De Zeventiende Eeuw. Jaargang 21
(2005)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 312]
| |
Hartsemblematiek in Swammerdams studie van de eendagsvliegGa naar voetnoot*
| |
[pagina 313]
| |
tenserie van het Christuskind met hart in de
Afb. 1. Titelplaat van de prentenreeks Cor Iesu Amanati Sacrum (C. de Mallery sculp., Io. Galle excud.), door Swammerdam voorzien van handgeschreven opschriften en onderschriften (UB Gent, H.N. 5701).
Ephemeri vita een groot raadsel.Ga naar voetnoot3 In zijn in 1980 verschenen Ontmoeting met Jan Swammerdam vestigde Lindeboom de aandacht op Swammerdams ‘eigenhandig geschreven onderschriften in dichtvorm bij achttien, zinnebeeldige platen van het Heilig Hart’.Ga naar voetnoot4 Lindeboom kondigde toen aan hierover in een later stadium te publiceren, maar het is er nooit van gekomen. In het archief Lindeboom, dat thans berust in het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (Vrije Universiteit, Amsterdam), zijn wel sporen te vinden van het door hem verrichte onderzoek. In typoscript is zelfs een eerste aanzet tot een artikel over het genoemde onderwerp te vinden. Lindeboom stelde dat in het Gentse exemplaar van de Ephemeri vita een ‘klein historisch probleem’ besloten lag. Het bracht hem ertoe twee vragen te formuleren: ‘Was dit oorspronkelijk een eigen exemplaar van Swammerdam?’ En ‘hoe kwam hij, de Gereformeerde, zo in de ban van de (katholieke) mystiek van het Heilig Hart?’Ga naar voetnoot5 Lindeboom slaagde er echter niet in het raadsel op te lossen. Dat is gelet op de vooronderstellingen die in zijn tweede vraag besloten lagen, niet zo verwonderlijk. Die gingen te zeer terug op door de verzuilde historiografie ingegeven tegenstellingen tussen rooms-katholiek en gereformeerd en zetten hem, zo zal in dit artikel duidelijk worden, op een verkeerd spoor. Want: was Swammerdam wel zo ‘gereformeerd’ als Lindeboom veronderstelde? En hoe ‘katholiek’ waren de zinnebeeldige platen van het Heilig Hart eigenlijk? Ook de vraag wat Swammerdam met de publicatie van zijn Ephemeri vita beoogde, is in dit verband relevant. | |
[pagina 314]
| |
Afb. 2. Plaat 2. ‘Jesus die klopt aan het herte’ (UB Gent, H.N. 5701).
Afb. 3. Plaat 4. ‘Jesus die suijvert het herte van sijn monstreuse sonden’ (UB Gent, H.N. 5701).
| |
Belijdend calvinist?Lindeboom is zich altijd op het standpunt blijven stellen dat Swammerdam een belijdend calvinist was totdat hij ten prooi viel aan het ‘religieuze fanatisme’ van ‘de even befaamde als beruchte Franse dweepster Antoinette Bourignon (1616-1680)’.Ga naar voetnoot6 Het is aannemelijk dat hij zijn beeld mede baseerde op de uit de achttiende eeuw daterende vita door Herman Boerhaave, waarop de meeste levensbeschrijvingen van Swammerdam teruggaan. Boerhaave, die Swammerdams geschriften over de insecten postuum uitgaf onder de titel Bybel der Natuure, presenteerde de zeventiende-eeuwse natuuronderzoeker | |
[pagina 315]
| |
Aft. 4. Plaat 6. ‘Jesus die beschildert het herte met de vier uijtersten des menschen’ (UB Gent, H.N. 5701).
Afb. 5. Plaat 17. ‘Iesus is alleen de koning van het suijver hert’, met de ondertekening door Swammerdam (UB Gent, H.N. 5701).
als de protestantse geleerde die niets ophad met het rooms-katholicisme en daarom ook geweigerd had om in dienst to treden van de Florentijnse vorst Cosimo II.Ga naar voetnoot7 Harde bewijzen dat Swammerdam inderdaad belijdend lidmaat van de gereformeerde kerk was, ontbreken echter omdat er voor de zeventiende-eeuwse gereformeerde gemeente van Amsterdam geen lidmatenboeken zijn overgeleverd. De enige bron waarnaar Lindeboom kon verwijzen, was het doopregister, dat wel bewaard is gebleven. In | |
[pagina 316]
| |
de doopboeken van de Oude Kerk te Amsterdam is aangetekend dat Jan Swammerdam op zondag is februari 1637 het Heilig Doopsel ontving.Ga naar voetnoot8 Doopleden waren echter niet per definitie ook belijdende lidmaten. In de acta van de Amsterdamse kerkenraad komt Swammerdams naam niet voor. Zo is er nets aangetekend over zijn deelname aan conventikels in de stad of over zijn aansluiting bij Antoinette Bourignon. Als hij inderdaad belijdend lidmaat was geweest, zou dan deze afvalligheid niet reden genoeg zijn geweest om hem ter verantwoording te roepen en hem eventueel uit te sluiten van het Avondmaal? Of maakte de omvang van de Amsterdamse gemeente in het laatste kwart van de zeventiende eeuw een consequente controle al onmogelijk en ontsnapte Swammerdam eenvoudigweg aan de aandacht van de kerkenraad?Ga naar voetnoot9 Of werd hij misschien wel afgehouden, maar is zijn ‘censuur’ niet geregistreerd?Ga naar voetnoot10 Zeker is dat Swammerdams sociale contacten zich niet beperkten tot het gereformeerde milieu. Het religieuze pluralisme in de zeventiende-eeuwse Republiek der Verenigde Nederlanden maakte dat veel stedelingen in hun dagelijkse contacten veelvuldig in aanraking kwamen met vertegenwoordigers van andere religieuze gezindten.Ga naar voetnoot11 Ook Swammerdams contacten tijdens zijn studietijd in Leiden, waar hij tussen 1661 en 1667 geneeskunde studeerde, laten zien dat zijn vrienden- en kennissenkring in godsdienstig opzicht een grote verscheidenheid vertoonde.Ga naar voetnoot12 Het is aannemelijk dat hij in deze jaren niet alleen kennisnam van rooms-katholieke en lutherse geloofsopvattingen, maar ook van denkbeelden die fel bestreden werden door de calvinistische kerk. Bekend is dat een van Swammerdams Leidse studievrienden, Robert Padtbrugge, familie was van Isaac de la Peyrère, de schrijver van de beruchte Praeadamitae (1655), die betoogde dat er al voor Adam mensen op de aarde geleefd hadden. Dit boek werd in Holland onmiddellijk verboden. Dat weerhield Padtbrugge er niet van om de inhoud van het geschrift te propageren.Ga naar voetnoot13 Swammerdam kan er dus via zijn vriend kennis van | |
