De Zeventiende Eeuw. Jaargang 24
(2008)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 210]
| |
Een subtiele transformatie van Justus Lipsius'
| |
[pagina 211]
| |
de tussen 1578 en 1591 een belangrijke rol in de ontwikkeling van de pas gestichte universiteit van Leiden; de laatste dertien jaren van zijn leven doceerde hij te Leuven.Ga naar voetnoot6 Het hier beschouwde werk is een vorstenspiegel door Lipsius opgedragen aan aartshertog Albrecht en bedoeld als aanvulling op zijn in Leiden verschenen Politica (1589).Ga naar voetnoot7 Talrijke voorbeelden (exempla) en concrete aanmaningen (monita) moesten de inhoud van deze Politica verduidelijken en illustreren. De Monita et exempla politica bestaat voor het merendeel uit een opsomming van deugden die alle afzonderlijk kort worden toegelicht en rijkelijk geïllustreerd met voorbeelden uit antieke, middeleeuwse en eigentijdse bronnen. De vertaling ervan door Glazemaker verscheen in 1657 onder de titel Staatkundige vermaningen en voorbeelden.Ga naar voetnoot8 In de nog jonge, interdisciplinair georiënteerde onderzoekstak van de vertaalstudie wordt een onderscheid gemaakt tussen descriptieve en theoretische studies.Ga naar voetnoot9 In mijn bijdrage sluit ik me aan bij de eerste benadering en zal ik de Staatkundige vermaningen en voorbeelden benaderen vanuit drie invalshoeken. De eerste invalshoek is productiegericht: een korte beschrijving van Glazemakers vertaling van de Monita. De tweede is functiegericht: wat zijn de functies van de Staatkundige vermaningen en voorbeelden in de ‘ontvangende’ socio-culturele situatie? Welke invloed had die vertaling? Tot slot zal ik me wijden aan een procesgerichte studie en een beschrijving bieden van het eigenlijke vertaalproces. Kortweg kan men stellen dat de volgende vragen centraal staan: wie vertaalde er, wat waren zijn bedoelingen, tot wie richtte hij zich, hoe ging hij te werk, wat waren de gevolgen van die vertaling?Ga naar voetnoot10 | |
1 Glazemaker: korte schets van leven en werkOver de persoon Jan Hendriksz. Glazemaker is zeer weinig bekend.Ga naar voetnoot11 Hij werd in 1619 of 1620 geboren te Amsterdam uit een familie van doopsgezinden. Kort na zijn ge- | |
[pagina 212]
| |
boorte overleed zijn vader Hendrik Jansz. In 1626 hertrouwde zijn moeder met de glazenmaker Wybrant Reyniers. Jan heeft het beroep van zijn stiefvader overgenomen - zijn naam verwijst er ook naar - en tot 1650 allicht vaak gewerkt in diens bedrijf. Tot die tijd kon hij nog niet uitsluitend leven van zijn vertaalactiviteiten. In 1651 huwde hij met Catalijntje Cardinael. Niet onbelangrijk is dat haar vader persoonlijke contacten onderhield met René Descartes. Wellicht heeft die relatie er mee voor gezorgd dat Jan Hendriksz. Glazemaker het volledige werk van de Franse filosoof zou vertalen. Uit zijn huwelijk met Catalijntje kwam één dochter voort, Sibilla. Zij bleef haar hele leven alleen. Glazemaker was een groot boekenliefhebber en kon zich op het einde van zijn leven beroemen op een fraaie bibliotheek. Hij stierf in 1682. De eerste vertaling van Glazemaker verscheen in 1643; het betreft John Barclay's roman Argenis, die hij omzette via het Frans, want op dat moment kende hij nog geen Latijn. Hij heeft zich die taal als autodidact in korte tijd eigengemaakt, want drie jaar later publiceerde hij reeds een nieuwe Nederlandse Livius-vertaling waarvoor hij naast een Franse versie ook de Latijnse tekst aandachtig had bekeken. Het Grieks heeft Glazemaker nooit beheerst, hoewel er enkele vertalingen van Griekse auteurs onder zijn naam het licht zagen.Ga naar voetnoot12 Het geheel van zijn werk wijst op een duidelijke belangstelling voor geschiedenis, reisliteratuur en vooral filosofie.Ga naar voetnoot13 Daarbij nemen de klassieken een aanzienlijke plaats in. Naast de al genoemde Livius-vertaling legde hij zich toe op Seneca, Epictetus, Plutarchus en Quintus Curtius Rufus.Ga naar voetnoot14 De Romeinse geschiedenis maakte hij in het Nederlands verder toegankelijk met een vertaling uit het Frans van Nicolas Coeffeteaus Histoire Romaine. In de categorie ‘vertaalde reisliteratuur’ vinden we namen als Fernando Mendez Pinto, Vincent Le Blanc, Marco Polo, Pietro della Valle, Adam Olearius, Albrecht Herport en Jan Baptista Tavernier. Ook werk van andere humanisten en vroegmoderne auteurs als Erasmus en Leonardus Lessius kwam aan bod. Zoals gezegd verwierf Glazemaker vooral bekendheid met zijn vertalingen van filosofisch werk. Hij mag er zich op beroemen nagenoeg het integrale oeuvre van René Descartes vertaald te hebben, alsook de essays van Michel de Montaigne en de Opera Posthuma en de Tractatus theologico-politicus van Baruch de Spinoza. | |
[pagina 213]
| |
