ZL. Jaargang 5
(2005-2006)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
De Nederlandse kritiek en de Vlamingen omstreeks 1909
| |
Uylderts uitvalDe aanleiding voor de polemiek was de tactiek waarmee Van Puyvelde Rodenbachs poëzie in Nederland aanprees. De kunsthistoricus ging ervan uit dat Nederlanders ánders lazen dan Vlamingen. Daartoe gebruikte hij twee types van argumenten. Om te beginnen wees hij systematisch op de overeenkomsten tussen de poëzie van Rodenbach en die van Willem Kloos, waarvan hij kennelijk meende dat die de algemeen aanvaarde norm was in het Noorden. Tegelijk wist Van Puyvelde goed genoeg dat Rodenbach geen Tachtiger was. Het verschil redeneerde hij weg door aandacht te vragen voor het ‘typisch Vlaamse’ van Rodenbachs poëzie: zijn verbondenheid met de | |
[pagina 31]
| |
Albrecht Rodenbach [AMVC-Letterenhuis]
Vlaamse emancipatiebeweging. Voor hem was Rodenbach ‘de zanger van het beste deel van zijn volk, de uitspreker van de gedachten en gevoelens van de “vlaamschgezinde Vlamingen”’.Ga naar eind2 Van Puyvelde meende dat het mogelijk was het Nederlandse publiek te leren lezen als een Vlaming: ‘Als het Nederlandschlezend publiek door de kennis van Rodenbach's leven en streven maar even vatbaar gemaakt wordt voor zijn eigenaardige dichtkunst, dan zal deze dichter aldra overal de waardeering vinden die hem toekomt’.Ga naar eind3 Die welwillendheid lijkt in Nederland nauwelijks aanwezig geweest te zijn. De zaak-Rodenbach laat zien hoe diverse critici afwijzend reageerden op die poging om een Vlaamse variant van Tachtig ingang te doen vinden. In De Beweging ontzegde alvast Uyldert Rodenbach elke literaire verdienste: ‘Laagbijdegrondse gelegenheidspoëzie, banaal en onbeduidend gerijmel, wel | |
[pagina 32]
| |
Maurits Uyldert [Letterkundig Museum]
André de Ridder, 1918 [AMVC-Letterenhuis]
geestdriftig, maar zonder uiting van dieper levensbesef’.Ga naar eind4 Hij richtte zijn pijlen ook op Van Puyvelde: ‘Onbevoegd blijkt de schrijver, onbezonnen is het geschrevene’.Ga naar eind5 Volgens Uyldert verwarde Van Puyvelde nationalisme met poëzie: ‘De zaak is dat Rodenbach niet zozeer dichter als wel nationalist was’.Ga naar eind6 Uyldert zag zijn kritiek breder dan Van Puyveldes dweperijen: ‘Want de heer v. Puyvelde staat in zijn verering niet alleen en verklankt slechts wat in de Vlaamse gemoederen omgaat’.Ga naar eind7 Tot voor kort was er geen Vlaamse literatuur op niveau, schreef Uyldert, maar nu die er wel was viel het hem op dat ‘de Vlamingen’ zo weinig kritische zin aan de dag legden als ze hun landgenoten in Nederland kwamen verkopen. Het ging Uyldert dus niet om Van Puyvelde, wel om ‘de’ Vlaamse kritiek, die hij in zijn geheel de competentie ontzegde om te oordelen over de ‘eigen’ literatuur. Die generalisering laat zien dat Uylderts demarche gelezen moet worden tegen de achtergrond van de toenmalige Vlaamse successen in Nederland. De doorbraak van de Vlaamse literatuur ten tijde van het tijdschrift Van Nu en Straks (1893-1901) is wel bekend en elders al uitvoerig beschreven.Ga naar eind8 Van Nu en Straks en zijn opvolger Vlaanderen (1903-1907) waren destijds de voornaamste katalysatoren bij de modernisering van de Vlaamse literatuur die ook in het Noorden deuren hadden geopend. Rond 1910 vonden heel wat Vlaamse schrijvers onderdak bij Nederlandse uitgevers en de Nederlandse kritiek stond niet onwelwillend tegenover hun scheppend werk. | |
[pagina 33]
| |
