De Zeventiende Eeuw. Jaargang 21
(2005)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 228]
| |
Nederlandse navolgingen van M.A. Muretus' Neolatijnse tragedie Caesar (1545)Ga naar voetnoot*
| |
[pagina 229]
| |
(1614-1646) tragedie Iulius Caesar, Ofte Kaiser-Moorders (1645) en om J. van Somerens (1622-1676) treurspel C. Iulius Caesar, ofte Wraeck van vermande Vryheydt (1670).Ga naar voetnoot4 In het tweede gedeelte van het artikel worden de opvattingen in de Nederlandse tragedies die gestalte krijgen door selectieve navolging en uitbreiding van andere historische denkbeelden verbonden met de politieke actualiteit van de zeventiende eeuw. Voor de beoordeling van de betreffende drama's is het noodzakelijk eerst enkele woorden te wijden aan het beeld van Caesar in de geschiedschrijving. | |
Caesar in de historische bronnenOok de historie als zodanig kan in zekere zin beschouwd worden als een gedeeltelijke imitatie van de werkelijkheid. De geschiedschrijver zal immers uit de op het eerste gezicht wellicht chaotische toedracht van feiten een verantwoorde keuze moeten maken om aldus het gebeurde voor de nakomelingen te structureren. Via deze kritische selectie zal hij al een gekleurd beeld van de realiteit oproepen. In het verleden werd de geschiedschrijving ook gezien als een mogelijkheid een veronderstelde zin van de historische afloop voor de lezer bloot te leggen.Ga naar voetnoot5 Aldus gaan bijvoorbeeld de biografische berichten over Caesar - beginnend bij Plutarchus en Suetonius - ervan uit dat de Romeinse dictator vanaf zijn jeugd naar de alleenheerschappij heeft gegrepen.Ga naar voetnoot6 Deze kritische waardering van zijn persoonlijkheid, die overigens Caesars grote verdiensten als veldheer en politicus geenszins wil verzwijgen, is ook voor het beeld van de dictator in de Nederlandse renaissancistische geschriften van betekenis.Ga naar voetnoot7 Hugo Grotius (1583-1645) stelt in zijn Parallelon Rerumpublicarum (geschreven in 1602, gepubliceerd in 1801) dat Caesars greep naar de heerschappij het begin betekende van het einde van de Romeinse vrij- | |
[pagina 230]
| |
heid.Ga naar voetnoot8 In een Livius-uitgave van 1646 heet het: ‘'t Is schijnbaar dat hy van zijn jeucht af naar de koninklijkheit, van de Romainen dwingelandy genoemt, trachtte’.Ga naar voetnoot9 Het in 1666 verschenen traktaat Vertoog van dat Julius Cesar een Tyran heeft geweest van Th. Hogers (1636-1676) hekelt eveneens in scherpe bewoordingen de politiek van de veldheer die de republikeinse constitutie van de Romeinse staat vernield zou hebben.Ga naar voetnoot10 En Joachim Oudaan (1628-1692) die bekend stond als een aanhanger van de staatsgezinde ‘ware vrijheid’, prijst in zijn numismatisch standaardwerk Roomsche Mogentheyt (1669) de Caesar-moordenaars, met name Brutus, als ware vrijheidshelden.Ga naar voetnoot11 Ook Muretus' Neolatijnse schooldrama Caesar schijnt aan te sluiten bij deze kritische historische blik op de politicus. | |
De Caesar-tragedie van MuretusMuretus' omstreeks 1545Ga naar voetnoot12 geschreven treurspel staat aan het begin van een lange reeks Europese tragedies rond de Romeinse dictator.Ga naar voetnoot13 Volgens zijn interpretatie van de historische bronnen wordt Caesar vooral gekenmerkt door één eigenschap, zijn ongebreidelde hoogmoed.Ga naar voetnoot14 In de openingsmonoloog van het Neolatijnse drama maakt de im- | |
[pagina 231]
| |
perator duidelijk dat hij aan het einde gekomen is van alle mogelijkheden van het menselijke handelen, want hij heeft zelfs Roma, de zegepralende over de volken, overwonnen. De onderworpen aarde betekent voor hem geen waardige uitdaging meer, hij streeft naar de roem van de hemel. Overtuigd is Caesar ook van zijn verdiensten voor de Romeinse staat. Hij heeft alles bewerkstelligd wat in oorlog of vrede van een vorst verwacht mag worden: de vijanden zijn vernietigd, de burgers kregen wetten, de loop van het jaar werd geordend en de tempels in hun oude glorie hersteld.Ga naar voetnoot15 Alle