De Zeventiende Eeuw. Jaargang 21
(2005)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 292]
| |
‘Prins van loos bedrog’
| |
[pagina 293]
| |
Hoe valt de plotselinge Nederlandse aandacht, meer dan vijftig jaar na de Londense première van de brontekst, te verklaren? In dit artikel zal ik betogen dat de populariteit van The shrew ook in de Republiek deels afhankelijk was van de actualiteit. Aan de hand van Melchior Fockens' Klucht van dronkken Hansje (1657) wil ik laten zien hoe Shakespeares ‘induction’ op het juiste moment werd overgedragen om commentaar te kunnen leveren op de puriteinse revolutie in Engeland. Zoals veel vruchten van Engels-Nederlandse uitwisseling ten tijde van het protectoraat van Oliver Cromwell (1599-1658) had ook De klucht van dronkken Hansje een uitgesproken politieke lading, die de gunstige receptie van The taming of the shrew in een ander daglicht plaatst. | |
De Klucht van dronkken Hansje en The taming of the shrewIn Dronkken Hansje (verder: DH) vertelt Fockens het verhaal van de beschonken Haagse scharensliep Hans die door de herbergierster Grietje aan het begin van de nacht met harde hand uit haar etablissement wordt verwijderd.Ga naar voetnoot5 Hans is zo dronken als een tor en roept overmoedig: ‘Hoer! Zoo'k je vat, ik zelje as potaard kneeden / Zie, daar mee zel ik je onder men voeten treeden’ (DH, fol. A2v). Maar Griet, nog minder genegen om zich te laten commanderen dan Katherine in The shrew, slaat haar rivaal tegen de vlakte terwijl ze schreeuwt: ‘Guyt! Ik zelje trappen datje de stront ten aars uit spat / Hou daar! Daar! Zo zel ikje leren, zo, zit daar opje gat!’ Hans pakt zijn biezen en valt op het ‘Buytenhof’ in slaap in een ‘ben’, een vismand. Daar wordt hij aangetroffen door een graaf, die zijn bedienden de opdracht geeft om Hans mee te nemen naar zijn huis, waar hij als edelman wordt verkleed en in een luxe ledikant zijn roes uitslaapt. Als hij wakker wordt, maakt men hem wijs dat hij zich heeft ingebeeld een ‘slijpper’ te zijn, terwijl hij in feite ‘al zes Jaar onze Graaf is geweest’ (DH, fol. B2r). Hans twijfelt even, maar gaat al gauw in zijn transformatie geloven. Tot zover verloopt Hans' avontuur hetzelfde als dat van Christopher Sly in The taming of the shrew. Ook Sly wordt door een herbergierster de deur gewezen en ook hij wordt door een edelman verkleed en bedrogen. Dat Fockens zich ook daadwerkelijk op Shakespeares tekst heeft gebaseerd is echter onwaarschijnlijk. Een tekstuele vergelijking tussen beide spelen levert nauwelijks woordelijke gelijkenissen op. Hans' reacties zijn weliswaar regelmatig hetzelfde als die van Sly (zo gelooft hij aanvankelijk niet in zijn nieuwe hoedanigheid en verzint hij net als Sly een stamboom om de status van zijn familie mee aan te geven) maar concreet bewijs voor een directe ontlening is er niet. Dit betekent echter nog niet dat er geen verband bestaat tussen beide spelen. Overdracht van dramatisch materiaal in de zeventiende eeuw was uitgesproken dynamisch en ver- | |
[pagina 294]
| |
liep lang niet altijd via de gedrukte tekst die is overgeleverd. Om een verband te kunnen aantonen, zal een bredere benadering nodig zijn dan de tekstvergelijking. De carnavaleske anekdote van de bedrogen dronkaard bestond namelijk al lang voordat Shakespeare The taming of the shrew schreef. In korte, weinig gedetailleerde teksten was het motief al in meerdere gedaanten uitgewerkt, en de gelijkenissen tussen de avonturen van Sly en Hansje bewijzen dus niet dat Fockens met The taming of the shrew bekend was.Ga naar voetnoot6 De directe dramatische context waarin Dronkken Hansje tot stand kwam, wijst er echter op dat Fockens wel degelijk aan Shakespeare schatplichtig was. Dronken Hansen waren op het Engelse renaissancetoneel geen onbekenden. Nederlanders werden in de vroegmoderne tijd door buitenlanders gezien als onbehouwen dronkelappen, en wanneer een Engelse toneelschrijver een beschonken Nederlander ten tonele wilde voeren, noemde hij hem bij voorkeur Hans, de stereotiepe naam voor een Hollander.Ga naar voetnoot7 Dronken Hansje was dus bij uitstek een Engels personage. Deze wetenschap komt uiteraard goed van pas bij het nagaan van de oorspong van Fockens' klucht. Naast de gelijkenis van het avontuur van Hansje met dat van Sly maakt Fockens' gebruik van een Engels standaardpersonage het immers waarschijnlijk dat hij zich op Engels bronmateriaal heeft gebaseerd. Fockens heeft zijn Hans aan verschillende toneelstukken kunnen ontlenen. De drinkende Hollander was al in de late zestiende eeuw geëxporteerd naar Nederland door reizende Engelse spelers, waar hij als de clown Pekelharing (die ook wel Hans werd genoemd) grote populariteit verwierf.Ga naar voetnoot8 Verschillende Nederlandse toneelschrijvers, waaronder Isaac Vos en Jan Zoet, schreven kluchten waarin Pekelharing de hoofdrol vervulde.Ga naar voetnoot9 Pekelharing vertoonde grote overeenkomsten met Christopher Sly, Shakespeares ketellapper uit The taming of the shrew. Niet alleen was hij een groot drinker, evenals Sly was Pekelharing in de Nederlandse toneel- en schilderkunst regelmatig toeschouwer van vrijende paartjes, zoals ondermeer blijkt uit het schilderij Vrolijk gezelschap (1630) van de Haarlemmer Hendrick Pot.Ga naar voetnoot10 Vanwege deze gelijkenis lag een combinatie van | |
