel. Hij zou er twaalf jaar blijven en beleefde er zijn productiefste periode. In zijn memoires beschrijft Greshoff zijn Brusselse tijd: ‘Ik was van mijn prille jeugd | |
[pagina 48]
| |
voor België voorbestemd. De Brusselse atmosfeer was als het ware voor mij geschapen; ik dartelde er rond als een vis in het water. Ik sleet er genotvolle, leerrijke jaren. Zij die de Belgische hoofdstad een klein Parijs noemden, bewezen daarmee dat zij Parijs niet kenden en Brussel in het geheel niet’.Ga naar eind3 Greshoff was geen vaste bezoeker van de Hollandsche Club. Hij hield niet van de bekrompen burgerlijke sfeer die daar volgens hem heerste.Ga naar eind4 Ondanks het feit dat hij zich niet mengde onder de clubleden, was Greshoff voor hen een bekende Nederlander. Hij was onder meer kunstcorrespondent voor het landelijke dagblad Het Vaderland en trad vaak op als recensent voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant (NRC); kranten die de Nederlanders ook in Brussel lazen. De gefortuneerde metaalhandelaar en kunstmecenas Bob Nijkerk introduceerde Greshoff bij Het Hollandsche Weekblad, dat in de begintijd feitelijk het huisorgaan was van de Hollandsche Club. Nijkerk en Greshoff kenden elkaar via een gezamenlijke kennis: uitgever Sander Stols. Stols onderhield sinds begin jaren twintig een uitgebreide briefwisseling met Greshoff.Ga naar eind5 In Brussel werden de penvrienden buren. Greshoff woonde op de Auguste Reyerslaan 130, Stols woonde drie deuren verder, op nummer 124. Bob Nijkerk, een verwoed verzamelaar van bibliofiele uitgaven, woonde in dezelfde buurt in Schaarbeek. Nijkerk en Greshoff werden goede vrienden.Ga naar eind6 In de eerste twee jaargangen had Het Hollandsche Weekblad een duidelijke redactieformule: het informeren van de Nederlandse gemeenschap in België over andere belangwekkende Nederlanders in Vlaanderen en het brengen van actualiteiten uit Nederland.Ga naar eind7 Founding father van Het Hollandsche Weekblad was Simon Aldewereld, een joodse uitgever uit Nederland en een van de stamgasten van de Hollandsche Club. Het was Aldewereld die maandenlang onderhandelde met de Amsterdamse uitgeverij Calff en Meischke over het kopen van de rechten van het verenigingsblad, dat toen nog als ondertitel had: ‘Onder meer bevattende de | |
[pagina 49]
| |
V.r.n.l. de tekenaar Marcel Stobbaerts, J. Greshoff, L. Bonnet en twee onbekenden in de Taverne du Passage, Brussel, circa 1933 [Letterkundig Museum]
Officieele Mededeelingen en Berichten van de Bond van Nederlandsche Vereenigingen en Lichamen in België’. Aldewereld had ambitieuze plannen met het weekblad. In het najaar van 1934 was het zover; Calff en Meischke gingen na lang touwtrekken akkoord met een betaling in termijnen en Aldewereld was eindelijk directeur van Het Hollandsche Weekblad. Veel geld had Aldewereld niet in kas en om het zieltogende blaadje van de ondergang te redden vroeg hij Bob Nijkerk om hulp. Via hem kwam Aldewereld in contact met Greshoff en polste hem voor het hoofdredacteurschap.Ga naar eind8 Hoewel het weekblad na het aantreden van Greshoff in snel tempo veranderde, bleef één oprichtingsbeginsel overeind. Vanaf het eerste tot en met het laatste nummer betrachtte het blad ‘volstrekte neutraliteit’. Het Hollandsche Weekblad koos geen positie in de verzuilde Nederlandse samenleving. Het vertegenwoordigde geen politieke partij of religie; het was een blad voor alle Nederlanders in het buitenland.
