ZL. Jaargang 5
(2005-2006)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |
De kleine garnaal
| |
Het purperen levensliedEdith (eigenlijk: Judith) Werkendam werd geboren in Amsterdam op 14 oktober 1896 als dochter van Moses Werkendam (1873-1929) en Rebecca Roco (1873-1943). Zij kreeg nog twee zussen: Rosette (1898-1970) en Estella (1900-1943).Ga naar eind2 Over haar jeugd is vrijwel niets bekend.Ga naar eind3 Er is haar literaire werk, dat zeker biografische elementen bevat, maar welke dat precies zijn, blijft gissen. Omdat het gezin Werkendam tussen 1908 en 1911 in Antwerpen woonde, bestaat het vermoeden dat haar vader en/of moeder in ‘de diamant’ werkzaam was.
Begin 1921 debuteert zij in De Gids met het verhaal ‘Het beeld’. Al vanaf haar debuut wordt de recalcitrante Werkendam door het establishment met argwaan bezien. ‘Het was voor mij een groot voorrecht, mijn schets “Het beeld” bij u gepubliceerd te zien, hetgeen mijn toekomst als schrijfster zeer zeker zal vergemakkelijken. Ik hoop met mijn novelle “Lya” nog een schrede verder op | |
[pagina 59]
| |
die moeilijke baan te komen’, schrijft Werkendam aan de redactie van De Gids.Ga naar eind4 ‘Edith Zwanenhals’ schreef een redactielid spottend op haar brief.Ga naar eind5 Hoe het kan is niet duidelijk, maar bij haar debuut heeft ze al een ‘slechte reputatie’. Zij zal, pogingen ten spijt, nooit meer in De Gids of welk ‘gerenommeerd tijdschrift’ ook publiceren. Waardoor dat komt, is eenvoudig te zien: Werkendam bezat een bovengemiddeld groot schrijftalent maar schreef over dingen waarover men ‘niet hoort te schrijven’. Het mag al een wonder heten dat ze ‘Het beeld’ in De Gids gepubliceerd heeft gekregen. Het verhaalt van de fatale liefde van een monnik voor een marmeren standbeeld. De liefde voor mooie doch levenloze dingen is geen ongebruikelijke literair onderwerp. De decadente Franse literatuur rond 1900, waar Werkendam naar alle waarschijnlijkheid zeer vertrouwd mee was, staat er vol van maar in de Hollandsche letterkunde lag dat anders.Ga naar eind6 In wat een andere versie van ‘Het beeld’ lijkt te zijn, vat de monnik een fatale liefde op voor de Heilige Maagd.Ga naar eind7 Of Werkendam pogingen in het werk gesteld heeft deze versie gepubliceerd te krijgen, is niet bekend.
Op 13 oktober 1921 trouwt Werkendam met de kleermaker en reiziger in manufacturen Joseph Mol (1893-1943), eveneens afkomstig uit Amsterdam. Eind 1921 vestigen zij zich in Soestduinen in het fraai gelegen huize ‘De Molshoop’, Van Lyndenlaan 7. Een jaar later, in oktober 1922, verschijnt bij Querido de verhalenbundel Het purperen levenslied, waarin naast ‘Het beeld’ nog vijf, door De Gids geweigerde, verhalen.Ga naar eind8 Het boek draagt een motto van de Franse schrijfster Rachilde (pseudoniem van Marguerite Eymery, 1860-1953): ‘Où prenez-vous que l'anormal pur ne vaut pas le normal impur, que l'absolu dans la sincérité n'est pas préférable aux hypocrisies qui ne démontrent que l'impossibilité d'arriver à vertu par les chemins ordinaires?’.Ga naar eind9 Met Rachilde hebben we meteen Werkendams grote literaire voorbeeld en inspiratie te pakken. In een brief uit maart 1925 roept Werkendam uit over een niet nader aangeduid boek van Rachilde: ‘Dat u het met stijgende interesse las is niet te verwonderen: het is één van de beste boeken die ik ken en uw waardering doet mij goed voor Rachilde, die mijn groote, geniale afgod is en in wie ik een zusterziel voel waaruit ik mijn moed put in oogenblikken van moedeloosheid. [...] Indien u nog iets van Rachilde wilt lezen, raad ik u aan: L'Heure Sexuelle [1898] en La Jongleuse [1900]. Zoolang de voorraad strekt stel ik u graag mijn boeken tot uw dispositie!’.Ga naar eind10 Rachilde was de enige vrouw die deel uitmaakte van de decadente ‘beweging’ en, door haar huwelijk met Alfred Vallete (1858-1935) en de medewerking aan zijn maandblad Mercure de France, decennialang een spil in het Franse cultuurleven. Door haar androgyne habitus - zij stond bekend als homme de lettres - was zij berucht en hoewel haar vele romans vaak als pulp werden beschouwd, hebben deze de laatste | |
[pagina 60]
| |
Rachilde
