De Zeventiende Eeuw. Jaargang 24
(2008)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
Stedestemmen voor de Vrije Nederlanden
| |
Ontstaan en dateringDe gedichten die hier nader worden belicht, schreef Huygens in 1624. Zijn ambtelijke carrière moest nog beginnen. Feitelijk nam die een aanvang toen hij op 18 juni 1625 door Frederik Hendrik werd aangenomen als secretaris. In 1624, Huygens werd toen 28 jaar, had hij zijn rechtenstudie in Leiden al lang achter de rug (Afb. 1). Hij was toen al met verschillende gezantschappen in het buitenland, in Venetië en in Engeland, geweest. Ook had hij, gestimuleerd door Jacob Cats, als dichter met Batava Tempe en het Costelick Mall een droomdebuut gemaakt en was hij bezig met de voorbereiding van een eerste verzamelbundel poëzie. Deze bundel Otiorum libri sex, kortweg de Otia, zou verschijnen in 1625. In het najaar van 1624 is Huygens volop bezig met de voorbereiding ervan.Ga naar voetnoot2 Zo schrijft hij op 30 oktober 1624 aan zijn vriend Hooft: De krachtige begeerten van eenighe mijner Vrienden, die mij het ongelijck doen van een lijdelik gevoelen van mijne geringhe wetenschap in de rijm-konst te voeden, hebben mij, naer lang wanckelen, soo laegh doen vallen, dat ick endelick een vergaderingh van oude ende niewe rammelingh aen de dag gae stellen.Ga naar voetnoot3 Tot die nieuwe ‘rammelingh’ (beuzelpraat) behoren De stemmen der stemmende steden van Holland ende Westvriesland daerbij zes beruchte dorpen. Huygens had deze gedichten net zo'n week of zes klaar. Hij schreef ze van 12 augustus tot en met 21 september 1624 en | |
[pagina 15]
| |
Afb. 1 Constantijn Huygens op 27-jarige leeftijd. Gravure door W. Delff naar M. Jzn. Mierevelt, 1625, opgenomen in de Otiorum libri sex, Den Haag 1625 (Den Haag, Koninklijke Bibliotheek (kb), 759 c 17).
is met de Dorpen begonnen.Ga naar voetnoot4 Valkenburg, beroemd om zijn paardenmarkt, opent het reeksje. Valkenburg laat Huygens zeggen: ‘Heel Nederland vult mij, en ick heel Nederland’. Heel Nederland komt naar Valkenburg om daar paarden te verkopen en de op de Valkenburger paardenmarkt gekochte dieren vullen heel Nederland. Het rijtje van de zes dorpen eindigt met Huygens' eigen Den Haag, het grootste en mooiste dorp van Europa. Hoe belangrijk het ook was, het had geen stadsrechten. Deze paradox komt al voor in Guicciardini's beschrijving van Holland: Oock heeft dit selve landt meer dan vier hondert dorpen: onder welcke seer vele onbemuert ende onbesloten zijnde, dies niet te min schijn ende gelijckenisse hebben van redelijcke steden, met heur privilegien: besonderlijck den Haghe.Ga naar voetnoot5 | |
[pagina 16]
| |
In de afzonderlijke beschrijving van Den Haag zegt Guicciardini: ‘Dit is na mijn meyninghe het schoonste, rijckste en grootste open dorp van gantsch Europa: want het heeft meer dan duysent huysen.’Ga naar voetnoot6 Huygens beschrijft zijn geboortestad in de stem van Den Haag aldus: Het Dorp der Dorpen geen daer ijder Steeg een pad is,
Maer Dorp der Steden een daer ijder Straet een Stadt isGa naar voetnoot7