2 De Staatkundige vermaningen en voorbeelden in contextEen van de eerste en meteen ook prangendste vragen die rijzen bij een vertaalonderzoek is: waarom gaat iemand een bepaald werk in een andere taal omzetten? Wat bracht in dit geval Glazemaker ertoe om Lipsius' Monita et exempla politica te vertalen? Welk doel had hij voor ogen? Wat hoopte hij hiermee te bereiken? De vragen zijn even interessant als moeilijk te beantwoorden.Ga naar voetnoot15 In deze context past ook het onderzoek naar het lezerspubliek dat Glazemaker voor ogen had. Voor wie was de Staatkundige vermaningen en voorbeelden bedoeld? Wat was de context waarin zijn vertaling verscheen en functioneerde? Gezien de historische omstandigheden is het op het eerste gezicht niet zo vanzelfsprekend dat Glazemaker een vertaling maakte van een politiek werk met een uitgesproken monarchale inslag.Ga naar voetnoot16 Nederland was helemaal geen monarchie, zelfs geen bondsstaat onder centraal gezag. Het gewestelijk particularisme heerste op alle fronten. Na het schijnproces en de terechtstelling van de Engelse koning Karel i, de schoonvader van stadhouder Willem ii, in 1649, was echter ook in de Verenigde Provincies heel wat kritiek ontstaan, omdat een door God gegeven soevereine overheid - dus ook een vorst - niet zonder meer aan de kant kon worden geschoven.Ga naar voetnoot17 Op de grote vloed van pamfletten die tot stand kwam, reageerden de Staten van Holland hardhandig door een verbod in te stellen op de verspreiding van traktaten ter verdediging van de omgebrachte koning. Elke mogelijke inspanning werd geleverd om de republikeinse staatsorde te verdedigen. Toch laaide in de jaren 1650 (opnieuw) de discussie op of de stadhouder al dan niet meer macht moest krijgen en een doorslaggevende rol moest spelen in de buitenlandse politiek. Was het niet aangewezen het gewestelijk particularisme te overstijgen en een strakker samengehouden bondsstaat te creëren die op termijn zelfs een eenheidsstaat zou worden? Was het zelfs niet nodig een monarchie in het leven te roepen om een gelijkwaardige gesprekpartner te zijn voor andere Europese staten? Dat was alleszins waar Willem ii van droomde. Zijn plannen werden echter doorkruist doordat Holland, aangevuurd door enkele regenten in Amsterdam, zich heftig verzette tegen elke vorm van machtsconcentratie in de handen van de prins. Willem ii volhardde en probeerde Amsterdam in te nemen om daar meer macht te verkrijgen. Zijn onverwachte overlijden in 1650 zorgde voor een bruuske en hevige reactie: het stadhouderschap werd afgeschaft. Hoe past Glazemakers vertaling van Lipsius' vorstenspiegel in deze context? In te- | |
[pagina 214]
| |
genstelling tot andere vertalingen van zijn hand bevat de Staatkundige vermaningen en voorbeelden geen eigen voorwoord waarin hij een soort verantwoording geeft van zijn vertaalwerk en zijn intenties kenbaar maakt. Bovendien zijn nagenoeg geen documenten bewaard die meer informatie bevatten over zijn persoon en zijn activiteiten. Om deze lacunes op te vullen en toch een beeld te kunnen vormen van Glazemakers bedoelingen en de context van zijn vertaling van de Monita, zal ik in de eerste plaats nagaan hoe de Staatkundige vermaningen in zijn oeuvre passen. Deze vertaling is namelijk geen op zichzelf staand werk: Glazemaker heeft nog andere politieke werken vertaald alsook (delen van) ander werk van Lipsius. Een van deze vertalingen bevat daarenboven een belangrijke sleutel tot het oplossen van bovengenoemde vragen. Tot slot bekijk ik de ruimere context door deze vertaling te plaatsen in de traditie van Nederlandstalige (politieke) werken - oorspronkelijk of vertaald - uit die tijd. | |
2.1 Glazemaker, Lipsius en politiekNaast Lipsius' vorstenspiegel maakte Glazemaker nog andere politieke werken in het Nederlands toegankelijk. In 1649, acht jaar dus vóór het verschijnen van de Staatkundige vermaningen en voorbeelden, publiceerde hij een vertaling van Girolamo Cardano's Encomium Neronis. Zoals hij in zijn voorwoord ‘aan de lezer’ bekende, geloofde hij niet dat een ware apologie van keizer Nero geschreven kon worden tot hij de lofrede van Cardano onder ogen kreeg.Ga naar voetnoot18 Voor Glazemaker waren het juist ‘ernstige en staatkundige redenen’ die een rechtvaardiging boden voor de lof aan Nero's adres.Ga naar voetnoot19 Deze lofrede was voor hem met andere woorden geen vrijblijvende retorische oefening in de traditie van de paradoxale encomia, maar een ware rehabilitatie van Nero waaruit ook politieke wijsheid gepuurd kon worden.Ga naar voetnoot20 Twintig jaar later, in 1669, bracht Glazemaker twee uitgesproken politieke werken in vertaling op de markt: de Disquisitiones politicae van de Leidse hoogleraar Marcus Zuerius BoxhorniusGa naar voetnoot21 (1612-1653) en La politique civile et militaire des Venitiens van De la Haye.Ga naar voetnoot22 Het eerste is een verhandeling waarin zestig politieke vraagstukken uit heel de geschiedenis zodanig worden besproken dat er algeme- | |
[pagina 215]
| |