De Van-Nu-en-Straksers verwierven over de grens zelfs een zeker prestige. Daardoor werd het voor Nederlandse schrijvers en critici interessant om zich die succesvolle Vlaamse literatuur toe te eigenen of om er juist afstand van te nemen. Door het succes kwam een deel van de Vlaamse literatuur buiten haar oorspronkelijke context terecht en werd ze steeds meer een speelbal in een literair circuit met een eigen dynamiek. De pogingen van de Vlaamse critici om de beeldvorming over hun eigen literatuur bij te sturen, werden in Nederland blijkbaar als een stoorzender beschouwd. Een bekend voorbeeld is de polemiek tussen August Vermeylen, de kritische woordvoerder van de groep rond Van Nu en Straks, en Frans Netscher, die geargumenteerd had dat de Vlaamse literatuur niet meer was dan een spin off van De Nieuwe Gids. Vermeylen ontkende dat vehement, door de link met de Franstalige literatuur in Brussel sterk aan te zetten. Een ander voorbeeld is de bijdrage van Uyldert, die ‘de Vlamingen’ het recht ontzegde om over de eigen literatuur uitspraken te doen. | |
Het RodenbachsbladAanvankelijk reageerden de Vlaamse critici nauwelijks op de aanval van Uyldert. Enkel Karel van den Oever, de vinnige polemist van het modern-katholieke Antwerpse blad Vlaamsche Arbeid (1905-1930), kroop meteen in de pen. Hij paste het voorval in in zijn campagne tegen de dominantie van Tachtig in Nederland.Ga naar eind9 De andere Vlaamse reacties verschenen erg laat, bijna een volledig jaar na Uylderts essay. Kort vóór de Rodenbachfeesten nam Edmond van Offel het in Groot Nederland op voor de jonggestorvene. ‘Veel grootsprakerig romantisme, zeker, in de poëzie van dezen op vier-en-twintig jarigen ouderdom gestorven dichter, poëzie van vóo;r '80, niet de tournure hebbend, wel neen, van de poëzie van daarná’, gaf Van Offel toe. Toch probeerde hij met verschillende argumenten de Nederlanders Rodenbach te laten smaken. Van Offel bepleitte historische afstand: ‘stilaan, begint men opnieuw te erkennen dat sommigen van vòor '80 ook geweten hebben wat poëzie was’. Hij gaf ook aan dat men Rodenbach best door een Tachtigerbril kon lezen. Hij wees op het precieuze karakter van Rodenbachs poëzie, op ‘allerlei pikants, kostbaars dat overal bezonken ligt’.Ga naar eind10 De opmerkelijkste reacties verschenen in het Rodenbachsblad. André de Ridder en Stijn Streuvels waren auteurs die, in het spoor van Van Nu en Straks, de literaire modernisering in Vlaanderen een duwtje in de rug wilden geven. De argumentatie van Uyldert kwam daarbij goed van pas. André de Ridder was redacteur bij het Antwerpse, kosmopolitisch georiënteerde tijdschrift De Boomgaard (1909-1911), dat naar eigen zeggen de actualisering van Van Nu en Straks wilde zijn. In het Rodenbachsblad publiceerde hij een artikel, waarin hij de Rodenbachcultus nieuwe fundamenten wilde geven. Hij was niet ‘zooals velen hem zich voorstellen: de gek-geestdriftige uitbulde- | |
[pagina 34]
| |
raar van “Vlaamsche Leeuwen” en “Blauwvoeten” die leefde onder de obsessie van één enkel gedacht: de herleving van Vlaanderen’.Ga naar eind11 De Ridder weekte Rodenbach los van zijn flamingantische context. Ook door Rodenbach te associëren met La Jeune Belgique, op dat moment al jaren een referentiepunt voor moderne initiatieven in de Vlaamse literatuur, probeerde De Ridder een moderner beeld van Rodenbach naar voren te schuiven: dat van een Van-Nu-en-Strakser avant la lettre, die zelf goed genoeg wist dat zijn verzen geen wereldliteratuur waren. De Ridder kreeg tegenwind in het Rodenbachsblad. Iemand nam het in een lezersbrief op voor Rodenbachs ‘biografen en panegyristen’, die volgens de schrijver terecht de klemtoon hadden gelegd op ‘zijn vlaamschheid, zijn beredeneerde en toch hevige vlaamschgezindheid’.Ga naar eind12 De Ridder reageerde geïrriteerd. Het verwonderde hem ‘werkelijk niet dat Uyldertsen komen, die vóór het belachelijk met allerlei boerenkermissenpalleerdsel overladen Rodenbachbeeld, eenige woorden van bedachtzame nuchterheid spreken’.Ga naar eind13 Maar De Ridder stond alleen. De redactie van het Rodenbachsblad gaf uitsluitsel: ‘en in ons gedacht worden we gestaafd door het getuigenis van hen die Rodenbach best hebben gekend -, dat de strijd om de herwording van zijn Vlaamsche volk, voor Rodenbach hoofdzaak was’.Ga naar eind14