[pagina 295]
| |
enerzijds het motief van de bedrogen dronkaard en anderzijds het geliefde personage Pekelharing/Hans voor de hand. Dat een versie van de ‘induction’ van The taming of the shrew daadwerkelijk aan de Klucht van dronkken Hansje ten grondslag ligt, blijkt uit de verwantschap van Fockens' toneelstuk met de anonieme Leidse klucht Pots van Kees Krollen, hartogh van Pierlepom (1649). Kees Krollen, eveneens familie van Pekelharing, beleeft, in de woorden van Worp, ‘precies hetzelfde avontuur’ als Fockens' Hansje.Ga naar voetnoot11 In tegenstelling tot Dronkken Hansje bevat Kees Krollen wel degelijk hard bewijsmateriaal voor een ontlening aan Shakespeareaans materiaal. Uit tekstvergelijking blijkt dat het werkje is gebaseerd op een bewerking van Shakespeares The shrew, namelijk de anonieme ‘speelversie’ The taming of a shrew (1594).Ga naar voetnoot12 Toch is het duidelijk dat ook Kees Krollen niet op de overgeleverde tekst tekst is gebaseerd. Het werk vertoont veel kenmerken van een ‘memorial reconstruction’: de schrijver heeft zich naar alle waarschijnlijkheid op een opvoering van Engelse komedianten gebaseerd. Kees Krollen toont aan dat Shakespeares ‘induction’ vanaf 1649 in twee gedaanten in Nederland beschikbaar was. Of Fockens zich nu heeft laten inspireren door een voorstelling van Engelse komedianten of door Kees Krollen is moeilijk te achterhalen, maar dat ook Dronkken Hansje met het werk van de ‘strolling players’ verband houdt, staat buiten kijf. Dit verband geeft een zekere politieke lading aan de ontlening. Toen de Londense theaters in 1642 door de puriteinen werden gesloten, waren veel Engelse groepen plotseling brodeloos.Ga naar voetnoot13 Als een soort economische vluchtelingen trokken enkele groepen naar het vasteland. Zij namen hun spelen én hun weerzin voor de nieuwe regering met zich mee. De relatie tussen Dronkken Hansje en de Engelse politiek blijkt pas echt bij lezing van het einde van Fockens' stuk. Wanneer Hansje na de nachtelijke verkleedpartij weer in zijn ‘visben’ wakker wordt, heeft hij net als Kees Krollen het hoofd vol prachtige, rijke beelden. Zodra hij zichzelf ziet, in zijn eigen kleren, stinkend naar de drank en de vis, is hij er dan ook van overtuigd dat er iets mis is. De lakeien van de graaf, die hem in zijn ‘ben’ hebben teruggelegd, krijgen de schuld: ‘dit benne tovenaars, dieme betooveren in deeze lompe kleeren’ (DH, fol. B4v). Hansje wordt woedend en bedreigt een van de dienaren met diens eigen zwaard. De ‘ratelwachten’ en Hansjes vrouw Ytje moeten eraan te pas komen om hem te kalmeren. Hans vertelt hun zijn avontuur met groot gevoel voor overdrijving, en wordt natuurlijk niet geloofd; men kent Hans en zijn dronkemansverhalen zo langzamerhand wel. | |
[pagina 296]
| |
De woorden die Hans gebruikt om zijn kortstondige rijkdom en macht te beschrijven, zijn door hun incoherentie en Hansjes gevoel voor overdrijving inderdaad narrenpraat. Maar zoals het een nar betaamt, geeft Hansje een serieuze boodschap aan zijn verhaal door zichzelf tot tweemaal toe met de Engelse leider en ‘Lord Protector’ Oliver Cromwell te vergelijken: De bedstee'n die waren emaakt van fijn glas
Daar lag ik in gelijk of ik zo een groot meester als Kromwel was.
[...]
'k had wel drie vier hondert pagien en lakkijen, je zoud mienen
(hadje 't esien) dat ik de Protector was.
(DH, fol. C1v)
Cromwell, volgens velen ‘king in all but name’, is ook in Hansjes beleving hét schoolvoorbeeld van een absoluut heerser die in grote luxe leeft. De vergelijking met Cromwell mag onschuldig en willekeurig lijken, in feite geeft Fockens met de terloopse opmerkingen een nieuwe interpretatie aan de oude stof van de bedrogen dronkaard. Om de importantie en de volle betekenis van Hansjes woorden te kunnen begrijpen, is het nodig om zowel Fockens' stuk als de historische omstandigheden waarin het tot stand kwam nader onder de loep te nemen. De klucht van dronkken Hansje, die vier maanden na de tweede benoeming van Oliver Cromwell als Lord Protector van Engeland, Schotland en Ierland in première ging, blijkt dan in zijn geheel een regelrechte politieke veroordeling te zijn en in te spelen op de Engels-Nederlandse verhoudingen in de jaren vijftig. | |
De Engelse burgeroorlog in de Nederlandse toneelliteratuurDe Engelse burgeroorlog tussen Parlementariërs en Royalisten, die in 1642 begon, maakte in de Republiek diepe indruk.Ga naar voetnoot14 Vanaf het uitbreken van de gevechten in 1638 tot lang na de Restauratie van Karel II, in 1660, legde men een levendige belangstelling aan de dag voor de Engelse actualiteit, die via pamfletten, kranten en het orale circuit op de voet werd gevolgd.Ga naar voetnoot15 Van Deursen betoogt zelfs dat de Nederlanders in de aanloop naar de Vrede van Münster in 1648 meer geïnteresseerd waren in de gebeurtenissen in Engeland dan in hun eigen oorlog tegen Spanje.Ga naar voetnoot16 | |
[pagina 297]
| |