opdrachten van een heerser zijn daarmee vervuld: de bescherming van zijn staat tegen binnenen buitenlandse vijanden, de regering volgens de principes van de rechtvaardigheid en de steun van de religie der voorouders. Met de kalenderhervorming heeft hij zelfs een nieuwe verbintenis bereikt tussen de afloop van de aardse gebeurtenissen in zijn staat en de wenteling van de hemelse sferen. Het koor na het eerste bedrijf verwoordt evenwel meteen de belangrijkste kritiekpunten ten aanzien van Caesars heerschappij: door het bloed van de burgers heen heeft hij de regering gegrepen, en hij regeert nu Rome als alleenheerser in het voetspoor van de oude koningen. De macht van het noodlot zal echter, volgens het koor, de afloop van de gebeurtenissen bepalen.Ga naar voetnoot16 In het tweede bedrijf verwoorden Brutus en Cassius de argumenten van de geknechte Romeinse vrijheid die uit de handen van de dictator moet worden verlost. Muretus zet daarmee - overeenkomstig de discursieve opzet van de tragedie - een traditie in van het tegenoverstellen van Caesars verdiensten aan de ene en de bewijsgronden van de vrijheidsvrienden aan de andere kant.Ga naar voetnoot17 Belangrijke kenmerken van Brutus' argumenten zijn daarbij zijn edele afkomst uit een geslacht van vrijheidshelden die al tegen de koningen vochten, en de gedachte dat wilde volken hun koningen mogen aanbidden, maar dat een dergelijke tirannie evenwel niet passend is voor het edele Rome.Ga naar voetnoot18 Voor de consequentie van deze strijd, de moord op de tiran, is Muretus blijkbaar teruggeschrokken. De daad van de samenzweerders blijft suspect en vindt haar veroordeling in de verheerlijking van Caesar aan het einde van de tragedie: de vergoddelijkte wordt niet herdacht als tiran, maar als glorieus figuur, terwijl de moordenaars hun bloedschuld, zo wordt voorspeld, binnenkort met een gewelddadige dood zullen moeten bekopen.Ga naar voetnoot19 Daarmee volgt Muretus de historische bronnen, zoals Plutarchus en Suetonius, die de nederlaag van Brutus en de zijnen in de burgeroorlog tegen Octavianus en de goddelijke verering van de vermoorde dictator door het Romeinse volk eveneens vermelden.Ga naar voetnoot20 | |
[pagina 232]
| |
De stukken van Michaëlius en Van SomerenGa naar voetnoot21Het ambivalente beeld van Caesars persoonlijkheid in de geschiedschrijving heeft kennelijk ook de Nederlandse auteurs beïnvloed. Michaëlius zet tegenover Muretus bij zijn interpretatie van de Caesar-figuur duidelijk eigen accenten. Hij benadrukt in de Voor-rede van zijn treurspel Iulius Caesar, Ofte Kaiser-Moorders de principiële superioriteit van de bijbelse vorsten als Hiskia, David en Salomon boven de ‘heydensche vorsten en tyrannen’. De eerste zijn te vergelijken met de vaste sterren die ‘verre boven de ondermanige plaetzen, rondom den onwickbaren pool van Godes voorsienigheid haren beschoren loop begonnen, onderhouden, ende ten ketsten voleind hebbende, de geloovige gedient hebben, als voorlichters tot de waerachtige Godtsaligheid [...].’Ga naar voetnoot22 De heidense heersers evenwel lijken volgens de schrijver meer op de veranderlijke kometen die tenslotte hun onderdanen alleen leed berokkenen.Ga naar voetnoot23 Daarmee wordt het politieke optreden van de regeerders gezien tegen de achtergrond van de heilsgeschiedenis. Terwijl de godzalige vorsten hun volk voorgaan op de weg naar de verlossing, blijft het handelen van de heidense machthebbers verstoken van deze zingeving. Het licht van hun kortstondige, gewelddadige heerschappij zal uitdoven als de staart van een komeet en zal de wereld in duisternis achterlaten. Ondanks deze schildering in het voorwoord verleent Michaëlius zijn Caesar-figuur in de tragedie zelf ook positieve kanten. Hij laat hem optreden als een stoïcijnse vorst die zich vooral bewust is van de onbestendigheid van het aardse bestaan. Op het wankel lot mag men niet vertrouwen, de enige hoop geeft de onsterfelijkheid van de ziel.Ga naar voetnoot24 De heerszucht van Caesar is bij