decennia, vooral vanuit de cultural- en genderstudies, hernieuwde aandacht gekregen. In Rachildes werk worden de traditioneel grenzen tussen de seksen en die der seksualiteit verkend en ‘aangetast’. De titels van enkele van Rachildes bekendste werken zijn veelzeggend: Monsieur Vénus (1884), La Marquise de Sade (1887), Madame Adonis (1888) of Refaire L'amour (1928).Ga naar eind11 Rachildes oeuvre beschrijft ‘les différentes solutions que la jeune fille et la femme moderne donne au problème sexuel’. Niet vanuit een moralistische optiek echter. Want in Rachildes oeuvre ‘il n'y pas d'amour heureux’ want ‘aimer, c'est souffrir’.Ga naar eind12
Twee van de verhalen uit Het purperen levenslied verdienen in ieder geval aparte aandacht. ‘Lya’ gaat over de ontluikende seksualiteit van de titelheldin die, net als veel van Rachildes heldinnen, nogal solitair opgroeit, doch uiteindelijk haar minnaar door verstikking vermoordt, zonder zich hier ook maar enigszins schuldig om te voelen: ‘Het was mijn rècht. Hij kwam en bracht zijn bloemen mee en vulde mijn leven met onrust en onheil [...]. In 't begin was het bedwelming en genot, toen afschuw en ellende. Onze lichamen hadden elkaar lief, en wij liefkoosden elkaar zoals ik zijn bloemen liefkoosde: altijd heviger om altijd meer te nemen dan wat het lichaam geven kon. Ik vernielde mijn eigen bloemen omdat ze mij geen voldoening meer gaven: in dien tijd waren mijn handen een voortdurende prikkeling om uit te leven wat in mijn bloed bruiste, en de stille, lieve aanraking met mijn kleine kelken was mij een marteling, omdat het geen dieperen hartstocht kon opwekken dan een lichte hartklop. [...] Ik ging Justus haten, ik ging het genot haten, ik haatte zijn bloemen, die mij er toe gedreven hadden. Daarom voelde ik dat ik hem dooden moest...anders had hij mij gedood’. Dat bleek dus niet geschikt voor het publiek van De Gids. ‘Gij hebt “Lya” een bedenksel genoemd’, schrijft Werkendam op 22 juni 1921 aan redactiesecretaris H.T. Colenbrander, ‘en deze uitdrukking lijkt mij toch niet juist. Dat het verhaal fantasie is, geef ik toe doch het is tevens een geïdealiseerde werkelijkheid. Naar mijn gevoel zijn de handelingen van deze vrouw wier psychologie door u terecht zwoel-cerebraal genoemd word, volkomen natuurgetrouw en bestaanbaar. Zij is geplaatst temidden eener symbolieke wereld (ik meen in deze symboliek inderdaad mijn richting gevonden te hebben) doch voor haar gevoelens heb ik eerlijk in mijzelve naar de gegevens geput, die tot haar handelingen en uitingen voeren. Daarom meen ik dat ook datgene wat irreël is, nog geen bedenksel hoeft te zijn’. | |
[pagina 61]
| |
Aan het tragisch-mooie verhaal ‘Wat niet kon’ is vanwege de, voor destijds althans, zeer gewaagde thematiek reeds enige aandacht besteed. Het verhaal betreft de verhouding tussen de kunstenares Hans en het frêle meisje Maddy. De androgyne Hans ‘is sterk en moedig en haar natuur borg niet veel vrouwelijks’.Ga naar eind13 Maddy trouwt echter: ‘Een man tussen haar en Maddy! Een màn! Ze had nog nooit over een man nagedacht als een, die een vrouw neemt en er na een poos mee kon doen wat hij verkiest’. Hans lijdt hier onder en vraagt zich af: ‘Was zij werkelijk anders dan anderen? Was in 't leven van een vrouw de liefde alleen veroordeeld tot den man zooals ook andersom? Zij had lief, zonder meer’. Met ‘anders dan anderen’ wordt direct naar homoseksualiteit verwezen. Ten einde haar liefdesverlangen naar Maddy te sublimeren, geeft zij zich aan Evert, Maddy's echtgenoot. Hans woont enige tijd zogenaamd als vriend bij Maddy en Evert in. Als zij tegenover Evert haar liefde voor Maddy opbiecht, wordt zij echter door beiden verstoten: ‘Ze zag Everts gezicht vertrekken tot minachtende verbazing...Toen gleed een lach over zijn gezicht. “Je bent gek”, zeide hij. “Neen, neen” antwoordde Hans, in een vreemde verlichtheid. “Ik heb haar lief. Zoo lief als ik jou heb. Ik heb haar gehad, in gedachten, honderden malen, naakt in mijn armen, ik heb haar gedroomd, nacht aan nacht, tegen mij aan als jij nu...” Evert rees op, dolle woede in zijn oogen. Met één sprong was hij op den grond. “Jij!”... zeide hij hijgend, luid in zijn verachting. “God, dat is verschrikkelijk! 't Láágste...jij! En misschien zou je wel, hier in mijn huis...” [...]’