Onthulling van het Rodenbachbeeld in Roeselare met onder andere Leo van Puyvelde (uiterst links vooraan), pastoor Hugo Verriest (zittend) en August Vermeylen (tweede van rechts) [AMVC-Letterenhuis]
| |
[pagina 35]
| |
De Ridders tegenstem was voorlopig geneutraliseerd. Maar een andere bijdrage in het Rodenbachsblad deed Rodenbachs standbeeld opnieuw wankelen. Stijn Streuvels, een van de populairste gangmakers van de Vlaamse successen in Nederland en dus een eminent ervaringsdeskundige, kwam Uylderts onbegrip voor Rodenbach uitleggen. Voor hem was het simpel: een Nederlander die Rodenbach als de Vlaamse Jacques Perk las, werd volgens hem gegarandeerd ontgoocheld. ‘De Hollander beziet de verzen, smekt, proeft en zoekt het fijn geluid, het fijn gevoel, den fijnen klank, de wending die de schakeering van 't gevoel tot in de fijnste trilling zal weergeven. Van den mensch, van de toestanden, van het leven, van den strijd weet de Hollander niets of wil er niets van weten, hij zoekt verskunst en de opwekkings-adem, het schoone breede geluid ontgaat hem waar hij de fijne muziek verwachtte.’Ga naar eind15 De schuld voor het misverstand lag volgens Streuvels in Vlaanderen: ‘omdat wij te zeer gewend waren hem in één adem als Dichter én levenwekker uit te roepen en 't eene zonder 't ander nooit beschouwd hebben’. Ook hij wees op een andere leesattitude in Nederland, maar anders dan Van Puyvelde wilde hij het referentiekader van de Vlamingen bijsturen. Zij zouden een beter onderscheid moeten maken tussen de poëzie en de Vlaamse Beweging, tussen de belofte die Rodenbach in zich droeg en zijn eigenlijke poëtische prestaties. Streuvels gaf Uyldert gelijk. De Vlamingen hadden zelf moeten inzien dat de waarde van Rodenbachs poëzie relatief was. In tegenstelling tot Perk had Rodenbach de belofte nooit waargemaakt. Streuvels moet net als De Ridder op zere tenen getrapt hebben. In het volgende nummer van het Rodenbachsblad publiceerde hij meteen een ‘Verantwoording’.Ga naar eind16 Zijn toegift lag hoofdzakelijk in het feit dat hij ‘de Hollander’ niet meer veralgemenend tegenover de ‘Vlamingen’ plaatste. Hij schreef nu dat Uyldert ‘met zijne meening over Rodenbach omzeggens alleen staat in Holland’. Hij leek gas terug te nemen, maar behield zijn premissen. Een eminente flamingant is nog geen goed dichter: ‘ik herhaal het: méér dan den Dichter hebben wij Vlamingen, den Held en den Werker te vieren! Wat heeft er voor ons de grootste beteekenis?! Mettertijd moet Rodenbach worden: het Symbool van Vlaanderens ontwaking!’. Uiteindelijk kreeg Van Puyvelde in het Rodenbachsblad het laatste woord: ‘Neen, we geven de dichter Rodenbach niet op’.Ga naar eind17 Net als in zijn boek probeerde hij moderne uitgangspunten met flamingantisch engagement te verzoenen en daarmee was de eerste etappe van de zaak-Rodenbach afgerond. De feesten gingen gewoon door, ze waren zelfs een groot succes: in Vlaamsche Arbeid verscheen een verslag van de wilde drinkgelagen waarbij schrijvers, onder wie Vermeylen, tot in de vroege uurtjes door de Roeselaarse straten dwaalden. Zelfs De Ridder draaide bij. In de herfst van 1909 kreeg hij - nota bene in De Nieuwe Gids - ruim plaats om zijn visie op de zaak-Rodenbach uiteen te zetten. In een Vlaamse context liep De Ridder niet zo hoog op met de waarde | |
[pagina 36]
| |