Michaëlius - in tegenstelling tot Muretus - alleen aanwezig in de argumentatie van Brutus en Cassius. Dezen beschrijven Caesar als een tiran die tegen de vrijheid en de constitutie tekeer gaat als een ‘everswijn’, ‘tijger’ of ‘brullend ongediert’.Ga naar voetnoot25 De fout van de ‘vrijheidsvrienden’ is dat ze te zeer op de goede gelegenheid bouwen en - ondanks de wankelbare fortuin - op hun zege vertrouwen. De geest van Caesar voorspelt evenwel hun toekomstige nederlaag.Ga naar voetnoot26 Johan van Someren heeft, zoals in het volgende nog zal blijken, de politieke lading van de Caesar-stof duidelijk aangescherpt. Caesar blijft ook bij hem een stoïcijnse held die kan bogen op veel verdiensten voor de Romeinse staat.Ga naar voetnoot27 In die zin sluiten Mi- | |
[pagina 233]
| |
chaëlius en Van Someren aan bij de positieve historische waardering van Caesar in de geschiedschrijving. Niettemin laat Van Someren ook de samenzweerders met hun negatief oordeel over de heerser uitvoerig aan het woord, waarbij hij hun aandeel aan de handeling - vergeleken met zijn voorbeeld Michaëlius - sterk uitbouwt.Ga naar voetnoot28 Daarmee grijpt Van Someren, sterker nog dan zijn voorganger, terug op de discursieve opzet van Muretus' tragedie. De argumenten voor de bescherming van de Romeinse vrijheid en tegen Caesars tirannie worden op deze wijze uitvoerig aan de orde gesteld. Interessant is dat Van Someren een eigen uitweg zoekt voor de tegenstrijdige waardering van Caesars regering. Voor hem heeft het falen van de politicus minder te maken met diens karakter, maar is dit te wijten aan de verkeerde inrichting van de Romeinse staat. Een constitutie die een dergelijke machtsconcentratie in de handen van één persoon toelaat, draagt volgens Van Someren altijd de kiem van haar eigen ondergang met zich mee.Ga naar voetnoot29 De politieke consequenties van deze gedachte voor de Nederlandse situatie zullen onder aan de orde worden gesteld. | |
De metafoor van de klok - Caesars heerschappij als ‘staatsmachine’Daarmee zijn de belangrijkste aanpassingen en wijzigingen van de Nederlandse tragedies ten opzichte van het Neolatijnse voorbeeld aangeduid. Vervolgens zal nu nog de aandacht worden gevestigd op de navolging van één inhoudelijk aspect, namelijk de vereenzelviging van Caesars persoon met de Romeinse staat, een gedachte die al bij Muretus aanwezig is. Afgezien nog van de openingsmonoloog van het Neolatijnse stuk, waar Caesar de onderwerping van Rome sterk beklemtoont, bidt ook diens vrouw Calpurnia de goden om door haar echtgenoot te bewaren tegelijkertijd Rome te redden: ‘Servate meo in Caesare Romam’.Ga naar voetnoot30 Daarmee wordt de enge verbondenheid tussen het lot van de dictator en de Romeinse staat tot uitdrukking gebracht. Caesar vergelijkt zichzelf met een schip dat heen en weer wordt geslingerd op de onrustige zee van toekomstige beslissingen. De bekende scheepsmetaforiek werd in de klassieke politieke literatuur vaak gebruikt om de staat zelf aan te duiden, vandaar dat ook hierin een parallel kan worden gezien tussen Caesar en het gemenebest.Ga naar voetnoot31 In de tragedies van Michaëlius en Van Someren worden deze gedachten verder uitgebouwd. Michaëlius beschrijft Caesars hoofd als een mechanisch uurwerk, waarin het hele Romeinse rijk met zijn veroverde gebieden te zien is en waarin gestadig alles omgaat wat de staat in beroering brengt. Als consequentie formuleert Caesar: ‘Soo doet | |
[pagina 234]
| |
sich Romen op: en alsmer wel op lett, ik legg’ in Roomen self, en Roomen op mijn bedd’.Ga naar voetnoot32 De metafoor van Caesar als uurwerk bezigt Michaëlius nog in een tweede scène van zijn treurspel. In het laatste bedrijf komt Caesars wapendrager Calpurnia vertellen hoe de dictator werd vermoord. Om haar het gebeurde voorzichtig mee te delen gebruikt hij een gelijkenis: een machtige vorstin bezat een kunstige klok uit het fijnste materiaal die zonder afwijking haar taak vervulde: Het Onrust op zijn maet tradt niet een hair ter zijd.
