De Zeventiende Eeuw. Jaargang 21
(2005)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 210]
| |
Practica poetica: de marges van imitatio in humanistische embleemboeken
| |
[pagina 211]
| |
de ontwikkeling van compleet nieuwe literaire vormen? Binnen welke marges kan de moderne onderzoeker vervolgens de impliciete poëtica van de humanist reconstrueren? Over deze brede vragen gaat het hier. Bij het zoeken naar antwoorden richten we ons op een genre dat door de humanisten van de late renaissance geleidelijk is ontwikkeld en dat vooral in de Nederlanden tot uitzonderlijke bloei zou komen: het embleem. Door zijn combinatie van motto, pictura en epigram biedt deze literaire vorm een methodisch extra complex voorbeeld voor het onderzoek naar de poëticale praktijk. Moderne theoretische en bibliografische studies naar het embleem hebben het ‘genre’ een coherentie verleend die historisch lang niet altijd valt te verifiëren. In dit artikel zal worden betoogd dat voor de vroege voorbeelden alleen de ontstaansgeschiedenis van de afzonderlijke bundels een betrouwbare leidraad voor interpretatie kan bieden. De resultaten van het onderzoek naar deze vroege embleemboeken (Alciato, Bocchi, Sambucus) geven bovendien een beter inzicht in de latere ontwikkeling van het embleem. Eerst echter verdient de notie van literaire navolging nog een preciezere definitie: wat wordt precies bedoeld met imitatio in humanistische poëzie? Het is het meest praktisch allereerst een aantal betekenissen uit te sluiten. Aristoteles' opvatting van dichtkunst als een vorm van mimesis, in het Latijn eveneens imitatio, duidt op de relatie tussen poëzie en werkelijkheid. Voorts wordt in de klassieke retorica de term ook gebruikt om een didactisch principe aan te duiden: een leerling kan zijn kwaliteiten ontwikkelen door het navolgen van exempla.Ga naar voetnoot4 Deze beide vormen zijn hier niet aan de orde. Met imitatio wordt hier een strategie van zelfstandige, literaire compositie bedoeld die zich richt op het navolgen van bestaande modellen. Dit kan gaan om het imiteren van algemene uiterlijke kenmerken of basale thematiek, door IJsewijn en Sacré aangeduid als ‘macroscopic imitation’, of om meer gedetailleerde vormen van navolging, ‘microscopic imitation’, zoals het spelen met citaten.Ga naar voetnoot5 Het belang van het principe van navolging was in de renaissance even sterk als in de Oudheid. Toch had het voor Erasmus heel andere implicaties dan voor bijvoorbeeld Horatius. Horatius schreef in zijn moedertaal en richtte zich in zijn poëzie onder andere op Griekse modellen. Erasmus' beheersing van een dode, of op zijn minst kunstmatig in leven gehouden taal was per definitie een vorm van imitatie. Het ideaal van klassiek Latijn en de juiste stijl dwong de humanisten tot een systematisch hergebruik van de klassieken. In het onderwijs was schrijven in de stijl van grote voorbeelden als Vergilius of Cicero een vast onderdeel van het curriculum. Bovendien heerste er een retorische cultuur waarin gemeenplaatsen een belangrijke rol speelden. Tijdens de opleiding moesten leerlingen geschikte formuleringen uit de klassieken in een schrift bijhouden, bij voorkeur geordend naar loci communes. Deze verzameling kon vervolgens dienst doen als handboekje bij de compositie van nieuwe teksten. Systematische reproductie en compilatie bleven echter niet beperkt tot schooloe- | |
[pagina 212]
| |
feningen. Er verschenen eveneens gedrukte commonplace-books waarmee de schrijver op dezelfde manier zijn tekst kon opbouwen.Ga naar voetnoot6 Erasmus' verzameling van spreekwoorden en uitdrukkingen in de Adagia is wellicht het meest invloedrijke voorbeeld van deze cultuur. Zijn collectie opent veelzeggend met ‘Amicorum communia omnia’ (Onder vrienden is alles gemeenschappelijk). Imitatio, citeren en recycling lopen hier op een intrigerende manier door elkaar. In deze didactische en retorische setting zijn tekstuele echo's en parallellen niet per se een indicatie van de eerder gedefinieerde vorm van literaire navolging. Dit geldt niet in de laatste plaats voor poëzie, waar versleer de uitdrukkingsmogelijkheden bij voorbaat beperkt. | |