van Rodenbachs poëzie, maar in De Nieuwe Gids sprak hij Uyldert wel tegen. Uiteraard weersprak hij Uylderts mening dat Van Puyvelde de algemene Vlaamse opvatting zou weergeven. Maar net als Van Puyvelde gaf hij aan dat Rodenbachs verzen getuigden van een literaire kwaliteit waar de Nederlandse kritiek geen oog voor had. Hij bestreed expliciet de opvatting dat Rodenbachs poëzie retoriek zou zijn. De Ridder noemde Rodenbachs passie - anders dan die van Perk, dus van Tachtig - niet ‘lyrisch’ maar ‘episch’. Daarop bepleitte De Ridder het ‘bestaansrecht’ van de Vlaamse dichter, tegen de Nederlandse kritiek in: ‘Eenige critici van over de grenzen schijnen tegenwoordig alleen zaligheid te vinden in het zuiver-lyrische gedicht en hun nuchtere hollandse zin in opstand te brengen tegen Rodenbach's vlaamsche los-vrije vormeloosheid en ongelijkmatig passioneele geestdrift, die dan wordt geheeten “banaal en onbeduidend gerijmel”’.Ga naar eind18 | |
‘Den herfst der tachtigerkunst’In zijn kritische teksten voor Van Nu en Straks en Vlaanderen had August Vermeylen een lans gebroken voor de modernisering van de Vlaamse literatuur. Anno 1909 bestonden die tijdschriften niet meer, maar het Rodenbachsblad laat duidelijk zien dat de strijd voor de modernisering van de Vlaamse literatuur nog niet gestreden was. Eigenlijk was het Rodenbachsfeest zelf een mooi voorbeeld van de manier waarop de literatuur nog steeds ingekapseld werd in de Vlaamse strijd. De feesten stonden voor een groot deel in het teken van de vernederlandsing van het hoger onderwijs, en de jong gestorven wonderknaap Rodenbach werd als flamingant én als dichter geprezen. Juist tegen die onproblematische koppeling van Rodenbachs kwaliteiten als dichter aan zijn betekenis als voorman van de Vlaamse Beweging reageerde Uyldert en dat kwam sommige Vlaamse waarnemers niet slecht uit. Streuvels en De Ridder plaatsten kanttekeningen bij de adoratie. Uit de zaak-Rodenbach blijkt hoe omzichtig die Vlaamse vernieuwers te werk moesten gaan. De katalyserende rol van Van Nu en Straks bij de literaire modernisering in Vlaanderen was duidelijk nog niet afgerond. Het was wel een Nederlander geweest die als eerste met Van Puyveldes promotiestrategieën had afgerekend. Maar de aanloop naar de Rodenbachfeesten was vooral een intern-Vlaamse polemiek over de modernisering van de Vlaamse literatuur, over de relatie tussen de letteren en de Vlaamse strijd. Op de Rodenbachfeesten, waarover Karel van de Woestijne verslag uitbracht in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, kwam geen consensus over de betekenis van Rodenbach als dichter. Op de ‘letterkundige zitting’ van 22 augustus echode August Vermeylen de woorden van Uyldert en Streuvels: ‘in den dichter heeft men wat al te veel den strijder gezien’.Ga naar eind19 Iets later, tijdens de historische stoet, riep Vermeylen de schrijvers wel op om zich aan te sluiten bij de Leuvense studenten die de vernederlandsing van hun universiteit bepleitten. | |
[pagina 37]
| |
Stijn Streuvels door Jan Th. Toorop [AMVC-Letterenhuis]
Zo konden ze ‘door hunne aanwezigheid bewijzen hoe innig ze zich met hun volk en zijn toekomst verenigd voelen’.Ga naar eind20 De Vlaamse Beweging was, naast het banket, het bindmiddel waardoor men het literaire meningsverschil kon overbruggen. Enkele maanden later, nadat de grote kanonnen van de Nederlandse kritiek zelf in de pen waren gekropen, zouden de Vlamingen ook over de literaire waarde van Rodenbach een consensus bereiken. In december 1909 begon de zaak-Rodenbach aan een tweede etappe, toen Willem Kloos (in De Nieuwe Gids) en Carel Scharten (in De Gids) haast tegelijk uitvoerige beschouwingen over Rodenbach publiceerden. | |
[pagina 38]
| |