. Evert en Maddy zijn ‘bang en ontzet over die Andere in hun midden’. Hans vertrekt, strijdt nog tegen haar wanhoop, ‘Maar den volgenden morgen, voor haar ezel, bleek in haar witte werkjas, wist ze alle illusie in-zich gestorven’. De Nederlandse kritiek, graadmeter der bekrompenheid, kon hoewel Werkendams schrijftalent wordt erkend, deze openhartigheid niet waarderen. Men spreekt van een boek vol ‘perversiteiten’ en ‘donkere passie’. ‘Of het Purperen Levenslied goed geschreven is? En of! [...] Maar moderne dochters zullen wèl doen dit wat àl te purperen boek voor haar ouderwetsche mama's weg te sluiten’, oordeelde een anonieme criticus in Het Vaderland van 15 november 1922. De opschudding die het boek moet hebben veroorzaakt, is te lezen in een roman van een andere onconventionele vrouw. In Til Brugmans Spanningen (1953) is een vrouwelijk personage pagina's lang meer dan lyrisch over Het purperen levenslied. Ze kent hele passages uit het hoofd: ‘Is ze weer weg van Het Purperen Levenslied? Van die gorigheid van een zekere Werkendam? Niemand ooit van gehoord? Kan ik me denken. Aan de galg met al dat soort tuig! [...] In het jaar van publicatie moet er hier een algehele uitgeversverduistering zijn geweest, dat zo'n lor kon verschijnen. Een kotsmiddel. En dat stuk drek van letterkunde bracht haar bij mij’. Waarop door weer een ander personage gereageerd wordt met: ‘maar wat heb jìj gedaan, om haar te laten besef- | |
[pagina 62]
| |
fen hoe verrot de atmosfeer is die in zulke boeken wordt verheerlijkt?’ ‘Ik heb haar om de andere dag een pak rammel gegeven, toen ze er mij in het begin hele brokken uit zat voor te dragen. Alsof het een juweel der schone letteren was!’. | |
Als lot en leven dobbelenQuerido dacht er gelukkig anders over en gaf in juni 1923 Werkendams eerste roman uit. Als lot en leven dobbelen heeft net als sommige vroegere verhalen als onderwerp ‘the social construction of identity’.Ga naar eind14 Ook in haar persoonlijke leven worstelde zij daar mee. Een klein schandaal veroorzaakte Werkendam bijvoorbeeld toen zij op 2 oktober 1924 tijdens een fietstocht met man en vriendin Hilversum doorkruiste en daar gearresteerd werd omdat zij fietste met een broek aan. In het artikel ‘Hilversum op zijn (s)mallst!!! - De tragedie met agent 62' doet zij uitgebreid verslag van het in haar ogen volstrekt belachelijke incident.Ga naar eind15 In Als lot en leven dobbelen zijn de personages misschien nog niet geheel rond en de afwikkeling van de plot niet erg sterk, interessant en typisch Werkendams is het zeker. Als lot en leven dobbelen verhaalt van de schrijfster ‘Diogenès’, natuurlijk vernoemt naar de Griekse filosoof Diogenes van Sinope (ca. 400-325 v. C.) die, afzijdig van de mensen leefde in een ton en met een lantaarn op zoek ging naar ‘mensen’. Opvallend is Werkendams typering van Diogenès schrijverschap: ‘De jongeren in de kunst waren trotsch op haar. - Eindelijk ééne die durft! riepen zij, op dagen dat zij in groepjes bij elkaar kwamen, elkander met roode gezichten toe. - Wij hadden haar noodig’. En ‘Diogenès, de vrouwelijke wreekster van alles wat onderdrukt werd door mannelijke kleinheid en zedelijke onevenwichtigheid. Zij had n.l. in haar laatste boek een oude vraag in een nieuw licht gezet: Welk recht heeft de wereld te vergen dat een man alles, een vrouw niets van haar natuur verlangen mag?’. Dio leeft, door haar grote ‘afzichtelijkheid’ als een kluizenaar en haar enige contact met de buitenwereld is door middel van haar schrijven. Om echter toch contact met de wereld te kunnen hebben, haalt ze het meisje Eva uit een bordeel en maakt haar tot wat ze zelf niet kan zijn: mooi en maatschappelijk. ‘Ze moet den man voor me zoeken die me liefhebben zal...door haar heen zal ik me geliefd door hem weten. Ik zal geluk beleven, zoo niet volkomen, dan toch zooveel als mogelijk is.’ Een plot die Rachilde ook had kunnen bedenken. Traditionele sociale en seksuele identiteiten vervagen: ‘Eva en ik...Ik en Eva...Wie is Dio? Wat is Dio?...Ik ben in Eva het ideaal, dat hij zoekt’. Het is echter tevergeefs: Eva wordt zelf verliefd op Dio's object van verlangen. Hoewel het boek veel aandacht van recensenten krijgt, merkt niemand, of durft niemand uit te spreken, waar het boek in feite om gaat. Herman Middendorp noemde Als lot en leven dobbelen in De Amsterdammer van 19 juli 1923 een ‘vies en door en door ongezond boek; product van een groven geest en een gedepraveerde verbeelding’ en Johan de Meester vond in december 1923 in De | |
[pagina 63]
| |
Gids 1923 welgeteld maar een halve zin uit het boek mooi. A. van Holk echter sprak in de NRC van 7 november van een roman ‘knap ineengezet’, ‘goed geschreven’ en voortkomend uit ‘ongewonen verbeelding’ en ‘ongetwijfeld belangstelling waard’.
