De Zeventiende Eeuw. Jaargang 24
(2008)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
Klank en weerklank
| |
[pagina 3]
| |
De componistAndries Pevernage (1542/43-1591) wordt beschouwd als een van de belangrijkste Nederlandse componisten van zijn tijd. Vooral de hoge kwaliteit van zijn muziek wordt geroemd.Ga naar voetnoot3 Deze West-Vlaming werd geboren in het stadje Harelbeke bij Kortrijk. Over zijn jeugd is niets met zekerheid bekend, waarschijnlijk was hij koorknaap in Kortrijk. Toen hij twintig was, werd hij kapelmeester van St.-Salvators te Brugge, maar na ruim een half jaar, in september van 1563, vertrok Pevernage alweer naar Kortrijk om daar aan de O.-L.-Vrouwkerk kapelmeester te worden. Hij zou daar vijftien jaar blijven tot in 1578, wanneer Kortrijk steeds meer wordt geterroriseerd door de Gentse calvinisten onder de leiding van Rijhove en Datheen. Voor een kapelmeester bleek er in Kortrijk al spoedig geen emplooi meer te zijn. Pevernage liet zich daarom door het kapittel van zijn kerk met een opdracht naar Antwerpen sturen. In feite ontvluchtte hij Kortrijk met zijn vrouw en twee kleine kinderen (beiden nog geen twee jaar oud). Het is niet bekend waar Pevernage in de jaren 1578-1584 precies verbleef, alleen dat het in Antwerpen was. Waar hij toen van leefde, is evenmin duidelijk. Feit is dat hij in 1583 bij Pierre Phalèse en Jean Bellère in Antwerpen vier bundels met Italiaanse madrigalen uitgaf en dat hij pas in 1584 naar Kortrijk terugkeerde, toen Farnese het beleg voor Antwerpen had geslagen. Hoewel Kortrijk al in 1581 door Farnese werd veroverd, stond Pevernage kennelijk niet te springen om zo gauw mogelijk naar West-Vlaanderen terug te keren en zijn functie van kapelmeester in de Kortrijkse O.-L.-Vrouwkerk op te nemen. Pas in november 1584 deed hij dit, om spoedig na de val van Antwerpen weer naar de Scheldestad terug te komen. Vanaf eind oktober 1585 tot zijn dood op 30 juli 1591 zou hij fungeren als ‘magister cantus’ (zangmeester) van de Antwerpse kathedraal. Dit was | |
[pagina 4]
| |
Afb. 1 Titelpagina van Andreas Pevernage: Livre quatrième des chansons: a six, sept, & huit parties. Anvers: veuve Plantin, & Jean Mourentorf, 1591 (Den Haag, Koninklijkc Biblio theek (kb), Nederlands Muziek Instituut (nmi), Kluis b 21).
een lucratief ambt, mede dankzij de vele bijverdiensten uit huwelijks- en begrafenismissen, alsmede plechtigheden van geestelijke broederschappen en gilden.Ga naar voetnoot4 Pevernage heeft de Louange gecomponeerd toen zijn vakmanschap op het hoogtepunt was. Dat hij min of meer bekend is gebleven, is vooral te danken aan de vier boeken met in totaal 83 Franse chansons, uitgegeven door de drukkerij Plantijn in de jaren 1589-1591 (Afb. 1). De componist koos zelf de teksten van zijn liederen en wat het type teksten betreft hield hij er een eigen smaak op na. Hij geeft namelijk de voorkeur aan de elegante, onopgesmukte volkse lyriek van Clément Marot, maar ook - zij het in mindere mate - aan de galante, lichtvoetige teksten van Philippe Desportes.Ga naar voetnoot5 Hij moet niets hebben van de met mythologische toespelingen volgestopte teksten van de Pléiadedichters. Een andere interessante eigenaardigheid van Pevernages composities is dat hij niet alleen het ritme van de tekst op de voet volgt, maar ook dat hij zijn muziek ondergeschikt maakt aan de beeldende en gevoelsmatige aspecten van zijn teksten.Ga naar voetnoot6 Dit is aan de hand van | |
[pagina 5]
| |
de in noot 2 genoemde cd van het Bremense ensemble goed te beluisteren: de tweede strofe wordt daar op een gedragen, waardige manier ten gehore gebracht, wat goed past bij de tekst waarin de stadsregering wordt bezongen. De derde strofe over de mooie dames klinkt speels, zelfs een tikje frivool, wat eveneens in overeenstemming is met de tekst. In elk geval moge daaruit blijken dat de toon van een tekst voor Pevernage wel degelijk van belang was. Het ligt dus voor de hand dat hij - anders dan we wellicht vanuit modern oogpunt zouden geneigd zijn te denken - zeer zorgvuldig was bij de keuze van zijn tekstdichter. Mogelijk zelfs heeft hij opdracht gegeven om teksten naar zijn eigen smaak te schrijven en aan te passen? | |