De Nederlandse reacties op de ontwikkelingen in Engeland kunnen worden gecategoriseerd in twee perioden. Tot 1649 waren de meningen verdeeld. De Parlementariërs konden rekenen op brede steun van de Nederlandse bevolking, vooral omdat hun opstand deed denken aan het verzet van de Nederlanders tegen hun eigen vorst, Filips IV.Ga naar voetnoot17 Religieuze verwantschap met de puriteinse Engelse leiders van de opstand wekte bovendien sympathie bij streng gereformeerden als Voetius.Ga naar voetnoot18 Lijnrecht tegenover deze groepen stonden de aanhangers van de royalisten, meest volgelingen van Willem II, de stadhouder die actief steun zocht voor zijn schoonvader Karel I. Deze situatie veranderde op 9 februari 1649, de dag die door Constantijn Huygens werd beschreven als ‘vervloeckste dagh der dagen’, de dag waarop Karel I bij Whitehall werd onthoofd.Ga naar voetnoot19 2/9 was voor de zeventiende-eeuwers wat 9/11 is voor de 21ste eeuw: de terechtstelling schokte Europa en kon, zoals Grosheide met uitgebreide documentatie aantoont, rekenen op vrij algemene veroordeling in de Republiek.Ga naar voetnoot20 Mensen met een afwijkende mening moesten vrezen voor represailles. Plots vereenzelvigden pamflettisten zich dan ook niet meer met de Parlementariërs, maar vergeleken zij hen met de troepen van Alva.Ga naar voetnoot21 Er ontstond een uitermate vijandige sfeer jegens het nieuwe regime, die steeds sterker werd naarmate zijn ambities en kracht zich duidelijker manifesteerden, en die een hoogtepunt bereikte tijdens de Eerste Engelse Oorlog (1652-1654). De nauwe betrokkenheid bij de gebeurtenissen in Engeland tussen 1638 en 1660 is niet alleen in pamfletten tot uitdrukking gekomen. Ook toneelschrijvers lieten niet na hun mening te geven. Om Melchior Fockens' toespelingen op de Engelse situatie beter te begrijpen is het van belang de voornaamste kenmerken van de Nederlandse reacties op het toneel te bespreken. | |
‘Voor-spel’ en ‘voorspelling’: Vondel en OudaenVondel, een van de meest felle commentatoren waar het de Engelse politiek betrof,Ga naar voetnoot22 schreef al tijdens de burgeroorlog, wars als hij was van puriteinen, met zijn Maria Stuart: of gemartelde majesteit (1646) een stuk dat indirect was gericht tegen de Parlementairen. Hierin zette hij de katholieke Mary neer als een martelares, die het slachtoffer was van de - in Vondels reconstructie - puriteinse Elizabeth. Elizabeth, naamgever van het | |
[pagina 298]
| |
beroemde ‘Elizabethan Settlement’, was dit in werkelijkheid niet. Zij is dan ook ten dele een belichaming van de puriteinse opstandelingen in Vondels eigen tijd.Ga naar voetnoot23 De politieke strekking van Maria Stuart wordt bestreden door Worp, die meent dat Vondel ‘zeer waarschijnlijk [...] in de Maria Stuart alleen het katholiek geloof [heeft] willen verheerlijken’,Ga naar voetnoot24 maar wordt ondersteund door verscheidene verwijzingen naar de puriteinse ‘Heeren’, die Vondel ook in het gedicht Op den Burger-twist van Britanje (1647) veroordeelde. Vondels voorstelling van zaken lokte meerdere reacties uit van verontwaardigde protestanten. De veelschrijver Lambert van den Bosch, die volgens Haitsma Mulier een sleutelrol vervulde in de overdracht van Engels literair materiaal, schreef in 1647 een pamflet waarin de geest van Elizabeth werd gewroken. In datzelfde jaar verscheen zijn Het leeven van Maria Stuart, koninginne van Schotland, een contra-historie, waarin hij Vondels toneelstuk op de hak neemt.Ga naar voetnoot25 Een derde respons op Maria Stuart kwam in dramatische vorm en was van de hand van Joachim Oudaen. Alleen al uit de titel van Oudaens toneeldebuut Johanna Grey: of gemartelde onnozelheyd (1648) blijkt dat hij op Vondel reageert. Meer nog dan het werk van Van den Bosch moet Oudaens stuk gezien worden als een revisie van het door Vondel geschapen beeld van Mary. Een uitgesproken verdediging voor de puriteinse opstand is het volgens de (anonieme) inleider van Oudaens verzamelde toneelwerk in 1712 niet: ‘Joanna Gray [...] is van hem tot geen ander einde gedicht, als om een tegenstel te maken van Maria Stuart’, waarin de schrijver een katholiek manifest leest.Ga naar voetnoot26 In het licht van de felle anti-Parlementaire houding van de Nederlanders na 1649 is het echter niet onwaarschijnlijk dat met deze stelling wordt getracht om gevoelens van sympathie voor de Parlementairen bij Oudaen weg te poetsen nadat deze door de geschiedenis waren ingehaald. Maar hoewel enige voorkeur voor de opstandelingen Oudaen in deze fase waarschijnlijk niet ontzegd kan worden, wilde hij door de ‘koninginnemoord’ op de piepjonge en veel te snel vergeten koningin-van-negen-dagen Jane Grey te beschrijven toch vooral aantonen dat niet de katholieke Mary, maar de protestantse Jane de martelares was.Ga naar voetnoot27 In het licht van de ontwikkelingen in 1649 zijn vooral de gelijkenissen tussen Maria Stuart en Johanna Grey van belang. Want hoezeer Vondel en Oudaen ook van mening verschilden over de schuld of onschuld van Mary, hun representatie van de Engelsen en | |
[pagina 299]
| |
hun omgang met de macht komt op één vlak overeen: beide stukken tonen immers de executie van een Engelse monarch en moeten gezien worden als waarschuwing voor het lot van Karel I. In Op den gruwel van Britanje, een gedicht van ná februari 1649, bezingt Oudaen deze voorspellende kwaliteit: Hoe heeft althans, de Duytsche Poëzij
Gehengeld, om d'aanstaande gruwel-vlekken?