Den Haag zegt trouwens al meteen in de eerste regel: ‘Het heele Land in tklein’. Evenals bij de eerste stem (Valkenburg) is dus ook bij de laatste het hele land in beeld. Na Den Haag volgen de stemmen der stemmende steden van Holland ende Westvriesland. Als eerste komen voor, om met Guicciardini te spreken, ‘de ses Hooftsteden’Ga naar voetnoot8 in de volgorde waarin zij in de Staten van Holland hun stem uitbrengen: Dordrecht (voltooid op 30 augustus 1624), Haerlem (4 september 1624), Delft (5 september 1624), Leiden (6 september 1624), Amsteldam (7 september 1624) en Goude (9 september 1624). Vervolgens laat Huygens de steden in Holland boven het IJ en in West-Friesland aan de beurt komen: Enckhuijsen (11 september 1624), Hoorn (12 september 1624), Alckmaer (12 september 1624), Purmerende (13 september 1624), Edam (15 september 1624) en Monickendam (16 september 1624). Deze groepering is een historische. De genoemde steden kwamen - met Medemblik, dat Huygens pas later in beeld krijgt - bijeen als ‘Gedeputeerde Raden van het Noorderkwartier’ nadat de Spanjaarden in 1573 Holland feitelijk in tweeën hadden gedeeld bij het beleg van Haarlem.Ga naar voetnoot9 Daarna volgen in het genoemde ontwerphandschrift: Schoonhoven (17 september 1624), Gorichom (18 september 1624), Medenblick (18 september 1624), Rotterdam, (18 september 1624), Schiedam (20 september 1624) en Briel (21 september 1624). Dit zijn, behalve Medemblik natuurlijk, de stemhebbende steden uit het Zuiderkwartier. Tussen 21 september en 4 oktober 1624 schrijft Huygens deze gedichten over in het net. Preciezer valt het netafschrift niet te dateren. 21 september is de datum onder het ontwerphandschrift van het gedicht waarmee hij de Stedestemmen opdraagt aan de Staten en de Stemmenden Steden van Holland. 4 oktober is de datum onder het gedichtje waarmee hij zijn Dorpen aanbiedt aan Dorothea van Dorp. Dit gedicht schreef hij pas in de fase van de kopijvoorbereiding voor zijn Otia - op het laatste moment dus - nog in de kopij. Huygens' netafschrift is kopij geworden voor boek vijf van zijn Otiorum libri sex. Het oorspronkelijke ontwerp voor de titel van de gebundelde steden- en dorpenstemmen werd terzijde gelegd. Daarvoor in de plaats kwam een nieuwe deeltitel voor boek 5, die overigens niet wordt aangetroffen bij de kopij voor de bundel (Afb. 2). Op deze nieuwe deeltitel staan ook de Characteres oft Printen vermeld, Huygens' beroemde karakteriseringen van allerlei beroepen of functies uit de zeventiende-eeuwse maatschappij, van gezant tot beul, van koning tot bedelaar. | |
[pagina 17]
| |
Afb. 2 Titelpagina van Boek V uit Huygens' Otiorum libri sex, Den Haag 1625 (kb, 759 c 17).
De volgorde van de stemmen in het netafschrift, de kopij, en dus in de gedrukte uitgave, is een andere dan waarin ze zijn ontstaan. Hier geeft Huygens voor de achttien Hollandse steden de werkelijke volgorde van stemmen in de Staten van Holland, zoals die na 17 maart 1581 min of meer werd gehanteerd.Ga naar voetnoot10 De volgorde van de Dorpen wordt bijna omgekeerd aan het ontstaan: 1. SGravenhaghe, 2. 'sGravesande, 3. Rijswijck, 4. Loosduijnen, 5. Schevering en 6. Valckenburgh. | |
De stemmen van de zes hoofdsteden van HollandHuygens' gedichten op de zes hoofdsteden komen in het vervolg van deze bijdrage aan de orde. De stemmen van de steden uit het Noorder- en Zuiderkwartier en ook die van de dorpen blijven buiten beschouwing. In het kort wordt het type gedichten gekarakteriseerd en wordt besproken welke stijlmiddelen Huygens toepast in deze gedichten.Ga naar voetnoot11 | |
[pagina 18]
| |