Maer deelde na de konst den kostelijken tijdt.
Soo haest de Klepel wierd van 't lood-wicht ne'er-getogen,
De knechten uit haer macht die gingen niet, sy vlogen.
Het gantsche hofgesin stond op dit instrument;
Maer sonderlingh Mevrouw, die was daer op gewenn't.
Dit was al hare vreughd: sy hijsde self de Wichten:
Sy wasser staegh ontrent, en liet syn luister lichten
In 't donker door de zael.Ga naar voetnoot33
Dit uurwerk nu werd door de vorstin eens uitgeleend aan bekenden die het vervolgens vernielden. Calpurnia begrijpt de verwijzing en geeft een verklaring voor het beeld: Dit Uir-werk is mijn Man: Ach hellep, groote Goden!
Sijns levens korten draet daer hingen aen de Looden.
Het Onrust was syn hert: de Raders syn gepeis:
Den Mond syn Clok-geslagh: de Clepel na den eisch
Geheght, die was de Tongh: syn dagelijksche woorden
Die waren 't bingelen geroert door vele koorden.Ga naar voetnoot34
Van Someren neemt dit beeld van Michaëlius over. Bij hem krijgt de vergelijking echter een meer politieke lading, want hij bewerkt het laatste gedeelte van het bodeverhaal: Soo haest den Klepel wierd van 't Lood-wicht neêrgetogen,
De knechten uyt haer macht, die gingen niet, sy vlogen.
Het gantsche Hofgesin stont op dit instrument:
Ja selfs de gantsche Stadt die was 'er op gewent:
Ja Romens Heerschappy die hijsde selfs de wichten,
Wanneer die Wijser quam haer Luyster-prael verlichten [...].Ga naar voetnoot35
| |
[pagina 235]
| |
Bij Michaëlius is de klok het zinnebeeld van Caesars heerschappij in zijn eigen huishouden, zijn familia, bij Van Someren wordt hij een metafoor van zijn macht in de Romeinse staat. De gedachte dat Caesar zelf Rome is, wordt hier dus omgezet in het beeld van de ‘staatsmachine’, waarvan de functie helemaal afgestemd is op de persoonlijkheid van Caesar.Ga naar voetnoot36 Bekijkt men het beeld nog even, dan is te zien hoe de onrust, de kern van het uurwerk, wordt voorgesteld als het hart van de vorst. Daarmee wordt Caesar tot hart of ziel van de staat, om wie alle andere onderdelen moeten draaien. De raderen zijn Caesars gedachten en de wijzers het zinnebeeld voor zijn bevelende macht. De Romeinse staat wordt dus gepresenteerd als een stipt werkende machine, aangedreven door de imperatoriale kracht van Caesar. Het uurwerk is tegelijkertijd een symbool voor de harmonie in de samenleving, want pas een geweldadig ingrijpen kan dit perfect geconstrueerde systeem breken. Het beeld vertoont trouwens ook verwantschap met de gedachte van Caesar als heer van de tijd, die al in de antieke bronnen voorkomt - zie de kalenderhervorming - en als zodanig ook bij Muretus en zijn volgelingen weer opduikt.Ga naar voetnoot37 Het beeld van de ‘staatsklok’ en de vorst als uurwerk werd eveneens verwerkt in de bekende emblematabundel van D. de Saavedra Fajardo (1584-1648), Idea de un principe politico Christiano, representada en den empresas (Christelyke Staets-Vorst In Hondert Sin-spreuken afgebeeld, 1640, Nederlands 1663).Ga naar voetnoot38 Terwijl dus Muretus het door Caesar beheerste rijk presenteert als corpus politicum, als staatslichaam dat vereenzelvigd wordt met de persoon van de heerser, zien Michaëlius en Van Someren de familie van de vorst respectievelijk de staat als een machina politica. Met deze vooral in de zeventiende en achttiende eeuw populaire politieke metafoor wordt aan de ene kant het kunstmatige van de staatsopbouw betoont, aan de andere kant het harmonische geheel van het politieke systeem. De politieke theoretici brengen de staatsmachine in verband met de natuurlijke orde van het heelal, met de harmonia praestabilita volgens welke God de machina mundi, het door Hem geschapen wereldbestel, heeft ingericht.Ga naar voetnoot39 De metafoor van de staat als machine, vaak gezien als | |
[pagina 236]
| |