De tekstdichterDe naam van de tekstdichter is nergens bij het lied vermeld, toch is die al in de negentiende eeuw vrij makkelijk en overtuigend thuisgebracht door Leonard Willems.Ga naar voetnoot7 Jan Baptist Vander Noot (ca. 1538-tussen 1596 en 1601) wordt beschouwd als de meest innovatieve onder de vroege Nederlandse Renaissancedichters. Hij stamt uit een rijke Brabantse familie van lage adel. Zijn vader Adriaan was schepen van Antwerpen en in het begin van de jaren zestig zou hij zelf ook tweemaal die functie bekleden. In 1567 stond hij op het punt markgraaf van Antwerpen te worden, indien de machtsgreep van de calvinisten toen gelukt was. Na die mislukking week hij uit naar Londen. Na omzwervingen door de Provence en het Duitse Rijnland keerde hij in of na 1578 naar Antwerpen terug. Tijdens de periode van het protestantse bewind in Antwerpen raakte hij zijn vroegere sympathie voor het calvinisme helemaal kwijt. Na de val van de stad in 1585 zou hij te Antwerpen blijven wonen. Inmiddels was hij in financieel benarde omstandigheden geraakt. Het platteland rond Antwerpen, waar hij grond bezat, was door de oorlog volledig geruïneerd en de plattelandsbewoners waren uitgemoord of verjaagd. Van enig inkomen via pachtgelden was allang geen sprake meer. Aan uitgaven van zijn werk heeft Vander Noot altijd veel aandacht en geld besteed door houtsneden, etsen en kopergravures te laten vervaardigen. Door gespecialiseerde kunstenaars liet hij veel afbeeldingen ‘afzetten’, dit wil zeggen met doorschijnende kleuren opwerken of illumineren. Vander Noot had dus veel aandacht voor het visuele aspect van het boek. Hij had bovendien een neus voor goede drukkers bij wie hij tijdens het drukproces over de vloer kwam om het resultaat te controleren en desgewenst te laten overdoen. In Antwerpen was zijn belangrijkste drukker Gillis van den Rade, die na de val van Antwerpen naar het noorden uitweek en de eerste academiedrukker van Franeker werd. Vander Noot had ook veel belangstelling voor muziek. Toen hij nog schepen was in beginjaren zestig werd hij in de intimiteit van zijn woning beschreven als iemand die lofzangen zit te schrijven, graag zingt onder begeleiding van snaarinstrumenten of op- | |
[pagina 6]
| |
getogen is over een of ander schilderij.Ga naar voetnoot8 Die beschrijving is afkomstig van de koopmandichter Guillaume de Poetou, die in de Pléiadetrant schreef. Poetou (afkomstig uit Béthune in Artesië) werd door Vander Noot financieel gesteund en noemt hem daarom ook ‘mijn Mecenas’ Beide dichters schreven liedteksten, in veel gevallen contrafacten.Ga naar voetnoot9 Van Vander Noots beschermeling Guillaume de Poetou wordt na 1566 niets meer vernomen, vermoedelijk omdat hij in 1567 of spoedig daarna is overleden. Ook jaren nadien blijkt dat Vander Noots muzikale belangstelling geenszins is verflauwd. In de jaren 1583-84 (Vander Noot is dan al lang en breed terug in Antwerpen na elf jaar ‘ballingschap’) publiceert zijn intimus Jan de Maes een sonnet dat bedoeld was als een drempeldicht voor een liedbundel met composities van Hubert Waelrant, Grégoire Treschault, Cornelis Verdonck en Andries Pevernage. Daarin stelt De Maes dat deze vier componisten voor hun bundel melodieën hebben geschreven op teksten uit de ‘boeken der liefden’ van Vander Noot. Helaas is dit werk van de tekstdichter nooit ergens onder die titel opgedoken. De bundel van die vier Antwerpse componisten lijkt nooit te zijn gepubliceerd. Maar er is meer. Een sonnet van Vander Noot uit diezelfde beginjaren tachtig levert unieke gegevens over een concert dat in die tijd bij Pevernage aan huis werd gegeven en dat door de dichter werd bijgewoond. Vander Noot herinnert zich met genoegen het vrolijke, libertijns aandoende lied dat Jan van Gheesdale bij die gelegenheid heeft gezongen. De toonzetting ervan was