Het eerste nummer verscheen op 7 januari 1933 en is volgeschreven door twee redacteuren: de onbekende Anita Lotsy en J. Schaap, voormalig hoofdredacteur van De Javabode. De redactionele inleiding omschrijft de doelstelling in de volgende bewoordingen: ‘Mogen wij ons even voorstellen: Het Hollandsch Weekblad voor België, een nieuwe vriend in den intiemen kring van Uw huisgezin, want het is onze bedoeling, regelmatig bij U aan huis te komen en in het zachte licht der schemerlampen eens per week een gezelligen avond bij U door te brengen’. Het gezelligheidsblaadje omvatte aanvankelijk ongeveer veertien pagina's van een ruim A4-formaat. Behalve mededelingen en nieuwsberichten was er ook ruimte voor een aantal foto's. Het Koninklijk Huis was een veelbesproken onderwerp, er bestond veel ontzag voor de monarchie. Bovendien symboli- | |
[pagina 50]
| |
Cornelis Veth, Wat gaat hij nu weer uithalen, 1935, aquarel. J. Greshoff omringd door Dirk Coster, Jan Engelman, E. du Perron, A. van Duinkerken, Arthur van Schendel, M. Nijhoff, A. Roland Holst, A. den Doolaard, J.W.F. Werumeus Buning en Menno ter Braak [Collectie Letterkundig Museum]
seerde koningin Wilhelmina, vooral voor Nederlanders in het buitenland, de eenheid van het vaderland. Artikelen over het Koninklijk Huis pasten daarom goed bij de doelstelling van het blad om Nederlanders in den vreemde te verenigen. Kenmerkend in dit opzicht was de Nederlandse driekleur die in het logo was opgenomen. Redacteur J. Schaap ontving in april 1933 een brief van prinses Juliana. Zij had het blad ‘met veel belangstelling gelezen’.Ga naar eind9 In de eerste jaargangen was een grote rol weggelegd voor de radio. Belangrijke radiotoespraken van de minister-president of de koningin werden vaak integraal afgedrukt en voorzien van een redactioneel commentaar. Daarnaast werd de radiogids afgedrukt, in het begin alleen de programmering van de neutrale AVRO, later ook die van de verzuilde omroepen. | |
[pagina 51]
| |
Met het aantreden in 1934 van de toen 45-jarige Jan Greshoff als hoofdredacteur veranderde het weekblad van inhoud. Er kwamen rubrieken bij als ‘Wat lezen wij?’, over boeken die ‘de moeite waard’ waren. De rubriek werd ondertekend met De Bibliothecaris. Dat was bij toerbeurt Greshoff of zijn secretaris Victor Varangot. Ook Greshoffs echtgenote Aty Brunt was betrokken bij het weekblad. Zij vulde vanaf 1934 de rubriek ‘Voor de vrouw’ met artikelen over mode en berichten over filmdiva's als Mariene Dietrich en Bette Davis. In 1936 was het weekblad in omvang verdubbeld tot veertig pagina's. Tussen 1936 en 1938 was Arthur van Rantwijk redactiesecretaris van Het Hollandsche Weekblad en Greshoffs rechterhand. Hij schreef bij afwezigheid van Greshoff - die vaak op reis was - het hoofdredactioneel commentaar. Van Rantwijk werd opgevolgd door Adriaan van der Veen, die later bekend werd als romanschrijver. | |
BrusselJan Greshoff was een man met een omvangrijk netwerk van vrienden. Dit vloeide voort uit de vele redacteurschappen die hij vervulde bij diverse kranten en tijdschriften. Ook zijn reizen door Europa, naar Indië en de Verenigde Staten leverden hem veel waardevolle contacten op. Zijn verhuizing naar Brussel was ingegeven door financiële problemen. Eind jaren twintig woonde hij in Arnhem, waar hij in 1920 was begonnen als hoofdredacteur van de Nieuwe Arnhemsche Courant. Drie jaar later nam hij ontslag vanwege een conflict met de directie van het dagblad. Hij bleef nog vier jaar in Arnhem wonen en maakte in die tijd onder meer kennis met de romancier Arthur van Schendel, met wie hij een innige vriendschapsband opbouwde. Na zijn vertrek bij de Nieuwe Arnhemsche Courant hield Greshoff zich bezig met het boekentijdschrift Den Gulden Winckel, dat hij leidde samen met Gerard van Eckeren (pseudoniem van Maurits Esser). Toen zijn financiële middelen uitgeput raakten, ging hij op zoek naar een goedkopere plek om te wonen. Op aanraden van de dichter Hendrik Marsman vertrok hij naar Brussel. Volgens Marsman was Brussel ‘een goedkoopte eiland’. Door een gelukkige samenloop van omstandigheden kon Greshoff er cultureel correspondent worden van Het Vaderland en de Nieuwe Rotterdamsche Courant. In juni 1927 vertrokken de Greshoffs naar Brussel, waar ze twaalf jaar zouden blijven.