ne conclusies kunnen aan verbonden worden.Ga naar voetnoot23 Het boek van De la Haye is gewijd aan de politieke instellingen van Venetië en de organisatie van haar leger.Ga naar voetnoot24 Zoals gezegd, bezorgde Glazemaker ook een vertaling van Spinoza's invloedrijke Tractatus theologicopoliticus. Deze Nederlandse versie verscheen anoniem en postuum in 1693 - waarschijnlijk had Glazemaker deze al af in het jaar van verschijnen van dit werk (1670), maar Spinoza had zelf verzocht het drukken uit te stellen.Ga naar voetnoot25 Ook van Lipsius vertaalde Glazemaker meer dan alleen de Monita et exempla politica. Eén jaar na deze publicatie bezorgde hij onder andere vertalingen van Seneca in twee omvangrijke delen en van Epictetus. Bij de aanvang van elk van deze vertalingen heeft hij het oordeel opgenomen dat Lipsius over deze Romeinse filosofen had geveld in zijn Inleiding tot de Wijsbegeerte der Stoïschen, zoals Glazemaker de titel Manuductio ad Stoicam philosophiam vertaalde.Ga naar voetnoot26 Ook heeft hij in zijn Seneca-vertaling de nieuwe ordening nagevolgd die Lipsius had voorgesteld, en diens korte samenvattingen overgenomen.Ga naar voetnoot27 Glazemaker heeft zich met andere woorden gebaseerd op Lipsius' nieuwe standaardeditie van de Romeinse filosoof uit 1605.Ga naar voetnoot28 Tegelijkertijd droeg hij op die manier bij tot Lipsius' streven en realiseerde hij mede diens filosofisch en pedagogisch programma. De gevierde humanist had zich tot doel gesteld niet alleen een betrouwbare, maar ook een leesbare en begrijpbare editie van Seneca beschikbaar te stellen die een filosofische lectuur moest bevorderen.Ga naar voetnoot29 Een op deze editie geënte Nederlandse vertaling stuurde | |
[pagina 216]
| |
eveneens aan op een filosofische lectuur en vergrootte bovendien het lezerspubliek door ook mensen die niet met het Latijn vertrouwd waren in staat te stellen Seneca te lezen. | |
2.2 Glazemaker, Lipsius' Monita et exempla politica en Boxhornius' Disquisitiones politicaeWat Lipsius voorstond, was geen ijdele veelweterij, maar een op het leven zelf betrokken studie. Kennis was alleen maar zinvol als ze ten dienste stond van de vorming van het individu en het leven. Dit blijkt zeer duidelijk uit zijn Seneca-uitgave die de lezer niet overstelpte met filologische commentaar, maar hem bondige introducties en verhelderende noten bij de inhoud bood. De lezer werd er evenmin bedolven onder uitgebreide theoretisch-filosofische beschouwingen: de humanist had immers aan zijn Seneca-editie een systematische inleiding tot de Stoa en zijn voorlopers laten voorafgaan.Ga naar voetnoot30 Ook de Monita et exempla politica passen in dat kader. Het was geen theoretisch, systematisch uitgewerkt politiek traktaat, maar een handboek dat de vorst door middel van concrete voorbeelden de kunst van het regeren wilde leren. Gelet op de Senecavertalingen had Glazemaker belangstelling voor dergelijke werken. Dit wordt nog duidelijker uit zijn ‘Voorreeden’ tot de vertaling van Boxhornius' Disquisitiones politicae waarin we ook een glimp kunnen opvangen van Glazemakers politieke ideeën. Hij verwijst er indirect naar de zondeval die onder andere tot gevolg had dat bestuur noodzakelijk werd. Aangezien zonder dit bestuur alles in chaos zou ontaarden, was het van het grootste belang dat de machthebbers een degelijke opleiding kregen. Zij moesten een solide kennis vergaren van ‘wel te gebieden’ die ze het best konden vinden in de ‘Schriften van geleerde Schrijvers’. Zonder deze noodzakelijke kennis zou men in onrust vervallen. Bleek uit deze aanloop al subtiel dat Glazemaker de macht in handen legde van meerdere personen, dan betrekt hij in het vervolg van zijn voorwoord iedereen uitdrukkelijk bij het bestuur, ook zij die geen politieke functie vervullen: De bezondere en onbeampte lieden hebben mijns oordeels, ook geen reden om zich buiten de kennis en wetenschap van deze Staatbestiering te houden, en zich daar van uit te sluiten, dewijl het hen, in 't gemeen schip zijnde, vry staat, ja hun plicht is, om, gelijk men zegt, een oog in 't zeil te houden, en, merkelijk ongemak, en blijkelijke zwarigheit tegemoet ziende, den Stierman het nakend onheil, op een behorelijke wijze, bekent te maken. Want welk Stierman op een schip is 'er, die zich zal of behoort misnoegt en t'invreeden te tonen van dat men hem, by ongeval in een gevarelijke plaats geraakt, (dewijl dolen menschelijk, en yder niet altijd op zijn schranderste is) op een gevoeglijke wijze van zijn misgang verwittigt? Dewijl zelfs gemene en onbeampte lieden verplicht zijn de berichtingen, tot hun welstant aan hen gedaan, in dank aan te nemen, schoon zulks niemant, dan hen alleen, betreft; hoe veel te meer redenen hebben dan de Groten om de nutte berichtingen, aan hen behorelijk gedaan, en die dikwijls gehele landen en steden betreft, zonder ongenoegen t'ontfangen. Dusdanige lieden hebben dan, zeg ik, meê gewichtige redenen om zich tot zodanige | |
[pagina 217]
| |