De ontwikkeling van een genreIn zijn eerste vorm is het embleem in feite ontstaan door imitatie van het epigram. In 1494 publiceerde de Griekse geleerde Janus Lascaris in Florence de eerste editie van de Anthologia Planudea.Ga naar voetnoot7 De imposante verzameling van Griekse epigrammen, gedurende een periode van enige eeuwen gecomponeerd door vele auteurs, was veelzijdig, maar daarmee zelfs voor de literatuurtheoreticus eveneens ondefinieerbaar. ‘Er zijn evenveel soorten epigrammen als er stof is’ schreef Julius Caesar Scaliger in zijn Poetices libri septem, ‘ze zijn in evenveel versvormen gesteld als de metriek maar kent, vervat in evenzoveel genera, species, vormen, stijlfiguren en manieren van uitdrukken als een taal, land, volk of groep maar toelaat’.Ga naar voetnoot8 De Griekse Anthologie gaf een sterke impuls aan de ontwikkeling van het humanistische epigram. In de stroom aan bloemlezingen in latijnse vertaling verscheen ruim dertig jaar na Lascaris een aantal edities waaraan de Italiaanse rechtsgeleerde Andrea Alciato (1492-1550) had meegewerkt.Ga naar voetnoot9 Bijna veertig van Alciato's vertalingen vonden kort daarna hun weg in zijn beroemdste werk, zijn Emblematum libellus. Daar werden ze, voorzien van illustratie en motto, deel van een nieuwe literaire vorm, het embleem. Zoals Alison Saunders heeft laten zien, is bij de selectie van epigrammen en hun transformatie tot embleem de grote verscheidenheid in thematiek bewaard gebleven. Ook de stijl van | |
[pagina 213]
| |
de epigrammen is voor de transformatie tot embleem niet wezenlijk aangepast.Ga naar voetnoot10 Afgezien van deze Griekse voorbeelden maakt Alciato in zijn formuleringen (lexis) bovendien intensief gebruik van Erasmus' Adagia. De aanwezigheid van dit werk is zelfs zo sterk dat de emblemen al eens zijn gekarakteriseerd als een ‘ingenieuze aanvulling’ op Erasmus' verzameling.Ga naar voetnoot11 Een van Alciato's bekendste emblemen, ‘Impossibile’, gebaseerd op een epigram van Lucianus (A.P. XI, 428), mag hier als voorbeeld dienen: Εἰς τί μάτην νίπτεις δέμας Ἰνδικόν; ἴσχεο τέχνης Οὐ δυνασαι δνοφερ ὴν νύκτα καθηλιάσαι. In Alciato's versie wordt dit (afb. 1): Abluis Aethiopem quid frustra? Ah desine: noctis Illustrare nigrae nemo potest tenebras.Ga naar voetnoot12 Alciato's vertaling is een vorm van directe literaire navolging van Lucianus, ondersteund door de Adagia van Erasmus.Ga naar voetnoot13 Van een ambitieuze literaire bewerking van het Griekse model is echter geen sprake. Afgezien van de verwisseling van Indië met Ethiopië - in de renaissance door elkaar gebruikt bij verwijzing naar zwarte mensen - en de substitutie van ‘jezelf wassen’ voor ‘iemand wassen’ heeft Alciato in zijn vertaling in vorm noch inhoud significante transformaties doorgevoerd. In het embleemboek ontstaat er echter wel een andere dynamiek. Als gevolg van de combinatie van woord en beeld lijkt voor de lezer de titel samen met de afbeelding al een boodschap te representeren, die door het epigram wordt verwoord. | |
[pagina 214]
| |
Afb. 1. Andrea Alciato, embleem 59 ‘Impossibile’ (foto: Stirling Maxwell Collection, Glasgow University Library).
Het is echter de vraag of Alciato's embleem als geheel gezien kan worden als een vorm van imitatio van het Griekse voorbeeld. Het effect van het embleem is bereikt via een gecompliceerde weg, die aanvankelijk waarschijnlijk niet door de auteur was voorzien. Oorspronkelijk was de selectie epigrammen bedoeld als nieuwjaarscadeau (‘strena’) voor de Augsburgse bestuurder-humanist Conrad Peutinger. Het was de Augsburgse uitgever Heinrich Steyner die de Emblemata voorzag van wat onbeholpen houtsnedes en in 1531 op de markt bracht.Ga naar voetnoot14 Deze illustraties kunnen daarom moeilijk als onderdeel van de epigramimitatie worden gezien. Alciato liet dan ook weten dat hij deze vorm niet had bedoeld en reageerde verontwaardigd.Ga naar voetnoot15 Deze irritatie was echter geen belemmering voor de ver- | |
[pagina 215]
| |