Wat de ‘letterkundige waarde van Rodenbach's werk’ betreft, nam Kloos een tussenpositie in. Rodenbach was niet het genie dat Van Puyvelde in hem zag, maar evenmin Uylderts ‘totaal-waardelooze rijmelaar’.Ga naar eind21 Interessant is vooral de manier waarop Kloos met Van Puyvelde afrekende. Zoals gezegd had Van Puyvelde geprobeerd Rodenbach te verkopen door eerst te wijzen op de parallellen met de beweging van Tachtig en daarna waardering te vragen voor de typisch Vlaams genoemde restwaarde die deze redenering opleverde. Kloos weerlegde om te beginnen Van Puyveldes voorstelling van Rodenbach als de ‘grondlegger’ van de ‘Noord-Nederlandsche literaire kritiek’. Om in het ‘slappe proza’ van Rodenbach de ‘kwintessens van het proza van Lodewijk van Deyssel en Willem Kloos’ te lezen, moest je volgens Kloos wel een zeer getalenteerde ‘inlegger’ zijn. Verder wilde Kloos ook niet gehoord hebben dat de Nederlandse kritiek de Vlamingen niet zou begrijpen. Sterker nog, liet de praktijk niet duidelijk het tegendeel zien? ‘Want alle Zuid-Nederlandsche schrijvers van waarde, die in hun eigen land geen publiek en nauwlijks uitgevers kunnen vinden, hebben wij hier in het Noorden allerhartelijkst ontvangen: wij geven hen uit en bewijzen hun de eer, waar zij recht op hebben, zoodat zij hier een lezerskring krijgen, die hun werken koopt. Wij beschouwen hen als onze gelijkwaardige broeders en behandlen hen daarnaar.’Ga naar eind22 Zo eigende Kloos - net als Uyldert en Netscher - zich de Vlaamse vernieuwing toe.
Uit: Albrecht Rodenbach, Bloemlezing uit de gedichten. Jules de Meester, Rousselare 1905.
Zij loechen.
Ze loechen en staken hun schoûren op
omdat ik hun klapte van Vlaanderen.
Zij loechen en zeiden: Van anders wat
en hooren wij nimmer u klappen.
Wel neen! neen! Mijn Vlaanderen is mijn ziel,
mijn leven, het doel van mijn streven:
mijn leven voor Vlaanderen en Vlaanderen voor God,
o mocht ik dat winnende sneven!!
| |
[pagina 39]
| |
Rond 1910 voerde Carel Scharten, criticus bij het tijdschrift De Gids, een campagne tegen Willem Kloos en De Nieuwe Gids. Scharten meende dat Tachtig te lang de wetten van de poëzie had bepaald. Volgens hem was het tijd voor nieuwe normen. Naar aanleiding van de zaak-Rodenbach projecteerde hij zijn visie op de Nederlandse situatie ook op Vlaanderen. Met de Vlaamse poëzie was het nog erger gesteld dan met de Nederlandse. Scharten schreef dat ze zelfs ‘geen spoor vertoonde van ontevredenheid met den herfst der tachtigerkunst of met de tachtiger-rhetoriek, welke er thands de hoofdbestanddeelen van uitmaken’.Ga naar eind23 Hij zag in Rodenbach wél een groot dichter, die voor de Vlamingen een beter voorbeeld was dan Kloos. Nadat Scharten uitgebreid de kwaliteit bezong van ‘Rodenbachs vol-krachtig, zijn volk in 't hart grijpend strijdlied’, besloot hij: ‘Voor dit allerbeste van Rodenbachs nalatenschap zijn de huidige Vlaamsche letterkundigen... een weinig beschaamd. De dichters, verfijnde decadenten, kweekers van huiverende of zwoel-bedwelmende rhythmen en wonderlijk kleurende of geurende woorden, of wel bloote navolgers van '80 en door dat gebrek aan zelfstandigheid te fanatieker zwerend bij al wat maar op de tachtiger-kunst gelijkt en minachtend wat daar verre van is,- hebben geen oog meer voor dit doodeenvoudige maar sterke woord, geen oor voor dezen niet in vreemde vallen zinkenden en stijgenden, maar forschen, stuwenden, klemmenden toon’.Ga naar eind24 Kloos en Scharten lieten over Rodenbach een heel ander geluid horen, maar ze waren het erover eens dat Van Puyvelde geen poëziekenner was. Erger nog, voor beiden was hij de vertegenwoordiger van een typisch ‘Vlaamse’ poëziekritiek. De twee Hollandse heren vochten dus een strijd uit om de kritische hegemonie in Nederland en daardoor liep hun waardering voor Rodenbach uiteen. Maar over één punt waren ze het eens: de Vlaamse onbevoegdheid om iets te zeggen over de eigen literatuur. | |