[pagina 317]
| |
hebben genomen. In Leiden raakte Swammerdam eveneens bevriend met de Deense student Niels Stensen (Steno), die uit een diepgelovige lutherse familie afkomstig was en die zich later tot het rooms-katholicisme zou bekeren en achtereenvolgens priester en bisschop werd.Ga naar voetnoot14 De rooms-katholiek geworden Stensen zou in de jaren zeventig herhaalde pogingen doen om ook zijn vriend Swammerdam te bekeren.Ga naar voetnoot15 Van François dele Boë (Sylvius), een van de Leidse leermeesters met wie Swammerdam tijdens zijn studie nauw samenwerkte, is bekend dat hij banden onderhield met de internationale kring rond Samuel Hartlib, vurig pleitbezorger voor een universeel christendom.Ga naar voetnoot16 Onlangs heeft Eric Jorink de prikkelende stelling opgeworpen dat Swammerdam tijdens zijn studietijd ook Spinoza persoonlijk moet hebben leren kennen en zich door diens denkbeelden heeft laten beïnvloeden.Ga naar voetnoot17 In het voorjaar van 1664 vertrok Swammerdam naar Frankrijk, waar hij enige maanden aan de protestantse universiteit van Saumur studeerde. Daar kwam hij onder andere in contact met de gereformeerde predikant Isaac d'Huisseau, die in 1670 een pleidooi zou houden voor de vereniging van het verdeelde christendom en voorstelde om de godsdienst terug te brengen tot enige algemene en eenvoudige grondbeginselen die door iedereen erkend werden.Ga naar voetnoot18 De publicatie van La reünion du christianisme leidde nog datzelfde jaar tot D'Huisseaus afzetting.Ga naar voetnoot19 Het is aannemelijk dat Swammerdam, die toen alweer in Amsterdam woonde, op een of andere manier over de controverse geïnformeerd werd. Mogelijk las hij zelfs de Nederlandse vertaling van D'Huisseaus traktaat die in 1671 bij de Amsterdamse uitgever Pieter Arentsz. verscheen.Ga naar voetnoot20 | |
[pagina 318]
| |
Na zijn studieverblijf in Saumur bracht Swammerdam nog een jaar door in Parijs, waar hij samen met Stensen de wekelijkse bijeenkomsten van geleerden ten huize van Melchisédec Thévenot bijwoonde en een aantal experimenten uitvoerde.Ga naar voetnoot21 Hier ontmoette Swammerdam de Amsterdamse diplomaat Coenraad van Beuningen, met wie hij misschien toen al een belangstelling voor mystieke en spiritualistische ideeën deelde.Ga naar voetnoot22 Vanaf 1664 onderhield Swammerdam tevens vriendschappelijke contacten met de bekende cartesiaanse filosoof Nicolas Malebranche, die in het genoemde jaar tot priester gewijd werd. Beiden verwezen in hun eigen werk geregeld naar elkaar.Ga naar voetnoot23 Ook Catharina Questiers, de Amsterdamse toneelschrijfster, dichteres en eigenares van een rariteitenverzameling met wie Swammerdam vanuit Frankrijk wederwaardigheden uitwisselde over scheikundige experimenten, was rooms-katholiek.Ga naar voetnoot24 Over de religieuze lectuur die Swammerdam bestudeerde, is weinig bekend. Uit de annotaties bij zijn in de Ephemeri vita opgenomen gedichten kan worden afgeleid dat hij zeer vertrouwd was met het Nieuwe Testament, maar ook dat maakt hem nog niet tot een belijdend calvinist.Ga naar voetnoot25 Grote belangstelling had hij voor het boek Openbaring. In een van zijn brieven verwees hij naar de in 1653 verschenen uitleg van dit boek door de zeventiende-eeuwse profetes Anneke Hoogwandt.Ga naar voetnoot26 Ook prees hij het werk van de vroeg-zeventiende-eeuwse mysticus Jacob Böhme.Ga naar voetnoot27 Rond 1672 moet Swammerdam belangstelling zijn gaan tonen voor de geschriften van de Frans-Vlaamse mystica en | |
[pagina 319]
| |
profetes Antoinette Bourignon, die in 1671 na drieënhalf jaar in Amsterdam te hebben gewoond naar Sleeswijk-Holstein was vertrokken.Ga naar voetnoot28 Vanaf 1668 waren er geregeld brieven en traktaten van haar hand in druk verschenen, zowel in het Frans als in het Nederlands. Hierin pleitte Bourignon voor een religieuze praxis die niet langer confessioneel gebonden was. In haar optiek dienden de dogmatische geschilpunten tussen de verschillende kerkgenootschappen terzijde geschoven te worden. Zij kenden alle immers hetzelfde evangelie, dezelfde geloofsbelijdenis, hetzelfde onzevader en dezelfde tien geboden. Bourignon hamerde erop dat er maar één weg was die naar het eeuwig heil voerde: de navolging van Jezus Christus. Dit betekende, zo hield zij haar lezers voor, dat de zondige mens, die de liefde van God verspeeld had, alleen gered kon worden als hij met de wereld brak, zijn begeerte overwon en zijn eigen wil in alles ondergeschikt maakte aan die van God. Dat was des te urgenter nu het einde der tijden nabij was en het Laatste Oordeel geveld zou worden. Alleen de ware christenen zouden worden gered en God had haar opgedragen om hen hier op aarde te verzamelen. Het was deze boodschap die Bourignon tot aan haar dood in 1680 in tal van geschriften zou uitdragen, zonder te pretenderen een nieuwe kerk of sekte te willen stichten. Wie Swammerdam op het werk van Bourignon attendeerde, is niet bekend. Vermoedelijk was hij door een van zijn vrienden of kennissen