horologium, een kunstvaardig uurwerk, wordt in de 17de eeuw tegelijkertijd verbonden met de bekende opvatting van het (menselijk) lichaam als stipt volgens de mechanische wetten werkend apparaat.Ga naar voetnoot40 Op deze wijze wordt het beeld van het staatslichaam bij Muretus door Michaëlius en Van Someren omgewerkt volgens het meer mechanistisch georiënteerde wereldbeeld van hun eigen tijd. De metafoor van de staatsmachine was bijzonder populair in de poltieke theorie van het absolutisme. Uitgaand van Thomas Hobbes (1588-1679) die in zijn Leviathan (1651) het artificiële en mechanistische van het staatslichaam onderstreept, werd het beeld vooral in de achttiende eeuw in absolutistische zin gebruikt:Ga naar voetnoot41 de geest van orde en regelmaat die vereist was voor het soepel functioneren van de machina politica kon volgens de verdedigers van het absolutisme alleen verwezenlijkt worden in een monarchie, in een systeem van volledige soevereiniteit, waar alle onderdelen van de machine functioneerden volgens één vooropgezette wil.Ga naar voetnoot42 Interessant is dat ook Van Someren Caesars heerschappij haast absolutistisch voorstelt, nog het kleinste radertje in het gemenebest werkt overeenkomstig de bevelen van de dictator. Terwijl Michaëlius dus de metafoor van de klok toepast op de machtsuitoefening van Caesar als pater familias, gaat het voor Van Someren om de beschrijving van een politiek stelsel. Daarmee verbonden is de vraag naar de politieke implicaties van de Romeinse geschiedenis in het algemeen en de Caesar-figuur in het bijzonder voor de Nederlandse Republiek in de zeventiende | |
[pagina 237]
| |
eeuw: hoe stuurt het eigentijdse politieke debat de imitatie van gegevens uit de historische bronnen en toneelstukken aan? | |
De Nederlandse Republiek als imitatie van de Romeinse staatDe Romeinse mogendheid genoot in de zeventiende eeuw de belangstelling van de tijdgenoten niet alleen omwille van het interessante machtspel van de fortuna dat af te lezen viel aan de levensloop van de belangwekkende personen. Zij was tegelijkertijd belangrijk voor de politieke denkbeelden. De auteurs van verschillende politieke geschriften gingen ervan uit dat de Romeinse staat de drie klassieke staatsvormen - monarchie, aristocratie en democratie - had doorlopen en om die reden een voorbeeldfunctie bezat. De regering van de consules, vond men, was bijzonder succesvol geweest, omdat ze een verwezenlijking was van het ook in de renaissance hooggewaardeerde regnum mixtum, de gemengde heerschappij: juist het consulaatsregime zou de drie staatsvormen met elkaar hebben verbonden en daarom een voorbeeld zijn van een stabiele en harmonische regering. Zo heet het in de bovengenoemde Livius-uitgave van 1646: 't Is zeker dat de Roomsche staat grotelijks onder de Koningen toenam; maar zy bloeide nooit meer, dan onder de voogdij der Burgemeesters, hoewel het schijnt dat zy onder eenige der doorluchtigste Kaizers, meest uitgemunt heeft. Polybius geeft 'er een spitszinnige en treffelijke reden af. 't Is, zeide hy, omdat de Burgermeesterlijke bestiering al d'andere bestieringen in zich begrijpt.Ga naar voetnoot43 Zoals bekend was het regnum mixtum ook een van de politieke idealen van de Nederlandse Republiek.Ga naar voetnoot44 Hier ligt dus nog een ander aspect van het imitatie-concept: de geschiedenis werd, zoals Gerardus Joannes Vossius (1577-1649) in zijn Ars Historica (1623) schrijft, gezien als moeder en voedster van de hele menselijke kennis in natuur, filosofie en godsdienst. De voorbeeldfunctie van historische gebeurtenissen en figuren moet volgens Vossius bij de kenner van de geschiedenis praktische consequenties hebben: hij | |
[pagina 238]
| |