dere ontwikkeling van het werk. In 1534 werd het boekje met goedkeuring van Alciato in Parijs opnieuw uitgegeven. Nieuwe edities en vertalingen volgden in snel tempo. Het corpus groeide uit tot een totaal van 212 emblemen en na een eeuw waren er ruim honderd edities van het werk op de markt gebracht.Ga naar voetnoot16 In de loop van de eeuw waagden ook anderen zich aan de combinatie van epigram en illustratie. De ontstaansgeschiedenis van deze bundels verschilt van geval tot geval: in sommige gevallen begon de compositie bij de auteur van de epigrammen, in andere gevallen werden bestaande illustraties van nieuwe interpretaties voorzien. Geen enkel embleemboek is echter in zijn geheel door een enkele auteur geproduceerd. Tegenwoordig weten we dat het embleem zou uitgroeien tot een zeer populaire literaire vorm: was het in het begin nog vooral een spel van humanisten, al snel verschenen embleemboeken in de volkstalen, met moralistische, religieuze, of didactische inslag.Ga naar voetnoot17 De Nederlandse productie van de zeventiende eeuw zou later beroemd worden om de liefdesemblematiek van Heinsius, Hooft en Vaenius, de realistische symboliek van Cats en Visscher, en in het algemeen om de kwaliteit van de illustraties.Ga naar voetnoot18 Dit overzicht is echter pas sinds een halve eeuw mogelijk. Recente bibliografieën, gebaseerd op moderne definities van diffuse begrippen als ‘embleem’, ‘emprese’, ‘devies’, ‘symbool’, ‘zinnebeeld’ of de restcategorie ‘emblematisch’ hebben een beeld geconstrueerd van een min of meer coherent genre, met de organische ontwikkeling van opkomst, bloei en verval. De identiteit van het embleem moet in de zestiende eeuw echter veel onduidelijker zijn geweest.Ga naar voetnoot19 Uitgevers hadden een markt ontwikkeld voor allerlei verschillende vormen van geïllustreerde literatuur. Naast de volkstalige productie met didactische inslag, de Biblia pauperum en de Ovide-moralisé, bestonden er meer elitaire literaire vormen als het Italiaanse impresa, waarin een persoonlijk motto tot een combinatie van woord en beeld was verwerkt, of de geleerde rage van de Egyptische hiëroglyfen (zoals Francesco Colonna's Hypnerotomachia Poliphili en Horapollo's handboek Hieroglyphica). Het is de vraag of het embleem in deze tijd als afgebakend genre kon worden onderscheiden. | |
De status van theorieën over het embleemOm greep te krijgen op de status van het humanistische embleem is door moderne emblematologen veel aandacht besteed aan het begin van theorievorming over het em- | |
[pagina 216]
| |
bleem. De curieuze canon van humanistische embleemtheorie wordt gevormd door een mengeling van teksten van Alciato, Achille Bocchi, Paolo Giovio en Joannes Sambucus.Ga naar voetnoot20 Fragmenten uit Alciato's correspondentie, zijn opdrachtgedichtje aan Peutinger, maar ook een passage uit zijn taalfilosofische traktaat De verborum significatione worden gevolgd door Bocchis ‘symbolum symbolorum’ in zijn Symbolicae quaestiones (1555), Giovio's dialoog over imprese (1555) en Sambucus' abstruse voorwoord ‘De emblemate’ bij zijn embleemboek (1564). Deze teksten bieden ieder op zich een interessante blik op percepties van embleem en impresa. Alciato's teksten geven spaarzame informatie over zijn mogelijke intenties. Giovio biedt een uitgewerkte poëtica voor het ontwerp van imprese, de eerder genoemde individuele insignes, die vooral bij de Italiaanse aristocratie een grote populariteit kregen. Bocchi en Sambucus plaatsten hun boeken in een traditie van symbolische representatie van filosofische lessen. Allen benadrukken zelfbewust het exclusieve karakter van de gebruikte symboliek. Toch heeft de theoretische analyse tot nu toe geen coherent beeld opgeleverd van het genre van het embleem. Dit was om drie redenen ook niet te verwachten. Ten eerste: theorievorming kan pas ontstaan als een genre als zodanig onderkend wordt. Gelet op de ontstaansgeschiedenis van zijn emblemen kan bij Alciato dus van embleemtheorie nog geen sprake zijn. Emblemata was voor hem een titel, geen soortnaam. In zijn geval is zelfs de intentie niet meer te achterhalen uit de overgeleverde paratekstuele fragmenten. Ten tweede sluiten modere terminologie en de zestiende-eeuwse bronnen niet op elkaar aan: wat nu als embleem wordt gekenschetst, kon in de zestiende eeuw op veel verschillende manieren worden benoemd.Ga naar voetnoot21 Ook de grenzen tussen genres waren niet helder. Hoewel voor Giovio emblemen zeker niet hetzelfde waren als imprese, werden de termen door sommige embleemdichters door elkaar gebruikt. Toch zijn Giovio's regels voor het maken van imprese zelden van toepassing op embleemboeken. Dit alles kan uiteraard tot complexe misverstanden leiden bij de moderne interpretatie van genres bestaande uit woord en beeld.Ga naar voetnoot22 Ten slotte zijn de betrokken teksten geschreven in verschillende vormen en gemaakt voor verschillende doelen. De hermeneutische status van een brieffragment is beduidend anders dan die van een epigram of een voorwoord. De moderne zoektocht naar een theoretisch kader voor het embleem heeft soms geleid tot het miskennen van de retorische context van gebruikte bronnen. Zo is het voorwoord van Sambucus herhaaldelijk als onbegrijpelijke poëtica gekenschetst, terwijl het eerder gelezen moet worden als een poging te lezer te imponeren en te overtuigen.Ga naar voetnoot23 | |