De Nederlandse kritiek en de VlamingenStreuvels was de eerste om de artikelen van Kloos en Scharten aan het Vlaamse publiek voor te stellen. Zijn reactie verscheen in december 1909 in het katholieke weekblad Hooger Leven. Streuvels juichte het stuk van Scharten toe, maar vooral zijn reactie op Willem Kloos is opmerkelijk. In zijn stuk over Uyldert vroeg Streuvels nog begrip voor het Hollandse standpunt. Nu klonk het anders: ‘Zouden ze dan werkelijk een anderen kop hebben dan wij?’.Ga naar eind25 Streuvels koos deze keer wèl complexloos de kant van de Vlamingen: ‘Nu, dat ze 't draaien zooals ze willen, maar: dat directe van R. 's goede verzen, dat dynamische, die beweging van hartstocht die vanzelf vloeit uit een vol gemoed, zonder eerst door de hersens gedistilleerd te worden, dàt is en blijft ons bij R. lief, en dàt hebt ge bij geen enkelen Hollandschen dichter van tegenwoordig’.Ga naar eind26 Streuvels distantieerde zich nog steeds van vaderlandse poëzie, maar plots voldeed Rodenbachs poëzie wél aan de literaire norm. Uitgaande van een expres- | |
[pagina 40]
| |
sieve gevoelspoëtica plaatste hij Rodenbach zelfs boven de hele productie uit Nederland, die hij niet meer zintuiglijk noemde maar te cerebraal. Zijn pogingen om de Vlamingen te bekeren, staakte hij. Leo van Puyvelde liet zich uiteraard evenmin onbetuigd: eerst reageerde hij kort in Hooger Leven, enkele maanden later uitvoeriger in Dietsche Warande en Belfort. Het spreekt voor zich dat Van Puyvelde in een lastig parket zat. Hij wilde Kloos wel terechtwijzen, maar lag in de knoei met het prestige dat hij hem zelf nog had toegedicht in zijn Rodenbachstudie. Hij wilde Scharten gelijk geven, maar die had voor hem geen goed woord overgehad. De manier waarop Van Puyvelde zich uit die penibele situatie probeerde weg te argumenteren, is fascinerend. Kloos noemde hij ‘oneerlijk’ en ‘een tekstvervalscher’, hij was bezig ‘zijn goeden naam allengskens te verbeuren’.Ga naar eind27 Schartens aanval was daarentegen een jammerlijk ongelukje. Scharten, ‘een Noord-Nederlander van naam en verdienste’,Ga naar eind28 had gewoon slecht gelezen. Van Puyvelde gaf quasigeamuseerd te kennen dat hij en Scharten over Rodenbach precies hetzelfde vonden: ‘Wat een genoegen zelfs voor ons, uit deze woorden te kunnen opmaken dat wij zelf ons vergisten toen we betwijfelden of Noord-Nederland, verwend door de preciositeit in de dichtkunst, het essentieelste in onzen dichter Rodenbach zou kunnen begrijpen’.Ga naar eind29 De radicale afwijzing door Kloos en de merkwaardige appreciatie van Scharten voor het Vlaamse noopten Van Puyvelde er dus toe om zijn strategie bij te stellen. Hij legde nu veel sterker de nadruk op het Vlaamse aspect. Hij maakte van de zaak-Rodenbach een casus om aan te tonen dat poëzie in Vlaanderen radicaal anders functioneert dan in Nederland. Dit keer dreef Van Puyvelde de tegenstelling tussen Kloos en Rodenbach, tussen Tachtig en Vlaanderen op de spits: ‘Wijl we dus zien dat in Vlaanderen de meeste woordkunstenaars, aristocraat geworden naar den geest, democraat gebleven zijn naar het hart, merken we dat in Noord-Nederland een Kloos, een Van Deyssel, die zich als leiders aanstellen, de kunstenaars, voortdurend op het hart drukken dat zij zich, met hun hoogere beschaving en verfijnden levensvorm, vrijwillig buiten de gemeenschap moeten sluiten en zich aan dien invloed onttrekken van de groote stroomingen van 't levensbeweeg der maatschappij rondom hen’.Ga naar eind30 In Vlaanderen hebben de moderne opvattingen er niet voor gezorgd dat de dichter zijn ethische taak verwaarloost, zei Van Puyvelde tegen Kloos. Naar aanleiding van de kroniek van Scharten schreef hij een heel ander verhaal. Zoals gezegd koos hij ervoor om Schartens argumenten tegen Kloos over te nemen, met name ook de vaststelling van het Tachtigerepigonisme in Vlaanderen: ‘Zeker. Scharten slaat raak. De meeste van onze vlaamsche dichters loopen zich blind te staren op de herfstpracht van de tachtiger-kunst. Er zijn werkelijk jongere Vlamingen die verdolen in goud-nevelige vereenzaming. Doch dat is het ware van hun natuur niet. Ze weten het en bekennen | |