zal niet alleen de deugden van de historische protagonisten navolgen en hun feilen leren vermijden, maar tegelijkertijd de historische lessen toepassen op de actuele politieke omstandigheden waarin hij leeft.Ga naar voetnoot45 Hugo Grotius verleent in zijn befaamde De antiquitate rei publicae Bataviae (Tractaet vande oudtheydt der Batavische, nu Hollandsche Republique, 1610) de historische traditie van de Nederlandse Republiek een ongebroken continuïteit sinds de antieke Oudheid. Hij ziet de daden van de Bataafse voorouders niet slechts als imitatie, maar als emulatie van de Romeinse staatsidee. Ze hebben hun vrijheid niet alleen bewaard in een langdurige strijd tegen de Romeinse pogingen tot overheersing, maar tegelijkertijd de belangrijkste verworvenheid van het Romeinse staatsrecht overgenomen - de gemengde heerschappij. Die hebben ze verdedigd door alle eeuwen heen, daarmee de fout van Rome zelf vermijdend dat uiteindelijk deze loffelijke constitutie verzwakte en daarmee - in tegenstelling tot het Bataafse gemenebest - tot ondergang was gedoemd.Ga naar voetnoot46 In het verloop van het Nederlandse politieke debat tijdens de zeventiende eeuw is te zien dat het principe van het regnum mixtum door theoretici wordt gebruikt die behoren tot verschillende politieke kampen. Auteurs als Hugo Grotius en Paulus Merula (1558-1607) beschrijven de Republiek als gemengde staatsvorm, waarvan de macht van de staten - als vertegenwoordigers van de aristocratie - het fundament is. De stadhouder evenwel verpersoonlijkt het koningschap en is verantwoordelijk voor de eer van de staat en de matiging van de maatschappelijke krachten.Ga naar voetnoot47 Deze loffelijke constitutie vindt ook in de loop van de zeventiende eeuw nog haar verdedigers, ná 1650 dan vooral in het orangistische kamp, waar de noodzakelijkheid van het behoud van de stadhouderlijke functie keer op keer wordt beklemtoond. Het zijn nu de aanhangers van de ‘ware vijheid’ die een afschaffing van het stadhouderdom en een overgang naar de onbeperkte soevereniteit van de staten bepleiten en daarmee het concept van de gemengde regeervorm verwerpen.Ga naar voetnoot48 Deze staatsgezinden rond de Hollandse raadpensionaris Johan de Witt (1625-1672) streven naar een nieuw republikanisme, een aristocratische regeervorm zonder monarchale tendenties. | |
[pagina 239]
| |
De discussie over de positie van de stadhouderTijdens dit debat komt ook de persoonlijkheid van Julius Caesar weer aan de orde. Voor de orangistische auteurs was hij als ‘sterke man’ de garantie voor de binnenlandse vrede en harmonische maatschappelijke verhoudingen in de Romeinse staat. De staatsgezinden zien hem vooral als usurpator die zijn machtsbasis hoofdzakelijk met behulp van de strijdkrachten wist uit te breiden. Voor de deelnemers aan de discussie was de allusie op de stadhouder meteen duidelijk. Johan de Witt spreekt in zijn geschrift Deductie, ofte Declaratie, van de Staten van Hollandt ende West-Vrieslandt (1654) in deze geest over het voorbeeld van Caesar: Soo is 't eenen yegelijck openbaer dat C. Julius Caesar, niet de gantsche macht vande Republijcque van Romen, maer alleenlijck de Wapenen vande selve Republijcque in Vranckrijck, thien Iaeren achter den anderen in handen gehadt, ende daer door de gemoederen vande Militie tot sich getrocken hebbende, eyntlijck de selve Wapenen tegens sijn eygen Vaderlandt heeft ghekeert, ende die machtighe Republijcque, die van buyten ghenoechsaem alle Volckeren, ende de gantsche Wereldt onder haer subjectie hadde ghebracht, van binnen gedwongen heeft aen hem alleen dienstbaerheyt, ende servitude te plegen.Ga naar voetnoot49 Wat dus Johan de Witt en de aanhangers van de ‘ware vrijheid’ wilden bewijzen was, dat de stadhouders in de Republiek - net als Caesar toen - het traditionele evenwicht van de Nederlandse Republiek hadden verstoord en naar de oprichting van een monarchaal, absolutistisch regime hadden gestreefd. De Romeinse dictator fungeerde tijdens het Eerste Stadhouderloze Tijdperk (1650-1672) aan staatsgezinde zijde als waarschuwend voorbeeld, om vooral de militaire krachten van de Republiek nooit meer in handen te leggen van één persoon, laat staan een