Of heeftze dus, een blinde Profecij,
Een voor-spel, een voorspelling mogen strekken
Van 't schendig stuk dat weêr in arbeyd ging,
En heeftze dus als door een geest geholpen,
Der ouden scholpen bloeds erinnering
Gebaart, als 't spook van't bloed dat weer zou scholpen?Ga naar voetnoot28
Johanna Grey en Maria Stuart zijn in Oudaens reconstructie verworden tot het ‘voorspel’ voor een ‘schendig stuk’: de executie van Karel I op het schavot bij Whitehall Palace. Het is dan ook niet verwonderlijk dat latere auteurs als Joan Dullaert en de onbekende Haarlemmer Steven van der Lust nog op de martelaarsstukken van vóór de executie zouden teruggrijpen. In de stukken van Vondel en Oudaen zien we bovendien het begin van een kleine traditie in de Republiek, waarin de Engelsen als koningsmoordenaars worden afgeschilderd.Ga naar voetnoot29 Met name Vondel is zeer expliciet over de Engelse neiging het leven van hun koningen vroegtijdig te beëindigen als hij Mary laat zeggen: Wat wonder is het dan, zoo weder een verwoede
't Getal der Koningen van Engelantschen bloede
Vermeere met mijn lijck? 'tis Engelants manier:
Dat schatte noit het bloet der Koningen zoo dier.Ga naar voetnoot30
De Engelse burgeroorlog deed Vondel al vóór 1649 zinspelen op een nieuwe koningsmoord, en in die zin werd hij gevolgd door Oudaen, die de Engelsen, onder verwijzing naar Johanna Grey, in 1649 karakteriseerde als een ‘redeloze kreyts’.Ga naar voetnoot31 Vondel en Oudaen zetten de toon voor een hele serie ‘Engelse’ toneelspelen in de Republiek, waar Dronkken Hansje toe moet worden gerekend. Voor we terugkeren naar Fockens en zijn klucht, zal ik de tragische representaties van het lot van Karel I én van Oliver Cromwell bespreken. | |
[pagina 300]
| |
Na de ‘vervloeckste dagh der dagen’: representaties en prefiguraties van een revolutieWas de Engelse burgeroorlog aanvankelijk een aanjager van religieuze en politieke conflicten in de Republiek, na de ‘vervloeckste dagh der dagen’ oversteeg de verontwaardiging over het gebruik van geweld tegen het ‘gesalfde Hooft’Ga naar voetnoot32 de belangrijkste tegenstellingen tussen katholieken en protestanten. Eensgezind richtten Nederlandse dichters hun pijlen op de schuldigen van het drama dat zich aan het Engelse hof had voltrokken. Over wie er schuld droeg, waren de meesten het eens: Oliver Cromwell, die in de voorafgaande jaren een steeds prominentere rol was gaan spelen in het parlementaire kamp en zich als de nieuwe Engelse leider had opgeworpen, werd door velen aangewezen als het kwade brein achter de veroordeling.Ga naar voetnoot33 Op het toneel zien we dat de snelle opeenvolging van gebeurtenissen al snel in een breder historisch kader wordt geplaatst. Al in maart 1649 schreef Joan Dullaert, achttien jaren jong, zijn Karel Stuart of rampzalige majesteit. Drie jaar later, tijdens de Eerste Engelse Oorlog, zou het werk in druk verschijnen en met groot succes worden opgevoerd in de Amsterdamse Schouwburg.Ga naar voetnoot34 Dullaert beschrijft in Karel Stuart de gebeurtenissen die tot de executie van de Engelse koning leidden. Dat hij sterk door Vondel is beïnvloed blijkt uit de titel en de wijze waarop hij Karel voorstelt: net als Mary is deze een martelaar, een Jezus-figuur zelfs, die door de satanische Fairfax en Cromwell de dood wordt ingejaagd.Ga naar voetnoot35 Deze voorstelling van Karel was sinds het verschijnen van de Eikon Basilike (1649) ook onder royalistische schrijvers in Engeland gebruikelijk.Ga naar voetnoot36 Hoewel zowel Fairfax als Cromwell als duivelse lieden worden afgeschilderd, komt Cromwell er in Dullaerts voorstelling het slechtste af: het ‘eenig wit en doel’ van deze listige ‘Ulysses’ is in Dullaerts visie de ‘opperheerschappij op Karels goude stoel’.Ga naar voetnoot37 Het beeld van Cromwell als een duivelse en listige bedrieger beklijfde in de aanloop naar de Eerste Engelse Oorlog, en bereikte in die periode een hoogtepunt. Het was ook tijdens deze oorlog dat Karel Stuart zijn première aan de Amsterdamse Schouwburg beleefde, om na negen successieve opvoeringen weer van het toneel te verdwijnen.Ga naar voetnoot38 In de aanloop naar | |
[pagina 301]
| |
de Tweede Engelse Oorlog werd Dullaerts stuk weer ontstoft, ongetwijfeld om de haat jegens de Engelsen te voeden. In 1665 heette de tegenstander zelf echter Karel Stuart, en was een opvoering dus minder opportuun dan in 1652. Niet alle toneelstukken die zinspeelden op de verwerpelijkheid van de Engelse republiek waren zo recht door zee als Dullaerts Karel Stuart. Al snel gingen dichters op zoek naar historische prefiguraties om de Engelse revolutie en de executie van de vorst mee uit te beelden. Dat men daarbij keus te over had, blijkt wel uit een gedicht bij Oudaens tweede toneelstuk Konradyn (1649): Maria Stuart trad, veel jaar te rug,
En boog zich op 't schavot te Fadringaje;
Te Londen, viel, omtrent de Martel-brug,
De jonge Bloem Me-vrouw Johanna Greie;
Vrouw Haward wierd ook hier ter loop geraakt,
Gelijk Mevrouw Boulain gedoemd ten zweerde
Waaruy men 't vol getal van Viere maakt,
Dien vijftig jaar zoo schendig schavotteerde;Ga naar voetnoot39
Oudaen verkoos ditmaal echter niet uit de Engelse geschiedenis te putten, maar terug te gaan tot het dertiende-eeuwse conflict tussen de Welfen en de Ghibellijnen in Napels, dat uitmondde in de onthoofding van keizer Konradijn, want ‘klaarder Prent, en gladder Spiegel-glas’ dan de vermoorde koninginnen ‘[i]s Koning Konradyn van Koning Karel’. Anders dan Dullaert beschuldigt Oudaen vooral Fairfax (die volgens hem ‘her-leeft’ in zijn Karel van Anjou), de belangrijkste generaal in het leger van de Parlementairen. Oudaen noemt hem ‘van staat-zucht uyt geteert’. Niettemin heeft de keuze voor de continentale geschiedenis als ‘spiegel-glas’ een objectiverende werking: door de onthoofding van Karel als een herhaling van de geschiedenis te presenteren, laat Oudaen zien dat niet alleen de ‘redeloze’ Engelse koningsmoordenaars tot een dergelijke daad in staat waren. Konradijn heeft daarom een meer universele strekking dan bijvoorbeeld Karel Stuart. Dit geldt in zeker opzicht ook voor Lambert van den Bosch' Roode en witte roos: of Lankaster en Jork (1651). Van den Bosch greep hierin terug op de oudere Engelse geschiedenis ten tijde van de rozenoorlogen. Hoewel Van den Bosch net als Oudaen van protestantse gezindte was, spreekt ook uit Roode en witte roos (verder: RWR) een kritische houding ten opzichte van de Parlementairen. Opmerkelijk aan zijn werk is echter vooral het verband dat hij legt tussen een Engelse koningsmoord en de politieke situatie in de Republiek. Van den Bosch schreef met zijn ‘blyeindent treurspel’ op het eerste gezicht een historiespel over de regering van Eduard V, in 1483. Richard, hertog van Gloucester is in de Roode en witte roos historiegetrouw belust op de troon van zijn neef, de dertien jaar oude Eduard uit het huis van York. Gloucester, een machiavellist pur sang, ontdoet zich listig | |