geschriften, die bequame aanleiding daar toe geven, te keren: op dat zy, met genoechsame kennis verzien, ook hun plicht hier in mogen betrachten, en waarneemen.Ga naar voetnoot31 De passage licht een tipje van de sluier op van Glazemakers eigen politieke opvattingen, alsook van het doelpubliek dat hij wilde bereiken via deze vertaling. Er stond hem kennelijk een bestuursvorm voor ogen waarin verschillende mensen worden gehoord en eventueel ook aan het bestuur kunnen deelnemen. De ‘stierman’ waarvan sprake is in de vergelijking met de scheepvaart is geen synoniem voor de vorst, maar staat voor machthebbers in het algemeen. Glazemaker was geen pleitbezorger van een monarchale staatsvorm; zijn opvattingen sloten goed aan bij de actuele ontwikkelingen in de nog jonge en zich snel ontwikkelende Republiek. Daarin voorzag hij ook een belangrijke rol voor diegenen die geen bestuursfunctie waarnemen. Iedereen moest bedacht zijn op het algemeen welzijn van de staat en mogelijke onregelmatigheden aan de bestuurders melden. De vertaling richtte zich dus tot een ruim publiek dat niet beperkt bleef tot de hoogste gezagsdragers, maar tot iedereen die direct of indirect bij het bestuur was betrokken, ook burgers zonder bestuursfunctie. Een van de beste schrijvers bij wie regeringsleiders (en ambteloze burgers) in de leer konden gaan is volgens Glazemaker Boxhornius, die in zijn Politike of Staatkundige Schriften zo geleerdelijk of scherpzinniglijk van Staatszaken schrijft, dat men daar in weêrgadeloze schatten van diepe wetenschap, en levendige bronnen van heilsame raden, tot nut en welstant van gemene Staten strekkende, kan vindenGa naar voetnoot32 Het belangrijkste werk in dit opzicht is zijn Disquisitiones politicae, daar in hy niet met algemene regelen en voorstellingen, maar door bezondere voorbeelden zijn Lezer onderwijst, en als met de hand leid. En zeker, men vind hier de verborgenste grontreegels van Staat, de treffelijkste middelen van bestieringen, en bequame gelegentheit om zich in de bediening van heerschappijen op eens anders kosten t'onderwijzen.Ga naar voetnoot33 In Glazemakers ogen zijn de voorbeelden van kapitaal belang om het politieke bedrijf te leren kennen, omdat zij inzicht verschaffen in de zogenaamde arcana imperii (geheimenissen van de staat) en de verschillende bestuursmiddelen. Bovendien bieden zij het voordeel dat de lezer dit alles kan leren op basis van wat anderen zelf ondervonden hebben. De reden waarom Glazemaker de Disquisitiones politicae vertaalde, lijkt men dus in de eerste plaats te moeten zoeken in de waarde van geschiedenis in het algemeen en voorbeelden in het bijzonder voor een gedegen vorming in de politiek. Dit lijkt ook de reden te zijn waarom hij een vertaling van Lipsius' Monita et exempla politica heeft bezorgd. Ook in dit werk staan geschiedenis en historische voorbeelden centraal voor politieke lering.Ga naar voetnoot34 Dat Lipsius de Monita had opgevat als een vorstenspiegel was voor | |
[pagina 218]
| |
Glazemaker blijkbaar van ondergeschikt belang. Hij zag het werk in de eerste plaats als een verzameling historische voorbeelden waaruit iedereen politieke wijsheid kon puren. Die interpretatie van de vertaler werd vergemakkelijkt door het feit dat Lipsius zijn Monita ook had opgebouwd als een loci communes-boek van voorbeelden.Ga naar voetnoot35 Hoewel Glazemaker geen aanwijzingen heeft gegeven over het doelpubliek van zijn vertaling, is het niet onredelijk de parallel met de Disquisitiones-vertaling ook op dit vlak door te trekken. Vermoedelijk wilde hij een even ruime lezersgroep bereiken van zowel bestuurders als ambteloze burgers, iedereen die rechtstreeks of onrechtstreeks was betrokken bij de zorg voor het welzijn van de Republiek. | |
2.3 Glazemaker en Nederlandstalige politieke werkenHoewel het in de vroegmoderne tijd niet gebruikelijk was om in de volkstaal over politiek te schrijven - Machiavelli's Il Principe (1513) en Jean Bodins Les six livres de la république (1576) behoren tot de bekendste uitzonderingen - is het aantal werken over dit onderwerp in het Nederlands toch niet zo gering. De verklaring hiervoor is van tweeërlei aard. Eerst en vooral is er een groeiende belangstelling voor de volkstaal waardoor auteurs uit een zekere trots het Nederlands gaan hanteren in plaats van het Latijn. Daarnaast is het zo dat het lezerspubliek niet beperkt was tot de regentenklasse. Ook de hand- en ambachtswerklieden, die in tegenstelling tot de regenten geen Latijnse opvoeding hadden genoten, moesten de teksten kunnen begrijpen. Alleen op die manier konden ook voor hen de mechanismen van de politiek worden ontsloten en konden ze bij de politiek worden betrokken. Alle burgers moesten immers - zoals Glazemaker het verwoordde in de inleiding tot zijn vertaling van de Disquisitiones politicae - kunnen worden ‘gehoord’ en deelnemen aan de politiek. Naast vertalingen van politieke werken verschenen er ook enkele in het Nederlands gestelde politieke geschriften en vele veelal anonieme pamfletten.Ga naar voetnoot36 Bovendien zag een aantal literaire werken het licht waarvan de politieke ondertoon niet te miskennen valt. Tot de groep van vertaalde politieke werken behoren enkele klassiek geworden traktaten zoals Machiavelli's Il Principe en Discorsi (vertaald door Adam van Zuylen van Nijevelt en verschenen in 1615) en Trajano Boccalini's Ragguagli di Parnaso (vertaald door Nicolaas J. Wieringa en verschenen in de periode 1670-1673). Daarnaast zijn er vertalingen van enkele werken van Hugo Grotius, waaronder zijn Liber de antiquitate Reipublicae Batavicae en De iure belli ac pacis libri tres. Opmerkelijk is dat onder de vertaalde politieke werken het aantal dat handelt over de ‘goede prins’ of betrekking heeft op de moord op Karel i in Engeland relatief hoog ligt. Caspar Barlaeus' Dissertatio de | |
