De Zeventiende Eeuw. Jaargang 24
(2008)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 196]
| |
Van vaandrig in Brazilië tot dichter in Dordrecht
| |
JeugdOver Johann Philipp Mulheiser is weinig bekend. In literatuur over Nederlands Brazilië wordt hij niet vermeld, en ook lokale historici in Dordrecht hebben geen aandacht aan hem geschonken, maar het is duidelijk dat de eerste helft van zijn leven moet zijn beheerst door oorlog. Geboren in Bergzabern in de Palts, rond 1603, moet hij reeds op jonge leeftijd in aanraking zijn gekomen met de confessionele spanningen die uiteindelijk zouden leiden tot de Dertigjarige Oorlog. Zoals zovele calvinistische geloofsgenoten volgde Mulheiser in de jaren twintig van de zeventiende eeuw de Winterkoning naar zijn ballingsoord in de Republiek. In augustus 1628 schreef hij zich in als student | |
[pagina 197]
| |
theologie in Leiden, en profiteerde hiermee van de regeling dat uitgewekenen uit de Palts niet hoefden te betalen voor hun toegang tot de universiteit.Ga naar voetnoot2 Tien jaar na de Synode van Dordrecht was het Leidse theologie-onderwijs nog altijd zuiver in de leer. De vier hoogleraren - Johannes Polyander à Kerckhoven, Antonius Thysius, Johannes Walaeus en François Rivet - vormden het onberispelijke docentenkorps. Nog geen drie jaar eerder had het viertal een Synopsis purioris theologiae gepubliceerd, een reeks van 52 disputaties die samen een calvinistische geloofsleer vormden, en die als gereformeerd leerboek een halve eeuw lang de dogmatiek zou beheersen.Ga naar voetnoot3 Voor een uitgewekene als Mulheiser moet een dergelijke academische godvruchtigheid van het grootste belang zijn geweest. Tot op hoge leeftijd lijkt hij waarde te hebben gehecht aan een precieze invulling van het gereformeerde geloof, getuige de inschrijving van Gisbertus Voetius in zijn album in 1661. Juist op het hoogtepunt van de theologische strijd tussen Voetius en Johannes Coccejus kan deze inscriptie niet anders worden gezien dan als een stilzwijgende steunbetuiging van Mulheiser aan de Nadere Reformatie waaraan de Utrechtse hoogleraar theologie zijn naam had verbonden.Ga naar voetnoot4 Hoewel een carrière als predikant voor Mulheiser in het verschiet leek te liggen rond 1630, bepaalde het oorlogsverloop in de Duitse Staten anders. De volgende fase in zijn leven kan alleen worden gereconstrueerd op basis van het album amicorum, en op basis van een biografisch-hagiografisch gedicht op de bezitter van het boekje door de Dordtse dichter Pieter van Godewijck. Het gedicht van achttien strofen, geschreven in 1649, verhaalt over de eervolle militaire loopbaan van Mulheiser die naar alle waarschijnlijkheid is begonnen in de Dertigjarige Oorlog, op het moment dat zijn geboorteplaats Bergzabern onder vuur van katholieke troepen kwam te liggen. Van Godewijck bezingt deze episode als volgt: U vroomheyt in Oorloghs streken, / Sijn in Duijts-Landt oock gebleken;
Ghy waert als een braaf soldaet, / Hertogh Barents crijghs-cieraet
Saxen, Erlach, en veel Grooten, / hebben mé u dienst genoten,
Aen de Greusen van den Rhijn: / Brysach kan getuijge sijn.Ga naar voetnoot5
De campagnes van Hertog Bernhard van Saksen-Weimar waaraan Van Godewijck refereerde, betekenden een opleving van de protestantse zaak na de dood van Gustaaf Adolf en de rampzalige slag bij Nördlingen (1634). Onder bevel van Bernhard en diens generaal Hans Ludwig von Erlach slaagden de protestanten erin de vesting Breisach aan de Rijn in te nemen in de zomer van 1638, een campagne waaraan Mulheiser moet hebben deelgenomen getuige de oudste inscriptie in zijn album. Deze uitgeknipte en ingeplakte bijdrage, die het aannemelijk maakt dat Mulheiser eerst een ander album bijhield dat niet is overgeleverd, bewijst zijn aanwezigheid in Oltingen, een dorp in de | |
[pagina 198]
| |
buurt van Basel waar Bernhards troepen waren gelegerd aan de vooravond van de belegering van Breisach.Ga naar voetnoot6 | |