[pagina 302]
| |
van zijn tegenstanders. Hij vermoordt de jonge koning en diens broer en laat zich door een vergadering edelen tot koning Richard III benoemen, nadat hij hen met zijn retorisch talent heeft overtuigd van de onwettigheid van Eduards kroon. De machtswellusteling Gloucester vertoont overeenkomsten met de ‘sluwe’ Cromwell die ook Dullaert op het toneel bracht, waaruit duidelijk blijkt dat Van den Bosch naar de Engelse actualiteit verwees. Met Gloucesters niet gerechtvaardigde greep naar de troon speelde Van den Bosch eveneens in op het bestaande beeld van de Engelsen als koningsmoordenaars: hij laat zien dat de staatzuchtige Engelsen hun vorsten al tijdens de rozenoorlogen vermoordden. Net als Vondel ziet hij het als een volkseigenschap die hun geschiedenis heeft bepaald: ‘[...] ieder tot een blaam van Engeland gedenkt, / Als 't geen zich zelf zo licht vertast aan wettige Heeren’ (RWR, fol. C2v).Ga naar voetnoot40 In zijn poëtica Der poëten lust-prieel of dichtkonst (1649) had hij dit stigma zelfs tot een poëticaal voorschrift verheven. Het eilandvolk is volgens Van den Bosch namelijk tot ‘woeden’ geneigd, ‘al was 't op d'achtbaerheit van 's koninghs gulden hooft’.Ga naar voetnoot41 Een meer onthullend aspect van Roode en witte roos is de waarschuwing die Van den Bosch impliciet aan zijn Nederlandse toeschouwers richt. De kwetsbare situatie waarin het jonge prinsje Willem III (geboren op 14 november 1650) zich bevond na de ontijdige dood van Willem II, vertoonde parallellen met die van Eduard in Roode en witte roos. Uit het stuk blijkt dan ook eens temeer hoezeer de beoordeling van de Engelsen was verweven met binnenlandse tegenstellingen.Ga naar voetnoot42 Dat er ook een bijbels precedent voor de Engelse burgeroorlog was, blijkt uit de beroemdste evocatie van een opstand uit de Nederlandse literatuur, Vondels Lucifer (1654). Net als in Maria Stuart speelt Vondel in Lucifer met de verschillende betekenissen van het woord ‘Engelsch’, dat op zowel engelen als Engelsen betrekking kan hebben.Ga naar voetnoot43 Dit komt tot expliciet tot uitdrukking in zijn beroemde epigram Op den Vader-moort in Groot Britanie (1649): Vermomde Lucifer had door zijn Parlement
Den Heer het Swaert ontrukt, de Kerk en 't Hof geschent,
En dat gesalfde Hooft, na' 'et bloedigh t'zamenrotten,
Gekocht van Judas bloet, den droessem van de Schotten,
Als hij de moortbyl klonk door 's Konings Hals en Kroon;
Soo bouwt het Helsche Heir in 't Engelsch Rijk zijn troon.Ga naar voetnoot44
| |
[pagina 303]
| |
Cromwell is hier de Lucifer die Karel I heeft verslagen en laten veroordelen, nadat de Schotten, ‘Judas bloet’, hem hebben uitgeleverd. Het is zeker niet zo, dat Lucifer net zo exclusief over de Engelse opstand handelt als Op den Vader-moort, maar mede door dit gedicht is het duidelijk dat Vondel wel degelijk door de Engelse actualiteit werd geïnspireerd om zijn klassieker over de staatzucht, het ‘luciferisme’, te schrijven.Ga naar voetnoot45 In de receptie van het stuk zal deze een nog grotere rol hebben gespeeld. Hoewel Schenkeveldvan der Dussen in haar nawoord bij de meest recente uitgave van Lucifer schrijft dat ‘het onjuist [is] Lucifer te beschouwen als een politieke allegorie’, kan ook zij er niet omheen dat tenminste één tijdgenoot van Vondel dit wel deed.Ga naar voetnoot46 Misschien was het niet Vondels intentie om een politieke allegorie te schrijven, zijn werk werd wel degelijk als zodanig geïnterpreteerd. Gezien de preoccupatie van de Nederlanders met het lot van Karel I was dit ook niet verwonderlijk. Het opstandsmotief was voor hen onlosmakelijk verbonden met de contemporaine ontwikkelingen in Engeland. Dichters konden putten uit de Engelse, de Italiaanse en de bijbelse geschiedenis om Cromwells greep naar de macht historisch te duiden, te annoteren of te verbeelden, een vierde prefiguratie vond men dichter bij huis, zo blijkt bijvoorbeeld uit het Amsterdamse pamflet D'Engelsze knipperdollingk of De woedende Kromwel (1653) van de hand van Jan Zoet.Ga naar voetnoot47 Hierin wordt Cromwell vergeleken met Bernhard Knipperdolling, de stadhouder van Jan van Leiden tijdens diens korte heerschappij in Münster. De vergelijking tussen Cromwell en de anabaptistische leiders kwam zo vaak voor, dat het een gemeenplaats mag heten. In de anonieme dialoog De bloedighe t'samenspraak van Fairfax en Cromwell vreest Cromwell bijvoorbeeld dat het wel eens met hem zou kunnen aflopen als met de ‘groote schaar’ van Jan van Leiden na de bezetting van het Amsterdamse stadhuis.Ga naar voetnoot48 Vondel beschrijft de Lord Protector in een gedicht uit 1653 als ‘dees Knipperdolling, die de majesteit verguist’.Ga naar voetnoot49 In zijn Jan van Leiden en Barent Knipperdolling; of: Oproer binnen Munster (1660) (verder: JvL) maakt Joan Dullaert, die eerder Karel Stuart schreef, grif gebruik van de associatieve overeenkomst tussen Cromwell en de anabaptisten. In het jaar van de Restauratie van Karel II laat Dullaert zijn Jan van Leiden verslaan door de bisschop van Münster. Voordat Van Leiden sterft, speelt zijn raadsheer Krechting met de dubbele betekenis van het woord ‘engel’, die we ook al bij Vondel zagen: ‘O Vorst, de hemel heeft voor u veel grooter troon / Een rijker scepterstaf, dan die gy hebt bezeten / In 't Englerijk bereit’ (JvL fol. E4r). Krechting spiegelt Van Leiden een glorierijk voortbestaan in de hemel voor, dat door Dullaerts publiek evengoed kon worden geïnterpreteerd als een reïncarnatie in Engeland. In bovenstaande inventarisatie is niet naar een compleet, maar naar een representatief beeld gestreefd, dat het mogelijk maakt om enkele generaliserende conclusies te trek- | |