[pagina 219]
| |
bono principe verscheen in 1662 in het Nederlands. George Buchanans De iure regni apud Scotos was al in 1598 in een Nederlandse vertaling beschikbaar. In 1649 zag de vertaling van Boxhornius' De successione, et iure primogenitorum in adeundo principatu, dissertatio het licht. Daarin verdedigde hij dat Karel ii de wettelijke opvolger was van Karel i. Over hetzelfde onderwerp handelt de Koninklycke verdediging voor Karel de i (1650), een vertaling van Claude Saumaises Defensio regia pro Carolo i. Er zijn ook nogal wat oorspronkelijke Nederlandstalige politieke traktaten voorhanden. De meest invloedrijke zijn allicht die van de gebroeders De la Court die enkele jaren na Glazemakers vertaling zijn verschenen. Het gaat om de Consideratien en exempelen van staat (1660), Interest van Holland (1662) en Politike discoursen handelende in ses onderscheide boeken, van steeden, landen, oorlogen, kerken, regeeringen en zeeden (1662).Ga naar voetnoot37 Ook vóór het uitkomen van de Staatkundige vermaningen en voorbeelden zijn enkele meer theoretische werken in het Nederlands verschenen. Stevins Vita politica. Het burgherlick leven dat op de markt gekomen was in 1590 - hetzelfde jaar waarin Coornherts Proces vant ketterdoden ende dwang der conscientien het licht zag - kende tussen 1611 en 1658 vijf heruitgaven.Ga naar voetnoot38 Het was evenzeer tot de vorst als tot de ‘gewone’ man gericht. Stevin had het werk uitdrukkelijk in het Nederlands gesteld, omdat dat volgens hem de meest volmaakte taal was. In 1650 publiceerde Boxhornius het Politijck hant-boexken van de staet van 't Nederlandt waarin hij de politieke geschiedenis en de staatsinrichting van de nog jonge Republiek onderzoekt. Zijn conclusie was dat tegen de mening in van anderen er wel degelijk sprake was van een Nederlandse staat. In hetzelfde jaar dat Glazemaker zijn vertaling van Lipsius' Monita publiceerde, gaf Gerardus Van Wassenaar een werk uit onder de titel Bedekte konsten in regeringen en heerschappien.Ga naar voetnoot39 Het was bijzonder actueel, omdat het probeerde het functioneren van de staat te begrijpen vanuit de nieuwe, cartesiaanse filosofie. Het eerste deel was ingebed in de traditie van ratio status met veel citaten uit Livius, Seneca en Tacitus. In het tweede deel ondernam Van Wassenaar een poging om een cartesiaanse psychologie te ontwikkelen die als grondslag zou kunnen dienen voor een nieuwe politica. Tot slot is er een groep literaire werken met een politieke inslag. Hier dient in het bijzonder melding gemaakt te worden van het werk van P.C. Hooft. Hij publiceerde niet alleen een door Tacitus geïnspireerde geschiedenis van de Nederlandse Opstand tot aan de moord op Willem van Oranje die hij presenteerde als een staatkundige en ethische leerschool; hij maakte ook een biografie van de Franse koning Hendrik iv. Deze Hendrik de Grote. Zyn leven en bedryf (1626) verscheen toen Frederik Hendrik aan de macht kwam. Die kon zich nu - evenals andere Hollandse gezagsdragers - spiegelen aan zijn eminente Franse tijdgenoot. Zowel in de Nederlandsche Historieën als in de biografie van Hendrik iv is er een duidelijke Lipsiaanse invloed waarneembaar.Ga naar voetnoot40 | |
[pagina 220]
| |
Dit beknopte overzicht maakt duidelijk dat Glazemaker met zijn Nederlandse vertaling van Lipsius' Monita et exempla politica aansloot bij een gevestigde traditie en dit in verschillende opzichten. Nederlandse werken over politiek - al dan niet in vertaling - waren niet zeldzaam. Meerdere daarvan hebben betrekking op de monarchie en het belang van lichtende (politieke) voorbeelden. Tot slot is ook het politieke lipsiaanse denken in verschillende werken aanwezig. | |
3 De vertaling an sichIn haar eerste verkennende studie van de Monita et exempla politica merkte Francine de Nave op dat de kwaliteit van de Nederlandse vertaling door Glazemaker soms te wensen overlaat en niet steeds betrouwbaar is.Ga naar voetnoot41 In dit derde en laatste deel wil ik deze stelling toetsen door de vertaling te analyseren op een macro- en microniveau. In de macroanalyse wordt de opbouw van de vertaling belicht en gelet op mogelijke omissies, aanvullingen en aanpassingen. In de microanalyse wordt Glazemakers wijze van vertalen concreet onder de loep genomen en nagegaan hoe hij het Latijn in het Nederlands omzette. Het eerste hoofdstuk van het tweede boek over 't Oppervorstendom mag hierbij exemplarisch wezen. | |