[pagina 217]
| |
Kan er in deze situatie wel sprake zijn van imitatio als bewust literair procedé? Tot op bepaalde hoogte zeker. De basale overeenkomst in vorm en opbouw kunnen in ieder geval als een vorm van ‘macroscopic imitation’ worden aangeduid. Zeker iedereen die de term ‘emblema’ gebruikte voor zijn eigen combinatie van epigram en pictura stelde zich automatisch in de prille traditie van het genre. Het staat echter te bezien of er hiernaast eveneens sprake was van ‘microscopie imitation’. Om deze vorm van navolging vast te stellen is een gedetailleerde analyse nodig die het best kan worden gebaseerd op de productiewijze van de betreffende emblemen. In de praktijk betekent dit dat het embleem niet meteen moet worden bestudeerd als een geheel, maar als een samenvoeging van afzonderlijke delen (epigram, pictura en moto). De precieze genese van embleembundels kan vervolgens de marges aangeven waarbinnen imitatio mogelijk was. In het geval van bijvoorbeeld Aneau's Picta poesis weten we dat de auteur enige ‘imagiunculae’ bij de uitgever vond, op basis waarvan hij de epigrammen heeft geschreven.Ga naar voetnoot24 De ontwerpers van deze picturae hadden wellicht eveneens geprobeerd hun iconografische modellen te overtreffen, maar in ieder geval zonder besef van de latere toepassing van hun werk. Een andere uitgangspositie voor het onderzoek naar imitatio levert Hadrianus Junius' Emblemata, waar de auteur zijn epigrammen voorzag van gedetailleerde aanwijzingen voor de picturae.Ga naar voetnoot25 Uiteindelijk was het niet de auteur of de kunstenaar, maar de uitgever die woord en beeld samenvoegde.Ga naar voetnoot26 Bij het onderzoeken van mogelijke vormen van imitatio zal ik me hier concentreren op de tekstuele traditie. De betreffende embleemboeken (Alciato, Bocchi en Sambucus) lenen zich voor een dergelijke benadering, omdat in al deze gevallen de compositie begon bij het epigram. | |
Alciato als model?In de pictura van Alciato's beroemde embleem ‘In silentium’ (nr. 11) staat een man afgebeeld, die met een vinger op zijn lippen tot stilte gebaart (afb. 2). In het bijgaande epigram wordt gespeeld met het verschil tussen dom en wijs: | |
[pagina 218]
| |
Afb. 2. Andrea Alciato, embleem 11 ‘In silentium’ (foto: Stirling Maxwell Collection, Glasgow University Library).
Cum tacet, haud quicquam differt sapientibus amens: Het epigram is opnieuw een bewerking van een Grieks origineel uit de Anthologia Planudea.Ga naar voetnoot27 Het thema van de relatie tussen stilte en wijsheid komt terug in twee emblemen | |
[pagina 219]
| |
Afb. 3. Achille Bocchi, symbolum 64 ‘Silentio Deum cole’ (foto: Stirling Maxwell Collection, Glasgow University Library).
van Alciato's directe opvolgers. Achille Bocchi wijdt zelfs meerdere emblemen aan de stilte. In de twee epigrammen bij ‘Silentio Deum cole’ (Eer God in stilte) refereert hij eveneens aan de Egyptische god Harpocrates (afb. 3):Ga naar voetnoot28
Saepe loqui nocuit, numquam nocuit tacuisse
Menti, Virtuti et Fidei delubra dicamus.
Esse sita in nobis cernimus illa tamen.
Cur capitolina Tritonia Pallas in arce
Sedem habuit? Caput haec urbis et orbis erat.
Mens decus est hominis, divinae mentis imago,
Non ullis unquam sensibus exposita.
Noscere qui cupit hanc ipsum se noscat oportet
In primis Pharium et consulat Harpocratem.
| |
[pagina 220]
| |
Revocanda mens a sensibus, divina cui mens obitigit
Revocare mentem qui potest a sensibus
Et cogitationem ab assuetudine
Abducere, facile ille praestat omnibus.
Nam mente vivit atque vivit ut deus,
Qui corpore ac sensibus brutum ut pecus.
Hermetis hanc sententiam maximi
Qui cordi habebit, esse non potest miser.