over haar geïnformeerd. Al in 1668, kort na haar aankomst in Amsterdam, was Bourignon door de mystieke chiliast Petrus Serrarius (1600-1669) ‘ontdekt’. Serrarius had direct zijn internationale vriendenkring over deze ‘Godvreesende Dochter’ geïnformeerd.Ga naar voetnoot29 Een van hen was de Brandenburgse diplomaat Johann Friedrich Schlezer, die in 1668 in Amsterdam verbleef en persoonlijk contact zocht met Bourignon.Ga naar voetnoot30 Schlezer was de schoonzoon van de genoemde Leidse leermeester van Swammerdam, François dele Boë (Sylvius). Het is dus mogelijk dat Swammerdam via Sylvius over Bourignon hoorde. ‘Ziel-en-merg-indringende’ geschriften, zo typeerde Swammerdam Bourignons zendbrieven.Ga naar voetnoot31 In zijn optiek was zij niemand minder dan de vrouw uit de Apocalyps, wier komst was aangekondigd in het twaalfde hoofdstuk van de Openbaring van Johannes. Zij deed hem naar zijn zeggen beseffen dat hij het enige dat telde, veracht had: de genade en de liefde Gods.Ga naar voetnoot32 Maar zij bracht hem ook tot het inzicht dat het leven van de ware christen maar één doel diende: de navolging van de leer van Christus, sonder andere noch tijdelijke noch geestelijke vernoeginge; te omhelsen de ware Armoede en vernoeging des geests; en niet meer te begeeren dan de nootsakelijkheit; 't gene al te samen saken wesende, nooyt gekend noch geleert van onse Gereformeerde Leeraars.Ga naar voetnoot33 | |
[pagina 320]
| |
BekeringDe inmiddels 36-jarige Swammerdam hoopte dat Bourignon hem een antwoord kon bieden op de levensvragen waarmee hij op dat moment worstelde. Maakte hij zich met zijn onderzoek niet schuldig aan ‘curiositas’? Moest hij zijn vader, de apotheker Jan Jacobsz. Swammerdam, tegemoet komen, die eiste dat zijn zoon eindelijk eens een beroepskeuze zou maken en in zijn eigen levensonderhoud ging voorzien? Moest hij zich dan toch maar als praktiserend geneesheer vestigen of moest hij wellicht anatoom worden? Of was het misschien beter dat hij theologie ging studeren? En moest hij gaan trouwen met het meisje dat hij een trouwbelofte had gegeven? Omdat Swammerdam Bourignon niet rechtstreeks durfde te benaderen, deed hij in maart 1673 eerst een beroep op Johan Tiellens, een van haar vertrouwelingen die hij het jaar daarvoor in Amsterdam ontmoet had - om voor hem te bemiddelen.Ga naar voetnoot34 Dat leidde ertoe dat hij op 29 april 1673 zijn eerste brief aan Bourignon schreef, waarin hij haar zijn levenssituatie voorlegde en te kennen gaf dat hij niet meer wist welke richting hij zijn leven moest geven.Ga naar voetnoot35 Aan het opgeven van zijn bestaan als natuuronderzoeker zal hij toen echter nog niet gedacht hebben. Want in dezelfde maand waarin hij Tiellens vroeg om hem met Bourignon in contact te brengen, berichtte hij aan Henry Oldenburg, de secretaris van de Royal Society in Londen, dat hij ernaar verlangde om in de voetstappen van de beroemde en zeer door hem bewonderde Italiaanse anatoom Marcello Malphigi (1628-1694) te treden.Ga naar voetnoot36 Pas op 17 augustus 1673, bijna vier maanden nadat Swammerdam zijn brief aan Bourignon geschreven had, reageerde zij op zijn vragen. Haar antwoord liet aan duidelijkheid niets te wensen over. Nee, hij moest niet voor predikant of voor koopman gaan studeren. Het eerste zou alleen maar op eerzucht berusten, het tweede op geldzucht. Geneesheer moest hij ook niet worden. Doktoren doodden, zo beweerde zij, meer mensen dan beulen, enkel en alleen door geneesmiddelen voor te schrijven die de kwalen niet konden verhelpen. Zijn anatomisch onderzoek kon hij beter ook maar opgeven. Wat was de zin van kennis van de inwendige delen van het lichaam, zoals aderen, pezen en spieren, vergeleken bij de waarde van het eeuwig leven? Al die dingen waarmee hij zich tot dan toe bezig had gehouden, waren alleen maar ‘des amusements de satan’ geweest. En trouwen moest hij zeker niet. Het was beter dat hij zijn vrijheid behield en | |
[pagina 321]
| |
zijn trouwbelofte niet vervulde dan dat hij alsnog in het huwelijk trad. Als hij daadwerkelijk de weg wilde gaan die naar het heil voerde, dan restte hem maar één ding: alles achter zich laten, een ware christen worden en ‘naar de stal van Bethlehem vliegen’.Ga naar voetnoot37 Bourignons advies was ondubbelzinnig en verstrekkend, maar aan Swammerdam vooralsnog niet besteed. Uit het vervolg van de correspondentie kan worden afgeleid dat hij het te veel gevraagd vond om zijn onderzoek op te geven. Bourignon hield hem daarop voor dat hij zich alleen met God zou kunnen onderhouden als hij haar raadgevingen opvolgde. Voor de veiligstelling van zijn zielenheil was het volstrekt niet nodig om zich met anatomisch onderzoek bezig te houden. Het zou uiteindelijk twee jaar duren voordat Swammerdam zo ver was dat hij daadwerkelijk in staat was om gehoor te geven aan Bourignons oproep.Ga naar voetnoot38 In de tussentijd werd hij voortdurend been en weer geslingerd tussen het toegeven aan zijn nieuwsgierigheid naar de geheimen van de natuur en zijn wroeging hierover, tussen zijn hang naar erkenning en zijn verlangen zich met God te kunnen onderhouden, tussen de lokroep van zijn tot het rooms-katholicisme bekeerde vriend Stensen en de raadgevingen van zijn geestelijk leidsvrouwe.Ga naar voetnoot39 Maar in augustus 1675 hakte Swammerdam de knoop dan toch definitief door en besloot hij alles in Amsterdam achter zich te laten. Nog aan het einde van