In zijn stedestemmen geeft Huygens de steden een stem. Dit moet in twee betekenissen worden opgevat. De steden stemmen in de Statenvergadering, en de dichter voert ze sprekend op. Deze stijlfiguur, de personificatie of prosopopoeia, past Huygens consequent toe. Zo zegt Dordrecht al in de eerste regel: ‘In mijns gelijcken Schaer besitt ick 't eerste woord’. Haarlem begint: ‘Al hebb'ick t'mijner tijd [...]’. Delft stelt zich voor met de mededeling: ‘'Kben twee mael dat ick ben, sints dat ick't eenmael was’. Leiden verzucht: ‘Ten ware 't nijdigh Duijn, off 't Rijnsch verdwaelde sogh, Ick waer' spijt andere, de grootste Rhijnstadt noch’. Amsterdam stelt al in regel 1: ‘Ghemeen'verwondering betaemt mijn'wond'ren niet’. En Gouda, ten slotte, geeft aan: ‘Mijn'Gouwe voert meer Gouds, mijn' IJssel meer gewins Dan Tagus gulde grond ter borse van sijn' Prins’. Er is dus steeds sprake van een sprekende ‘ik’: de stad. Zij stelt zich voor, noemt haar naam, zegt wie ze is. Soms omschrijft Huygens de naam in een raadseltje, soms geeft hij met de naam ook al de etymologie van de stad. Bij Delft is dat gecombineerd: ‘'Kben twee mael dat ick ben, sints dat ick't eenmael was.’ Broekman, Slits en Van Dooren hebben dit raadseltje opgelost: Delft, d'elft, de helft, is tweemaal wat het is.Ga naar voetnoot12 De naam Alkmaar komt van ‘al meer’ wegens de meren in de omgeving. De naam Enkhuizen zou afgeleid zijn van ‘Enkel huizen’. De etymologieën van Alkmaar en Enkhuizen vindt men trouwens ook bij Guicciardini.Ga naar voetnoot13 Een tweede karakterisering is dat de stad haar gunstige ligging prijst. Dordrecht is ‘veil begracht’, Gouda kon duiken in de Gouwe en wegkruipen in de IJssel. De rijkdom die het gevolg is van die gunstige ligging wordt bijvoorbeeld door Amsterdam als volgt ter sprake gebracht. Deze stad legt de vreemdeling in de mond dat hij bij het aanschouwen van de rijkdom moet zeggen: Hoe komt ghij, gulde Veen, aen ‘shemels overdaedt?
Packhuijs van Oost en West, heel Water en heel Straet,
Twee-mael Venetien, waer's ‘tende van uw’ Wallen?Ga naar voetnoot14
Huygens had overigens zelf in 1620 Venetië bezocht. Maar ook reeds Guicciardini, de ‘Edelman van Florencen’ zoals hij wordt aangeduid op het titelblad van de Nederlandse vertaling van zijn werk, vergelijkt Amsterdam met Venetië. Amsterdam Venegien ghelijck. Alsoo datse overmidts locht, water, geleghentheydt, menichte ende bequaemheydt van Watergrachten ende Canalen bykants in alle straten loopende, overmits oock meer andere oorsaecken, der stadt van Venegien seer ghelijck is.Ga naar voetnoot15 | |
[pagina 19]
| |
Andere memorabele zaken halen de sprekende steden uit hun geschiedenis. Dordrecht wijst erop dat zij de eerste onder haars gelijken is, omdat haar de eer gegund was de Graven van Holland in te huldigen. Haarlem wijst op het Prinsenhof gesticht door graaf Floris II, op de verovering van Damiate en op de uitvinding van de boekdrukkunst: Van 't allerwonderste komt mij alleen de eer toe,
Geen ongesiener naem, geen aengenaemer stuck,
‘Khebb’ konst en konstenaers geholpen in den druck.Ga naar voetnoot16
En Leiden beroemt zich op haar universiteit: [...] nu doen ick oock te Roomen
Mijn'ware Wetenschapp. Mijn'wijse Waerheit schroomen:Ga naar voetnoot17
| |