Vaandrig in Brazilië: het album als bronHet plotselinge overlijden van Bernhard in 1639 moet voor Mulheiser de aanleiding zijn geweest om terug te keren naar de Republiek. In hetzelfde jaar trad hij als vaandrig in dienst van de West-Indische Compagnie en begaf zich naar Brazilië. Na een eerste, mislukte poging om de Portugezen te verdrijven uit Brazilië in 1624 slaagde de Compagnie er zes jaar later wel in om vaste voet in Zuid-Amerika te zetten. De steden Recife en Olinda, in de Portugese capitanía Pernambuco, vormden vanaf 1630 het hart van een zich langzaam uitbreidende Nederlandse kolonie, die er vooral op was gericht om een groot deel van de Iberische suikerhandel in handen te krijgen. Na een moeizaam begin wist de wic in het midden van de jaren dertig de politieke en economische stabiliteit te bewerkstelligen die nodig was voor een bloeiende suikeromzet. In 1637 arriveerde gouverneur-generaal Johan Maurits van Nassau-Siegen in Recife om leiding te geven aan de kolonie. In de eerste vier jaar van zijn bewind breidde Johan Maurits het Nederlandse gezag verder uit door middel van uitgekiende militaire campagnes te land en ter zee, maar het behoud van de kolonie was enkel mogelijk door de aanvoer van verse strijdkrachten uit de Republiek. In de herfst van 1639 was de nood bijzonder hoog, toen de wic vernam dat er een groot aantal vijandelijke oorlogsschepen naar Brazilië onderweg was. Als antwoord vertrokken uit Holland en Zeeland niet minder dan achtentwintig schepen onder leiding van de admiraals Cornelis ‘Houtebeen’ Jol en Jan Cornelisz Lichthart, en Mulheiser was een van de ruim 2.500 manschappen aan boord. Vergezeld door zijn bediende Jochem Huijbrechts uit Veere was de Duitser als vaandrig aangemonsterd op het schip Ter Tholen. Het schip was uitgerust door de Kamer Zeeland van de wic.Ga naar voetnoot7 Een jaar eerder had de Compagnie haar monopolie op de suikerhandel moeten loslaten, onder druk van de Amsterdamse kooplieden, en deze beslissing leidde tot een nieuwe situatie op zee. Het schip van Mulheiser, met 28 stuks geschut aan boord, begeleidde het minder goed bewapende schip De Hoope, dat door particuliere investeerders was gefinancierd. In januari 1640 raakte het konvooi waarvan beide schepen deel uitmaakten voor de kust van Paraïba slaags met de Spaans-Portugese armada - de laatste Atlantische vloot die de Iberische dubbelmonarchie uitrustte voordat later dat jaar de Portugese Opstand tegen Filips iv uitbrak. De zeeslag verliep voorspoedig voor de Nederlandse vloot. Slechts één schip ging verloren, en de Ter Tholen kwam nagenoeg ongeschonden uit de strijd. Dat er op het schip van Mulheiser geen slachtoffers te melden waren, was echter geen toeval. Kapitein Cornelis Lucifer was een van de officieren die na afloop van de slag | |
[pagina 199]
| |
werden gestraft voor zijn wat erg voorzichtige, laffe gevechtstactiek. Hij werd bij terugkeer in Recife door een krijgsraad ‘inhabil verklaert, en syne gagie geconfisqueert’.Ga naar voetnoot8 Ook het aantal natuurlijke sterfgevallen aan boord van de Ter Tholen bleef beperkt, slechts vier op een bemanning van 101 koppen. Eind juli 1640 bevond de compagnie van Mulheiser zich in Fort Oranje, op het eiland Itamaracá voor de kust van Nieuw Holland.Ga naar voetnoot9
Mulheisers verblijf in de kolonie, dat vier jaar zou duren, markeerde het moment waarop hij zijn album amicorum met grote regelmaat ging gebruiken. Ruim negentig mensen waren bereid om in deze periode hun naam in het boekje te schrijven, vaak voorzien van een vrome of opbeurende spreuk en een woord van dank voor de bewezen kameraadschap. In deze periode kreeg het album dan ook zijn vaste structuur, waaraan de eigenaar nog decennialang zou vasthouden. Zoals gebruikelijk met dergelijke alba werd hoogwaardigheidsbekleders verzocht voorin het boekje te tekenen. Zo vinden we de bijdrage van Johan Maurits zelf, voorzien van zijn lijfspreuk ‘Qua patet orbis’ op bladzijde zeven van het meer dan 350 vellen tellende album.Ga naar voetnoot10 De handtekeningen van ‘gewone’ vrienden kregen een plaats verder achterin. Mulheisers vroomheid, waarvan verscheidene vrienden hoog opgaven in hun bijdrages, kreeg vorm in het belang dat de bezitter hechtte aan de inscripties van gereformeerde predikanten. Zodra Mulheiser in een nieuwe plaats arriveerde, bezocht hij eerst de lokale dominee of zendeling, voordat anderen de gelegenheid kregen hun vriendschap te betuigen. De Braziliaanse inscripties stellen ons in staat de ervaringen van Mulheiser in kaart te brengen. De eerste gelegenheid die hij