diezelfde maand reisde hij of naar Sleeswijk, waar hij zijn intrek nam in het huis dat Bourignon daar kort tevoren met haar gevolg betrokken had. Uiteindelijk zou hij al in juni 1676 terugkeren naar Amsterdam en zich weer aan zijn onderzoek gaan wijden. Het contact met Bourignon verbrak hij vooralsnog echter niet.Ga naar voetnoot40 Swammerdams biografen hebben over het algemeen weinig begrip kunnen opbrengen voor zijn keuze voor Bourignon. Hoe kon hij, de geniale natuuronderzoeker, zich door deze ‘mystieke dweepster’ hebben laten verleiden om alles op te geven en de wetenschap vaarwel te zeggen? Hij moest wel haast gek geworden zijn of in ieder geval zijn redelijke vermogens verloren hebben of anderszins toch een enigszins gestoorde persoonlijkheidsstructuur hebben gehad.Ga naar voetnoot41 Dit onbegrip voor Swammerdams keuze is in belangrijke mate terug te voeren op een al te rigide scheiding tussen geloof en weten- | |
[pagina 322]
| |
schap. In Swammerdams optiek kon het een niet zonder het ander bestaan, maar de grote vraag was hoe hij beide op een vruchtbare manier met elkaar zou kunnen verbinden zonder verscheurd te worden door schuldgevoelens.Ga naar voetnoot42 Met die vraag heeft hij jarenlang geworsteld. Pas na en misschien wel dankzij het intermezzo Bourignon vond hij een nieuw evenwicht tussen zijn drang tot wetenschappelijk onderzoek en zijn geloof. | |
Ephemeri vitaSwammerdam had er bij Bourignon op aangedrongen dat hij eerst nog zijn studie van het haft (waaraan hij al in 1664 begonnen was) zou afmaken voordat hij voor de radicale oplossing zou kiezen die zij hem voorhield.Ga naar voetnoot43 De hierin beschreven haftsoort, door Swammerdam oeveraas genoemd, was de grote, wasgele Palingenia longicauda, een inmiddels uitgestorven maar toen welbekend insect dat de rivieren in Holland bevolkte. Door de beestjes te observeren vanaf de waterkant ontdekte Swammerdam dat zij slechts op drie dagen in de maand juni (tussen ‘St. Olof en St. Jan’) uitvlogen. Dankzij ontleedkundig onderzoek slaagde hij er ook in om de kringloop van het oeveraas te reconstrueren (afb. 6). De bevruchte eieren van deze boven het water vliegende haftsoort zonken naar de bodem van de rivier en ontwikkelden zich daar in de klei tot larven. De wormpjes hadden drie jaar nodig om volwassen te worden, waarna zij naar boven zwommen, vervelden (om met Swammerdam te spreken, het ‘boven-rockje’ uitdeden), hun vleugels uitsloegen en wegvlogen. Op een rustplaats vervelden ze nogmaals door het ‘onder-rockje’ of te leggen om ten slotte na een vlucht van vijf uur te sterven. In die tijd hadden de wijfjes hun eieren uitgestort op het water en de mannetjes hun zaadcellen. Op het water vond de bevruchting van de mannelijke en vrouwelijke cellen plaats, waarna de bevruchte eitjes zonken en de cyclus weer van voren of aan begon. In het voorwoord van zijn Ephemeri vita, dat hij op 12 juli 1675 voltooide, presenteerde Swammerdam het vliegend haft als symbool van het menselijk leven, niet alleen vanwege de kortheid van het bestaan, maar ook omdat het beestje, net als de mens, gebukt ging onder ellende. De eendagsvlieg beschouwde hij als ‘het alder ellendighste schepsel’ onder de dieren, omdat het aan meer ‘swaarigheeden’ dan ieder ander dier dat hij. kende, onderworpen was. Voor hem was het nietige insect een schepsel dat enerzijds de gedachten van de mens tot God, de ‘Maacker’ verhief, en hem anderzijds, zo stelde Swammerdam, de eigen kleinheid deed beseffen. Inhoud en opzet van Ephemeri vita zijn het beste bewijs van de tweestrijd waarin Swammerdam was komen te verkeren. Het traktaat is namelijk niet alleen een wetenschappelijke verhandeling waarin hij zelfbewust zijn onderzoeksresultaten en nieuwe methoden | |
[pagina 323]
| |
presenteerde,Ga naar voetnoot44 maar het is ook een publieke getuigenis van zijn ‘bekering’ door de godsdienstige overdenkingen, gebeden en stichtelijke gedichten die het verslag van zijn wetenschappelijke onderzoek larderen.Ga naar voetnoot45 In totaal zijn 220 van de 422 bladzijden gevuld met christelijke leringen en mystieke overpeinzingen.Ga naar voetnoot46 Achterin het boek liet Swammerdam een brief afdrukken aan een niet bij name genoemde vriend, waarin hij zijn besluit om de wetenschapsbeoefening op te geven en zich uit de wereld terug te trekken, toelichtte.Ga naar voetnoot47 Bij wijze van autorisatie nam hij voorin én achterin het boek ook nog twee brieven op die Bourignon hem geschreven had.Ga naar voetnoot48 Uit de eerste brief van is januari 1675 blijkt dat hij van haar toestemming gekregen had om zijn studie van het haft te publiceren, op voorwaarde dat hij zich voortaan aan serieuzere zaken zou wijden: Indien nu den druck van dit schrift kan dienen, tot opbouwingh of saligheydt van de naasten; soo sou ick [Antoinette Bourignon, MdB] wel van gevoelen sijn, dat ghy het uytgaaft, als het laatste stuck van uwe naukeurige wercken; ten eynde u te begeeven, tot ernstiger oeffeningen, die de eeuwigheydt beoogen.Ga naar voetnoot49
Afb. 6. Door Swammerdam vervaardigde tekeningen van de gedaanteverwisseling van de eendagsvlieg. Fig. I geeft de vorm van de haft-worm weer. Fig. II laat zien hoe het manneje er na zijn vervellingen uitziet, wanneer hij de gestalte van een ‘vliegend Dierken’ heeft aangenomen. Uit: Johannes Swammerdam, Ephemeri vita of afbeeldingh van 's menschen leven, 1675 (ex. UB Utrecht, MAG 169 G7).