van Cornelis Verdonck.Ga naar voetnoot10 In elk geval blijkt hieruit afdoende dat Vander Noot goed thuis was in de kringen van de Antwerpse componisten en dat hij speciaal in de jaren 1583-84 aan huis kwam bij Pevernage, die kennelijk vaker de kunstzinnige elite uitnodigde in die tijd.Ga naar voetnoot11 Vander Noot is zes à tien jaar na Pevernage kinderloos overleden, vermoedelijk eenzaam en in armoede. De precieze datum is niet bekend, geen archiefstuk vermeldt hem. Hij werd betrekkelijk bescheiden begraven in de kerk van de dominicanen. Al halverwege de negentiende eeuw was de overlijdensdatum op zijn grafzerk bij de ingang in de St.-Pauluskerk uitgesleten en onleesbaar geworden vanwege honderdduizenden voetstappen. Zeventiende-eeuwers hebben die datum nog gezien, maar niemand heeft de moeite genomen om hem te noteren. Geen mens lijkt de dichter na diens dood bijzonder te hebben gemist.Ga naar voetnoot12 | |
[pagina 7]
| |
De Louange de la Ville d'AnversVander Noots tekst is door Pevernage in twee versies gepubliceerd in het Livre quatrième des chansons, dat in 1591 van de pers kwam bij Plantijns weduwe en Jan Moretus.Ga naar voetnoot13 De lange versie telt zes kwatrijnen, de korte slechts drie. De langere versie staat op de voorlaatste bladzijde van de bundel, wat volgens toenmalig gebruik een vrij prominente plaats is (zie bijlage 1 voor de tekst met de vertaling in modern Nederlands). Merkwaardig aan deze tekst is dat hierin een Antwerpen wordt geschetst dat rond 1590 niet meer bestond. Doordat Antwerpen in de eerste jaren na 1585 ruim veertig procent van zijn bevolking had verloren, stonden in vele wijken huizen leeg en groeide het gras in de straten. Niettemin bezingt Vander Noot in de derde strofe de koophandel op zodanige wijze alsof nog dagelijks goederen van overal uit Europa, Azië en Afrika de stad binnenstromen. Het beeld wordt nog meer onrealistisch in de vierde strofe waar ‘unverfroren’ het beeld van Antwerpen als centrum van de geldhandel en van handelscompagnieën wordt opgeroepen. Het valt moeilijk om daar niet cynisch over te doen: de bijstand van Clio, de muze der geschiedenis die in de eerste strofe zo nadrukkelijk wordt ingeroepen, lijkt inderdaad hard nodig! Deze ‘historica’ treedt hier op als ‘laudator temporis acti’. Niet voor niets begint de Louange met haar naam. Kortom: in Vander Noots uitgebreide versie wordt een Antwerpen uit de tijd van vóór de Beeldenstorm gepresenteerd, niet een Antwerpen uit het laatste decennium van de zestiende eeuw. Die anachronistische indruk wordt nog versterkt wanneer men kennis neemt van enkele ontleningen door Vander Noot. Voor de Louange maakte hij namelijk gebruik van een ode van zijn vroegere beschermeling Guillaume de Poetou, getiteld ‘Au puissant et illustre Senat de la triumphante Anvers’.Ga naar voetnoot14 Hij ontleent aan Poetou's ode geen hele versregels zoals hij wel vaker doet, maar gebruikt zinsdelen als bouwsteentjes, bijvoorbeeld ardant désir, Noble Senat, Cléion, bons esprits, en vooral het rijmpaar gloire en Temple de Mémoire. Die ode werd in 1566 gepubliceerd in Poetou's bundel, getiteld: Suite du labeur en liesse. Dus nog net vóór de onlusten die tot de steeds nijpender wordende neergang van Antwerpen zouden leiden. De korte versie, getoonzet door Pevernage, is realistischer, want alle verwijzingen naar de wereld- en geldhandel zijn verdwenen. Die versie bevat slechts de strofen 1, 2 en 5. Pevernage gaf ze uit als op zichzelf staande stukken, voorzien van een muzieknotatie. Wie de bundel opslaat, is meteen bewust van hun prominente plaats: Het Livre quatrième des chansons opent daar namelijk mee (Afb. 2). Aan de liederen in Pevernages bundel gaat een dedicatie of opdracht aan de Antwerpse stadsregeerders vooraf. Met name de burgemeesters Eduard Van der Dilft en Carolus Malineus worden hierin genoemd. Die dedicatie dagtekent van 12 januari | |
[pagina 8]
| |
Afb. 2 Louange (strofe 1) uit het Superius-stemboek met de muziek van Pevernage (kb, nmi, Kluis b 21).