3.1 De Staatkundige vermaningen en voorbeelden op macroniveauEen eerste algemene vergelijking van de Staatkundige vermaningen en voorbeelden met het Latijnse origineel leert dat Glazemaker Lipsius' editie uit 1605 getrouw heeft weergegeven. De hoofdtekst is volledig vertaald zonder dat delen werden weggelaten of herschikt. Niet één voorbeeld ontbreekt. Ook alle parateksten werden door Glazemaker consciëntieus opgenomen. In dezelfde volgorde vindt men na de dedicatiebrief ‘Aan de Deurluchtigste en Grootmachtigste, Vorst Albertus’ en de brief ‘Aan de Lezer’ de nuttige ‘Bladwyzer der Hooftdeelen, Vermaningen en Geschillen’. Naar onze moderne maatstaven is het niet meer dan normaal dat Glazemaker niet ingegrepen heeft in Lipsius' tekst door delen te schrappen of te herschikken. In de vroegmoderne tijd daarentegen bestond hierin een relatief grote vrijheid.Ga naar voetnoot42 Daar beperkte men zich niet tot een keuze tussen woord voor woord vertalen of het volgen van de gedachte van een tekst en evenmin tot het al dan niet bewaren of aanpassen van de stijl. | |
[pagina 221]
| |
De ingrepen konden dermate groot zijn dat zonder meer sprake was van herwerken. Voor velen was vertalen synoniem van imiteren.Ga naar voetnoot43 Maar vele van de ‘aanpassingen’ kunnen onmogelijk onder de noemer ‘imitatie’ worden geplaatst. Lange teksten werden soms ingekort, subversieve of obscene passages geschrapt. Fragmenten die op politiek, religieus of moreel vlak aanstootgevend waren, werden vaak herschreven of zonder meer weggelaten. Enkele vertalers breidden de tekst uit door het standpunt van de auteur te verduidelijken of, nog ingrijpender, hun eigen visie stilzwijgend toe te voegen. Sommigen gingen hier zo ver in en sleutelden, meestal zonder enige aanwijzing, dermate aan de brontekst dat zelfs de vraag kan worden gesteld in welk opzicht er nog sprake is van ‘vertalingen’ stricto sensu. Ook Glazemaker durfde wel eens in te grijpen in zijn brontekst. Zo liet hij ‘enige ontuchtige dingen’ achterwege uit het Encomium Neronis,Ga naar voetnoot44 en voegde hij in zijn vertaling van Boxhornius' Disquisitiones politicae alle voorbeelden samen die op eenzelfde land betrekking hebben.Ga naar voetnoot45 Lipsius' Monita et exempla politica is echter, zoals gezegd, wel volledig getrouw weergegeven - dit in tegenstelling tot wat andere vertalers deden. Om het grote verschil in vertalen te verduidelijken en Glazemakers getrouwheid niet als vanzelfsprekend te zien verwijs ik kort naar de Franse vertaling van de Monita door Jean Baudouin (ca. 1584-1650). Die verscheen in 1650 onder een andere titel, namelijk ‘Le Prince Parfait, et ses qualitez les plus eminentes’. Het vervolg van de titel wekt de indruk dat Lipsius' werk slechts één bron was naast vele andere. Bovendien werd de oorspronkelijke titel van de Monita in de Franse vertaling gewijzigd: er is sprake van des exemples moraux et politiques, terwijl het Latijn geen gewag maakt van moraux. Het tweede deel van de titel bleef onvertaald (qui virtutes et vitia Principum spectant).Ga naar voetnoot46 De dedicatiebrief aan aartshertog Albrecht werd vervangen door een opdracht aan de Franse koning, terwijl de brief aan de lezer achterwege bleef. Baudouin zorgde voor een nieuw voorwoord, een Discours servant de preface, waarin hij de voorbeeldrol van de vorst benadrukte en de verschillende kwaliteiten opsomde waarover een heerser dient te beschikken. Vóór dit nieuwe voorwoord plaatste Baudouin nog een advertissement dat in deze context van groot belang is. Daarin lezen we: Deze opmerkingen over het gedrag van de vorst zijn, zoals u weet, Lezer, overgenomen uit wat de gevierde Justus Lipsius er in het Latijn over heeft geschreven onder de titel Politieke aanmaningen en | |
[pagina 222]
| |
voorbeelden. Ik weet wel dat er al iets in het Frans verschenen is, lang geleden.Ga naar voetnoot47 Maar ik heb met reden een ander gezicht gegeven aan dit werk, waarvan ik de orde heb veranderd en zelfs achterwege gelaten wat naar mijn mening niet binnen mijn onderwerp paste. Dit zal ervoor zorgen - ik ben ervan overtuigd - dat de lectuur van dit werk minder saai zal zijn. De fouten moet u me maat vergeven.Ga naar voetnoot48 Baudouin heeft inderdaad zijn stempel op de vertaling gedrukt door niet alleen te herschikken maar ook te schrappen. Onder de hoofdstukken die hij niet vertaalde, vindt men onder meer die over bijgeloof (Monita, 1, 3), ongeloof (1, 4), de problemen in verband met verkiezingen (2, 3) en opvolging (2, 4) en de kwestie of een vorst bedrog en geweld (2, 5) mag gebruiken. Ook van het hoofdstuk over de wetten (2, 10) is er geen spoor. De verschillen met Glazemakers vertaling springen meteen in het oog. | |
3.2 De Staatkundige vermaningen en voorbeelden op microniveau‘Voorts, wat de vertaling aangaat, ik heb my zo naau, als 't my mogelijk was, aan 't Latijn gehouden’ beloofde Glazemaker aan het begin van zijn vertaling van het Encomium Neronis.Ga naar voetnoot49 Nauwkeurigheid en precisie waren belangrijke streefdoelen voor hem. Daarom schrok hij er ook niet voor terug andere vertalingen te gebruiken. In zijn vertaling van Seneca's brieven meldt hij onomwonden: Voorts, ik heb in 't vertalen daar af meer dan een Latijnsch voorschrift, beneffens noch verscheide overzettingen in een andere, te weten de Fransche taal, gebruikt; om, zo veel my mogelijk was, de zin van de Schijver op het naauste te treffen, 't welk echter zeer zwarelijk in 't vertalen te doen is, inzonderheit in een kort en bondig Schrijver, gelijk deze; te meer dewijl d'afschriften zelven niet volkomelijk overeenkomen, maar in enige plaatsen van malkander verschillen.Ga naar voetnoot50 Zoals blijkt uit deze passage maakte Glazemaker niet zozeer uit gemakzucht gebruik van bestaande vertalingen, als wel om zijn resultaat te verbeteren. Dit bracht Fokke Akkerman tot de stelling dat Glazemaker, wanneer hij maar kon, een beroep deed op bestaande vertalingen.Ga naar voetnoot51 Aangezien er Franse vertalingen van de Monita et exempla politica beschikbaar waren, lijkt het zeer aannemelijk dat Glazemaker ook in dit geval op dezelfde wijze te werk is gegaan. Een vergelijking van zijn tekst met de Franse versies | |