Historie en actualiteitIn de Schatkamer der Nederlandsse oudheden van Ludoph Smids (1649-1720), een vroeg achttiende-eeuwse alfabetisch geordende beschrijving van de Nederlanden, keren veel van dergelijke historische topen terug.Ga naar voetnoot18 Smids citeert bijna alle stedestemmen en gebruikt ze als proloog of soms als epiloog bij zijn eigen historische beschrijving. Het voorbeeld van Haarlem maakt dat duidelijk: Haarlem omtrent welke stad wy beknoptelyk sullen te samen brengen, 1. Wat ons omtrent haar naam is voorgekomen, 2. Van haar krijgsgevallen, 3. Van haar sege voor Damiate, 4. Van haar Drukkonst, 5. Van haer Raedhuys, 6. Van haer Meir, 7. Van haer Hout, 8. Van haer Spaeren, 9. Van het naebygelegen Spaernwou, eindlyk 10. Van het kasteel Oud Haerlem; doch laat ons eens horen, wat de Heer Huygens van haar is meldende. Daarna volgt de stedestem Haerlem, waarna Smids de genoemde punten van 1 tot 10 behandelt. Smids heeft de Stedestemmen geciteerd uit de Korenbloemen, waarschijnlijk naar de tweede druk van Huygens' verzamelde Nederlandse gedichten uit 1672. Hij geeft per stad meer historische bronnen met beschrijvingen. Het is opvallend dat in vijf van de zes eerste stedestemmen van Huygens de steden, behalve Amsterdam, zich prijzen om | |
[pagina 20]
| |
hun houding in de strijd tegen Spanje. Dit is zo het geval bij Dordrecht dat zich erop beroemt na de St.-Elisabethsvloed van 1421 zo veilig begracht te zijn dat de Spanjaarden natte voeten zouden krijgen en moesten zwemmen als zij het op de wijn, die via Maas en Rijn verhandeld werd, of op de Dordtse Munt gemunt zouden hebben. Haarlem zegt dat zij ‘voor God, voor goed en vrijicheit’, [haar] ‘Borgeren gewaeght’ heeft en ‘Spagnen noyt gevleidt’. Hiermee wordt gedoeld op het beleg van Haarlem. Delft zegt over haar rol in de Opstand: 'Khebb grooten Wilm gehuijst, soo lang 't de Moorder doogde,
Die mij en mijn gebuert verraderlick ontvoogde,
Maer, Spagnen, 't baette u niet, ick hebb de scha geboett,
En voor een ‘sulcken Vaér een’ sulcken Zoon gevoedt.Ga naar voetnoot19
Leiden zegt dat zij wraak wil gaan halen voor ‘'t Arragonsch gewelt’ en Gouda prijst zich gelukkig dat ze voor de Spanjaarden kon wegkruipen in de Gouwe en de IJssel.
Deze nadrukkelijke aanwezigheid van herinneringen aan de Opstand werpt een bijzonder licht op deze gedichten. Juist de min of meer recente argumenten voor de lof voor de Hollandse stad wijzen erop dat de dichter meer wilde dan alleen loven. Het is waarschijnlijk dat Huygens de Staten van Holland wilde overtuigen van het nut om de strijd met Spanje voort te zetten. Het is buiten kijf dat hij zich met dit standpunt tegelijk presenteert als een goede vaderlander.Ga naar voetnoot20 Huygens schreef zijn Stedestemmen en dorpen in augustus en september 1624. Het Twaalfjarig Bestand was in 1621 afgelopen, de strijd tegen Spanje hervat en prins Maurits had in 1622 Bergen op Zoom weten te bevrijden uit de belegering door Spinola. Diezelfde Spinola sloeg in 1624 het beleg voor Breda, juist de stad die Maurits in 1590 met de list van het turfschip had weten te veroveren. Maurits was intussen oud geworden, futloos ook. Hij zou het kamp voor Breda in november 1624 ziek verlaten.Ga naar voetnoot21 De Spaanse aanwezigheid in de Zuidelijke Nederlanden liet Holland niet onberoerd. De dreiging dat Bergen op Zoom ingenomen zou worden en Holland voor de Spanjaarden open zou liggen was voelbaar in Den Haag, ook bij de familie Huygens. De vreugde over het vertrek van Spinola was dan ook erg groot, zoals blijkt uit een passage uit een brief van december 1622 van Susanna Hoefnagel aan haar zoon Constantijn. Huygens zat toen in Engeland en zijn moeder schrijft dat hij intussen het goede nieuws van de victorie al wel gehoord zal hebben. Er zijn ook nog geen details in het bijzonder te schrijven, behalve dat Spinola was vertrokken en wel twintig wagens met wapens daar had laten liggen en veel gewonden, zieken, en kinderen en van alles. Men denkt dat Zijne Exc. nu in Bergen is. [...] | |