| |
[pagina 324]
| |
Tekenend voor Swammerdams ambivalentie is dat hij zijn Ephemeri vita zowel onder geestverwanten van Bourignon als onder zijn geleerde vrienden verspreidde. Zo zond hij het werk naar de Royal Society in Londen.Ga naar voetnoot50 Uit Bourignons correspondentie blijkt dat hij ook een exemplaar naar haar oude biechtvader in Rijsel, pastoor Nicolas Lambert, had willen sturen. Zij raadde hem dat af omdat Lambert het Nederlands niet beheerste en stelde hem daarop voor om het werk naar de Mechelse kanunnik Pierre Noels te sturen, met wie zij eveneens nauwe vriendschapsbanden onderhield.Ga naar voetnoot51 Toen Swammerdam in 1675 op verzoek van Bourignon samen met Volckert van de Velde een diplomatieke missie ondernam naar het hof van de koning van Denemarken om voor haar en haar volgelingen een vrijgeleide te regelen, nam hij een aantal exemplaren van zijn Ephemeri vita mee. Een van de personen aan wie hij in Kopenhagen het boek cadeau gaf, was secretaris Hups. Swammerdam hoopte mede hierdoor Hups zover te krijgen dat hij voor hem en zijn vriend bij de koning zou bemiddelen.Ga naar voetnoot52 Of het exemplaar in de Gentse universiteitsbibliotheek ook een geschenkexemplaar is geweest, is twijfelachtig. In dat geval had Swammerdam het boek naar alle waarschijnlijkheid voorzien van een handgeschreven opdracht. Die ontbreekt. Uit autopsie kan wel worden afgeleid dat het om een exemplaar gaat dat ooit aan Swammerdam zelf heeft toebehoord. Zo heeft hij in de gedrukte tekst op pagina 139 met de hand een aanvullende noot aangebracht bij de zinsnede ‘Die moet geloovenbb christi leer’. Met rode inkt schreef hij hierbij: ‘voorlooper. Hebr. 6:20’.Ga naar voetnoot53 Uit de wijze waarop het boekblok is gesneden en de snede versierd is, valt op te maken dat de zeventiende-eeuwse binder de katernen van Ephemeri vita samen met de losse prentenbladen heeft ingebonden. Het was gebruikelijk dat de boekband in opdracht van de eerste eigenaar van het boek gemaakt werd. Het is daarom aannemelijk dat Swammerdam degene was die de binder had opgedragen de hartenserie in één band met zijn Ephemeri vita in te binden. In het inmiddels vervaagde opschrift op de rug van de blank perkamenten zeventiende-eeuwse boekband zijn de contouren van zijn handschrift zichtbaar. ‘swammerdam Over Haft of Oeveraas’ staat er. Voor Swammerdam bestond er dus onmiskenbaar een verband tussen zijn traktaat en de gegraveerde prenten. Blijft de vraag hoe hij in bezit kan zijn gekomen van de hartenserie. En belangrijker nog, wat hem zo in de afbeeldingen kan hebben aangespro- | |
[pagina 325]
| |
ken. Om deze vragen te beantwoorden is het noodzakelijk de prenten zelf aan een nader onderzoek te onderwerpen. | |
De ontwerper van de prentenreeksIn zijn zoektocht naar de herkomst van de prentenserie volgde G.A. Lindeboom het spoor dat dr. W. de Vreese had uitgezet. De Vreese (1869-1938), van 1911 tot 1919 bibliothecaris te Gent, noteerde in 1916 op een velletje dat bij de prentenserie achter de Ephemeri vita is ingeplake: ‘Deze kopersneden van Mallery, waarbij J. Swammerdam deze bijschriften heeft berijmd, zijn dezelfde waarop pater Poirters zijn Heilich Herte (Antes 1659) heeft “gedicht”; bij dezen echter ontbreken de platen [...] 5, 9, 11, 15 en 17.’Ga naar voetnoot54 Reden voor Lindeboom om zich te verdiepen in het werk van de Zuid-Nederlandse jezuïetendichter Adriaan Poirters (1605-1674), temeer daar Swammerdam zelf een van de verzen van ‘den eerweerdigen pater’ citeert wanneer hij in zijn Ephemeri vita ‘het ydel leeven van den mensch’ ter sprake brengt: In de wiegh, is 't snotter-bel;
Op de straat, is 't kinder-spel;
in de jeught, is 't malligheyt;
In de wijsheyt, ydelheyt;
In de outheyt, suffery;
Siet soo gaat de tijt voor by.Ga naar voetnoot55
Lindeboom raadpleegde de exemplaren van Poirters Heilich Herte die in de universiteitsbibliotheek van de Vrije Universiteit te Amsterdam berusten en constateerde dat niet alleen bepaalde platen ontbraken, maar ook dat de voorstellingen die wel overeenkwamen niet identiek waren (afb. 7 en afb. 8).Ga naar voetnoot56 De figuren zijn hetzelfde maar op de meeste platen is wat rechts stond links afgebeeld en omgekeerd. De prenten met het Christuskind en het hart in Poirters Heilich Herte zijn echter niet gesigneerd. Uit het vergelijkende onderzoek trok Lindeboom de conclusie dat De Mallery de gravures voor Heilich Herte waarschijnlijk wel gegraveerd, maar niet gesigneerd had en dat hij er mogelijk later nog vijf had bijgemaakt. Hij constateerde ook dat de platen in het Gentse exemplaar van de Ephemeri vita niet waren opgeplakt en dus niet aan een exemplaar van Poirters Heilich Herte ‘ontnomen’ waren. Daarom vroeg hij zich af of Galle na de dood van De Mallery en Poirters misschien een serie gravures van het Heilig Hart afzonderlijk had uitgegeven. Waarom de voorstellingen in Heilich Herte en in de reeks achter Ephemeri vita op bepaalde | |
[pagina 326]
| |
Afb. 7. Plaat 1 uit de door Swammerdam van opschriften en onderschriften voorziene hartenserie: ‘De werelt en de duijvel bekooren het herte’ (UB Gent, H.N. 5701).