Zonder meer zijn de Brusselse jaren te omschrijven als de succesvolste en vruchtbaarste uit Greshoffs letterkundige leven. Dat bevestigt Pierre H. Dubois, die in 1939 bij Greshoff inwoonde. Bovendien waren die jaren volgens Dubois bepalend voor zijn persoonlijkheid.Ga naar eind10 | |
[pagina 52]
| |
Het netwerk werd in Brussel verder uitgebreid en zou in de loop der jaren uitgroeien tot een wijdvertakt web van literaire vrienden. In zijn eerste Brusselse jaar maakte hij onder meer kennis met de tien jaar jongere Eddy du Perron en raakte hij bevriend met de dichters van 't Fonteintje, zoals Maurice Roelants en Raymond Herreman. In Brussel werd hij ook herenigd met zijn oude vriend Jan van Nijlen en na de ontmoeting met Du Perron volgde al snel de kennismaking met Du Perrons boezemvriend en wapenbroeder in de polemiek, Menno ter Braak. Andere Brusselse vrienden van belang waren André Malraux, Franz Hellens, Gustaaf de Smet, Willem Elsschot en de Luxemburger Jozef Kutter. Bij Karel van de Woestijne liep Greshoff op zijn veertigste nog college in Gent.Ga naar eind11 Arthur van Schendel woonde een paar maanden per jaar in het Brusselse Hotel Central. In Greshoffs letterkundige rubrieken kwam Van Schendel opvallend vaak naar voren als de gedroomde Nobelprijswinnaar. Met de komst van Greshoff ontstond een literaire coterie van Nederlandse en Vlaamse schrijvers. Zij ontmoetten elkaar geregeld op vaste plaatsen, bij Greshoff thuis op de Auguste Reyerslaan, iets verderop bij Bob Nijkerk, of in Greshoffs stamcafé Taverne du Passage in de Sint-Hubertusgalerij.Ga naar eind12 L.P.J. Braat, oprichter van de Kroniek van Kunst en Kultuur, beschreef hoe Greshoff kantoor hield in zijn stamkroeg. ‘Hij zat over drie stoelzittingen de kopij te verdelen voor Groot Nederland, Het Hollandsche Weekblad en de Kroniek van Kunst en Kultuur. Redigeren was voor hem een geheel natuurlijke bezigheid, bijna als ademhalen.’Ga naar eind13 Braat herinnerde zich later hoe hij vanuit Schaarbeek stapels kopij toegeschoven kreeg van Greshoff waarvan hij vermoedde dat dit voor Groot Nederland en Het Hollandsche Weekblad geweigerde artikelen waren.Ga naar eind14
J. Greshoff met zijn zoons, Brussel, 22 september 1940
[Letterkundig Museum] | |
[pagina 53]
| |
V.l.n.r. Jan van Nijlen, S. Vestdijk, D.A.M. Binnendijk en J. Greshoff, eind jaren dertig [Letterkundig Museum]
De bemoeienissen met al deze bladen verschafte Greshoff een prominente rol in het letterkundige leven in Nederland en België. D.A.M. Binnendijk omschreef Greshoff als een ‘reiziger in de literatuur’. Greshoff werd volgens hem gekenmerkt door een rusteloze activiteit. Zijn geestelijke en lichamelijke beweeglijkheid, gewapend met een feilloos journalistiek instinct, stelde hem in staat telkens de mensen op te sporen die hij nodig had. Desnoods zocht hij de schrijvers persoonlijk op om ze over te halen voor zijn blad te schrijven.Ga naar eind15 Inmiddels was Greshoff teruggekeerd naar zijn grootste passie namelijk de | |
[pagina 54]
| |
V.l.n.r. E. van Lidth de Jeude, A.A.M. Stols, Jan Greshoff en Aty Greshoff-Brunt, op de kermis, Brussel 1930 [Letterkundig Museum]
fraaie letteren en in het bijzonder de poëzie. Sinds zijn vertrek bij de Nieuwe Arnhemsche Courant verscheen er tot 1937 bijna jaarlijks een dichtbundel van zijn hand. Maar dichten en redigeren waren niet zijn enige bezigheden. In de jaren dertig waagde hij zich steeds vaker aan een totaal ander genre; de polemiek. Altijd trachtte hij zich buiten de politiek te houden, maar in de beklemmende jaren voor de Tweede Wereldoorlog lukte dit niet meer. ‘Ik heb nooit iets voor politiek gevoeld, ik voel niets voor politiek en ik zal nooit iets voor politiek voelen. Maar die verdomde politiek, welke wij jaren lang buiten onze belangstelling hebben weten te sluiten, dringt zich nu onafwendbaar aan ons op. Het gaat nu er op of er onder. Je kunt je er niet meer buiten houden: je moet je zelf, en alles wat je aan zedelijke en intellectueele waarden verworven hebt, met hand en tand verdedigen tegen de schandelijke zielsziekte, welke men fascisme gedoopt heeft. Een overwinning van het fascisme, dat zien wij met verpletterende duidelijkheid voor onze oogen, beteekent de dood van ieder vrij, zuiver en onbaatzuchtig geestelijk leven.’Ga naar eind16 Daarom beschouwde Greshoff het als een plicht alles te doen om die ramp te voorkomen. Vanuit deze morele taakopvatting schreef Greshoff verscheidene vlammende essays tegen de massacultus en de kritiekloze zelfgenoegzaamheid van de Nederlandse bevolking die de intellectuele erfenis van de Verlichting, ondermijnden. | |
[pagina 55]
| |
Die essays verschenen eind jaren dertig steeds vaker in Het Hollandsche Weekblad, dat door zijn toedoen al lang niet meer een gezelligheidsblad was voor de Nederlanders in Vlaanderen. Bijna de gehele vriendenkring van Greshoff kreeg een podium in Het Hollandsche Weekblad. Zelfs zijn huisarts publiceerde een enkele maal in het blad. Het Hollandsche Weekblad laat zich het best vergelijken met het literaire blad Groot Nederland, hoewel in Het Hollandsche Weekblad ook veel aandacht was voor buitenlandse politiek. Vanaf 1936 schreef de bekende NRC-journalist Marcus van Blankenstein bijna wekelijks de paginagrote (inmiddels uitgegroeid tot A3-formaat) rubriek ‘De Toestand’. Behalve Van Blankenstein schreven ook Maurits Kann, oud-directeur van opinieblad De Groene Amsterdammer, en parlementair journalist Ernst van Raalte (NRC) regelmatig over de buitenlandse politiek.