In juli 1924 verschijnt van Werkendam in het keurige damesblad Astra het verhaal ‘Het gevaarlijke spel’. Ongetwijfeld om den brode geschreven en rekening houdend met de lezeressen houdt Werkendam het meer dan zedelijk. Aardig is wel dat het verhaalt van een vrouw, Netty, die om inspiratie op te doen voor haar verzen tracht haar man te laten vreemdgaan. Dat lukt hier ‘natuurlijk niet’. Netty staakt haar malle schrijverij. Trouwens, haar verzen worden toch niet geplaatst. Het tijdschrift De Nieuwe Eeuw waarnaar zij ze gestuurd had, schrijft haar: ‘Ingesloten zenden wij u uw gedichten terug. Het lijkt ons onrijp werk en voor ons tijdschrift minder geschikt’. De Nieuwe Eeuw was overigens een bestaand weekblad van progressief rooms-katholieke signatuur, waaraan namen als die van Pieter van der Meer de Walcheren en Jan Engelman waren verbonden. De eerste was een belangrijk intermediair tussen de Nederlandse en de Franse contemporaine literatuur, de tweede genoot enige faam als erotisch dichter. Werkendam zal niet zonder reden dit tijdschrift hebben genoemd. Van enig reëel contact is niets bekend. Het is niet gewaagd aan te nemen dat deze scène een gebeurtenis uit haar eigen leven spiegelt, want Kloos schijnt haar datzelfde jaar in zijn functie als redacteur van De Nieuwe Gids geschreven te hebben: Het onderwerp van uw hier in dank weer bijgaand ‘Een klein beetje dichterlijkheid’ is stellig zeer eigenaardig gezien en gemeld; iemand, die zoo iets weet te concipieeren is niet de eerste de beste schrijvende dame; maar een tijdschrift, hoe vooruitstrevend en tevens gaarne het echt en alles waardeerend het ook moge zijn, heeft, hoe streng het nu gegrondvest moge wezen, toch altijd in sommige opzichten rekening te houden met de praktijk. En gij zult het mij dus ongetwijfeld niet ten kwade willen duiden, als ik u zeg dat een periodiek, hetwelk zoo 'n fantasie, als uw schets is, op zijn bladzijden publiceert, onafwendbaar gevaar loopt om een niet onbelangrijk gedeelte der geabonneerde leesgezelschappen, die het leeuwenaandeel van de lezersmenigte uitmaken, voor goed kwijt te raken. Dit werk is niet zonder verdienste maar misschien zou het niet zoo hinderlijk voor veel menschen wegen, indien gij in staat kwaamt te zijn om het in krachtige, suggestieve verzen te schrijven. Ik zeg dit hier slechts als suggestie of liever als goede raad, waarom gij misschien zult glimlachen, maar heusch mevrouw, ik meen het. Want in louter zakelijk, verstandelijk proza verteld, zoals dit zonderlinge levensbeeld hier wordt beschreven, vatten de lezers het te realistisch op en hindert - de menschen zijn nu eenmaal zoo, hen des te meer......Ga naar eind16 | |
[pagina 64]
| |
Uit: Astra, geïllustreerd maandschrift, Juli 1924
| |
[pagina 65]
| |
De schets ‘Een klein beetje dichterlijkheid’ is zover bekend niet gepubliceerd of anderszins overgeleverd. Zij had het al geprobeerd bij De Gids en probeerde het ook nog bij De Vrije Bladen, een afschrift van Kloos' afwijzing als een aanbevelingsbrief gebruikende, maar slaagde ook daar niet in.Ga naar eind17
In deze periode heeft zij contact met de psychotherapeut A.J. Westerman Holstijn (1891-1980). Slechts een vijftal brieven van Werkendam aan hem zijn bewaard gebleven, maar ze werpen wel iets meer licht op haar leven en werk. Het eerste briefje dateert van 12 augustus 1924.Ga naar eind18 Holstijn hield in de jaren twintig praktijk in het ‘Instituut Liébeault. Inrichting voor psychotherapie ter behandeling van zenuw- en zielsziekten’ op het adres De Breestraat 117 in Amsterdam. Werkendams brieven hebben een vriendschappelijk karakter, hoewel zij ook enige tijd bij hem in behandeling is geweest voor haar ‘kwellingen’.Ga naar eind19 Al was Werkendam ondertussen geen onbekende meer, toch heeft ze nooit tot het literaire establishment behoord. Als ze in juli 1925 dan maar als abonnee van De Vrije Bladen het midzomernachtsfeest van de vriendenclub van dat tijdschrift tracht bij te wonen en naast haar man nog een vriendin probeert binnen te smokkelen, wordt haar dit niet in dank afgenomen: ‘niet toegestaan’. Ze weet toch binnen te komen. Op een brief van Werkendam tekent de organiserende dichter Henrik Scholte aan: ‘Deze lel heeft per slot van rekening toch nog mevr. Willink geïntroduceerd!’. | |