1591, ruim binnen de regeringstermijn van deze heren die tot 4 mei 1591 liep.Ga naar voetnoot15 Pevernage schonk een mooi ingebonden exemplaar aan de stad en op 1 februari 1591 werd in de stadsrekeningen genoteerd dat hij daarvoor is beloond met vijftig ponden,Ga naar voetnoot16 nu overeenkomend met een bedrag van ongeveer € 2750,-. Zoals gezegd is de naam van de tekstdichter, die niet bij het lied staat vermeld, al in de negentiende eeuw vrij makkelijk en overtuigend thuisgebracht door Leonard Willems. Van de Louange bestaat namelijk nog een derde versie die door Vander Noot in 1592 is gepubliceerd als ‘Ode’ in het vel Halmale van zijn Poeticsche Werken.Ga naar voetnoot17 De derde en vijfde strofe van deze Ode komen woordelijk overeen met de tweede en vijfde strofe van de Louange. Vander Noots eerste strofe is nieuw en de resterende strofen bevatten interessante varianten. Vooral de laatste regel is een schot in de roos: ‘Triste de veoir | |
[pagina 9]
| |
le Iuste estre indigent’ (Antwerpen is treurig gestemd wanneer het ziet dat een rechtvaardige armoe lijdt). Daarmee wordt de hele ode een onomwonden verzoek om steun, want voor de goede verstaander is het meteen duidelijk dat de rechtvaardige die armoe lijdt, natuurlijk Vander Noot zelf is. Waarom heeft Pevernage nergens de naam van zijn tekstdichter genoemd? Het lijkt me waarschijnlijk dat Vander Noot zijn tekst in opdracht van de componist heeft geschreven en dat hij daarvoor van hem gerede betaling heeft ontvangen. Boekhoudingen van particulieren zijn vrijwel nooit overgeleverd en die van Pevernage helemaal niet. Dat Pevernage Vander Noot voor zijn werk heeft vergoed, zal helaas nooit meer aan de hand van een rekening of kwitantie te bewijzen zijn. Maar wellicht kunnen we op een andere manier aannemelijk maken dat Pevernage, die immers sinds 1585 weer een vast inkomen had, de armlastige Vander Noot opdrachten heeft verleend. | |
Andere teksten van Vander Noot, getoonzet door Pevernage?In 1589 verschijnt het eerste boek van Pevernages chansons, waarin het Epitaphe de Christofle Plantin is opgenomen dat bestaat uit twee pièces liées. Pevernage had een speciale band met Plantijn en diende hem van technisch advies, zodanig dat de drukker in een brief van 1 augustus 1588 aan de secretaris van het domkapittel van Doornik getuigde dat zonder Pevernages hulp de uitgave van een Processionale nooit zou zijn voltooid.Ga naar voetnoot18 Het epitaaf in kwestie geeft bovendien het unieke getuigenis dat Plantijn tijdens het drukken van het eerste boek van Pevernages Chansons is overleden.Ga naar voetnoot19 In de lijkklacht voor Plantijn die Vander Noot publiceerde in Poeticsche Werken onder de titel Compleinte de Calliope zijn de nodige overeenkomsten met de tekst in Pevernages liedboek aan te wijzen. ‘Las! Muses, il est mort, imprimant cest ouvrage’ wordt bijvoorbeeld bij Vander Noot: ‘Las! Filles de Memoire!/ L' appuy de nostre gloire/ Plantin est mort!’.Ga naar voetnoot20 Stellfeld, Pevernages moderne biograaf, wil het epitaaf aan Vander Noot toeschrijven, aangezien het is ‘in denzelfden trant opgevat als menig ander van zijn werken’.Ga naar voetnoot21 Ik sluit me daar bij aan zolang er geen overtuigende argumenten voor een andere kandidaat voorhanden zijn. Stellfeld breekt de staf over de tekstkwaliteit van een anoniem epithalamium geschreven voor ‘Monsieur de Werp’. Deze commandant van Kortrijk trad toen namelijk met | |
[pagina 10]
| |
Afb. 3 Louange (vervolg) uit het Superius-stemboek met de muziek van Pevernage (kb, nmi, Kluis b 21).