aangreep om het boekje te gebruiken kwam na aankomst op Itamaracá, in de stad Schop (Nossa Senhora Conceição), en de eerste die hij verzocht zich in te schrijven was zijn directe leidinggevende, kapitein Jacob Culenborch.Ga naar voetnoot11 Op basis van deze en andere inscripties is het duidelijk dat Mulheiser de rol van vaandrig bekleedde. Een vaandrig was de meestal jongste officier van een compagnie die, soms als teken van een goede afkomst, de eervolle taak had om het vaandel van de eenheid te dragen. Het was een goed betaalde betrekking in het leger van de Compagnie, maar Mulheiser moet als vaandrig een meer dan gemiddeld aanzien hebben genoten in Recife en omgeving - wellicht op grond van zijn ervaringen als ‘crijghs-cieraet’ in de Dertigjarige Oorlog. De vele inscripties van vooraanstaande personen suggereren | |
[pagina 200]
| |
in elk geval dat Mulheiser connecties had in kringen die voor de gemiddelde WIC-officier niet toegankelijk waren. De eerste inscripties in het album, uit augustus en september 1640, vormen een bewonderenswaardig volledige who is who van vooraanstaande personen in de Nederlandse kolonie. Naast Johan Maurits vinden we hier de missionaris David à Doorselaer, de predikanten Franciscus Plante, Fredericus Kessler, Vincente Joachim Soler en Johannes Eduardus, en de latere directeur van de wic in Angola, Pieter Mortamer.Ga naar voetnoot12 De graaf zelf schreef zich in op de openingsdag van de Wetgevende Vergadering die hij in Recife had belegd, en die de geschiedenis is ingegaan als het eerste parlement van Zuid-Amerika. Het is verleidelijk om te denken dat Mulheiser, ondanks zijn relatief bescheiden maatschappelijke positie, bij deze gelegenheid aanwezig was. In de coulissen maakte hij in ieder geval gretig gebruik van de bijeenkomst om zijn album te vullen. Ook Pierre Bonjour, de rentmeester van de graaf, de medicus Willem Piso, en Elias Herckmans, die twee jaar later samen met Hendrik Brouwer de expeditie van de Compagnie naar Chili zou leiden, schreven zich in tijdens de conferentie, die anderhalve week duurde en waar tal van etnische groepen waren vertegenwoordigd.Ga naar voetnoot13 Mulheisers toegang tot de hoogste ambtelijke kringen in Recife en Mauritsstad mag dan opmerkelijk zijn, zijn agenda werd toch vooral bepaald door de militaire plicht die hij geacht werd te vervullen. Wat waren deze activiteiten? Het album zwijgt hierover, maar spaarzame verwijzingen in andere bronnen vullen de inscripties aan. Tussen september 1640 en mei 1641 gebruikte Mulheiser het boekje niet. Mogelijk nam hij deel aan militaire acties in Brazilië, of op zee. Juist in deze periode verlieten de schepen Ter Tholen en De Hoope het vasteland van de kolonie om elders de oorlogsinspanningen van de Republiek te ondersteunen. In september overmeesterden de beide schepen op de Atlantische Oceaan een Spaanse slavenvaarder die onderweg was van de West-Afrikaanse kust naar Santiago de Cuba. De beide Nederlandse schepen maakten 77 negerslaven buit, die in oktober 1640 in Recife werden afgeleverd.Ga naar voetnoot14 Op 2 juli 1641, teruggekeerd in Recife, ontmoette Mulheiser voor de eerste maal de door de Heeren xix naar Nieuw Holland uitgezonden Adriaen van Bullestrate, die zich in Brazilië zou opwerken tot lid van de Hoge Raad, het hoogste bestuursorgaan na het vertrek van Johan Maurits. In zijn rapportage over Brazilië vermeldt Van Bullestrate dat | |
[pagina 201]
| |
hij een half jaar later, al rondreizende, even buiten Recife een dertigtal soldaten van de Compagnie moest inspecteren, onder het commando van de vaandrig ‘Joan Philips Mulhuys’.Ga naar voetnoot15 Het Nederlandse gezag was al tijdens het bewind van Johan Maurits gespitst op relletjes en mogelijk ontluikende opstanden van de Portugese moradores en de plattelandsbevolking, en was daarnaast bevreesd voor brandstichting in de suikermolens.Ga naar voetnoot16 Patrouilles in de omgeving van Recife moeten voor Mulheiser een dagelijkse bezigheid zijn geweest. Enkele maanden nadat Johan Maurits de noordelijke provincie Maranhão had veroverd, ontstond er in oktober 1642 een lokale opstand van planters en anderen die loyaal waren gebleven aan Portugal. In november stuurde de graaf de eerste troepen naar het noorden, en eind