ModelOp 8 maart 1925 schrijft Werkendam aan Westerman Holstijn over haar waardering voor Rachilde en over wat haar verder in literatuur en leven bezighoudt: ‘Ook dank ik u voor uw belangstelling in mijn werk; ik had meer kunnen doen in dit laatste jaar, doch had groote periodes van geheele geestesafmatting’. De roman Model verschijnt in november 1925 bij Querido. In haar leven deden zich ingrijpende gebeurtenissen voor, want hoewel het pas aan het einde van het jaar officieel zou worden, blijkt uit haar brief aan Holstijn ook dat zij bij haar man weg is en tijdelijk bij haar ouders woont. Over haar mislukte huwelijk schrijft zij niet, wel over haar gemoedstoestand en daarbij vertelt ze het enige feit dat bekend is over haar jeugd: Mijn kwellingen, zooals u ze zachtzinnig geliefd te noemen, zijn over 't algemeen niet veel minder te noemen. De groote druk is weg, d.w.z. groote poozen blijft het weg, maar ik heb dagen van ontzettende downheid, waarin alles, en zeker mijn leven, me totaal onverschillig is. De engelschman betitelt zooiets met ‘spleen’ wat in mijn idéé volkomen de gemoedstoestand aanduidt. Het woord drukt en sleept - zooals 't je geest gedaan wordt! Het analyseerende, kom ik tot de conclusie, dat het een normaal gevolg is van de totale leegheid en nutteloosheid van mijn leven - zooals ik | |
[pagina 66]
| |
u vroeger wel eens zeide. Mijn kunst vult o, zoo weinig uren en ik ben te apatisch om vergaderingen na te loopen of aan philanthropic te doen. Het vaardig geschreven Model gaat over de frictie tussen geloof en seksualiteit. Het verhaalt van de kunstenaar Fried Alta die aanvankelijk een moeizame verhouding heeft met het model Rosine. Grootste belemmering is Rosines kinderlijke geloof: ‘Je kunt mij niet plagen, Fried. Je plaagt iemand die me dierbaar is. Iedere dag zie ik zijn gezicht wegkrimpen in schande-pijn...een pijn die bij iedere vernedering van jou erger wordt! - Hè? Wat?...Alle bloed stroomde naar Fried's hart. Was er...was er een ander? - Wie bedoel je? - Hem! Aan den langen, gouden ketting, dun als een draad, wegglijdend tusschen Rosine's witte borsten, kwam een gouden kruis omhoog. - Ajakkes! Zei Fried, wonderlijk opgelucht. Doe dien naakten man weg!’. Rosine offert haar leven op om de doodzieke Lona te redden. Welke ziekte het betreft, is niet geheel duidelijk maar in ieder geval zijn door erfelijke redenen ‘de geslachtsorganen aangetast’. Lona trekt naar de stad en leert daar Fried Alta kennen. Maar net als bij Rosine belemmert een kinderlijk geloof de verhouding: ‘Boven had Lona onbeweeglijk gelegen, minuten lang. Haar hand, onder de deken, zocht, langs de warmte van haar lichaam, het kruis. Heel haar ziel schreide om hulp. Zij vond het, tusschen haar beenen, warm van de hitte van haar lijf. En toen zij het optrok, om het naar haar mond te brengen, met die liefkoozende teerheid die ze er altijd voor had, gleed het onverwacht in het gleufje waar des levens eenigste reden zit. Het kuste en kneusde het broze, onaangeroerde vleesch [...] Lona was opgesprongen [...] en, een vervolgd dier gelijk, scheurde ze haar nachtkleedje open en riste den ketting van haar hals. De ketting brak, het kruis werd weggeslingerd tot in een hoek van de kamer’. Op de achtergrond schemert Lona's ‘tweeslachtigheid’ en haar behoren tot ‘de uitverkozen zusters’ door. Wellicht doordat Lona met een transplantatie iets heeft overgenomen van Rosine verloopt haar relatie met Fried, typisch Werkendam, vrijwel hetzelfde als die van Rosine en Fried. Op het opvallende einde na. | |