[pagina 223]
| |
toont hiervan evenwel geen sporen: de afwijkingen zijn te groot. Kon hij in het Noorden niet beschikken over deze Franse vertalingen of heeft hij ze doelbewust terzijde laten liggen - wat in het geval van Baudouins vertaling niet verwonderlijk zou zijn gezien diens grote aanpassingen? De vraag is nu of Glazemaker zich ook in het geval van de Monita ‘zo naau als 't my mogelijk was’ aan het Latijn heeft gehouden. Akkerman heeft reeds vroeger een analyse gemaakt van Glazemakers wijze van vertalen en enkele karakteristieken op een rijtje gezet.Ga naar voetnoot52 Ik zou deze willen verdelen in algemene kenmerken en eigenschappen die het gevolg zijn van de hoge snelheid waarmee Glazemaker vertaalde. De opdeling is van belang, omdat Akkerman voornamelijk het vertaalwerk uit de latere periode heeft bestudeerd. Hij wees erop dat Glazemaker ten gevolge van het hoge tempo - tussen 1668 en 1671 vertaalde hij 24 werken waaronder het moeilijke traktaat van Athanasius Kircher over China en Spinoza's Tractatus Theologico-politicus - niet altijd even doordacht te werk ging en (slordigheids) fouten maakte.Ga naar voetnoot53 In 1657 ligt die productiviteit nog niet zo hoog en mogelijk heeft dat een invloed op de kwaliteit. Zoals dat het geval was met zijn andere vertalingen wilde Glazemaker Lipsius' Latijnse tekst van de Monita et exempla politica in het Nederlands beschikbaar stellen voor een publiek dat niet vertrouwd was met het Latijn. Volledigheid was dan ook zeer belangrijk. Net als op het macroniveau zijn op het microniveau geen (bijzondere) weglatingen of toevoegingen te bemerken. Technische termen probeert hij steeds op een vaste manier weer te geven. Hij waakt erover ook in deze gevallen zijn kenmerkende streven naar een puristisch taalgebruik niet op te geven: Franse en Latijnse invloeden moeten zo veel mogelijk vermeden worden.Ga naar voetnoot54 Enkele voorbeelden hiervan: superstitio wordt waangeloof, conscientia vertaalt hij als geweten, principatus luidt in vertaling oppervorstendom en princeps vorst of oppervorst, voor succesio gebruikt hij erffenis, voor clementia goedertierentheit, modestia geeft hij weer als zedigheit, auctoritas als achtbaarheit en prudentia als voorzichtigheit. In bepaalde vertalingen zoekt Glazemaker voor het probleem van het omzetten van technische termen soms een middenweg: in de hoofdtekst geeft hij de Latijnse term, in de marge een korte annotatie. In de Staatkundige vermaningen en voorbeelden doet hij dat echter niet. Wanneer hij niet meteen een passend Nederlands equivalent vindt, vermijdt hij leenwoorden door een enkel woord dubbel te vertalen. Soms wil hij hiermee ook de nodige nadruk leggen. Twee voorbeelden hiervan zijn de weer- | |
[pagina 224]
| |
gave van finis (p. 119) als einde en gemerk (p. 313) en van officium (p. 119) als dienst en plicht (p. 313).Ga naar voetnoot55 Een gelijkaardig procédé vindt men in de vertaling van de titel van het tweede Monitum uit het tweede hoofdstuk van boek twee ‘Communissimum hunc esse’ (p. 68) als ‘Dat dit de gemeenste is, en meest gebruikt word’ (p. 174). De fouten waarop Akkerman in het kader van de hoge vertaalsnelheid wees, zijn voornamelijk slordigheidsfouten en hebben vooral betrekking op de weergave van tijd en wijs van werkwoorden en het weglaten (of toevoegen) van kleine woordjes als bijwoorden, voegwoorden en partikels. Hiervan zijn ook meerdere voorbeelden te vinden in de Staatkundige vermaningen. Ik noem onder meer: in ‘e quibus Magnitudo animi oritur, et simul Modestia, collatione utrorumque’ (p. 59) liet Glazemaker simul onvertaald: ‘uit de welken de Grootmoedigheit, en de Zedigheit, door de vergelijking dezer twee zaken, spruiten’ (p. 154); in de weergave van ‘seditio saepe, et turbae, atque etiam pugnae’ (p. 69) bleef atque etiam achterwege: ‘dikwijls beroerte, oploop en strijt’ (p. 178); de tijd van tetigit in ‘Noster Tacitus rem tetigit’ (p. 70) wordt niet als voltooid tegenwoordig, maar als onvoltooid tegenwoordige vertaald (‘Onze Tacitus treft het wit’ p. 179); in ‘atque adeo saepe evenisse’ (p. 91) zijn zowel adeo als saepe onvertaald gebleven: ‘en ook gebeurt is’ (p. 237). Soms past Glazemaker de woordorde aan zoals in volgend voorbeeld waarin hij bovendien interregnum met een omschrijving vertaalt: ‘Sane ubi interregnum est, iustitia et leges silent, licentia et vis valent’ (p. 83-84) wordt ‘Zeker, ter plaats, daar tusschenheersing is, en