Afb. 8. Variantprent met dezelfde thematiek, opgenomen in: [Adriaan Poirters], Het Heylich Herte ver-eert aen alle Godt-vruchtighe Herten voor een Nieu-iaer, 3de dr., Antwerpen: Cornelis Woons, 1669 (ex. UB Utrecht, THO ALV 68 410).
punten van elkaar afweken, kon Lindeboom niet verklaren omdat hij bleef vasthouden aan de gedachte dat Karel de Mallery beide series had gegraveerd. Wellicht had hij dit vraagstuk kunnen oplossen als hij de door Mario Praz samengestelde bibliografie van de zeventiende-eeuwse Europese embleemboeken uit 1964 of Karel Portemans Inleiding tot de Nederlandse emblemataliteratuur uit 1977 erop nageslagen had. Uit deze studies blijkt dat niet De Mallery, maar de Antwerpse graveur Antonius II Wierix de ontwerper van de serie was.Ga naar voetnoot57 Wierix (1555/59-1604) gaf rond 1600 een reeks van achttien | |
[pagina 327]
| |
Afb. 9. Titelplaat van de door Antonius Wierix vervaardigde serie Cor Iesu Amanti Sacrum, Antwerpen, voor 1604 (Hollstein LXI, nr. 445 / 1).
Aft. 10. Titelplaat van de prentenreeks Cor Iesu Amanti Sacrum, opgenomen in: [Adriaan Poirters], Het Heylich Herte ver-eert aen alle Godt-vruchtighe Herten voor een Nieu-iaer, 3de dr., Antwerpen: Cornelis Woons, 1669 (ex. UB Utrecht, THO ALV 68 410).
koperplaten uit onder de titel ‘Cor Iesu Amanti Sacrum’.Ga naar voetnoot58 Hij graveerde en ontwierp de voorstellingen als een ‘prentenreeks of “stripverhaal”’.Ga naar voetnoot59 Iedere plaat van zijn serie is voorzien van een zesregelig Latijns vers. Wat de oorspronkelijke volgorde was, is niet bekend. De prenten, die in de zeventiende eeuw een wijde, internationale verspreiding | |
[pagina 328]
| |
kenden, werden veelvuldig nagesneden en gebruikt om verschillende devotieboeken te illustreren.Ga naar voetnoot60 Zowel op de originele titelprent van Wierix als op de door De Mallery nagesneden versie is boven de afbeelding van een brandend hart met daarin de woorden ‘Cor Iesu Amanti Sacrum’ het monogram van de jezdieten afgedrukt (afb. 9 en afb. 1). De serie moet oorspronkelijk dus voor deze orde zijn ontworpen. Het is niet uitgesloten dat de jezuïeten zelf aan De Mallery gevraagd hadden om de eerder door Wierix ontworpen voorstellingen na te snijden.Ga naar voetnoot61 Hetzelfde monogram is ook in de titelprent in Poirters Heilich Herte te vinden (afb. 10). De Latijnse titel van de voorplaat werd hier met het oog op het Nederlandstalige lezerspubliek aangepast en voorzien van de opdruk ‘Aen Iesus myn hert en alle liefde’. Zoals gezegd zijn de platen van deze laatstgenoemde hartenreeks niet gesigneerd. Het gaat hier dus om anonieme kopieën naar Wierix. De door Karel de Mallery (1571- in of na 1635) gesigneerde serie is een vrijwel identieke kopie van die van Wierix. Vanwege de overeenkomsten in thematiek wordt De Mallery ook vaak tot de school van Wierix gerekend. Hij was echter een leerling van Philip Galle (1537-1612) en werkte als graveur nauw samen met de Galles. In 1598 huwde hij Catharina Galle, een van de dochters van zijn leermeester Philip.Ga naar voetnoot62 Bij diens zoon Theodoor Galle verscheen voor 1636 een editie waarin de door De Mallery gesneden prenten van het Christuskind en het hart waren opgenomen. De platen, die dus ergens tussen 1604 en 1636 waren vervaardigd, moeten daarna via de weduwe van Theodoor Galle zijn overgegaan op diens zoon Johannes Galle (1600-1676).Ga naar voetnoot63 Het was namelijk gebruikelijk dat uitgevers de koperplaten voor productie bleven gebruiken totdat zij versleten waren.Ga naar voetnoot64 Nadat Johannes Galle besloten had de door De Mallery gekopieerde reeks opnieuw uit te geven, zal hij de naam van zijn vader van de platen hebben verwijderd en zijn eigen naam hebben toegevoegd. Dat verklaart waarom de prenten in het Gentse exemplaar van de Ephemeri vita ook de signatuur van Johannes Galle dragen: ‘Io. Galle excud.[it]’. De prenten zelf zullen na 1636 en voor 1676 in Antwerpen zijn verschenen en moeten ook in losse vorm zijn verspreid. Antwerpen fungeerde in de zeventiende eeuw als een internationaal uitgeverscentrum van devotieprenten. Graveurs en uitgevers als de Wierixen en de Galles, tot wiens familienetwerk De Mallery behoorde, lieten in grote oplagen burijngravures op papier of perkament drukken. Hun prenten werden naar diverse landen in Europa geëxporteerd, ook naar de Nederlandse Republiek.Ga naar voetnoot65 Het werk van de gebroeders Wierix bij- | |
[pagina 329]
| |