december verlieten ook Mulheiser en zijn compagnie de hoofdstad van de kolonie. Via Frederiksstad in de capitanía Paraïba bereikte de vaandrig binnen twee weken Fort Keulen, aan de Rio Grande, waar zijn eenheid ruim veertien maanden, tot maart 1644, zou blijven. Fort Keulen was een modern fort, met goede barakken voor de soldaten, maar het culturele en intellectuele leven was er minder bloeiend dan in Recife, getuige het schamele aantal van elf albuminscripties in deze periode. De reis naar Fort Keulen en zijn verblijf aldaar moeten de vaandrig in staat hebben gesteld de kolonie en het landschap te leren kennen. Het beeld van Nieuw Holland zoals dat in het album van Mulheiser naar voren komt is dat van een zeer pluriforme samenleving. Nederlanders, Duitsers, Engelsen en Schotten, maar ook Portugezen en Spanjaarden gaven blijk van hun respect voor de vaandrig uit de Palts; de inscripties zijn dan ook gesteld in het Latijn, Grieks, Frans, Nederlands en Duits, maar bevatten hier en daar ook Hebreeuwse zinnen. Het hoge aantal Engelstalige bijdragen is opvallend, en Mulheiser moet deze taal goed hebben beheerst. De buitenlandse namen in het album weerspiegelen bovenal het gemengde karakter van de krijgsmacht in dienst van de Compagnie. Andere groepen buitenlanders, zoals Joodse kooplieden - meer dan duizend in getal in Recife en Mauritsstad in deze jaren - zijn niet in het boekje terug te vinden. De werelden van de soldaat en de koopman lijken vrij strikt gescheiden te zijn geweest overzee. Alleen de bijdrage van een zekere Joachim de Niger, vermoedelijk een vrijgelaten slaaf in dienst van de Compagnie, doet vermoeden dat Mulheiser ook enkele niet-Europese kennissen had, maar intensieve contacten met slaven of met de inheemse bevolking lijken er niet te zijn geweest. In Fort Keulen bijvoorbeeld kwamen de plaatselijke Tapoeiers niet meer dan één of twee keer per jaar langs om drinkwater in te slaan.Ga naar voetnoot17 Toen Mulheiser terugkeerde naar Pernambuco, in april 1644, was de politieke situatie in de kolonie ingrijpend veranderd. De Heeren xix hadden Johan Maurits reeds in 1643 teruggeroepen naar patria, maar de graaf had zijn verblijf tot de lente van 1644 weten te rekken. In mei reisde hij vanuit Mauritsstad naar Frederiksstad om daar scheep te | |
[pagina 202]
| |
gaan naar de Republiek. Het afscheid van Johan Maurits is door Caspar Barlaeus, in diens Rerum per octennium in Brasilia, en door Johan Nieuhof in zijn Gedenkweerdige Brasiliaense zee- en lantreize in detail beschreven. Sommige Brazilianen smeekten de gouverneur-generaal om niet te vertrekken, en enkelen van hen volgden hem tot in zee, als we Barlaeus mogen geloven. Mulheiser moet hiervan getuige zijn geweest, want ook hij verliet Brazilië als een van de soldaten die men, aldus Nieuhof, ‘oordeelde toen te konnen missen’. De laatste bijdrage in zijn album uit Recife dateert van 10 mei, een dag voor het vertrek van de graaf naar het noorden. Op 20 mei, twee dagen voordat Johan Maurits zou vertrekken uit Frederiksstad, was ook Mulheiser ter plaatse, klaar voor de thuisreis.Ga naar voetnoot18 Johan Maurits arriveerde in juli bij Texel, en reisde na een kort ziekbed in Den Helder naar Den Haag om daar verantwoording af te leggen voor zijn periode als gouverneur-generaal in Nieuw Holland. Het schip van Mulheiser kwam enige weken later aan in Vlissingen, na een reis van een kleine drie maanden. In de periode onmiddellijk na afloop van zijn tropische avontuur moet Mulheiser honderden personen in de Republiek hebben verteld over zijn ervaringen in Brazilië. Het album geeft aan dat hij tussen augustus 1644 en december 1645 vele Zeeuwse en Hollandse steden bezocht. Ruim 120 inscripties getuigen van Mulheisers activiteiten in deze periode, en sommige bijdrages refereren aan zijn verblijf in West-Indië. Enkele inschrijvingen verwijzen nog naar vriendschappen die zijn opgedaan in Brazilië, zoals die van de hand van de Engelsman Cornelis Coorne, die met Mulheiser lijkt te hebben gediend en in september 1644 in Bergen op Zoom definitief afscheid neemt van zijn strijdmakker, en de Spaanse militair Cornelius Golijat, die Mulheiser dankt voor zijn kameraadschap.Ga naar voetnoot19 | |