Dikwijls is spreken schadelijk, zwijgen nooit Wie is voorzien van een goddelijke geest, moet hem afzonderen van zijn zintuigen Bocchi's epigram verschilt op twee niveaus van Alciato's versie. Ten eerste staat het motief van Harpocrates bij Bocchi in dienst van een neoplatoonse boodschap tot verinnerlijking. Via de schijnwereld van zintuiglijke of emotionele waarneming kan de mens niet met God in contact komen. Alleen via de geest kan de mens de goddelijke werkelijkheid benaderen.Ga naar voetnoot29 Ook stilistisch staat Bocchi's epigram ver verwijderd van Alciato's puntige argument over het maskeren van domheid. Waar Alciato zich beperkt tot twee disticha met een observatie en een gevolgtrekking, bouwt Bocchi in vier disticha een gelaagde argumentatie op. In de pictura houdt Hermes, normaliter de god van welsprekendheid, zijn vinger voor de mond, ten teken van stilte. De boodschap wordt verder ondersteund met behulp van twee citaten, refererend aan de perfectie van het goddelijke Ene (‘Monas in se manet’) en de schadelijkheid van praten (ΛΑΛΗΣΑΣ ΜΕΝ ΟΟΛΛΑΚΙΣ ΜΕΤΕ- ΝΟΗΣΕ ΣΙΩΠΗΣΑΣΟΥΔΕΠΟΤΕ) ontleend aan Plutarchus’ De garrulitate (Over het kletsen).Ga naar voetnoot30 In een derde embleem over stilte, ‘Stultitiam celare difficile’ (Het is moeilijk domheid te verbergen) behandelt Joannes Sambucus ruim dertig jaar na Alciato hetzelfde thema vanuit een medisch perspectief: domheid is alleen te genezen als men zich niet aan Apollo maar Harpocrates wijdt (afb. 4):Ga naar voetnoot31 | |
[pagina 221]
| |
Afb. 4. Joannes Sambucus, ‘Stultitiam celare difficile’, Emblemata, p. 225 (foto: Stirling Maxwell Collection, Glasgow University Library).
Decrepito a quodam dexter consultus Apollo
Cur fureret natus, num medicina foret.
Responsum Phoebus dedit, id non esse negatum,
Si modo deuoveat filiolum Harpocrati.
Quod forsan iuveni si non mens tota rediret,
Saltem cum vellet dissimulare queat.
Difficile est stulto semper celare furorem,
Nullus at omnino qui resipiscat erit.
Non illum helleborus, non fustes, mille cicutae
Purgarint, non si Mercuriusque velit.
Toen de geluk brengende Apollo door een stokoude man werd geraadpleegd waarom zijn zoon waanzinnig was en of er een medicijn voor was, antwoordde Phoebus, dat dit inderdaad bestond, als hij tenminste bereid was zijn zoontje aan Harpocrates te wijden. En als zijn verstand misschien niet geheel zou terugkeren, dan kon hij het op zijn minst verbergen, als hij dat wilde. Het is moeilijk voor de domme zijn razernij altijd te verbergen, maar niemand zal volledig bij zinnen komen. Noch Helleborus, noch stokslagen, noch duizend dolle kervels zullen hem reinigen, zelfs niet als Mercurius het wil. | |
[pagina 222]
| |
Sambucus verbindt eveneens domheid en zwijgen onder verwijzing naar Harpocrates, maar zijn uitwerking van het thema is opnieuw uitvoeriger dan die van Alciato. Bovendien krijgt zijn embleem door de expliciet medische duiding een praktische inslag: tegen domheid is geen kruid gewassen. Kan men in deze serie van stilte-emblemen nu spreken van imitatie of betreft het simpelweg verschillende uitwerkingen van een populair motief? Heeft Bocchi of Sambucus überhaupt systematisch Alciato als model willen navolgen? Voor de moderne lezer lijkt de relatie in vorm en thematiek wellicht een sterke aanwijzing voor een dergelijk literair spel. Het gaat hier echter om geliefde klassieke motieven die bepaald niet exclusief aan Alciato hoeven te worden gekoppeld. De auteurs zelf wekken bovendien een andere indruk over de relatie tot hun directe voorganger binnen de emblematiek. Bocchi kiest voor de noemer van Symbolicae quaestiones, waarin steeds een filosofische vraag (‘quaestio’) wordt behandeld in de speels geleerde traditie van ‘serio ludere’. In zijn inleidende embleem plaatst hij de term ‘symbolum’ niet alleen in de traditie van allegorie en embleem, maar ook nadrukkelijk in de praktijk van vriendschap en uitwisseling. Een groot deel van zijn emblemen is opgedragen aan personen uit de directe omgeving van de academia bocchiana en vele Italiaanse humanisten (onder wie Alciato) en geestelijken daarbuiten. Eenzelfde functie hebben de emblemen van Sambucus, wiens opdrachten een intrigerend netwerk blootleggen van geleerden (onder wie Bocchi) en patronen vanuit alle streken van de toenmalige Republiek der Letteren. Sambucus laat zich bovendien kritisch uit over zijn illustere voorganger wanneer hij zegt niet te kunnen oordelen over het ijverige werk van hen ‘die hun emblemen al veertig jaar in elkaar tikken, afbakken en ten slotte uitscheiden’.Ga naar voetnoot32 Wanneer we naast deze uitspraken en de praktische toepassing van de emblemen de impliciete poëtica van de drie afzonderlijke epigramcollecties vergelijken, lijkt Alciato niet het meest waarschijnlijke model van imitatie. De eerste