[pagina 41]
| |
het wel eens. In hen leeft krachtig het gemeenschapsgevoel. Laten ze maar eens zich zelf worden, laat hun gezond-vlaamsche natuur weer boven komen. En let dan hoe 't keeren zal’.Ga naar eind31 | |
De Vlaamse eensgezindheidAnno 1910 bestonden er heel diverse beelden van de identiteit van Rodenbach. Soms was die een dichter, soms ook niet. Hier moest hij als mens, daar als symbool van de Vlaamse ‘ontwaking’ en nog elders als een strijdend dichter geprezen worden. Ook over de relatie tussen de Vlaamse en de Nederlandse literatuur lazen we erg diverse opinies. Hier moest Vlaanderen zich aan
Leo van Puyvelde, 1904 [AMVC-Letterenhuis]
| |
[pagina 42]
| |
Affiche [AMVC-Letterenhuis]
| |
[pagina 43]
| |
Nederland spiegelen, daar Nederland aan Vlaanderen. En elders hadden beide hoegenaamd beter niets met elkaar te maken, ook al was de invloed van Tachtig op de Vlaamse poëzie feitelijk enorm. De verschillende beelden van het individu Rodenbach en van de relatie tussen Vlaanderen en Nederland waren met elkaar in tegenspraak. Voor een deel is dat te verklaren doordat zich een polemiek afspeelde. Verschillende critici met uiteenlopende poëtica's stelden hún visie op Rodenbach als de meest legitieme voor. Maar de fragmentering gaat ook verder: De Ridder, Streuvels en Van Puyvelde verschilden niet alleen van mening, ze liepen bovendien vast in hun eigen argumentaties. Honderd jaar nadien heeft het weinig zin om partij te kiezen of uitsluitsel te geven. Dergelijke beelden vragen niet om een referentiële lectuur, maar ze zeggen wel veel over de manier waarop die steeds weerkerende debatten over de verhouding tussen Noord en Zuid in de literatuur functioneren. Wat is ‘Vlaams’, wat ‘Nederlands’? De zaak-Rodenbach maakt duidelijk dat er over de inhoud van dergelijke concepten geen consensus bestond. De ‘Vlaamse’ en de ‘Nederlandse’ literatuur zijn geen essenties die - verheven boven het polemische gewoel van elke dag - als vanzelf gestalte krijgen in de poëzie van individuele Vlaamse en Nederlandse dichters. De steeds wisselende polemische inzet noopte de schrijvers ertoe telkens nieuwe argumenten te zoeken, en dat maakte de beelden van Vlaanderen en Nederland erg breekbaar. Tegelijk is het opvallend hoe die verschillende, plooibare visies op de nationale identiteit van de literatuur heel vaak met gelijksoortige argumentatieschema's werden onderbouwd. Enkele stereotypische clusters komen in deze periode vaak voor: Vlaams gevoel versus Hollands verstand, Vlaamse natuur versus Hollandse beschaving,... Ze herinneren aan dat beroemde gedicht uit 1909 van René de Clercq - ‘Is 't Noorden het hoofd met kalm verstand/ Het Zuiden is 't harte van Nederland’.Ga naar eind32 Ze resoneren ook in beelden die tot op vandaag buiten de literatuur worden geschetst, bijvoorbeeld recent nog in de controversiële uitspraken van Belgische politici over hun Nederlandse collega's. Voorts werd het beeld van Nederland sterk bepaald door de ‘moderne’ poëtica van Tachtig, waarvan de beeldvorming sterk beïnvloed blijkt door de poëzie van Jacques Perk en de kritieken van Willem Kloos. Tussen die elementen bestond er een zekere spanning. De Tachtiger