[pagina 304]
| |
ken over de representatie van de Engelse revolutie op het Nederlandse toneel. In de eerste plaats valt het rijke aantal afschrikwekkende voorbeelden uit de geschiedenis op waarmee de Engelse revolutie in verband kon worden gebracht. In de historische continuïteit waarnaar de toneeldichters zochten, waren vele belangrijke opstanden en terechtstellingen van vorsten in het verleden inwisselbaar geworden met de contemporaine geschiedenis. De grens tussen geschiedenis, literatuur en actualiteit was daardoor uitermate poreus geworden: na verloop van tijd was het praktisch onmogelijk om een revolutie uit het verleden of de literatuur uit te beelden zonder voor het allegorisch denkende publiek naar het belangrijkste nieuwsfeit van het tijdperk, waarmee het vrijwel dagelijks in contact kwam, te verwijzen. Een meer specifiek kenmerk van de representatie van het Engelse interregnum op het toneel is de steeds terugkerende vraag wie er schuld droeg voor de dood van Karel. In de toneelstukken werden de Engelsen weliswaar telkens weer gerepresenteerd als koningsmoordenaars en een ‘redeloze kreyts’, bovenal waren zij het slachtoffer geworden van de duivelse machiavellist en bedrieger Oliver Cromwell. Deze twee zaken werden niet als een tegenstelling ervaren: het was vooral de combinatie van de vatbaarheid van het volk voor bedrog en de listigheid van zijn leider die tot de tragische afloop heeft geleid. In Cornelis Udemans' Nederlandtsche tragi-comedie (1652), een toneelstuk dat vooral op de zinloosheid van de Engels-Nederlandse oorlog ingaat, wordt deze denkwijze expliciet gemaakt: het Engelse volk buigt in Udemans' representatie voor de ‘Crommen Wil’ van zijn leider.Ga naar voetnoot50 Een goede illustratie van de beperkte verantwoordelijkheid van de Engelsen vormt ook het pamflet Het loos bedrog van Engeland (1650?).Ga naar voetnoot51 De aap die op de prent de scepter voert, ‘beteykent de nieuwe Republijcq van Engelandt en zijn snoode bedriegery’, die door Cromwell is bedacht. In een preek uit 1651, wellicht geïnspireerd op dit pamflet, wordt Cromwell de ‘Prins van het loos bedrog’ genoemd, in wie de geest van Knipperdolling herleefde.Ga naar voetnoot52 Cromwell was, als instrument of incarnatie van de Boze, voor velen de bron van al het kwaad dat de Engelse Republiek met zich mee bracht, zijn volk volgde willoos. In bovenstaande, tragische werken speelt het bedrog weliswaar een grote rol, maar centraal staat toch steeds het lot van Karel of, zoals bij Dullaert, de als onafwendbaar afgeschilderde val van Cromwell. Melchior Fockens kiest in Dronkken Hansje voor een typisch kluchtige benadering, waarin het bedrog wel degelijk centraal staat. Hij laat zien dat het oude motief van de dronkaard die tot hertog wordt verheven in de jaren 1649-1660 een geheel nieuwe betekenis kreeg. Terwijl alle Nederlandse personages in Fockens' kluchtige Den Haag alert zijn op bedrog, laat de Engelse Hans zich gewillig in de luren leggen. | |
[pagina 305]
| |
Afb. 1. Het loos bedrog van Engelandt (Knuttel 7279). De aap (het bedrog) zit op de troon van Engeland, Cromwell ‘den Ysengrim’ heeft bedacht hoe hij de slapende leeuw van zijn schatten kan ontdoen. Rechtsboven is te zien hoe de leeuw ‘toont op nieuw zijn fel gemoet’.
| |
Hansje als staartman en benistNaast de eerder geciteerde verwijzingen naar Cromwell vormen Hansjes nationale en religieuze identiteit belangrijke aanwijzingen dat de Klucht van dronkken Hansje past in de hierboven geschetste context. In mijn interpretatie is Hansje een Engelsman, die bovendien tot een religieuze minderheid behoort. Juist deze kenmerken duiden erop dat de ideeën die we aantroffen bij Dullaert, Oudaen, Vondel en Van den Bosch in de Dronkken Hansje weerklinken. Het is niet vanzelfsprekend dat Hans, of de acteur die hem speelde, een Engelsman was. Zijn taal vertoont in elk geval geen sporen van het Engels. Toch vinden we de eerste vingerwijzing in de richting van Hans' nationaliteit al in het begin van het stuk. Nadat de potige Griet Hans met geweld uit haar herberg heeft verwijderd en hem heeft doen smeken om genade, neemt ze afscheid met de volgende woorden: ‘loop heen, Engelse staert’ (DH, fol. A2v). Een pleonasme, want ‘staart’ of ‘staartman’ was een scheld- | |
[pagina 306]
| |
woord dat voor Engelsen was gereserveerd.Ga naar voetnoot53 Dit vreemde gebruik gaat zeker terug tot in de Middeleeuwen, maar de gemeenplaats werd natuurlijk vooral in tijden van oorlog van stal gehaald, wanneer men zich tot het schrijven van propagandistische oorlogspoëzie zette.Ga naar voetnoot54 Een mooi voorbeeld is een passage uit een gedicht dat Vondel tijdens de Tweede Engelse Oorlog schreef (1665): Drywerf dondrenze op het meer
Door Brittanje heene en weêr,
Met grofzwangre schutgevaerten,
Tot met ingekrompe staerten
Alle waterhonden vlugh,
Na de vierde mael, den rugh
Biedende, zich zeewaert deilen,
En met uitgezette zeilen
Heenedruipen, zonder moedt,
Door een zee van Engelsch bloet.Ga naar voetnoot55