indicatie biedt de vorm. De lengte van de epigrammen van de drie auteurs verschilt significant. Waar het overgrote deel van Alciato's epigrammen binnen drie disticha is afgerond, is bij Bocchi het omgekeerde het geval. Ook Sambucus is langer van stof. In tachtig procent van de gevallen heeft hij tien of meer verzen nodig. Bocchi en Sambucus beperken zich bovendien niet tot het elegisch distichon, maar passen een veelvoud van metrische vormen toe. Vooral Sambucus heeft duidelijk de kunst van Horatius' variatie aan lyrische versvormen afgekeken.Ga naar voetnoot33 Het verschil in brevitas tussen Alciato en Sambucus wordt veroorzaakt door de uitgebreide, expliciete moralisatie bij de laatste. Alciato is hierin beduidend minder uitvoerig en is vaker gericht op een puntige conclusie volgens het principe van de acutia. In dit opzicht lijken Sambucus' emblemen eerder gemodelleerd naar Bocchi's Symbolicae quaestiones. Waar Alciato een vergelijking voor zichzelf laat spreken en Sambucus de les | |
[pagina 223]
| |
benadrukt, geeft Bocchi in zijn epigrammen vooral een uitgebreide interpretatie van het centrale exempel. De verschillen tussen Bocchi en Alciato zijn duidelijk zichtbaar in twee emblemen over de roof van Ganymedes:
Vera in cognitione Dei cultuque voluptas / Sic fruimur dulci nectare et ambrosia (symbolum 78)
Cur olim pulchros rapti Ganymedis honores
Divinae cecinit conditur Iliados?
Nempe opifex rerum, mundi melioris origo,
Non forma capitur corporis, ast animi.
Ipsum testatur nomen. Nam summa voluptas
Est homini cum se cogitat esse pium.
Quid sibi vult aliud pietas quam noscere verum
Et puro mentis flore Deum colere?
Haec ipse allectus rex maximus, optimus, ad se
Nos rapiens, dira morte carere facit.
Qua mens laetitia effertur secura tuendo
Divinam speciem, id nectar et ambrosia est.
Interea canis obscaenae latratus in auras
Saevit necquicquam. Haec bruta cupido hominum est.
Quae furit inferius, sublimis at ille triumphat.
Tu quoque sic utinam mens rapiare mea.
Magnum olim fuit hoc Decimo placuisse Leoni,
Maximum erit posthac Magio.
Het ware genoegen ligt in kennis en verering van God; zo genieten we van zoete nectar en ambrozijn Bocchi stelt het verhaal van Ganymedes nadrukkelijk in dienst van de spirituele boodschap. Bij zijn quaestio gaat hij gedetailleerd en systematisch te werk: alle elementen van het verhaal, de etymologie, de rol van de hond worden verklaard. Vervolgens is de sociale functie van het embleem expliciet zichtbaar in de opdracht aan Roberto Maggi. Afgezien van dit praktische gebruik, lijkt het symbolum op het eerste gezicht geënt op Alciato's embleem ‘In deo laetandum’ (Men dient zich te verheugen in God, nr. 4): | |
[pagina 224]
| |
Aspice ut egregius puerum Iovis alite pictor
Fecerit Iliacum summa per astra vehi.
Quis ne Iovem tactum puerili credat amore?
Dic, haec Maeonius finxerit unde senex?
Consilium, mens atque Dei cui gaudia praestant:
Creditur is summo, raptus adesse Iovi.
Kijk hoe een voortreffelijk tekenaar heeft verbeeld dat de Trojaanse jongen door de vogel van Jupiter langs de sterren wordt gevoerd. Wie gelooft: er nu dat Jupiter door kinderlijke verliefdheid geraakt wordt? Zeg eens waarvandaan heeft de oude Maeoniër dit verhaal verzonnen? Wie raad, geest en vreugde van God ten dienste staan, hem beschouwt men als gegrepen en aanwezig bij de verheven Jupiter. Dezelfde ingrediënten worden echter op een andere manier toegepast. Door de verwijzing naar de voorstelling van een ‘egregius pictor’ stelt Alciato het exemplum centraal. De spirituele duiding is bij hem een beknopte ontknoping van het raadsel dat het verhaal presenteert. In die laatste twee verzen vat Alciato een uitgebreide traditie samen, gevormd door passages uit Homerus, Xenophon en Plinius maior. Deze metatekst wordt echter pas zichtbaar in de commentaar van Claude Mignault in 1567. Als geheel lijken de emblemen van Bocchi en Alciato duidelijk aan elkaar gerelateerd. Wellicht ook dat voor de contemporaine lezer Bocchi's versie automatisch het embleem van Alciato opriep. Dit betekent echter niet dat Bocchi's embleem als een consciëntieuze imitatie van Alciato kan worden gezien. Voor neoplatoons geïnspireerde humanisten was het thema van Ganymedes een geliefde metafoor voor spirituele verheffing. Het is dus de vraag of Bocchi zich specifiek aan Alciato heeft gespiegeld. Het lijkt er eerder op dat Bocchi een elegante verwerking van de antieke bronnen beoogde. Hierop wijst zijn systematische interpretatie van Homerus en Xenophon in dit symbolum en zijn gebruik van Plinius' versie in het volgende embleem, gewijd aan kardinaal Reginald Pole (symbolum 79):
Sculptoris iam nunc Ganymedem cerne Leocrae / Pacati emblema hoc corporis atque animi est
Aspice quam sentit magni Iovi armiger ales
Quid rapit et cui fert in Ganymede suo.