voorbeeld genoot al vroeg in de zeventiende eeuw bekendheid in Amsterdam. Illustratief is de catalogue die de Amsterdamse boekhandelaar Cornelis Claesz. in 1609 liet drukken. Hij vermeldde hierin dat er onder de ‘afdrucksels daer wy de platen van hebben’ ook enige waren van de hand van Antoon en Hieronymus Wierix.Ga naar voetnoot66 De door De Mallery gesigneerde prentenserie kan door Swammerdam zelf zijn gekocht bij een boekhandelaar in Amsterdam of elders in de Nederlandse Republiek. Een andere mogelijkheid is dat hij de prenten van iemand uit zijn vrienden- en kennissenkring cadeau had gekregen. Misschien wel van Bourignon, die oorspronkelijk uit de Zuidelijke Nederlanden afkomstig was. Toen zij in 1667 vanuit Mechelen naar Amsterdam reisde, had zij een koffer bij zich waarin naast allerlei paperassen en zilverwerk ook devotieprenten zaten. Om wat voor soort prenten het precies ging, is niet bekend. De thematiek van de hartenserie sloot in ieder geval zeer nauw aan bij de door Bourignon uitgedragen boodschap dat alleen wie Jezus Christus in alles navolgde de liefde Gods zou kunnen herwinnen en zo zijn eigen heil zou kunnen veiligstellen. | |
HartenspiritualiteitLindeboom beschouwde de prentenreeks die in de Ephemeri vita is bijgebonden als een uiting van de zogeheten Heilig Hartdevotie.Ga naar voetnoot67 Ten onrechte. Deze devotie was nauw verbonden met de visioenen die tussen 1673 en 1675 werden geopenbaard aan de Franse kloosterzuster Margaretha Maria Alacoque (1647-1690) in het klooster van de visitandinnen in Paray-le-Monial en vond pas bredere verspreiding na haar dood in 1690. In haar visioenen beklaagde Jezus zich over de ondankbaarheid van de mensen en vroeg hij de zuster initiatieven te nemen om de verering van zijn liefdevolle hart te herstellen, onder meer door de instelling van de veelvuldige communie. In 1675, tijdens de vierde verschijning, kreeg zuster Margaretha Maria van Jezus de opdracht om zich samen met haar biechtvader in te spannen voor de instelling van het kerkelijke feest van het Heilig Hart van Jezus op de eerste vrijdag na het octaaf van het feest van het Heilig Sacrament. Op verzoek van haar biechtvader tekende Margaretha Maria Alacoque haar visioenen op in La dévotion au coeur de Jésus. Dit boekje werd postuum gepubliceerd. Ook de eerste broederschappen die aan het begin stonden van de door de jezuïetenorde ondersteunde en verspreide Heilig Hartdevotie, werden pas na 1690 gesticht.Ga naar voetnoot68 Het is daarom niet aannemelijk dat de uit de eerste helft van de zeventiende eeuw daterende prenten van het Christuskind en het hart een uiting waren van de Heilig Hartdevotie. Om te kunnen vaststellen wat voor soort devotieprenten in Swammerdams Ephemeri vita zijn bijgebonden, kunnen we beter op de vormkenmerken afgaan. De combina- | |
[pagina 330]
| |
tie van een prent met een onderschrift is typerend voor het genre van de emblemata, dat in de zeventiende eeuw zeer populair was, zowel in de Zuidelijke Nederlanden als in de Noordelijke Nederlanden.Ga naar voetnoot69 In dit geval gaat het om de zogeheten hartsemblematiek, waarin het mensenhart als werkterrein voor het Christuskind wordt voorgesteld. Deze thematiek sloot aan bij de reeds door Thomas a Kempis gepropageerde ‘Imitatio Christi’. De navolging van Christus impliceerde dat de gelovigen bij alles wat zij deden het beeld van Christus voor ogen dienden te houden.Ga naar voetnoot70 Devotieprenten fungeerden in dezen, ook in de zeventiende eeuw, als een belangrijk hulpmiddel bij het gebed of de meditatie. Door te kijken naar de afbeeldingen kon de gelovige zich inbeelden dat hij lichamelijk aanwezig was bij de afgebeelde handeling, bijvoorbeeld bij het lijden van Christus, of kon over een deugd of zonde worden gemediteerd.Ga naar voetnoot71 Ook functioneerden de religieuze emblemata in de zeventiende eeuw als exempel voor het ideale religieuze leven, niet alleen voor religieuzen en semi-religieuzen maar ook voor leken. Het jezuïtische handelsmerk op de titelprent van de door Wierix ontworpen serie hartsemblemen stond de verspreiding buiten het rooms-katholieke vroomheidsmilieu niet in de weg.Ga naar voetnoot72 In de Nederlandse Republiek vond deze hartsemblematiek ook aftrek in piëtistische kring, waar ondanks de toenemende confessionalisering in de tweede helft van de zeventiende eeuw de scheidslijnen tussen de verschillende denominaties tamelijk diffuus waren.Ga naar voetnoot73 Dat het genre in dit milieu zo populair was, is gelet op de hierin verbeelde spiritualiteit niet verwonderlijk. Die was immers primair gericht op het hart en op versterking van de directe band tussen de gelovige en Christus (zonder tussenkomst van heiligen of geestelijken). Zo is dezelfde reeks prenten die Swammerdam inspireerde tot het maken van zijn berijmde verzen, de door De Mallery en Galle gesigneerde serie, ook te vinden in een traktaat van Christian Hoburg (1607-1675), getiteld Levendige Herts-theologie (afb. 11 en afb. 12).Ga naar voetnoot74 Hoburg, een afgescheiden lutherse | |
[pagina 331]
| |
Afb. 11. Bijgewerkte titelplaat van de door Karel de Mallery en Johannes Galle gesigneerde serie van Cor Iesu Amanti Sacrum, opgenomen in: Christian Hoburg, Levendige Herts-Theologie, Amsterdam: Joannes Boekholt, 1686 (ex. UB Groningen, Uklu 'ETI 106).