[pagina 21]
| |
Als je de grote klok eens had kunnen horen! Hij werd wel geluid door honderd mannen, direct, geen halfuur nadat de bode was gekomen. En vervolgens luidden alle klokken van Den Haag: op het hof, in het ziekenhuis, op het stadhuis, in onze kerk. Al de jongens liepen met bellen over straat. In het geschuthuis staat een grote klok, vooraan op de Plaats, daar sloegen de jongens met hamers op. [...] Voor het huis van de koningin schoot men veel geschut af, van die mortieren, of ik weet niet hoe ze heten. Het leek wel dat men in Bergen op Zoom was, zo'n lawaai was het.Ga naar voetnoot22 | |
Aen de Vrije NederlandenTegen deze spannende politieke achtergrond moeten we een compositie plaatsen die Huygens heeft voltooid op 28 november 1623, het gedicht: Aen de Vrije Nederlanden.Ga naar voetnoot23 Het heeft in de Huygensstudie nog niet zoveel aandacht gekregen. Bij de handschriften ervan bevindt zich een puntsgewijze inhoudsopgave, die aldus begint: ‘In deze Ode wordt den vrije Nederlanden vertoont’ en dan volgen in tien punten samengevatte argumenten, ontleend aan de recente geschiedenis om, nu het Twaalfjarig Bestand geëindigd is, opnieuw in oorlog te gaan (Afb. 3). Dit gedicht kan in verhelderend verband gebracht worden met de Stedestemmen en dorpen. Het begint aldus: Laegste Landen, hoogste roem
Van der Landen luijster-bloem
Straet van steden, Stadt van dorpen,
Die den anderen beworpen
Hooghe heckens vanden Leew
Twonder-dier van menigh'eew;
Leert u kennen, Weelde-weiden,
Leert u selven onderscheiden
Van u selven, na den tijd
Die ghij waert en die ghij zijtGa naar voetnoot24
Huygens omschrijft de vrije Nederlanden als ‘Straet van steden, Stadt van dorpen’. Verderop in dit gedicht zijn meer passages aan te wijzen die zullen terugkomen in de dorpen en stedestemmen. Reeds vermeld is hoe Delft zich erop beroemde woonplaats geweest te zijn van ‘grooten Wilm’. In zijn Aen de Vrije Nederlanden verwoordt Huygens dit zo: Teere Maget, soo voll wonden,
Soo verslingert, soo verslonden,
Leeft hij noch in uw gedacht
Die u uijt de flauwte bracht?
Wel hem in het eewich rusten,
Wilhem was het die u kusten
Wilhem die u uijt het sand
| |
[pagina 22]
| |
Afb. 3 Schema met de korte inhoud van Huygens' gedicht Aen deVrije Nederlanden met argumenten om na het Bestand opnieuw de oorlog tegen Spanje aan te gaan (Handschrift kb, ka 40a, 1623, fol. 47r).
Steunden op sijn' trouwe hand,
Die u Vaderlick omarmden,
Die uw' aderen verwarmden,
Diese, selver afgevoedt,
Voedde met sijn herten-bloedGa naar voetnoot25
De thematiek van de Ode aan de Vrije Nederlanden heeft Huygens dus in zijn reeks Dorpen en Stedestemmen van augustus-september 1624 nader uitgewerkt. | |
OpdrachtgedichtHet gedicht waarmee Huygens zijn Stedestemmen opdraagt aan de Staten van Holland maakt dat nog duidelijker: | |
[pagina 23]
| |
Den stemmenden Steden van Holland ende Westvriesland Geluck.
Soo scheid' U Nijd noch Tijd, zoo werd' hij noyt geboren
Die naer uw' schande tracht' die van uw' scha' will'hooren,
Getrouwe Susteren, hoort yeder van't geluydt
Van uw' bekende Stem den weerslag op mijn Luyt,
Mijn'onbekende Luyt, maer best genegen Snaren
Ten roem van uwen naem en hoorens waerde maren.