Onderwijzer, pamflettist en dichter in Dordrecht: het album ondersteundIn oktober 1644 bezocht de voormalige vaandrig gedurende enkele dagen Amsterdam, waar hij onder andere Caspar Barlaeus ontmoette.Ga naar voetnoot20 Barlaeus, hoogleraar aan het Athenaeum Illustre, was juist in deze jaren bezig met zijn werk over Johan Maurits' bewind in Nederlands Brazilië. Hij raadpleegde tal van schriftelijke bronnen, maar mondelinge getuigenissen over de troepenbewegingen van de Compagnie in Nieuw Holland moeten een welkome aanvulling zijn geweest. De beide mannen zullen zonder twijfel over de staat van de Nederlandse kolonie hebben gesproken. | |
[pagina 203]
| |
Net als na zijn aankomst in Brazilië ontmoette Mulheiser na zijn terugkeer in de Republiek binnen korte tijd tal van hoogwaardigheidsbekleders, zoals de predikant Andreas Colvius in Dordrecht, Daniël Heinsius in Leiden, de oude professor Johannes Polyander bij wie hij mogelijk nog college had gelopen, en zelfs, op 28 april 1645, raadpensionaris Jacob Cats.Ga naar voetnoot21 Maar verreweg de meeste inschrijvingen in deze jaren zijn van de hand van predikanten in de diverse steden in de Republiek. Hoe de deuren van dergelijke (lokale) beroemdheden voor Mulheiser opengingen is opnieuw onduidelijk. Zijn ervaringen in Brazilië en zijn verleden als student theologie in Leiden kunnen als verklaring dienen voor enkele van de vele contacten, maar de meeste Hollandse en Zeeuwse predikanten lijken Mulheiser niet erg goed te hebben gekend, getuige hun vrij plichtmatige en formele inscripties. Vanaf 1646 gebruikt Mulheiser zijn album amicorum niet meer dagelijks. Hij vestigt zich in deze jaren in Dordrecht, waar hij tot zijn dood rond 1677 zal blijven wonen. Uit de inschrijving van Johannes Vossius valt op te maken dat Mulheiser vanaf 1647 werkzaam is als leraar aan de illustere school in de stad, op dat moment een van de voornaamste onderwijsinstellingen van de Republiek.Ga naar voetnoot22 Veel van de inscripties die volgen zijn van andere geleerden en studenten die Mulheiser in Dordrecht bezoeken. Zijn verleden als vaandrig in Nieuw Holland blijft voor sommigen het vermelden waard, vermoedelijk omdat Mulheiser hen in Dordrecht herinneringen aan zijn verblijf in Brazilië kon tonen. Een zekere Isaac Oppervelt, die in oktober 1654 Mulheiser bezocht in Dordrecht, vermeldt zelfs dat hij zich in het album heeft ingeschreven ‘in musaeo D. Possessoris’.Ga naar voetnoot23 Er waren in deze periode enkele rariteitenkabinetten in Dordrecht, en het was niet ongebruikelijk dat een album amicorum werd gebruikt als een soort registratieboekje voor bezoekers van deze musea - maar over een kabinet van Mulheiser is niets met zekerheid te zeggen, en de vermelding van het ‘musaeum’ kan bijvoorbeeld ook verwijzen naar een indrukwekkende bibliotheek.Ga naar voetnoot24 Een andere kwestie waarover het album zwijgt is de aanwezigheid van een Braziliaanse ex-pat gemeenschap in Dordrecht, terwijl er reden is om aan te nemen dat deze bestond. Gijsbert de With bijvoorbeeld, voormalig lid van de Politieke Raad in Nieuw | |
[pagina 204]
| |
Holland, nam zijn Braziliaanse bruid Anna Paes mee naar Dordt. Reeds in Paraïba, in 1642, had hij Mulheiser leren kennen.Ga naar voetnoot25 Een blijk van herkenning in de Republiek, ruim tien jaar later, geeft het boekje echter niet prijs. Na zijn permanente vestiging in Dordrecht gebruikt Mulheiser zijn album voornamelijk wanneer hij andere plaatsen in en buiten Holland bezoekt. Zo kunnen de beslommeringen van de voormalige vaandrig met enige moeite worden gevolgd. De belangrijkste dienstreizen die hij in deze jaren maakt brengen hem naar Den Haag. Hier ontmoet hij, behalve de onvermijdelijke plaatselijke predikanten, ook William Boswell, de Engelse resident aan het Haagse hof, en de zusters Elisabeth, Louise Hollandina en Marie Henriëtte, dochters van de in 1632 in ballingschap overleden Winterkoning, en net als Mulheiser uitgeweken uit de Rijnpalts. Ook hun broer Maurits vermeldt zijn naam in het album, maar de achtergrond van deze vriendschappelijke gestes blijft onduidelijk.Ga naar voetnoot26 Dergelijke inscripties getuigen niettemin van Mulheisers connecties in de hoogste politieke en dynastieke kringen in de Republiek aan de vooravond van de eerste stadhouderloze periode. Na 