| |
Een zeer vermakelijke klugt, die er is voorgevallen tusschen een kuipersbaas en zijn meid.
Wijze: Bon, bon, vive la bon.
Vrienden, luistert naar de klugt,
Ik zal 't u zingen vol genugt,
Hoe dat een Kuiper op een tijd,
Wierd bedrogen door zijn meid,
Die hij beloofde twee dukaten,
Om een nacht bij haar te slapen,
Laat ik je zoenen, laat ik je zoenen,
Laat ik je zoenen, dat smaakt bon.
| |
| |
2[regelnummer]
De meid sprak: wel schaamd u dan,
Gij bent een getrouwde man,
Speelt toch met uw eigen wijf,
Die is voor je tijdverdrijf.
Doch hij hield niet op met plagen,
En liep gestaâg het meisje vragen:
3[regelnummer]
Deze meid nu was getrouw,
Vertelde 't mooist aan zijne vrouw,
Ik heb geen rust van uwe man,
Waar ik ga spreekt hij mij an,
Hij belooft mij twee ducaten,
Om een nacht bij mij te slapen,
4[regelnummer]
De vrouw die sprak: wel meid zwijg stil,
Accordeer naar zijnen wil,
Ik zal op u slaapkamer gaan,
Vraagt wanneer hij komen kan?
Deze meid is heên getreden,
Naar de Kuiper met zoete reden,
5[regelnummer]
Wanneer komt gij op mijn salet,
Gij zult het vinden proper en net?
De kuiper dacht mijn zaak is goed,
Maar werd gefopt, die arme bloed!
Van deze nacht zoo wil ik werken,
Opdat mijn vrouw het niet zal merken,
6[regelnummer]
's Nachts omtrent ten twaalf uur,
Klopte de kuiper aan de deur,
De vrouw veranderde haar stem,
Zoodra als zij hoorde hem.
Baas, kom gaauw in 't ledekant,
Mijn vuur en licht is al verbrand,
| |
| |
7[regelnummer]
Het was donker op het salet,
De kuiper die liep voort naar 't bed,
De vrouw die heeft hem niet gestoord,
In zijn werk sprak zij geen woord,
Hij dacht ik zal dat vaatje kuipen,
En een slok te minder zuipen,
8[regelnummer]
Als hij zijn werk had gedaan,
Hij gaf de twee ducaten daar,
En dacht nog dat 't zijn meisje waar,
Nu wil 'k in 't donker maar gaan strijken,
Opdat geen buren mij bekijken,
9[regelnummer]
De vrouw die is naar huis gegaan,
En vroeg kwam ook haar man daar aan,
Zij kookte een ketel chocolaad,
Met suiker, eijeren, delicaat,
Zij sprak: dat zal de man versterken,
Die den heelen nacht moet werken,
10[regelnummer]
Wijfje, jij verkwist mijn geld,
A1 werk ik 's nachts ook met geweld.
Zwijg maar stil, mijn lieve vriend!
Ik heb van nacht ook geld verdiend,
Zie daar zijn de twee ducaten,
Die je hebt van nacht bij mij gelaten,
11[regelnummer]
De kuiper die stond als een gek,
Of hij een klap kreeg op zijn bek,
Hij wist niet wat hij zeggen zou,
Toen hij dat hoorde van zijn vrouw,
Ik geloof de meid heeft mij bedrogen,
Dat zie ik nu voor mijn oogen,
| |
| |
12[regelnummer]
Heb ik niet een brave man,
Die zoo dapper kuipen kan,
Hij werkt altijd even hard,
En nog lek blijft steeds zijn vat,
Zal jij me weer na de meid verlangen,
Dan haal ik de oogen op uw wangen,
13[regelnummer]
Oorlof, Kuipers! wie gij zijt,
Loopt toch bij geen jonge meid,
Blijft toch bij uw eigen wijf,
Dan verwacht gij geen gekijf,
De jonge meiden hebben streken,
En zij helpen u in gebreken,
|
|