Woningen van J. Greshoff en A.A.M. Stols
aan de boulevard Auguste Reyers, Brussel [Letterkundig Museum] | |
[pagina 56]
| |
Vreemde eend in de bijt tussen die journalistieke en literaire vedetten was Rommert Casimir (voorheen Kasimier, hij veranderde zijn naam in 1932). Casimir was de eerste professor in de pedagogiek in Nederland aan de Rijksuniversiteit Leiden. Daarnaast was hij rector van het Nederlandsch Lyceum, doceerde hij Nederlands en Geschiedenis en schreef hij stukjes over ethiek en pedagogiek in De Telegraaf. De meeste journalisten woonden niet in Brussel en werkten veelal op freelance basis voor Het Hollandsche Weekblad. Casimir woonde vermoedelijke wel een tijdlang in Brussel, wat ten dele zijn actieve rol voor het weekblad verklaart. Zijn vooraanstaande rol blijkt uit het feit dat hij, toen Adriaan van der Veen bepakt en bezakt in Brussel aankwam om voor Greshoff te gaan werken, door de hoofdredacteur werd aangewezen om de jonge Van der Veen te helpen met het bijspijkeren van zijn kennis van filosofie en geschiedenis.Ga naar eind17 Ruim een half jaar voor het begin van de Tweede Wereldoorlog schreef Casimir nog een opvallende open brief, afgedrukt op de voorpagina van Het Hollandsche Weekblad en gericht aan Adolf Hitler. In de brief waarschuwde Casimir de Duitse leider voor de gevolgen van zijn daden. Hitler was bijna vijftig en volgens de pedagoog kon een man op die leeftijd twee dingen doen: voortgaan in de oude lijn of zichzelf vernieuwen. Casimir hoopte het laatste; de wereld zou Hitler in dat geval zegenen. Hij spiegelde Hitler, indien hij voor die optie koos, een wereld van vrede voor. Een wereld waarin niet de dreiging van het Duitse wapengekletter, maar de Duitse geest in zijn hoogste en beste openbaringen een leidende factor op het wereldtoneel zou zijn.Ga naar eind18
J. Greshoff met poes, Portofino Mare, 1936 [Letterkundig Museum]
| |
[pagina 57]
| |
Groot NederlandDe Groot-Nederlandse gedachte loopt als een rode draad door de cultuurartikelen in Het Hollandsche Weekblad. Die gedachte hield een verruiming in van het nationaal bewustzijn en was onder veel Nederlandse intellectuelen in zwang. Aanhangers van de Groot-Nederlandse gedachte meenden dat de Nederlandse cultuur zich uitstrekte over het gehele Nederlandse taalgebied. Deze brede cultuuropvatting sluit naadloos aan bij de formule van het weekblad. Midden jaren dertig lazen niet alleen Nederlanders het, ook Vlamingen werden in de gelegenheid gesteld het blad in te zien: het lag immers voor de losse verkoop in de kiosken. Voorzover er een culturele kloof bestond tussen Vlaanderen en Nederland, werd die voor een deel overbrugd door Het Hollandsche Weekblad. Vooral Jan Greshoff deed zich in zijn letterkundige rubriek gelden als een voorstander van Nederlandse cultuurverbreding. Greshoff wist ook Vlaamse schrijvers te vinden die een voorbeeld namen aan het literaire klimaat in Nederland. In een artikel getiteld ‘Wat de Vlaamsche schrijvers aan Nederland danken’ penden Gerard Walschap, Ernest Claes en Felix Timmermans een serie dankbetuigingen aan het buurland op. De Nederlandse en Vlaamse literatuur zijn één, meenden zij. Claes verwoordde het als volgt: ‘Al wat politieke dromers, met hun stelsels en mogelijkheden, voor of tegen, zus en zóo, vooruitzetten, kan niets veranderen aan het feit, dat het volk van boven de grens, en het volk bezuiden de grens, niets anders nodig hebben dan bij mekaar te komen, om mekaar te leeren kennen en te waarderen, en van mekaar te houden. Want dan worden ze gewaar, dat één groot Nederlandsch hart klopt’.Ga naar eind19 De Groot-Nederlandse gedachte, ook wel Dietse beweging genoemd, was een culturele en apolitieke aangelegenheid. Het al genoemde literair tijdschrift Groot Nederland, waar Greshoff ook bemoeienis mee had, was eveneens een exponent van die gedachte. Intellectuelen als Pieter Geyl en Anton van Duinkerken meenden dat Nederland leed aan culturele blikvernauwing. Een inniger samenwerkingsverband met Vlaamse schrijvers en kunstenaars