Vondels waterhonden staan in de traditie waarin de Engelsen als doggen worden afgeschilderd. Het door Vondel geschetste beeld van de hond die met de staart tussen de benen afdruipt, is goed toepasbaar op de murw geslagen Hans. Zijn aftocht is vergelijkbaar met het ‘heenedruipen’ van de Engelse zeelieden. Griets scheldwoord ‘staert’ is mogelijk ingegeven door deze associatie, en het is onzeker of Hans werkelijk een Engelsman is, zoals Griet impliceert, of dat zij hem alleen wil beledigen door hem zo te noemen. Hans zelf doet zijn uiterste best om zijn betrokkenheid bij de Republiek te bewijzen. De eerste keer is het hem erom te doen zijn vermeende adeldom te verdedigen: ‘Ja ik ben goet prins, ik hou veel van Willem van Oranjen / Men wijfs over-peetemoeys-peet trok met de prins in de slag van Vlaanderen tegen Spanjen’ (DH, fol. B3r). De vage band met Willem de Zwijger waarop Hans zich beroept, doet denken aan Sly, die in The shrew de anciënniteit en statuur van zijn familie even weinig adequaat beargumenteert: ‘The Slys are no rogues. Look in the chronicles - we came in with Richard the Conqueror’ (The shrew, Ind. 1, 3-5).Ga naar voetnoot56 Omdat Hans hier naar de familie van zijn vrouw verwijst, is niets te zeggen over zijn eigen nationaliteit. Hans' eigen afkomst is wel degelijk met Engeland verbonden. Als hij na de verkleedpartij wakker wordt en de lakeien van de graaf zeggen dat hij simpelweg dronken Hansje is, lepelt hij een verzonnen stamboom op: ‘Dat liegje schelm! Men overgrootvaar was Floris de darde / En men vaar was prins Robbert’ (DH, fol. B4v). Deze Robbert is Prins Rupert (of Ruprecht) van Bohe- | |
[pagina 307]
| |
men de neef van de latere koning Karel II. Rupert was de aanvoerder van het royalistische leger tijdens de Engelse burgeroorlog, en was in Den Haag aan het hof van zijn moeder, de winterkoningin, opgegroeid. In de Republiek genoot hij ondermeer bekendheid omdat hij in de jaren dertig voor Frederik Hendrik had gevochten. Hij werd vaak genoemd in relatie met Oliver Cromwell, onder andere in het gedicht van Jan Zoet, waarin Rupert onder de naam Robbert aan het woord komt: Ik brand, ik brand na zulk een tijd
En wensch mij midden in den strijd
Te sterven, als maar, na mijn dood
De zeeg mag storten in de schoot
Van mijn verdreeven neef [Karel II].Ga naar voetnoot57
De verwijzing naar Robbert doet niet alleen vermoeden dat Hans een Engelsman is, zij plaatst hem bovendien in het royalistische kamp. Het is eveneens opmerkelijk dat Hans Floris III, de Hollandse graaf, als zijn voorvader ziet. Daarmee is hij ook familie van Floris V, die volgens de schrijver van het pamflet Nederlandtsche Nyp-tangh (1652) het eerste Nederlandse slachtoffer van Engels bedrog was: Heer Iohan des Graven Soone
Soude trouwen Coninghs kindt,
Die door valsch geveynst vertoone,
's Graven oogen had geblindt,
De toezeggingen die Floris bij de huwelijksovereenkomst werden gedaan, werden echter nooit nagekomen: Doen men de beloft sou quijten,
En den Graef quam in 't verdriet,
Gingh den King sijn staert beschijten,
Eed en trouw brack als een riet.Ga naar voetnoot58
Hoewel Hansjes taal op papier geen spoor van een Engels accent vertoont en Grietjes predikaat ‘Engels’ ook zou kunnen duiden op Hansjes verleden als een Engels typetje, of de vertolking van de hoofdrol door een Engels acteur, lijkt de combinatie van verschillende factoren wel degelijk op een Engelse achtergrond van Fockens' personage te wijzen. Naast Griets scheldnaam en de verwijzing naar prins Robbert duidt vooral Hansjes karakter hierop. Zijn licht ontvlambare gedrag (denk aan de aanvaringen met Grietje en de twee lakeien) is in overeenstemming met de omschrijving die door Van den Bosch in zijn poëtica als typisch Engels wordt gezien. Zijn lafheid doet aan de wa- | |
[pagina 308]
| |
terhonden bij Vondel denken. Van een Engelse persiflage op een Hollander is de dronken Hans bij Fockens verworden tot een Hollandse persiflage op een Engelsman. Grietjes scheldwoord ‘Engelse staert’ moet dus in de traditie van een negatieve afschildering van buurvolkeren op het toneel worden gelezen. Tegelijkertijd is de verwensing de eerste vingerwijzing in de richting van de uiteindelijke ontknoping van de klucht. De gestaarte Engelsman werd in de jaren vijftig namelijk vooral geassocieerd met Oliver Cromwell. Cromwell werd als een opperstaartman gezien, waarin alle negatieve kenmerken van de gewone staartman in verhevigde vorm vertegenwoordigd waren. Jan Zoet typeert hem in een eerder geciteerde gedicht als ‘Den afgrijsselikken staart-man’.Ga naar voetnoot59 Elders bij Zoet lezen we: Kromwel, op het Rad geklommen
Rijk van Koninglikke schat
Met een lange staart aan 't gat
Zat, gelijk de droes te brommen
In het roofziek Wolve nest
Tot een schrik van oost, en west.Ga naar voetnoot60
Cromwells staart was er net als die van de Engelsman in het algemeen een van een Engelse dog, een sluwe vos, de wolf Isengrim of een duivel (‘droes’).Ga naar voetnoot61 Vooral de laatste drie voorstellingen pastten uitzonderlijk goed bij de beeldvorming rondom de Engelse leider: zij tonen aan hoezeer hij met bedrog werd geïdentificeerd. Wanneer de conclusie over Hans' nationaliteit klopt, dan is hij, in elk geval in de visie van Van den Bosch en Jan Zoet, vatbaar voor bedrog en, minstens zo belangrijk, voor revolutionaire gedachten. Het feit dat hij ondertussen royalistische familiebanden beweert te hebben, onderstreept zijn wispelturigheid, zijn redeloosheid. Deze kenmerken worden door Fockens extra kracht bij gezet als hij Hansjes religie prijsgeeft. Nadat Hansje bij Griet is vertrokken, valt hij in slaap in zijn ‘visben’. Vanuit deze mand wordt hij meegenomen naar het huis van de graaf, waar hij wordt verkleed tot ‘graaf Olijkoek’, zoals men hem daar noemt. Net als Sly en Kees leeft Hans zich volledig uit tijdens zijn kortstondige verheffing in de adelstand. Hij babbelt aan één stuk door. Tijdens een van zijn monologen betitelt hij zichzelf als een ‘benist’ (DH, fol. B2v), een woordspeling op zijn ‘ben’, maar eveneens de gangbare Noord-Hollandse benaming voor een ‘men(n)ist’ of mennoniet.Ga naar voetnoot62 Hansje behoort dus, evenals Cromwell in de Nederlandse beeldvorming, tot de ‘groote schaar’ van Jan van Leiden, met wie alle doopsgezinden in de zeventiende eeuw nog in verband werden gebracht.Ga naar voetnoot63 Toeval? Zijn voorganger Kees Krollen, uit de eerder genoemde Pots van Kees Krollen blijkt eveneens een mennist te zijn. Diens vrouw Kniertje Vol-ops zegt over haar man: | |
[pagina 309]
| |
Afb. 2. Voorspookkend zinne-beeld, op den staat der Engelsche en Nederlandsche regeering (Knuttel 7280). Cromwell (‘de list’) wordt, gezeten op het Rad van Fortuin, aan zijn staart getrokken en braakt een koninklijke schat uit. Het rad draait om, en ‘zal 't Bedrog wel haast den kop an stukken kerven’.