Aft. 12. Opmerkelijk is dat in de herdruk van 1701 (Amsterdam: Jacobus van Nieuweveen) de titelprent is voorzien van het Latijnse opschrift en het monogram van de jezuïeten (ex. UB Utrecht, EAG 245).
predikant, maakte rond 1669 kortstondig deel uit van de kring rond Antoinette Bourignon en sloot zich later tijdelijk aan bij de separatistische huisgemeente van Jean de Labadie.Ga naar voetnoot75 Zijn Levendige Herts-theologie verscheen postuum in 1686. Het zou de vertaling zijn van zijn Levendige Hertzens-Theologie uit 1661, maar hiervan is tot op heden | |
[pagina 332]
| |
nooit een exemplaar gevonden.Ga naar voetnoot76 In het voorwoord van de Nederlandse editie deelde de auteur mee dat hij de ‘verbeeldinge’ van Jezus met het hart in de ‘Franse tale’ gevonden had en dat hij de hele reeks wilde uitgeven in de hoop dat het hart van de lezer hierdoor net zo geraakt zou worden als het zijne.Ga naar voetnoot77 Uitgever van Hoburgs Levendige Herts-theologie was de Amsterdamse boekverkoper Johannes Boekholt. In het woord vooraf herinnerde hij de lezer aan twee andere eigentijdse traktaten waarin de hartsemblematiek centraal stond: de Goddelycke aandachten ofte vlammende begeerten eens boetvaerdige geheijligd en lief-rijcke ziele (1653, 3de dr. 1684) van de mystieke chiliast Petrus Serrarius en Jezus en de ziel (1678) van de sterk door Jacob Böhme beïnvloede dichter en etser Jan Luyken (1649-1712).Ga naar voetnoot78 | |
ConclusieHet exemplaar van de Ephemeri vita dat in de universiteitsbibliotheek van Gent berust, moet inderdaad aan Swammerdam hebben toebehoord. Bijgebonden is een door Karel de Mallery nagesneden serie van een van de bekendste reeksen van devotieprenten uit de vroegmoderne tijd die de hartsdevotie als uitgangspunt heeft: de Cor Iesu Amanti Sacrum van de Antwerpse graveur Antoon Wierix. De zinnebeeldige en van Latijnse onderschriften voorziene voorstellingen van het Christuskind dat het menselijk hart tot werkterrein verkozen heeft, inspireerden Swammerdam tot het maken van nieuwe, Nederlandstalige verzen die hij eigenhandig onder de prenten schreef. Het is lastig om zijn verzen precies te dateren, maar het is aannemelijk dat zij na april 1673, toen Swammerdam zijn eerste brief aan Bourignon schreef, en voor 15 september 1675, toen hij naar Sleeswijk-Holstein vertrok, gemaakt zijn. Juist in deze periode waarin hij zo worstelde met de vraag wat hij moest doen om zijn zielenheil veilig te stellen, zal hij zich persoonlijk aangesproken hebben gevoeld door de Christocentrische mystiek die in de hartsemblematiek besloten lag.Ga naar voetnoot79 Naar alle waarschijnlijkheid had hij ook zelf bepaald dat zijn traktaat over de eendagsvlieg met de door hem bewerkte prentenserie moest worden ingebonden. Dankzij deze personal touch is het Gentse exemplaar van Swammerdams Ephemeri vita te beschouwen als een bijzonder soort egodocument dat ons via | |
[pagina 333]
| |
de parateksten van het traktaat, de vele
Afb. 13. Plaat 10. ‘Christus is leermeester van het herte’ (UB Gent, H.N. 5701).
stichtelijke verzen en overdenkingen en de in de emblemata verbeelde spiritualiteit toegang biedt tot de innerlijke geloofswereld van een zeer gedreven en grensverleggende zeventiende-eeuwse natuuronderzoeker. Lindeboom, die niet kon begrijpen waarom de ‘gereformeerde’ Swammerdam zich met ‘katholieke’ mystiek inliet, liet zich teveel leiden door de gedachte dat de confessionele scheidslijnen in de tweede helft van de zeventiende eeuw al scherp getrokken waren. In ieder geval had hij te weinig oog voor het interconfessionele karakter van de piëtistische vroomheid. De in het Zuid-Nederlandse jezuïetenmilieu ontstane religieuze hartsemblematiek kon zich in de zeventiende-eeuwse Republiek der Verenigde Nederlanden ontwikkelen tot een niet- confessioneel gebonden communicatievorm, waarvan de inhoud of boodschap met behulp van nieuwe onderschriften gemakkelijk kon worden aangepast. Dit verklaart ook waarom Swammerdam zich vrij voelde om zijn eigen invulling aan de zinnebeeldige voorstellingen te geven. Door zelf opschriften en onderschriften aan de platen toe te voegen deed hij in feite niets anders dan wat de door hem bewonderde Zuid- Nederlandse emblematicus en volksdichter Adriaan Poirters eerder ook gedaan had, namelijk de symboliek verder uitwerken. Illustratief zijn de verzen die Swammerdam maakte bij plaat 10, ‘Christus is leermeester van het herte’ (afb. 13). Hierin vertolkte hij datgene wat Bourignon hem vanaf 1673 had voorgehouden en wat hem persoonlijk zo zwaar viel, namelijk dat hij als zondige mens alles moest opgeven om Gods liefde te herwinnen en gered te kunnen worden: | |
[pagina 334]
| |
Liefde Gods alleen kan leeren
Hoesigh 't hert tot Godt moet keeren,
En door liefde gaan tot Godt
Als syn eijnde, schat, en lot.
Dit leert iesus aan het herte,
Door sijn kruys, hoon, pyn en smerte,
waar door 't hert ten hemel stapt,
En de werelt gansch vertrapt.
geen geleertheid, wijsheid, reeden,
vatten 't gout van christi reeden,
maar het hert dat Iesus eert,
Dats alleen van Godt geleert.Ga naar voetnoot80
Abstract - The University Library of Ghent owns a unique copy of Swammerdam's Ephemeri Vita (Amsterdam 1675), bound with a series of at first sight typically Roman Catholic representations of the human heart vanquished by the Infant. Actually these are seventeenth-century copies of one of the most popular series of prints on heart devotion from the early modern period: the Cor Iesu Amanti Sacrum by Antonius Wierix. This article argues that Swammerdam personally added the handwritten titles and self-made verses to these engravings, and that he himself commissioned the binder to bind them with his Ephemeri Vita. This personal touch turns the Ghent copy into a special kind of ego-document, whose paratexts, pietistic verses and meditations, and the spirituality of the heart represented by the emblematics offer us a glimpse of the inner religious life of this interconfessionally-oriented Dutch naturalist from the seventeenth century. |
|