telg uit het huis van Oranje. De staatsgezinde theoretici gingen daarbij bewust polemisch te werk, want de prinsgezinden hadden juist het belang van de stadhouderlijke functie voor het evenwicht van de Nederlandse samenleving steeds beklemtoond; volgens de aanhangers van Oranje was er geen sprake van absolutistische ambities.Ga naar voetnoot50 Johan van Someren laat in zijn stuk een Caesar-figuur zien die het hele gemenebest volgens het model van de staatsklok heeft omgevormd. Daarbij heeft Van Someren, zoals boven al aangestipt, het politieke gehalte van de al bij Michaëlius aanwezige metafoor duidelijk aangescherpt - het gaat om Caesars alleenheerschappij over de staat. Hij is het dus geweest die de oorspronkelijk gemengde constitutie ten gunste van zijn absolutistisch regime heeft veranderd. Toen Van Somerens stuk in 1670 verscheen, was de discussie over de toekomstige positie van de jonge stadhouder Willem III (1650-1702) in volle gang. Na de afschaffing van het stadhouderschap door de Staten van Holland bij het Eeuwig Edict in 1667 had de actief optredende Willem zijn positie in het politie- | |
[pagina 240]
| |
ke stelsel van de Republiek weten te versterken, onder meer door zijn toelating tot de Raad van State in 1670.Ga naar voetnoot51 Daarmee werd de vraag of hij ooit tot de positie van zijn vader zou komen en het ambt van kapitein-generaal zou toegewezen krijgen des te dringender. Dat Van Someren met zijn stuk actief aan deze discussie wenste deel te nemen en de waarschuwing steunde voor het samenbinden van politiek en militair gezag blijkt uit het voorwoord van zijn drama dat opgedragen was aan zijn zwager, de Amsterdamse burgemeester Cornelis van Outshoorn: De Koninklijcke Opper-macht, is by alle Staetkundige, tegen de Vryheydt gestelt, ende de Vryheydt den breydel om deselve te betoomen; t'Gesagh dat een Opper-hooft, door de Wapenen, die hem vertrouwt zijn, verkrijght, is by die Machten, die 't hem aenbevolen hebben, seer bedenckelijck: alsoo de Krijghs-macht, de Sleutel van de Regeeringe in handen heeft. Nergens is dit meerder gebleecken, dan in de Roomsche Gedenck-schriften, by het voorbeelt van C. Iulius Caesar; wiens glorieuse Wapenen, by Macht van den Roomschen Staet, door soo veel gewesten zegenpralende, ende daer door het Imperateurschap gekregen hebbende, gebaert ofte veroorsaeckt heeft, haet en nijdt, by den ouden Roomschen Adel ende de Aensienlijcksten van den Raedt. De redenen, die de Opper-macht bekleeden, ende de Vryheydt staende houden zijn hier, tegen den anderen, in balance gestelt.Ga naar voetnoot52 Net als Johan de Witt betoont dus ook van Someren dat de krijgsmacht de sleutel in handen geeft voor de usurpatie van de feitelijke macht in de samenleving. Wel wil de auteur kennelijk een duidelijke politieke positiebepaling vermijden, want de doelstelling van de tragedie is - zoals blijkt uit het citaat - het tegenoverstellen van de ‘Oppermacht’ en de ‘Vryheydt’, de absolutistische en de aristocratische staatsform. Daarmee sluit Van Someren aan bij de discursieve opzet van Muretus' Neolatijnse tragedie, ook bij hem worden de bewijsgronden voor Caesars heerschappij en de kritiek van Brutus en Cassius tegenover elkaar geplaatst. | |
De argumenten van de vrijheidsvriendenDe vereenzelviging van Caesars persoonlijkheid met de Romeinse staat heeft voor het gemenebest de vrede gebracht, zijn krachtige alleenheerschappij liet elke binnen- en buitenlandse onrust verstommen. Dit voor de politieke theorie van het absolutisme beslissende argument, ook al aanwezig in de stukken van Muretus en Michaëlius, geldt ook voor de Caesar-figuur in Van Somerens drama.Ga naar voetnoot53 De ideale staatsvorm van de ‘vrijheidsvrienden’ toont evenwel een ander beeld. Zij nemen de wapens op voor de oude constitutie van de Romeinse republiek die het gezag in handen gaf van de elite in plaats van een enkeling. ‘Vrijheid’ betekent voor hen de verdeling van de macht, de regering van een collegium van vrije mannen dat zich niet op een slaafse manier hoeft te on- | |