Al seit hij dat hij van Adelijken huisen is gesprooten
Sijn handel wijst het niet uit dat hij is vande grooten
Hij is een vreeslijk ridder sittende op een houten paert
En voert een stale lanci in plaets van pook of swaert
[...]
Zijn helmet [godsdienst] is die van Jan Beukelsse van Leyen.Ga naar voetnoot64
De reden voor Hans' herhaaldelijk geuite religieuze overtuiging is duidelijk: als de scharenslijper Hans voor een nacht edelman is, dan staat de wereld even op zijn kop, zoals ook in het Münster van Jan van Leiden en Bernhard Knipperdolling kortstondig het geval was. Oliver Cromwell werd met de anabaptisten geassocieerd omdat hij net als zij symbool stond voor het omverwerpen van de maatschappelijke orde. De ‘benist’ Hans kan graaf zijn, Jan van Leiden heer van Münster en Oliver Cromwell Lord Protector van Engeland, uiteindelijk zal de orde worden hersteld, zo luidt Fockens' boodschap. Elk is niet meer dan een ‘vreeslijk ridder sittende op een houten paert’, een ‘prins van loos bedrog’. | |
[pagina 310]
| |
ConclusieOp 18 januari 1650 schreef Constantijn Huygens in het ‘Aenden Leser’ bij zijn uit het Engels vertaalde epigrammen: Als 't all geseght will zijn 'tsou Engelsch Ondicht wesen,
Hadd ick het niet gedicht: En wie derft Engelsch lesen?
Wie schrickt niet voor dien druck, wat schrijvens' in 't gemoed
Vermoorde Coninghen, als letteren van Bloed?Ga naar voetnoot65
Het Engels, zo blijkt uit deze regels, was zelfs voor de anglofiel Huygens een taal die was besmet door de bloedige recente geschiedenis.Ga naar voetnoot66 Desondanks schrok Huygens er niet voor terug om Engelse teksten te vertalen. Dit gold voor meer schrijvers. Sterker nog, juist de afkeer van de onthoofding van Karel I en de Engelse republiek zorgde voor een opleving in de vraag naar Engelse bronteksten. De Engelse burgeroorlog, met haar ‘momentous religious and political upheavals’ zorgde tussen 1640 en 1660 voor een kortstondige bloei van vertalingen uit het Engels.Ga naar voetnoot67 Ook toneelschrijvers zagen zich genoodzaakt om zich plots tot Engels bronmateriaal te wenden, hetzij in Latijn, hetzij in ‘Engelandts verwarde mengelspraak’.Ga naar voetnoot68 Bij Vondel en Van den Bosch ging het daarbij om historische werken,Ga naar voetnoot69 maar ook Engelse toneelstukken zullen door de politieke actualiteit aantrekkelijker zijn geworden.Ga naar voetnoot70 Bovenstaande lezing van Dronkken Hansje maakt duidelijk dat kluchtige representaties van Christopher Sly in de actualiteit van de jaren 1650 politieke associaties opriepen die naadloos aansloten bij de tragische verbeelding van Oliver Cromwell en de Engelse revolutie op het Nederlandse toneel én bij de haat die onder Nederlanders leefde voor de nieuwe republiek. Het is niet onwaarschijnlijk dat Fockens de associatie van Cromwell met een volkse drinkebroer al in zijn bronmateriaal heeft aangetroffen. In het spervuur van royalistische satire dat in Engeland volgde op de executie van Karel I werden Cromwell en de zijnen neergezet als ambachtslieden, onwaardig om te heersen. John Crouch verwoordde het royalistische standpunt in A Tragi-Comedy called New-Market Fayre (1649) als volgt: ‘his Royal Sonne King Charles the Second [...] (in spight | |
[pagina 311]
| |
of all the Brewers and Bakers, Coblers, Pedlers and Tinkers in the Parliament and Army) is rightfull King of Great Brittayn, France and Ireland’.Ga naar voetnoot71 Voor de reizende gezelschappen die door de sluiting van de Londense theaters brodeloos waren geworden, was het maar een kleine stap van de ‘brouwer’ Cromwell naar de ketellapper Christopher Sly. Fockens' Hansje, de scharenslijper die zichzelf met Cromwell vereenzelvigt, lijkt rechtstreeks weggelopen uit het werk van royalistische propagandisten, die zich de ‘induction’ van The taming of the shrew hadden toegeëigend. Royalistische propaganda waren de Nederlandse toneelstukken, Dronkken Hansje incluis, echter niet, of in elk geval niet uitsluitend. De parallellen tussen de Engelse politieke situatie en die in de Republiek, waarin de orangisten door de dood van Willem II buitenspel waren gezet, zullen stellig aan de populariteit van de revolutiethematiek hebben bijgedragen. De zeggingskracht van de anti-Cromwelliaanse toneelstukken hield daarom niet op bij de Engelse grens. Zoals de Roode en Witte Roos van Lambert van den Bosch laat zien, had de afkeer voor Cromwell niet alleen betrekking op de Engelse situatie, maar was zij tegelijkertijd een duidelijk signaal aan Nederlandse staatsgezinden. Na de bekendwording van de Akte van Seclusie (1654), het artikel in de vredesovereenkomst tussen Holland en Engeland dat de Oranjes voor altijd van het stadhouderschap diende uit te sluiten, werd raadpensionaris De Witt immers van eenzelfde staatzucht beticht als Cromwell. Was Cromwell een prins van loos bedrog, De Witt leek er volgens de felle reacties op de Akte één te worden. De ‘induction’ van The taming of the shrew, die noch over Cromwell, noch over De Witt handelt, was in de Nederlandse context zo veelzeggend als toeschouwers, schrijvers en toneelgezelschappen maar wilden. De hedendaagse populariteit van het stuk laat zien dat dit nog steeds zo is. Abstract - This article argues that Melchior Fockens' Klucht van Dronkken Hansje (1657) is an adaptation of the induction of Shakespeare's The Taming of the Shrew, in which Christopher Sly's alter ego Hans functions as a minor image of Oliver Cromwell. While playwrights like Vondel, Oudaen and Dullaert used tragic, historical subject matter in order to condemn the execution of Charles I, Fockens adopts a comic strategy by focusing on the commonplace image of Cromwell as a scheming usurper. The relative popularity of Shakespeare's induction in the Netherlands is argued to be related to a widespread anxiety about political developments both in England and the Dutch Republic in the 1650s. |
|