1651 moet de belangstelling van Mulheiser voor diplomatieke kwesties nog verder zijn toegenomen. In het Dordtse milieu was Jacob de Witt, de vader van de jonge raadpensionaris, geen onbekende voor hem getuige diens inscriptie in het boekje. Andere bijdrages in het album uit de jaren vijftig zijn van de hand van Dirck Graswinckel, voormalig fiscaal van het Hof van Holland, en de Zweedse diplomaat Harald Appelboom.Ga naar voetnoot27 Maar hier biedt anderssoortig bronnenmateriaal een betere kijk op de politieke activiteiten die Mulheiser in de Republiek ontplooide en komen de beperkingen van het album als bron voor het leven van de immigrant uit de Palts aan de oppervlakte. Tussen 1651 en 1653 vertaalde Mulheiser tenminste drie pamfletten van het Duits naar het Nederlands, die verschenen bij de Dordtse boekhandelaren Nicolaes de Vries en Abraham Andriesz.Ga naar voetnoot28 In het eerste pamflet waaraan Mulheiser als vertaler werkte was zijn in Brazilië opgebouwde band met Johan Maurits wellicht niet onbelangrijk. In deze periode was de voormalige gouverneur-generaal van Nieuw Holland, inmiddels in dienst van de keurvorst van Brandenburg, verstrikt geraakt in een gecompliceerde politieke kwestie. De keurvorst wilde zich verzekeren van de loyaliteit van zijn edelen, en had Johan Maurits aangezocht dit te bewerkstelligen als stadhouder in Kleef en Mark. Hoewel Mulheiser in de Republiek nog contacten had met raadgevers van Johan Maurits, zoals de Leidse hoogleraar theologie Constantinus l'Empereur van Opwijck, is zijn blijvende vereenzelviging met de graaf niet vast te stellen.Ga naar voetnoot29 Ook de an- | |
[pagina 205]
| |
dere twee vertaalde pamfletten verraden geen blijvende loyaliteit aan Johan Maurits. Daarnaast schreef Mulheiser zelf nog eens drie werkjes.Ga naar voetnoot30 Het laatste pamflet waarvan hij zelf de auteur was verscheen in 1660, getiteld Op de geluckige ende gewenschte herstellinge van syn doorl. majesteyt Carolus ii. koninck van Groot-Brittangien, Vranckryck, Schotlant en Yerlandt. Karel ii's langverwachte bestijging van de Engelse troon had in de Republiek tot grote blijdschap geleid, niet alleen bij de Orangistische factie, maar ook bij regenten die hoopten dat de nieuwe vorst de aggressieve beleidsmaatregelen van Cromwell tegen de Republiek ongedaan zou maken. In twee lange gedichten bezingt Mulheiser de omwenteling. Het eerste, ‘Op de herstellinge van Sijn Koninckl. Majest. van Groot Brittangien’ behandelt in keurige jamben het lijden en de terugkeer van Karel naar Engeland: ‘... Aen Carel was de Croon van moordenaers ontnomen
En in sijn Vaderlandt en mocht hy niet meer komen,
Ja waer hy byna was geen herbergh was voor hem,
Of hy was in gevaer, of in een harden klem.
Dien grooten Carels-soon heeft waerlijck ondervonden
Veel droefheyt en gequel by-na tot allen stonden
Hy was in yeder plaets met doots gevaer gequelt
En als een vluchtigh Rhee gedreven op het velt...’Ga naar voetnoot31
In het tweede gedicht, ‘Carolus ii. Danck-Liedt’, gesteld op het metrum van de psalm Komt laet ons blijde zijn in den Heer, dankt Mulheiser God voor de politieke omwenteling in Engeland. In beide gedichten komt de voormalige vaandrig naar voren als een weliswaar kundige, maar weinig opvallende dichter. Niettemin zullen zijn verzen en zeker zijn thematiek enige waardering hebben gekregen van zijn stadsgenoten. De Dordtse kring van dichters was beroemd in de Gouden Eeuw, en rivaliseerde openlijk met Vondel en andere poëten in Amsterdam. Lambert van den Bos, evenals Mulheiser werkzaam aan de Latijnse School in de stad, was een van de toonaangevende figuren in dit letterkundige gezelschap. Hij schreef zich in 1660 in het vriendenboekje van Mulheiser in, en publiceerde in 1661 een eigen geschrift over de terugkeer van Karel ii op de Engelse troon. Ook Maria de Witt, de predikant Jacobus Lydius en Roelant de Carpentier behoorden tot deze informele kring van geleerden, en allen voegden in de eerste jaren van Mulheisers verblijf in Dordrecht hun naam toe aan zijn album.Ga naar voetnoot32 Mulheisers aanzien als gelegenheidsdichter zal beschei- | |
[pagina 206]
| |