Unguibus en etiam per vestem parcit aduncis
Ne quid pacatis sensibus officiat.
Sic olim expressit mire otia laeta Leocras
Sculptor compositi corporis atque animi;
Tota mente Deum ac pura nosce et cole; presto
Laeta domi atque foris pax erit usque tibi.
Zie hier nu dan de Ganymedes van beeldhouwer Leochares: dit embleem gaat over het lichaam en de ziel die tot rust zijn gebracht | |
[pagina 225]
| |
Het poëticale principe dat hier naar voren komt is niet zozeer de competitie met zijn voorganger in het embleem, maar de creatieve omgang met het thema en zijn verschillende bronnen. Vanwege het fragmentarische karakter kan deze poëtische strategie het best worden gezien als een vorm van bewuste intertekstualiteit.Ga naar voetnoot34 Uiteraard hoeft een dergelijk gebruik van een veelvoud aan bronnen niet uit te sluiten dat Bocchi of Sambucus hiermee Alciato wilde overtreffen. Hiervoor zijn echter vooralsnog weinig concrete aanwijzingen. Er is geringe overlap in gebruikte motieven tussen Alciato's emblemen en die van Bocchi en Sambucus. Bekende eigen inventies van Alciato, zoals bijvoorbeeld zijn ‘Paupertatem summis ingeniis obesse, ne provehantur’ (Dat armoede de grootste talenten belet vooruitgang te maken) of ‘Ex literarum studiis immortalitatem acquiri’ (Dat onsterflijkheid verkregen wordt door literaire activiteiten) hebben zijn opvolgers niet tot nieuwe variaties verleid. Ook Alciato's gebruik van de Griekse Anthologie heeft geen systematische navolging gevonden. Een interessante vernieuwing van Bocchi en Sambucus betreft bijvoorbeeld het emblematische gebruik van praktische uitvindingen als buskruit en drukpers of de ontdekking van de paradijsvogel.Ga naar voetnoot35 | |
Bocchi en SambucusHet succes van Alciato's emblemen heeft ongetwijfeld Bocchi en Sambucus laten zien welke praktische mogelijkheden het geïllustreerde epigram bood. Juist de extra aandacht voor de sociale functie van hun emblemen lijkt echter ook een verklaring te bieden voor de andere epigrampoëtica die zij hanteerden. Het gebruik van het epigram als elegant geschenk kan immers snel op gespannen voet staan met satirische acutia. Bocchi's Symbola en Sambucus' emblemen waren onderdeel van de publieke presentatie van de auteurs. Een expliciete bevestiging van de gemeenschappelijke moraal past hierbij. Sambucus heeft zich in zijn compositie dan ook zeker aan Bocchi gespiegeld. Kenmerkend is dat hij in zijn aan Bocchi opgedragen embleem ‘Dum potes vive’ (Leef zolang je kunt, nr. 67) zich tot hem richt ‘als tot zijn vader’ (‘tanquam parentem’). Sambucus' manier van navolgen leidt tot een nog iets sterkere nadruk op de algemene moraal ten koste van de rol van de emblematische voorstelling. Twee emblemen over hetzelfde historische exempel mogen, tot slot, deze verhouding tussen Bocchi en Sambucus illustreren. In 208 voor Christus wilde generaal en consul Marcus Claudius Marcellus de oude tempel voor Honos restaureren en aan zowel Honos als Virtus wijden. Priesters protesteerden echter omdat een heiligdom nooit aan twee godheden tegelijk kon worden opgedragen. Uiteindelijk werden daarom twee tempels gebouwd, die met elkaar waren verbonden. Alleen via de tempel van deugd kon men die van eer betreden. | |
[pagina 226]
| |
In Bocchi's symbolum 33, ‘Virtus vestibulum est honoris alma’ (Verkwikkende deugd is het voorportaal voor eer) introduceert het epigram eerst het exempel (Hercules als toonbeeld van moed; tempel met extra cella), en zet het vervolgens de precieze achtergrond uiteen. Hierbij gaat Bocchi gedetailleerd te werk: hij noemt het voornemen van Marcellus en geeft de precieze reden voor het verbod van de priesters Vervolgens wordt het verband tussen deugd en eer uitgelegd. Het epigram besluit opnieuw met een opdracht, ditmaal aan Ranuccio Farnese, kleinzoon van de voormalige Paus Paulus III.Ga naar voetnoot36 Sambucus daarentegen legt in ‘Virtutem honor sequitur’ (Eer volgt deugd, p. 193) de nadruk volledig op de moraal van het verhaal: Marcellus duo templa struit virtutis, honorum.