kon in dit opzicht uitkomst bieden. Het overwicht van Holland was slecht voor het Groot-Nederlandse cultuurideaal, meende Van Duinkerken. De gemiddelde Hollander had een verkeerde waardering voor Vlaanderen, daarin rustte steeds het latente bewustzijn van een gemis, het gemis aan ‘Vlaamse sappigheid’. Het burgerlijk leven van de Hollander was door en door droog. Het was verdord in een vaste vormelijkheid, volgens Van Duinkerken.Ga naar eind20 Of zoals de Vlaamse schrijver Karel van den Oever het omschreef in zijn boek De Hollandsche natie voor een Vlaamsche spiegel: ‘De levensvreugde in Holland is onder het dood gewicht van schoolsch protestantisme zoek geraakt’.Ga naar eind21 Een revitalisering van de cultuur door haar aan te vullen met Vlaamse elementen was een streven dat ook in Het Hollandsche Weekblad was terug te vinden. In zijn literatuurbeschouwingen stelde Greshoff meer dan eens dat topografi- | |
[pagina 58]
| |
sche en politieke grenzen niet synchroon lopen met die van culturele gebieden. Culturele grenzen werden volgens hem bepaald door taal. Hij spoorde zijn lezers aan om meer te doen met die talige saamhorigheid: ‘En zoo vormt, geheel natuurlijk, de Nederlandsche letterkunde een éénheid, waar Groningers en Vlamingen, Geldersmannen en Limburgers in opgenomen zijn. Wij moeten alles doen om dit eenheidsbesef te versterken; te meer waar het in geen enkel opzicht afbreuk doet aan welke plaatselijke eigenaardigheid ook’.Ga naar eind22 De historicus Pieter Geyl benadrukte in zijn boek De Groot-Nederlandse gedachte de kunstmatigheid van de Vlaamse afscheiding van Nederland in 1830. Toch erkende hij België als land, zij het als ‘een land zonder ziel’. De Vlaamse cultuur hoorde bij Nederland en stond niet op zichzelf, aldus Geyl.Ga naar eind23 Het symbool voor de eenheid van Noord en Zuid was de van oorsprong Antwerpse dichter Joost van den Vondel (1587-1679). Hij verenigde de culturele verschillen in zijn dichtkunst. ‘Hij heeft van Holland geleerd, wat iedere Zuid-Nederlander van Holland heeft te leeren: de kracht tot het helder bedwang, maar hij heeft aan Holland gegeven, wat Holland van den zuiderling zoo vaak heeft af te wachten: de spontaniteit der bezieling tot het waarachtig grootsche. Hij is voor Noord en Zuid, de zuiverste vertegenwoordiger van het ongeschonden Nederlanderschap.’Ga naar eind24 In zijn strijdschrift Bakkeleien met Jan Greshoff beschuldigde Maurice Roelants Greshoff van anti-Vlaamsgezindheid. Roelants en Greshoff waren oude vrienden (zij kenden elkaar via het tijdschrift Forum), nu bond Roelants de strijd aan met zijn vroegere compagnon. Greshoff bedierf zonder enig nut voor de literatuur, een deel van de goede betrekkingen tussen schrijvers van Noord en Zuid, vond Roelants. Hij was die mening toegedaan vanwege een negatieve recensie van Greshoff over een boek van de Vlaamse belofte Maurice Gilliams.Ga naar eind25 In Het Hollandsche Weekblad diende Greshoff hem van repliek. Van ‘bakkeleien’ was volgens hem geen sprake, dat woord duidde op een wederzijdse handeling en Roelants' polemiek was een eenzijdige aanval. Roelants leidde in zijn strijdschrift de aandacht af van de werkelijke inzet van de discussie. Hij trok rookwolken op, bleef hameren op Greshoffs onderschatting van Gilliams in plaats van in te gaan op Greshoffs stelling dat de Vlaamse literatuurcritici minder strenge eisen stelden aan Vlaamse schrijvers dan hun Nederlandse vakbroeders in Nederland.Ga naar eind26
Het Hollandsche Weekblad gaf in advertenties blijk van een volstrekte neutraliteit, het blad stond naast de verzuilde Nederlandse samenleving. ‘Stipt neutraal op politiek en godsdienstig gebied’, aldus een advertentietekst van het blad om nieuwe abonnees te werven. Stilaan veranderde die principiële grondhouding. Greshoff ging zich, zoals gezegd, in zijn Brusselse periode steeds meer bezighouden met politiek. Hoewel hij wars was van elk verenigingsverband en uit overtuiging nooit gebruik maakte van zijn stemrecht, kwam in de | |
[pagina 59]
| |