den zijn geweest.Ga naar voetnoot33 Geen van zijn vrienden roemt hem om zijn verzen, wel om zijn geleerdheid en - nog altijd - zijn achtergrond als militair in de West. Drie andere dichters die tot deze ‘Dordrechtsche Arcadia’ behoorden waren de schilder Samuel van Hoogstraten. Pieter van Godewijck en zijn getalenteerde dochter Margaretha. Ook zij lieten hun sporen na in het album van Mulheiser, maar in tegenstelling tot de bovengenoemden deden zij dat in versvorm. Het gedicht van Pieter van Godewijck is reeds kort behandeld. Van Margaretha van Godewijck, die in Dordrecht werd vergeleken met Anna Maria van Schurman, is nauwelijks dichtwerk in druk overgeleverd.Ga naar voetnoot34 Haar gedicht op Johann Philipp Mulheiser in het vriendenboekje is alleen al daarom van waarde. Het korte gedichtje van Samuel van Hoogstraten is een reactie op de inscriptie van zijn oudoom Diederick van Hoogstraten, die in 1642 in Recife het boekje van Mulheiser in handen had gekregen.Ga naar voetnoot35 Diederick, die ironisch genoeg zelf een versje had geschreven over het spreken met gespleten tong, had zich in 1645 laten omkopen door de Portugese opstandelingen in Brazilië. Samuel, beschaamd, liet in zijn gedicht dan ook weten niet met het zwarte schaap uit de familie te willen worden geassocieerd. In de jaren na 1661 maakte Mulheiser slechts spaarzaam gebruik van zijn boekje. De laatste bijdrage in het album amicorum dateert van 4 augustus 1676, als de eigenaar een respectabele leeftijd heeft bereikt.Ga naar voetnoot36 Daarna loopt het spoor dood. Twee jaar eerder had de West-Indische Compagnie haar faillissement aangevraagd. Na het verlies van Brazilië was de belangrijkste pijler onder haar bestaan weggevallen, en het nieuws kan voor de voormalige vaandrig geen verrassing zijn geweest. In het midden van de jaren zeventig waren ook de gloriejaren van de Dordtse kunstbeoefening voorbij. De illustere school verloor haar roem, en de financiële ondersteuning van de vroedschap. In 1677 was Mulheiser er in elk geval niet meer in dienst. | |
BesluitHet is duidelijk dat het album zijn beperkingen kent als bron van het veelzijdige leven van Johann Philipp Mulheiser. Het biedt informatie over zijn kennissenkring, zowel in Nieuw Holland als later in Dordrecht, maar het geeft geen antwoord op vragen die we graag beantwoord zouden zien. Hoe slaagde een vaandrig van de wic erin om binnen enkele dagen door te dringen tot de hoogste politieke kringen van het koloniale bestuur? In hoeverre vormden Mulheisers ervaringen in Brazilië een opstapje voor een | |
[pagina 207]
| |
politieke en diplomatieke carrière in Holland in het midden van de zeventiende eeuw? En zijn persoonlijke contacten, zoals gedocumenteerd in het album amicorum, te koppelen aan een publieke functie als onderwijzer, pamflettist en dichter? De waarde van het album is daarom zeker ook van letterkundige aard. De Dordtse dichters Pieter van Godewijck en Margaretha van Godewijck staan bekend om hun handgeschreven - en dus voor een select publiek bedoelde poëzie. Hun verzen, alsmede het korte gedichtje van Samuel van Hoogstraten, zouden zonder het album van Mulheiser nooit een bredere groep lezers hebben bereikt. Deze gedichten zijn hierbij, als afsluiting, afgedrukt. | |
Bijlage 1:Nederlandstalige poëzie in het album amicorum van Johann Philipp Mulheiser
a. Pieter van Godewijck, Dordrecht, 28 april 1649; kb, Hs. 129 F 6, fol. 306r-309r Ter eeren vanden vromen en manhaften Sr. Johan Philips Mulheyser (306r) ‘Waermé sal ick u gedencken? / Wat voor lof sal ick u schenken?
Want u vroomheyt duydlick wijst / Dat de deucht sijn selve prijst.
Wat hebt ghij niet al verdraghen / Inden oorlogh, harde slagen:
Wat hebt ghy niet wtghestaen / Over velt en Ocean?
(306v) Bij de woeste Brasiljanen, / Menscheneters, Mexicanen;
Onder 't kryghs alarm Trompet, / Onder 't kraken van't musket.
Daer Graef Maurits quam te weten, / hoe ghy u steets hebt gequeten;
Doen ghy voor hem 't vaendel droeght; / En den vijandt ook op sloeght
U vroomheyt in Oorloghs streken, / Sijn in Duijts-Landt oock gebleken;
Ghy waert als een braaf soldaet, / Hertogh Barents crijghs-cieraet
(307r) Saxen, Erlach, en veel Grooten, / hebben mé u dienst genoten,
Aen de Greusen van den Rhijn: / Brysach kan getuijge sijn.
van u degens, stale klingen, / die Croaten deden dwingen,
Bij de Iser en Donouw', / daermen dondert met kartouw.