Hoe sed non patefit nisi praestes inclutus ausis,
Unica nam porta immittit, nec pervia cuivis.
Praeposuit templum virtutis, limina tanquam
Alterius; quisnam leviter tot praemia laudis
Consequitur, multum ni sudet et algeat heros?
Ardua virtutis primum ergo semita, victa
Molliter in suaves demum deducit honores.
Horum sint memores, famam qui forte perennem
Exoptant, solidis seseque laboribus ornent.
Quod tu es, si quisquam toties legatus in omnes
Europae atque Asiae partes constanter adeptus.
Marcellus bouwde twee tempels: een voor Deugd en een voor Eer. De laatste opende hij echter alleen als je met heldendaden roem had verdiend. Want er is maar een deur en die is niet voor zomaar iemand toegankelijk. Hij zette er de tempel voor Deugd, als een soort van toegang, voor. Welke held immers verwerft zulke onderscheidingen van roem gemakkelijk, zonder veel zweet en pijn? Het pad, daarom, van de deugd is steil in het begin, maar eenmaal overwonnen leidt het tot slot kalm naar aangename eerbewijzen. Wie wellicht eeuwige roem nastreeft dient hieraan te denken en moet schitteren door stevige daden. En indien iemand, dan heeft u dat onveranderlijk gepresteerd, die zo vaak is afgevaardigd naar alle streken van Europa en Azië. Afgezien van de wisseling in vorm (van elegisch distichon naar dactylische hexameter) valt op dat de titel van het embleem de volgorde van de twee kernbegrippen omdraait ten opzichte van Bocchi: virtus is geen voorportaal, maar het leidende principe. Dit is een voorbode van Sambucus' moralistische nadruk. De beschrijving van het emblematische exempel is beperkt tot een verwijzing naar de anekdote over Marcellus. Het gehele epigram benadrukt dat eer verwerven een veeleisende zaak is: de constatering in vers 2 wordt in de eerste tien verzen nog driemaal herhaald. Een expliciete vermelding | |
[pagina 227]
| |
naar Hercules ontbreekt, maar wordt, zeker in de opdracht aan Verancics, geïmpliceerd. Zo slaagt Sambucus er in de bisschop van Eger op een moralistisch verantwoorde manier te vleien. | |
ConclusieWelke lessen zijn uit deze verkenning te trekken? In de eerste plaats heeft het onderzoeken van de poëticale praktijk van imitatio in embleemboeken ons gedwongen de eenheid binnen het genre te problematiseren. De combinatie van woord en beeld is het product van verschillende mensen, die werken in verschillende media, met verschillende tradities. Voor de hier bestudeerde humanistische embleemboeken begon de compositie bij het epigram. Vanuit dit perspectief bekeken bleek dat de auteurs verschillende, niet-emblematische modellen voor ogen stond, die in uiteenlopende gradaties werden nagevolgd. Algemene patronen van imitatio zijn zonder veel problemen vast te stellen. Zo zijn Alciato's emblemen geënt op de traditie van het Griekse epigram en op stilistisch niveau schatplichtig aan Erasmus' Adagia. Bocchi en Sambucus treden vervolgens in Alciato's voetsporen door het gedeeltelijk overnemen van vorm en naamgeving. Deze vorm van ‘macroscopic imitation’ laat echter alle ruimte voor diversiteit in uitwerking. Een gedetailleerde verkenning van de patronen van hun imitatie laat zien dat Alciato niet een prominent model is geweest bij de compositie van Bocchi's en Sambucus' epigrammen. Niet zonder reden is tot nu toe vooral aandacht besteed aan het embleem als zelfstandig genre en zijn invloed op de wereld eromheen. Een omgekeerde benadering is echter minstens even veelbelovend. Zoals ook alleen de titels van latere, vernieuwende bundels als Heinsius' ovidiaanse Quaeris quid sit amor (1601) en Vaenius' Emblemata horatiana (1607) al laten zien is het embleem geen introvert genre maar onmiskenbaar een exponent van imitatio van de klassieke traditie.
Abstract - Although usually approached as a genre on its own, the emblem is hardly ever the result of an integrated composition of its textual and visual parts. It is this fragmented production process that guids the analysis of the poetical principle of imitation in the emblems of Andrea Alciato, Achille Bocchi and Joannes Sambucus in this article. Alciato's Emblemata for instance were primarily modelled after the epigrams of the Greek Anthology, with an important intermediary role for Erasmus' Adagia as the supplier of phrases and imagery. Both Bocchi and Sambucus subsequently imitated Alciato's emblematic form of motto, pictura, and epigram, but they each developed the principle in different ways. In many concrete instances, their direct model was not Alciato, but the rich tradition of classical literature in general. |
|