[pagina 67]
| |
De gezaghebbende criticus Henri Borel oordeelde op 20 november 1925 in Het Vaderland: Misschien - of neen, zèker - zullen er menschen zijn, onheilig genoeg om dit zwoele, mal-sensationeele, wee-extatische boek mooi te vinden, waarin de dolste en onsmakelijkste situaties voorkomen, die ik niet eens in een blad, dat zich respecteert, kan aanhalen. Een der weerzinwekkendste, die echter nèt nog voor vermelding vatbaar is, is die, waarin een vrouw, de hoofdpersoon van het boek, die àl maar door de malste en walgelijkste sol- | |
[pagina 68]
| |
lerijen pleegt met een kruis, haar minnaar met dolkjes op een groot kruishout nagelt, met alle mogelijke hocus-pocus erbij. Dit alles moge vlot en knap geschreven zijn, het is zóó vol van hysterie van de bedenkelijkste soort, dat ik het weggeworpen zou hebben, als ik niet de gewoonte had, een boek waarover ik schrijf, geheel uit te lezen. Op dezelfde dag als waarop Borels recensie verscheen, schreef Werkendam aan Holstijn: Zooals u misschien gelezen heeft is mijn nieuwe roman verschenen en zou ik u, indien u voornemen had, het boek te kopen - ik kan u helaas geen presentexemplaar zenden, aangezien mijn uitgever erg karig met het uitdeelen hiervan is geweest - in overweging willen geven het in de Museum-boekhandel te vragen, v. Baerlestraat, hoek Parkweg. Dit is n.l. de eenige winkelier in A'dam die uit deftigheid en zedelijkheid mijn werk weigerde te koopen en nu wil ik dezen man eens een lesje geven. Ik dacht aan u, omdat u tamelijk in de omgeving woont, dus het hem niet eigenaardig zal voorkomen indien u het bestelt. Ik hoop dat u het niet al te vrijpostig van mij vind dat ik u dit verzoek - ik mag aannemen dat u voldoende interesse voor mijn persoonlijkheid en werk hebt dat ik met een gerust geweten u deze kleine wenk geven kan. Ik dank u bij voorbaat - ik weet u zoo prettig ruim van begrip dat u het zeker mèt mij belachelijk zult vinden dat er nog menschen zijn die denken als den man voornoemd. | |
De goddelijke zondeDe scheiding tussen Werkendam en Joseph Mol krijgt officieel eind 1925 haar beslag. Over deze beslissing schrijft zij op 6 januari 1926 aan Westerman Holstijn: ‘Mijn leven heeft ondertusschen een zéér groote verandering ondergaan - hopelijk ten beste. Zóó idealistisch ben ik niet meer dat ik durf zeggen ik weet het zeker! Ik ben n.l. van mijn man gescheiden. Er heeft zich nu een nieuwe horizon voor mij geopend, waarvan ik toch wel durf te veronderstellen dat het én mijn gezondheid én mijn werk ten goede komt!’.Ga naar eind20 Holland wordt Werkendam te benepen. In maart 1926 verhuist ze naar Etterbeek bij Brussel. In augustus van dat jaar onthult ze Holstijn: Mijn leven is tegenwoordig een voortdurend reizen en trekken en hoewel ik sinds eenige maanden definitief in Brussel woon, heeft me de afwisseling van meerdere landen zien zéér veel goed gedaan. [...] Natuurlijk ben ik blijven schrijven en komt mijn volgend boek over eenige maanden uit. Het is heel wat anders dan ‘Model’ en handelt (een voor Hollanders zéér scabreus onderwerp) over mijn ‘hobby’ dualisme in de vrouw, tweeslachtigheid: oorzaak en gevolg. Om echter een klein beetje aan mijn publiek | |
[pagina 69]
| |
tegemoet te komen, trouwt de héroine op 't laatst rustig met het gehate onderwerp: man! Eigenlijk een beetje het overzicht van mijn leven tot en met nu toe. Want ik kon immers geen onderwerp behandelen waarvan ik niet de ondervinding had? Welnu, ik ben in Parijs naar een gelegenheid geweest waar ik een half uurtje alleen ben geweest met één der vele ‘Ginette's’ en, om het eigenlijke feit heen idealiseerende en fantaseerende, ben ik ook die ervaring rijker. Apart cela, leef ik op 't oogenblik zéér rustig en gelukkig met den man die, volgens mij, mijn type vrouw innerlijk en sexueel 't meest nabij komt en begrijpt en hoop ik daar mijn vrede in te vinden. | |