J. Greshoff met zijn vrouw Aty Greshoff-Brunt, Bosvoorde, 1932 [Letterkundig Museum]
Brusselse tijd een bepaalde maatschappijkritische visie bovendrijven. Die wereldbeschouwing was een afgeleide van zijn literatuuropvatting en valt grofweg in te delen in vier samenhangende thema's: kunst, kritiek, massa en democratie en dictatuur. Deze vier thema's kwamen met regelmaat naar voren in Greshoffs recensies, artikelen en columns voor Het Hollandsche Weekblad. Omdat hij hoofdredacteur was, is die maatschappijkritische visie geen dissident geluid, het was de opvatting van het blad zelf. | |
[pagina 60]
| |
ProtestDe massa heeft afstand gedaan van haar vermogen tot denken en oordelen, constateerde Greshoff. Er is sprake van een geestelijke en zedelijke luiheid, men gelooft weer op gezag als in vervlogen tijden. Denken, en daarmee het vermogen tot kritiek, is taboe geworden. Hier is één grondoorzaak voor: het ideaal van de mens is vervangen door het ideaal van de massa, met als gevolg openbare domheid. Hoe deze lamlendigheid te bestrijden? In ieder geval niet door op een zelfde manier te reageren. Massa tegenover massa, beweging tegenover beweging ontneemt bij voorbaat iedere kans op resultaat. Greshoff is niet tegen het protest van burgers die zich te weer stellen tegen de duistere machten die het op de rede voorzien hebben. Maar hun werkwijze staat hem niet aan. De stelsels waartegen geprotesteerd wordt in optochten en demonstraties doen een beroep op een zeker gemeenschapsgevoel. Die fascistische stelsels kunnen alleen effectief bestreden worden door de oorzaak (het beroep op gemeenschapsgevoel) aan te pakken. ‘Het is onjuist en gevaarlijk om tegenover een massa door hemlkleur en leuzen gebonden een andere massa te stellen, met andere hemden en andere leuzen. Wie de cholera invoert om de pest te bestrijden, toont een zonderlinge opvatting der geneeskunde en helpt het menschdom niet vooruit.’ Protesteren tegen de tijd begint met een absoluut wantrouwen. De maatschappij is dusdanig vergiftigd door demagogie, dat ontgiften noodzakelijk is. De enige remedie is de eenzaamheid. Wie verbintenissen met andere mensen aangaat, moet concessies doen, daarom is iedere samenwerking uitgesloten. ‘Wij moeten de massa, iedere massa aanvreten. Wij moeten het ontbindende element zijn, de onvolprezen splijtzwam.’Ga naar eind27 De strijd tegen de massa wordt gevoerd op basis van een integrale achterdocht. Men mag niets meer aannemen, geloven of toestaan. Kritiek, een ongebreidelde vrijheidsdrift gecombineerd met een flinke dosis stijfkoppigheid zijn de belangrijkste ingrediënten van het antigif. Greshoff houdt er al met al een zeer radicale vrijheidsopvatting op na. Vrijheid bereikt men pas door een ultieme vorm van eenzaamheid. Een ideaal kan alleen gekoesterd worden in complete afzondering. ‘Elk ideaal verliest | |
[pagina 61]
| |
voor den oprechten idealist alle waarde en bekoring, zoodra de buren er zich meester van maken en het in hun werkelijkheid trachten door te voeren.’Ga naar eind28 Maar wat is nu het eindstadium van de Greshoviaanse vrijheidstheorie? Die is er uiteindelijk niet. Het ideaal is een voortdurend streven tegen de keer in. Vrij zijn is een principieel en individueel protest. Een ideaal kan niet in de praktijk verwezenlijkt worden maar kan alleen bestaan in de afzonderlijke hoofden van mensen. ‘Wij moeten dus niet zeggen: ik ben tegen dit of dat bewind, tegen dit of dat beginsel. Wij zijn
Jan Greshoff, 1938 [Letterkundig Museum]