de heerschappy openstaat, zwijgen de wetten en gerechtigheit en 't gewelt en de baldadigheit hebben d'overhant’ (p. 216-217). In volgend voorbeeld wijzigt hij niet alleen de woordorde, maar zet hij ook actief om in passief: ‘Quod optimum aut optatissimum in Societate est, vivere quietos, a vi et iniuria tutos. Metus vel auctoritas hoc facit Principis, quem unum omnes respiciunt’ (p. 69) wordt ‘Gerust, en van gewelt en ongelijk veilig te leven, is het beste en menschelijkste in de gemeenschap. Dit geschied door de vrees en achtbaarheid van de Vorst, die alleen van alle ontzien word’ (p. 177-178). Zonder meer fout in datzelfde voorbeeld is de vertaling van optatissimum als menschelijkste. Andere gevolgen van de vertaalsnelheid zijn volgens Akkerman een minder elegante stijl en een neiging tot weinig gevarieerde of weinig complexe zinsbouw om de leessnelheid te vergroten. Dit geldt in zekere zin ook voor de Staatkundige vermaningen en voorbeelden. Gelet op het beoogde publiek dat Latijn-onkundig was, komen complexe zinnen niet voor; ook stijlfiguren zijn eerder schaars. Glazemaker wilde in de eerste plaats een vlot lezende vertaling bieden en de zogenaamde gepointeerde stijl van Lipsius daarbij op een soepele manier omzetten in het Nederlands zonder het origineel al te veel geweld aan te doen. Daarin is hij naar mijn oordeel wel geslaagd, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de volgende vertaling waarin hij op een vlotte manier de modaliteit weergeeft: ‘Sunt fere annui: id est, abeunt imperio, cum discere imperare coeperunt’ (p. | |
[pagina 225]
| |
70) wordt ‘Zy zijn gewoonlijk niet meer dan voor een jaar; dat is, zy moeten de heerschappy verlaten, als zy eerst kennis van 't heerschen krijgen’ (p. 179). Francine de Nave mag dan inderdaad gelijk hebben dat Glazemakers vertaling niet altijd even betrouwbaar is, ze is wel volledig, bevat geen significante omissies of toevoegingen en - meer nog - beantwoordt aan de eisen die Lipsius zelf stelde aan een goede vertaling. Hij had deze geformuleerd in een schrijven aan Jan Moretus en Philip Numan toen die zich aan een vertaling waagden van respectievelijk De Constantia (1584) en Diva Virgo Hallensis (1604).Ga naar voetnoot56 Bij het zien van een eerste proeve van de vertaling van Moretus maande hij hem aan tot grotere vrijheid. Zijn te strikte navolging van het Latijn zorgde ervoor dat de tekst stroef, te weinig soepel, schraal en vaak duister werd.Ga naar voetnoot57 Ook Numan moest erover waken overeenkomstig zijn eigen aard te vertalen en niet slaafs vast te houden aan Lipsius' woorden of zinsbouw.Ga naar voetnoot58 Bekijkt men opnieuw Glazemakers vertaling, dan voldoet die - al dan niet bewust - perfect aan Lipsius' wensen. | |
[pagina 226]
| |
BesluitHet aantal werken dat Glazemaker vertaalde, is indrukwekkend. Is hij vooral gekend om zijn vertalingen van het oeuvre van Descartes en Spinoza, dan is ook zijn vertaling van Justus Lipsius' Monita et exempla politica in verschillende opzichten interessant. Die mag dan al niet altijd even correct zijn, de fouten zijn meestal van kleinere aard. Glazemaker slaagde erin een vlot lezende tekst te bieden die zo dicht mogelijk bij Lipsius' origineel aansluit. In tegenstelling tot vele andere vroegmoderne vertalingen in het algemeen, en van Lipsius' Monita in het bijzonder, is deze tekst volledig, werd de opbouw van het werk gerespecteerd en vindt men er geen toevoegingen of weglatingen. De Staatkundige vermaningen en voorbeelden zijn niet alleen belangrijk in het licht van de Nederlandstalige politieke werken, maar ook voor de verspreiding van Lipsius' gedachtegoed. Zelfs een publiek dat geen of weinig kennis had van het Latijn was nu in staat om Lipsius' Monita te lezen. Zoals duidelijk blijkt uit Glazemakers vertalingen van Seneca stuurde hij, naar het voorbeeld van de humanist, aan op een filosofische lectuur die rechtstreeks ten dienste stond van het eigen leven. De grote verzameling historische voorbeelden in de Monita was niet in de eerste plaats bedoeld als een encyclopedie, maar als een leerschool van de politiek. Anders dan Lipsius evenwel zag Glazemaker die niet beperkt tot de vorst (en zijn naaste medewerkers), maar gold ze voor alle burgers. Iedereen moest weet hebben van de mechanismen van het politieke bedrijf en zich actief bekommeren om het welzijn van de staat, ook al bekleedde hij geen publieke functie. Lipsius' vorstenspiegel was even dienstbaar voor de zich ontwikkelende Republiek in het Noorden als voor de monarchale instellingen in de Zuidelijke Nederlanden.
Abstract - Justus Lipsius's Monita et exempla politica (1605) is one of the numerous works rendered in Dutch by the prolific translator Jan Hendriksz. Glazemaker. The Staatkundige vermaningen en voorbeelden was published in 1657. This article sketches the context of this Dutch version and examines its intended audience. The process of Glazemaker's translation is examined by looking into the general composition of this work and by analysing the ways in which Lipsius's Latin was transposed into fluent Dutch. |
|