[pagina 70]
| |
De roman in kwestie, De goddelijke zonde, werd geschreven tussen december 1925 en juni 1927 en verscheen, later dan gepland, in juni 1928 bij Querido. Het boek verhaalt van de danseres Sylvie Herold die met alleen haar danskunst als gezelschap opgroeit en na haar seksuele ontwaking tevergeefs naar een bevredigende liefde zoekt. Zoals in vrijwel elke Werkendam roman ‘ontwaakt’ de heldin haast letterlijk door haar naakte lichaam in de spiegel te aanschouwen en het in al haar glorie te accepteren. Twee relaties met mannen geven haar geen bevrediging. Met een van hen trouwt ze zelfs maar ‘zonder dat ze wist hoe, maakten zich uit het donker van de afgronden, waarin haar geest zich stortte, figuren los die ze niet kende en nooit dacht te zullen vinden
Edith Werkendam, 1929
in verband met haar liefde-verlangen. Voor haar beteekende een vrouw nog niets...toch waren het vrouwen, die zich aan haar opdrongen en zij had het gevoel van zoelte, milde kussen, die haar lichaam bedekten als sneeuw die valt. In de steeds kerende pijn die de man haar veroorzaakte zocht haar onbewustheid naar troost [...]’. Zij scheiden. De prospectus voor de roman verklaart Sylvies wezen als volgt: ‘Haar bisexualiteit is een uitvloeisel van onbewust leven, bewust genieten-willen en een intens verlangen naar het Ideale, dat iedere artist met zich mee draagt: de eeuwige jacht naar het onmogelijke’. Hoewel in zijn algemeenheid onjuist, is deze verklaring in zoverre correct dat het onmogelijke in De goddelijke zonde wederom de liefde betreft. Tussen man en vrouw, maar ook tussen twee vrouwen onderling. Sylvie ontmoet de wat oudere dichteres Agnes d'Aubry, wier ‘geschiedenis niet veel verschilde van die van Sylvie’: ‘Vrouwen als wij moeten niet trouwen. - Als wij? - Ja. Denkt u dat ik u niet dadelijk herkende?’. Agnes wil het, in tegenstelling tot Sylvie, echter platonisch houden: ‘Agnes had dus den man uit haar leven gebannen - maar de vrouw werd daar geen plaatsvervanger van. Sylvie was haar een dierbare vriendin, maar dan ook niet méér dan dat. Haar vriendschap was liefde, zonder de hartstochtdaad’. Agnes komt om het leven bij een verkeersongeluk en Sylvie ontmoet het jonge meisje Dorine, met wie ze wel ‘de hartstochtdaad’ beleeft. Deze wordt voor Werkendams doen ‘opmerkelijk ingetogen beleefd’ schrijft Schuyf en zij vermoed een directe relatie met Radclyff Halls klassieke roman The Well of Loneliness.Ga naar eind21 Met name omdat bij Hall de enige (lesbische) liefdesscène wordt beschreven met ‘...en dien nacht waren zij niet gescheiden’. Bij Werkendam heet het: ‘...Dien nacht bleven ze bij elkaar’. Werkendam was | |
[pagina 71]
| |
echter opvallend genoeg eerder dan haar zoveel beroemder zuster: The Well of Loneliness verscheen op 27 juli 1928, De goddelijke zonde was al eind juni van dat jaar verschenen.Ga naar eind22 Ook Dorine verlaat Sylvie echter om te trouwen, net als Sylvie uiteindelijk zal doen. Maar dat was dus enkel een concessie van Werkendam. De onvermijdelijke Henri Borel meende in Het Vaderland van 15 juli 1928 dat Sylvie ‘vervalt tot de Lesbische liefde’ omdat ze teleurgesteld zou zijn in en slachtoffer zou zijn van mannen. ‘Zij is, au fond, niets meer dan een malle gedegenereerde, exhibitionistische juffrouw.’ De christelijke Roel Houwink beweerde in november 1928 in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift Sylvies ‘neigingen’ te willen erkennen maar hij vertrouwde zijn lezers toe ‘hoe langer hoe meer de waarde dezer neigingen wantrouwen en de echtheid hunner bron’. En De Groene Amsterdammer was op 8 december 1928 weliswaar van mening dat ‘er het een en ander niet in orde is’ maar dat de roman geschreven is in een ‘bekorenden, hier en daar zelfs suggestieven stijl’ en dat het boek wél aandacht verdient. | |