Na dit Martiaalse leven, / hebt ghy u tot rust begeven
Binnen Dordrecht, aen de Maes; / Buyten alle chrijs-geraes.
(307v) Daer ghy 't swaert steeckt inde scheede, / Want het is genoegh gestrede,
Daer ghy leght de wapens neer, / Traght na d'aerdse krijgh niet meer.
Nu komt u een Oorlogh treffen, / die u hooger sal verheffen,
Als een Arent in de lucht, / stijgert met een snelle vlucht.
Sijn de Geestelijcke strijden, / die de winners steets verblijden:
Lyck dat wt verkooren vadt, / Ons met dese spreuck toe mat.
| |
[pagina 208]
| |
(308r) 'k Heb een goeden strijt gestreden, / En de Crame Gods beleden,
Siet! nu is mij wegh geleijt / T ciercel der Gerechticheijt.
God wil oock met sijn genade, / u in sulcke Oorloghs daden,
Geven det ghy over wint; / Sonden, die de werelt mint.
Als een Geestelicken Ridder, / En een ijverigen Bidder,
Strijt en bid met hert en moet, / Stadelick valt God te voet.
(308v) Wilt den helm des heyls op setten, / En des vyants macht verpletten,
'T Swaert des Geestes aen u sijd, / Treckt in desen heyl'gen Strijdt.
Bovendien soo wilt aenvaerden / een schilt, van seer grooter waerden,
Dat is't Christelick Geloof, / Dat den duyvel stelt tot roof.
Uwe voeten wilt bekleeden, / En u gandsche aerde leden,
Met het Evangelium; / heylsaem voor het Christendom.
(309r) Dan sult ghy den Satan weeren, / En sijn vuijr'ge pijlen keeren;
Triumpheren in den Throon, / Bij Gods wtverkooren Soon’.
Hoc Poëmation Belgicum, denuo in honorem et laudem Fortissimi Herois Iohannis Philippi Mulheiseri, in calce eius Albi adjeci. vigesimo octavo mensis Aprilis Anno Milesimo sexcentesimo quadragesimo nono. Petrus á Godewyck.
b. Margaretha van Godewijck, Dordrecht, 27 april 1649; kb, Hs. 129 F 6, fol. 38 v-40 v Titel (38 v) ‘Wat compt ghij mij doch tergen, / En bidden, smeecken, vergen.
Om oock mijn ‘pen te heffen / Op sulck een wit papier,
Bekroont met Lauwerier, / En edele helmeffen?
Doen ick u Bouck sloegh open, / Wat sagh ick groote hoopen,
(39r) Van Adelijcke Benden. / Hier van een Prins en Graaf,
Daer van een Ridder braaf, / Die ick niet al en kenden.
Ick lasser in Princessen, / Veel spreucken, goude lessen;
(39v) Die 't Griecx en 't Roomsch vertellen. / En menich goen' verstant:
Seg, vrient, wie sou sijn hant / Bij sulcke durven stellen?
Eij, wout gij u vernoegen? / Soo most gij u gaen voegen
Al na de Amstels stroomen: / daer woont een Roemers kint,
(40r) Van Pallas staegh bemint, / Uut Clio voort gecomen.
Of nae 't utrechs Athenen, / daer Schurmans wert omschenen
Met Goddelijcke stralen: / die Roomer en Hebreer,
Araber, Grieck, Thaldeer, / Antwoort in hare talen.
(40v) Je most het hier niet soucken, / Al bij de Dortse boucken.
Begeeft u binnen Leijden, / Gelegen aen den Rhijn.
Daer spreectmen Griecx Latijn: / Tsijn hier maer dorre weijen’.
Margareta Godewijck Fide Deo Dordrecht Ao 1649 den 27 April. | |
[pagina 209]
| |
c. Samuel van Hoogstraten, Dordrecht?, 16??; kb, Hs. 129 F 6, fol. 240 r Op de naam van de volgendeGa naar voetnoot37 ‘Zoo Iudas als Apostel heene treet
En draagt die naam d'onsaligen Verrader
Zoo voert dees oock (oh leefd' hij 't waar hem leet)
Den eijge naam van mijn Godvruchte Vader
Maar Iesus self, dat lieffelykste woort
Betekent wel temet een Wangeboort’.
Abstract - Johann Phillip Mulheiser, a Reformed theology student from the Palatinate, served as an ensign in the West India Company in Dutch Brazil for a period of four years (1640-1644). He collected around 100 autographs in the colony for his album amicorum, including those of Johan Maurits van Nassau-Siegen and other members of the elite in Recife. After returning to the Dutch Republic, where he settled as a schoolmaster in Dordrecht, Mulheiser continued to use his album until the late 1670s. The album as a whole contains well over 500 names of friends and relations. This article analyses the value and the limitations of an album amicorum in reconstructing the biography of this seventeenth-century officer, schoolmaster, poet and pamphleteer. |
|