een vrouwe De Zoete in het huwelijk. Voor Stellfeld is het een ‘gelegenheids-gedicht in den vollen zin van het woord, met zulk een banalen tekst, dat we heelemaal niet nieuwsgierig zijn om den schrijver te leeren kennen’.Ga naar voetnoot22 Dit gebrek aan nieuwsgierigheid is jammer, want met wat we nu weten over de samenwerking tussen Pevernage en Vander Noot lijkt de auteur me zeer wel thuis te brengen. Dit huwelijksdicht bestaat uit zes pièces liées en staat in Pevernages derde boek met chansons.Ga naar voetnoot23 Mij viel in de zesde partie een versregel met ongewone beeldspraak op, namelijk ‘Jusques à sable more’ (bloemrijk Frans voor ‘tot in het zuiden’). Die regel is ontleend aan Guillaume de Poetou's ode voor Vander Noot in de Suite du labeur en liesse uit 1566.Ga naar voetnoot24 De aanhef van diezelfde partie bij Pevernage (‘C'est faict! Ô Hymenée!/ Io! Io! Pean!’) lijkt me bovendien ontleend aan een gelijkaardige aanhef in het epithalamium dat Poetou schreef ter gelegenheid van het huwelijk van Pierre Marquis met zijn Faustine.Ga naar voetnoot25 Het gedicht is gepubliceerd in La grande liesse uit 1565, een werk dat Vander Noot ongetwijfeld van de auteur, zijn beschermeling, had gekregen. In plaats van één zijn er dus nu drie liedteksten van Pevernage die we met grote waarschijnlijkheid aan Vander Noot kunnen toeschrijven. | |
[pagina 11]
| |
Om twee redenen, denk ik, heeft Pevernage om die teksten verzocht: ten eerste, in de moeilijke jaren na de val van Antwerpen kon hij als particulier de armlastige edelman een financiële vergoeding voor zijn werk geven en ten tweede kon hij - omdat de lijnen tussen hen kort waren - de dichter de tekst laten schrijven in de betrekkelijk simpele trant die hij wilde. Dat die nu vrij afgezaagd overkomt, is wellicht niet alleen de schuld van de dichter. De publicatie van de Louange de la Ville d'Anvers heeft niet alleen ruim vierhonderd jaar geleden tot wederzijds voordeel van een componist en een dichter uitgepakt, maar tot op de dag van vandaag zorgt ze ervoor dat hun kunstenaarschap enthousiaste aandacht krijgt van menige luisteraar in binnen- en buitenland. Hadden Pevernage en Vander Noot dat ooit kunnen weten, dan zou alle bitterheid die ze tijdens hun leven moesten smaken, daardoor ten zeerste zijn verzoet (Afb. 3). | |
Bijlage 1De zes kwatrijnen van de Louange, zoals die voorkomen in Pevernages Livre quatrième des chansons, dat in 1591 van de pers kwam bij Plantijns weduwe en Jan Moretus. Ze staan op de voorlaatste bladzijde van de bundel. Toegevoegd in cursief is een vertaling in modern Nederlands van de auteur van dit artikel. | |
Lovange de la ville d'Anvers (Lof van de stad Antwerpen)1
Clio chantons disertement la gloire
Et le beau los de la ville d'Anvers,
Faisons son los au temple de memoire,
Vivre à iamais par l'ardeur de mes vers.
(Clio, bezingen we sierlijk Antwerpens roem en zingen we de schone lof van deze stad! Laten we haar lof voor eeuwig doen leven in de Tempel der Herinnering, dankzij de gloed van mijn verzen.) 2.
Du peuple aussi, & de la Republicque,
Chantons l'honneur, & du noble Senat,
Tant moderé, tant sage & magnificque,
Qu'il faict beau veoir si prudent Magistrat.
(Bezingen we ook de eer van zijn bevolking en staat, en van zijn edele regering, zo gematigd, zo wijs en vol luister dat zo'n verstandige stadsregering een lust voor het oog is.) 3.