[pagina 241]
| |
derwerpen aan de wil van een dictator met monarchale ambities.Ga naar voetnoot54 Daarbij gebruiken de samenzweerders een natuurrechtelijke argumentatie. De wens tot zelfbestemming is eigen aan alle levende wezens; vooral de mens als redelijk schepsel moet luisteren naar de roep van de vrijheid: Geen dier op Aerden leeft, dat niet sijn Vryheyt minde,
En tracht uyt slaverny, dat kleynoot weêr te vinde,
De mensch die overtreft de beesten in 't vernuft.Ga naar voetnoot55
Dit natuurrechtelijk vrijheidsbegrip en het daarvan afgeleide beeld van de maatschappij zijn als zodanig onverenigbaar met de mechanistische opvatting van de staat als ‘klok’. Hier staan dus een mechanistische en een organische opvatting van de staatsinrichting tegenover elkaar. Voor de voorstanders van de vrijheid ligt het in de aard van de alleenheerschappij om de vrijheid te willen vernietigen. De twee concepten van de machtsuitoefening - monarchie en aristocratie - zijn niet binnen een systeem te verenigen, want de met grote bevoegdheden begiftigde politicus zal steeds streven naar een uitbreiding van zijn politieke macht: Seght ons, hoe kan een Vorst in Heer-sucht stille zijn?
Het Opperste Gebiedt de Vryheyt moet begrimmen.
Soo ghy u Vryheyt mint, leent noyt haer krachten uyt,
Het opperste Gesagh dat loert op sulcken buyt,
En 't wil door dese wegh, naer d' hooghste Troonen klimmen.Ga naar voetnoot56
Voor Van Someren schijnt daarmee een traditioneel ideaal in de Nederlandse politieke theorie van de zeventiende eeuw - de gemengde constitutie of het regnum mixtum - niet meer tot de reële politieke alternatieven te behoren. Voor hem geldt het motto van zijn tragedie: ‘imperium cum libertate repugnat - heerschappij en vrijheid zijn onverenigbaar’.Ga naar voetnoot57 Het boven toegelichte imitatie-concept van de Romeinse staat als gemengde regeervorm was kennelijk voor de auteur in 1670 geen adequaat politiek denkbeeld meer. | |
BesluitHet procédé van de ‘imitatie’ is in dit artikel onderzocht aan de hand van een praktisch voorbeeld, namelijk Nederlandse navolgingen van Muretus' tragedie. Daarbij ging het | |
[pagina 242]
| |
niet om de omzetting van het Neolatijnse stuk door Nederlandse auteurs, maar om hun eigen visie op Caesars persoonlijkheid en hun verwerking van de historische bronnen. Bijzonder belangrijk was daarbij de herinterpretatie van Caesars heerschappij als een ‘staatsmachine’, waarmee een metafoor uit de absolutistische politieke theorie toegepast werd op de Romeinse staat onder Caesar. Dit kon, zoals het tweede gedeelte van het artikel aantoont, in samenhang worden gezien met de eigentijdse politieke theorie in de Nederlandse Republiek tijdens de zeventiende eeuw. Deze vorm van ‘historische imitatie’ kan ook in de toekomst nog een boeiend studieobject zijn. De selectie en de verwerking van de historische bronnen - die zelf al een heel proces van overlevering, vertaling en omzetting achter de rug hebben - en de verandering van de historische figuren in de verschillende toneelstukken maken verder onderzoek op het gebied van het historiedrama wenselijk. Abstract - This article analyses two Dutch adaptations of M.A. Muretus' Neolatin drama Caesar (1545). These Dutch tragedies should not be considered as straightforward re-writings of the Neolatin model, for the authors in their adaptations express a personal vision of Caesar's character. Their interpretation of Caesar's realm as a ‘machine of state’ is significant in this respect, since it applies a metaphor from absolutist political theory to the Roman state. As the second part of this article demonstrates, their particular adaptations of the play can be related to the political debate in the seventeenth-century Dutch Republic. |
|