verfijning spoorde volledig met het beeld van Holland als voorbeeld en cultuurland, maar Kloos’ poëtica was gericht op de expressie van emoties en binnen de opposities moeten die eerder aan de Vlaamse kant worden gesitueerd. De clichés waren kneedbaar en flexibel genoeg om te dienen in het kader van erg uiteenlopende polemische contexten, al was het maar omdat men ze kon opladen met een positieve of een negatieve waardering. Belangrijk is de manier waarop de polemisten deze topoi naar hun hand zetten. Men kon de Vlaamse natuurlijkheid associëren met jeugdige kracht, spontaniteit en inspiratie, maar ook met amateurisme, naïviteit en onvolwassenheid. Tegelijk kon | |
[pagina 44]
| |
Nederland worden opgevoerd als model én antimodel. Hier sprak Uyldert woorden van bedachtzame nuchterheid, elders was de Hollandse poëzie teveel door de hersens gedistilleerd en de kritiek niet ontvankelijk voor de Vlaamse gevoeligheid... Voor individuele critici waren er dus mogelijkheden genoeg om een andere wending te geven aan algemeen bekende clichés, afhankelijk van de aard van het debat waarin ze een positie wilden innemen en naargelang het publiek dat ze wilden aanspreken en overtuigen. In de Rodenbachpolemieken vroegen De Ridder en Streuvels aan Holland om typisch Vlaamse kwaliteiten te honoreren. Hun positie lijkt sterk op die van August Vermeylen die in zijn Verzamelde opstellen (1904-1905) de Hollandse literaire kritiek tot voorbeeld had gesteld voor Vlaanderen. Aan de Nederlanders vroeg hij aandacht voor de Vlaamse spontaniteit en inspiratie. Ook in de zaak-Rodenbach kon Nederland alleen voor het eigen publiek het voorbeeld zijn voor de literaire modernisering. In het buitenland legden de Vlamingen zonder uitzondering de nadruk op de Vlaamse identiteit van de vernieuwingsbeweging. Blijkbaar zorgde de mogelijkheid op te gaan in het overkoepelende geheel voor twijfels en de dreiging van ontworteling. Vandaar dat ze in het buitenland de behoefte hadden aan eigen voorbeelden, zoals Albrecht Rodenbach. Die kreeg een ambivalente plek toegewezen in het verhaal dat de Vlaamse vernieuwers destijds over zichzelf vertelden. In Vlaanderen lieten ze Rodenbach deel uitmaken van een overwonnen traditie. In Nederland trokken ze zijn poëzie toch over de streep. In het gesprek met Nederlandse buitenstaanders lijkt er zo een soort van Vlaamse eensgezindheid te ontstaan. De breuklijnen in het Vlaamse literaire veld raakten ondergesneeuwd. De Ridder en Streuvels brachten tegenover buitenstaanders de spanning tussen de instrumentalisering van de literatuur door de Vlaamse Beweging niet meer ter sprake. Ook de ideologische tegenstelling tussen katholieken en de moderne ‘vrijzinnigen’, die vonden dat literatuur geen al te sterke band met het religieuze dogma moest onderhouden, is hier afwezig. Er werden in de tijdschriften hoogoplopende debatten gevoerd over de spanning tussen poëzie en religie. De climax die de literaire verzuiling in Vlaanderen tijdens het interbellum zou bereiken, werd kort vóór de Eerste Wereldoorlog voorbereid. Daarvan vind je in de zaak-Rodenbach geen enkel spoor terug. De zaak-Rodenbach laat zien hoe er een soort van Vlaamse eensgezindheid ontstond, nadat niemand minder dan Willem Kloos de Vlaamse literaire kritiek op zijn plaats had gezet. Pas dan konden de Vlamingen, als een eenstemmig ‘volk’, een consensus bereiken over een minimumprogramma voor ‘de Vlaamse letterkunde’. Enkel door de interactie met het Noorden, kon het Zuiden zijn eigen identiteit articuleren. | |
[pagina 45]
| |
Een uitgebreide versie van deze bijdrage verschijnt binnenkort in J. Janssens, De weifelende ezel. Over Vlaamse identiteit en Nederlandse poëzie, 1893-1925. Vantilt, Nijmegen 2006. |
|