Chantons encor' des Marchans la trafficque,
Et des denrees l'opulente chevanche,
Qui de l'Europe, d'Asie & de l'Africque
De iour en iour leur vient en abondance.
(Bezingen we voorts de handel der kooplieden en de overvloedige rijkdom aan koopwaren die hun dagelijks vanuit Europa, Azië en Afrika toestromen in groten getale.) | |
[pagina 12]
| |
4.
Les bancqs aussi, les changes & finances,
Les companies par tout cest univers,
Et les comptoirs, les bourses & creances
Me serviront pour matiere à mes vers.
(De banken, wisseltafels en geldschieters, de vennootschappen overal ter wereld, en de handelskantoren, beurzen en kredietinstellingen zullen eveneens mijn verzen de nodige stof verlenen.) 5.
Chantons aussi l'honneur des belles dames,
Tant richement ornees de douceur,
Et des beautez tant des corps que des ames,
Qu'on ne leur peut donner assez d'honneur.
(Bezingen we ook de eer der mooie dames, die zo rijkelijk zijn voorzien van zachtmoedigheid en schoonheid - zowel van lichaam als geest - dat men hen nooit genoeg zal kunnen prijzen.) 6.
En concluant que ceste ville riche
En grans tresors, & trafficqu' admirable,
Des bons esprits est la vraye nourrice,
N'ayant à soy dessoubs le ciel semblable.Ga naar voetnoot26
(We concluderen dat deze welvarende stad met haar aanzienlijke schatten en bewonderenswaardige handel werkelijk de voedster is van vernuftige lieden, want onder het zwerk kent zij haar gelijke niet.) | |
Bijlage 2Versie van de Louange, gepubliceerd in 1592 in het vel Halmale van Vander Noots Poeticsche Werken. De toevoegingen in vergelijking met de versie uit Pevernages Livre quatrième uit 1591 zijn hier cursief weergegeven.
A l'honneur de la belle & bonne Ville d'Anvers: Du Prudent & Grave Senat: du leal & diligent Peuple: aussi des Vertueuses & honnestes Dames de la mesme. 1
Ode.
Des Muses Seurs, la biendisante troupe
Venez m'aider a chaniter maintenant
A l'honneur de la plus belle d'Europe
Nymphe qu'on voit sus l'Escaut, en Brabant:
2
Venez m'aider a resonner la gloire
Aussi l'honneur de la Ville d'Anvers,
Faisons son los au temple de Memoire,
Vivre a iamais, par l'ardeur de mes vers.
3
Du Peuple aussi, & de la Republique,
| |
[pagina 13]
| |
Chantons l'honneur, & du noble Senat,
Tant moderé, tant sage & magnifique,
Qu'il faict beau veoir si prudent Magistrat.
4
Chantons encor des Marchands la traffique,
Et des retours & par terre & par mer,
D'America, d'Asie & de l'Afrique
Qui valent plus qu'on pouroit estimer.
5
Chantons aussi l'honneur des belles Dames,
Tant richement ornées de douceur
Et de beautez tant de corps, que des ames,
Qu'on ne leur peut donner assez d'honneur.
6
Conclusion, disons nostre Anvers (riche
En grands tresors, en vertus, en argent)
Des bons Esprits estre vraye nourrice:
Triste de veoir le Iuste estre indigent.
CASSAN. ô que c'est chose rare & excellente qu'un vray Poëte en chasque nation & siecle? Doc. Ie vous asseure Madame. CASSAN. De grace Monsieur? chantons ceste Ode, faicte par le Poëte. | |
Urbs antverpiae Europae decus.Ga naar voetnoot27Abstract - Around 1590, André Pevernage composed a Chanson in praise of the city of Antwerp, leaving the name of his lyricist undisclosed. We now know that the lyrics were written by the Antwerp Renaissance poet Jan Vander Noot, who in 1592 included an expanded version of the Louange de la Ville d'Anvers in his Poeticsche Werken. Moreover, the Louange contains several passages borrowed by Vander Noot from the work of his long deceased friend and protégé Guillaume de Poetou. Pevernage set a number of other songs to music, equally without revealing his poet's name. At closer inspection it becomes clear that the Epitaphe de Christofle Plantin as well as the Epithalamion pour Monsieur de Werp must have been written by Vander Noot at Pevernage's request. |
|