Jij en Ik...In het najaar van 1929 schrijft Werkendam Jij en Ik... dat in juli 1930 verschijnt met een motto van ‘E.W’: ‘Et dans ce livre je fus comme Jésus: j'ai fait, par la seule volonté de mon amour, d'une histoire banale, un rêve sublime’. De roman heeft wederom een, allicht minder scabreus, ‘taboe’, tot onderwerp namelijk de relatie tussen de veertigjarige Ilja en de wel vijftien jaar jongere Cyril, die in de waan verkeert dat Ilja een stuk jonger is. Cyril is ‘slank als een jonge den en amberkleurig als een Andalousische vrouw. Hij is zoo volmaakt gevormd als een vaas, de vaas waarvan Rachilde sprak in “La Jongleuse”’. Cyril is zwak, Ilja sterk. Opmerkelijk is ook de prospectus van de roman. Ilja tracht ‘refaire l'amour’: ‘Haar macht om ook de hoogste erotische extase tot een aesthetische perfectie te brengen maakt van Cyril een eensdeels wonderdier, anderdeels een marionet, die alleen leven krijgt door haar elastische vitaliteit’. Het verhaal gaat door waar ‘Lya’ ophield daar het geschreven is vanuit het gevang. Net als Lya ziet Ilja geen andere oplossing dan de man in haar leven op verfijnde wijze te doden. ‘En de gedachte, de wetenschap Cyril's liefde voor altijd te behouden hoog en verheven en wondermooi in mijn hart en lijf kan alleen geboren worden uit den glimlach van zijn doode lippen. [...] Zijn dood zal mij heiligen en ik zal een martelares zijn die geen plaats zal vinden tusschen kerkpilaren’. Opvallend is de parallel met de afloop van Rachildes Monsieur Vénus. De reacties op dit meesterwerkje zijn ietwat voorspelbaar: ‘Natuurlijk heet dit: kunst. Het dégoûtante wijf uit dit boek wordt nog als een tragische figuur voorgesteld ook [...] Let nu eens op hoeveel critici deze viezigheid kunst zullen noemen en iemand die zooiets pornografie noemt voor zedelijkheidsapostel | |
[pagina 72]
| |
zullen uitschelden. Er mankeren aan deze uitgave alleen nog maar van die obscene foto's, diverse poses voorstellende, zooals u in Port-Saïd in de handen worden gestopt’, schreef Henri Borel in Het Vaderland van 14 juli 1930. Er waren echter weinig van dergelijke critici. Zelfs Jeanne Reyneke van Stuwe, die toch zelf enkele expliciete romans op haar naam had staan, waarschuwde in De Nieuwe Gids van december 1930: ‘wie niet van het bijna-pornografisch gewaagde houdt, die leze haar niet!’.
Werkendam publiceert nog het luchtige Het boekje van de flirt en een enkel verhaal.Ga naar eind23 Daarna is het geheel stil. Zij woont vanaf 1932 in Schaarbeek bij Brussel rustig samen met haar tweede echtgenoot Victor van Wissen en haar vriendin, de Poolse Loulou (eigenlijke naam: Haloushka).Ga naar eind24 Het is echter weinig aannemelijk dat de schrijfster Werkendam de laatste twintig jaar van haar leven stil zou hebben gezeten. Dat lijkt ook niet het geval. Bij haar overlijden, op 23 april 1952 aan de gevolgen van een hersentumor, staat zij in haar woonplaats ingeschreven als ‘femme de lettres’.Ga naar eind25 Dat verklaart de aanwezigheid van Franstalige manu- en typoscripten in het archief van Westerman Holstijn.Ga naar eind26 Ook deed Max Frankfort de wonderlijk mededeling dat hij ‘al haar boeken had gelezen, vooral die in het Frans’.Ga naar eind27 Titels of uitgevers stonden hem echter niet meer bij. Zij zou deze onder eigen naam hebben geschreven. Naspeuringen in bibliotheken en antiquariaten in België, Frankrijk en elders leverde echter onder de treffer ‘Werkendam’ niets op. Wel zijn in enkele Franse bibliotheken boeken te vinden geschreven door ene ‘Edith de V...’ met titels als Amies passionées (1938) of Amies perverses (1939). Zou het kunnen zijn dat...? Dat is dan voor het tweede, Franse, deel van haar verhaal. |
|