tegen èlk bewind, op welke ideologie het ook gebouwd zij, tegen iedere bewindsman, hoe aantrekkelijk hij als mensch ook wezen moge; en tegen alle beginselen, zoodra ze de gelegenheid krijgen zich in de practijk te verwezenlijken. Het komt er niet op aan waar we tegen zijn; het is alleen van belang tégen te zijn. Het is om het Protest te doen en de waarde van de mensch wordt bepaald door de verbetenheid en de hardnekkigheid wanneer hij protesteert. Ik ken en erken maar een richting: de Averechtse. Zoodra anderen ook willen wat ik wil, wil ik het niet meer.’Ga naar eind29 Principieel protest, ongehoorzaamheid, individualisme en onafhankelijkheid; het zijn allemaal richtingaanwijzers die leiden naar dezelfde bestemming: de eenzaamheid. Greshoff predikt een extreme vorm van individualisme die riekt naar anarchie. Toch is hij daar niet op uit. Het bestaan van anarchie zou Greshoff beroven van zijn voornaamste drijfveer. In een toestand van anarchie ontbreekt elke vorm van orde, er is een totale afwezigheid van gezag. Er is geen gevestigde macht, geen establishment, geen stelsel. Er is niets om zich tegen te verzetten, geen ideaal om voor te strijden. Daarom ook typeert Greshoff zich als een conservatieve anarchist; hij is overal tegen en wil nergens bijhoren maar hij deinst terug voor de chaotische gevolgen van zijn anarchisme. | |
[pagina 62]
| |
Ook een leeuw, karikatuur van Rommert Casimir door Cornelis Veth [Collectie Letterkundig Museum]
| |
AfscheidIn maart 1939 besloot Greshoff Europa de rug toe te keren en te emigreren naar Zuid-Afrika. Niet geheel toevallig, Zuid-Afrika kon net zo goed als Vlaanderen tot het Nederlandse taalgebied worden gerekend. Zijn afscheid van Europa werd ingegeven door de ontwikkelingen op het internationale politieke toneel. Met name het Verdrag van München - of het ‘Verraad van München’, zoals vroege criticasters het noemden - was een veeg teken voor Greshoff. Met dat verdrag uit september 1938 gingen de Engelse premier Chamberlain en zijn Franse collega Daladier akkoord met de eis van Adolf Hitler om het Tsjechische Sudetenland te bezetten. Chamberlain en Daladier zeiden de vrede te hebben gered met deze appeasement-politiek. In werkelijkheid werd de oorlog verschoven naar een tijdstip dat Duitsland beter uitkwam. Daarnaast voorzag Greshoff een sombere toekomst voor zijn twee zoons in Europa. Zij zouden ongetwijfeld onder de wapenen worden geroepen als de oorlog uitbrak. Na een korte afscheidstournee langs zijn vrienden in Nederland, Frankrijk en België vertrok Jan Greshoff in april 1939 definitief naar Zuid-Afrika. Het Hollandsche Weekblad liet hij achter in de handen van journalist Gerrit Hartogh (Bob) Wallagh en directeur Simon Aldewereld. Onder een stuk of vijf verschillende pseudoniemen verzorgde Wallagh gedurende het laatste anderhalf jaar van het weekblad bijna de helft van de rubrieken.Ga naar eind30 Wallagh maakte geen deel uit de Brusselse coterie van Greshoff. Hij schreef zijn bijdragen vanuit zijn woonhuis aan het Amsterdamse Rokin. Formeel bleef de hoofdredacteurpost onbezet na het vertrek van Greshoff. Wel schreef Wallagh vlak voor de vertrekdatum een brief waarin hij Greshoff vroeg hem tot zijn opvolger te benoemen.Ga naar eind31 Het antwoord op die vraag is niet bewaard gebleven. Maar feit is dat de plek van Greshoff in het colofon nooit is opgevuld. Praktisch was Wallagh wel degelijk de man met de meeste redactionele verantwoordelijkheid. Van Aldewereld kreeg hij in ieder geval carte blanche. De bevoorrechte positie van Wallagh valt ook af te lezen uit het feit dat hij in de zomer van 1939 als een van de weinige medewerkers nog betaald kreeg door Aldewereld. | |
[pagina 63]
| |
Hoe anders verging het Adriaan Morriën, die nog door de oude baas was aangesteld als poëziemedewerker. Morriën werd door Aldewereld op bruuske wijze aan de kant gezet en hij kon fluiten naar zijn honorarium voor reeds geplaatste stukken. De jonge Morriën liet het er niet bij zitten en vroeg vriend en collega Fred Batten om raad. Batten adviseerde hem Aldewereld te bestoken met boze brieven. Dit viel slecht bij de directeur; ook Batten werd niet betaald voor een recensie die hij had geschreven voor Het Hollandsche Weekblad.Ga naar eind32 Net als bij het aantreden van Greshoff als hoofdredacteur, veranderde ook na zijn afscheid het weekblad van inhoud. Er verscheen meer licht verteerbare kost in de kolommen. Er werd zelfs een aparte entertainmentpagina ingeruimd met de titel ‘Met een korrel zout’. | |