'tEn is niet of ick't Sout, of't Water 'tZeewaert droegh;
Men vind en siet en kent sich selven noyt genoegh.
Soo verr de nutticheid. En vraegt ghy naer 't vermaken,
Hoe veiler kont ghy daer, hoe naerder aangeraeken,
Die onder't ruym verdeck van't all gemeen gewelff
Geen waerdiger gesicht kont vinden dan u self?Ga naar voetnoot26
Dit gedicht voltooide Huygens op 21 november 1624. Toen had het een andere titel: Den staten ende stemmenden steden van Holland ende Westvriesland werden dese hare stemmen toegedicht, door haer geringste Ondersaet C.H.Ga naar voetnoot27 Huygens noteerde dus een echte opdracht in plaats van de neutrale gelukwens die in de druk terecht is gekomen. Deze stemmen worden de staten toegedicht door hun ‘geringste ondersaet C.H.’. In r. 4 en 5 brengt hij zijn luit mee, zijn onbekende luit, die niettemin zeer toegenegen snaren heeft. Zijn gedichten zijn nuttig zegt Huygens. Hij draagt geen water of zout naar de zee, want je kent jezelf nooit goed genoeg. Zijn gedichten zijn ook aangenaam. Het vermaak bereiken de steden langs de veiligste en de kortste weg door naar zichzelf te kijken. Onder het hemelgewelf is namelijk niets waardevollers te vinden. De regels herinneren aan de hierboven geciteerde opening van Aen de Vrije Nederlanden: Leert u kennen, Weelde-weiden,
Leert u selven onderscheiden
Van u selven, na den tijd
Die ghij waert en die ghij zijtGa naar voetnoot28
| |
ConclusieDe Stedestemmen en dorpen zijn niet alleen maar beschrijvende gedichten, geschreven door een zeer getalenteerde dichter in de traditie van de ‘laus urbium’. Huygens heeft met zijn Stedestemmen nut beoogd. Hij had de bedoeling de stemhebbende steden van | |
[pagina 24]
| |
Holland zichzelf te laten leren kennen. Hij heeft ze door ze sprekend te introduceren en ze op een directe manier ‘in eigen woorden’ de recente geschiedenis in herinnering te laten brengen, proberen te overtuigen van hun waarde en hun bestaansrecht als onderdelen van de Vrije Nederlanden. En daarmee heeft hij Holland willen bemoedigen in de strijd tegen Spanje. Tegelijkertijd heeft Huygens zich met deze gedichten gepresenteerd als een aanhanger van Oranje en een goed vaderlander. Hij heeft zijn onbekende luit in dienst gesteld van het vaderland dat zich vrijvocht van de Spaanse overheersing.Ga naar voetnoot29 Dat Huygens het zo bedoelde kan indirect ook nog worden afgeleid uit het gegeven dat hij nog in 1672 in de uitgave van de Korenbloemen, dus bijna 50 jaar na het ontstaan van deze reeks, dit citaat toevoegde op de verso-pagina van de deeltitel: Fuit moris antiqui, eos qui vel singulorum laudes, vel urbium scripserant, aut honoribus, aut pecuniâ ornare: nostris verò temporibus, ut alia speciosa & egregia, ita hoc inprimis exolevit. Plin. Sec. Epist. I.3Ga naar voetnoot30 Het tekent de verbittering die Huygens tijdens het eerste stadhouderloze tijdperk smaakte toen de Oranjes en hij met hen, uit het centrum van de macht waren verdreven. Maar in 1624, toen Huygens zijn stedestemmen schreef, moest zijn loopbaan in dienst van de Oranjes nog beginnen.
Abstract - This contribution examines a poem sequence by Constantijn Huygens, De stemmen der stemmende steden van Holland ende Westvriesland daerbij zes beruchte dorpen (1624). A brief discussion of these poems' genesis and dating will be followed by a presentation of the historical argument in these eulogies, sustained by certain analogies to Huygens' poem Aen de Vrije Nederlanden (1623). Finally, the topical purpose of Huygens' Stedestemmen will be clarified. |
|