ConclusieHet Hollandsche Weekblad was een tijdschrift met een verborgen ideologie. De functie van het blad was in beginsel helder: het informeren van Nederlanders in het buitenland. Aanvankelijk koos de hoofdredactie voor een conservatieve koers: volgzame verslaggeving en een onomstreden onderwerpkeuze; de samenbindende factor voor Nederlanders in den vreemde stond centraal. In de verzuilde Nederlandse samenleving nam het blad geen positie in, het was volstrekt neutraal - althans dat deed men de lezer geloven in wervende advertentieteksten. Het blad stond naast de verschillende zuilen, het maakte bovendien geen deel uit van de Nederlandse tijdschriftenmarkt. In het begin was het weekblad niet eens in het vaderland te koop. De afstand was niet alleen figuurlijk maar ook letterlijk; de redactie zetelde in Brussel. Zo kon men de gebeurtenissen in Nederland letterlijk van een afstandje gadeslaan. Volgens de redactie had dit het grote voordeel dat men niet in een bepaalde positie ten opzichte van de politieke actualiteit werd gedwongen. De neutrale koers kwam de inhoud niet ten goede. Tot de komst van hoofdredacteur Jan Greshoff was het een kleurloos en weinig opwindend blad. Maar de nieuwe hoofdredacteur zette het blad geleidelijk naar zijn hand en voorzag het van een bepaalde signatuur. De neutrale en passieve positie werd verlaten. In eerste instantie leek de neutrale grondslag van het tijdschrift goed bij Greshoff te passen. Hij moest evenmin iets hebben van verenigingen of politieke partijen. Hij was onafhankelijk en vertegenwoordigde geen enkele maatschappelijke groepering. De opkomst van massabewegingen als fascisme en communisme dwong de hoofdredacteur en daarmee het weekblad tot een herpositionering. Er begon maatschappijkritisch commentaar door de kopij heen te sijpelen. | |
[pagina 64]
| |
Intussen toverde Greshoff het advertentieblaadje voor de Nederlandse kolonie in België om tot een algemeen politiek-cultureel weekblad dat via postabonnementen werd gelezen door Nederlanders in Europa, Australië en Afrika. Het aantrekken van populaire journalisten en schrijvers was geen probleem, Greshoff wierf ze uit zijn omvangrijke literaire netwerk. Er kwamen vaste rubrieken voor buitenlandse en binnenlandse (Nederlandse) politiek, literatuur en toneel. De omvang van het blad verdubbelde in enkele jaren van twintig naar veertig pagina's. De activiteiten van de hoofdredacteur breidden zich in de loop der jaren uit. Eerst hield hij zich alleen bezig met zijn letterkundige rubriek en de algemene koers van het blad, later namen de bemoeienissen toe en ontdekte hij in het blad niet alleen een podium voor aanstormend talent maar ook voor zijn eigen maatschappelijke leerstellingen. Onder druk van de tijdsomstandigheden schreef hij enkele vlammende betogen tegen de geestelijke lamlendigheid. Het verlaten van de neutrale positie liep synchroon met Greshoffs persoonlijke vermaatschappelijking. De passieve neutraliteit werd ondergraven door Greshoviaanse uitgangspunten als protest en eenzaamheid. Het pleidooi voor eenzaamheid, dat steeds vaker opdook in artikelen, was in essentie een oproep tot geestelijke onafhankelijkheid. Het publiek moest zich niet langer als makke schapen laten leiden door collectieve eenheidsbeginselen: men moest zich individueel verzetten tegen de massa en zich nergens bij aansluiten. Dit lijkt op neutraliteit, maar dat is het niet. Op zijn zachtst gezegd kan het worden omschreven als een vorm van actieve neutraliteit, in tegenstelling tot de passieve neutraliteit zoals die is beschreven in de oprichtingsverklaring. Het Hollandsche Weekblad werd een medium voor Greshoviaanse propaganda en verloor zodoende haar politieke onpartijdigheid maar won tegelijk als tijdschrift aan cachet. Na de intrede van hoofdredactionele maatschappijkritiek kon het blad niet langer worden omschreven als ‘een vriend van het huisgezin’. Het was eerder een hardnekkige indringer geworden, die het ingeslapen intellect van de lezer opschudde en hem opriep tot een eenzaam en standvastig verzet tegen de tijdgeest.Ga naar eind33 |
|