De Zeventiende Eeuw. Jaargang 6
(1990)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 152]
| ||||||
De Spaans- en Portugeestalige literatuur van de Sefardische joden van Amsterdam: tussen status en identiteit.Ga naar eind*
| ||||||
2. Spaans- en Portugeestalige literatuur van de Amsterdamse Sefardim. OmvangTijdens de zeventiende en achttiende eeuw zijn in de Noordelijke Nederlanden meer dan 700 Spaans- of Portugeestalige drukken verschenen. Het overgrote deel daarvan werd gedrukt door of ten behoeve van de Sefardische joden van Amsterdam. Ruim een derde deel van de Sefardische produktie bestaat uit literaire teksten: poëzie, toneel en artistiek proza. Het overgrote deel hiervan werd ook geschreven door Sefardische joden uit Amsterdam. Hoewel de eerste literaire teksten al in het begin van het zeventiende eeuw verschenen en er tot in de tweede helft van de achttiende eeuw nog Spaans- of Portugeestalige literatuur werd gedrukt, ligt het zwaartepunt vooral in de periode van plm. 1650 tot plm. 1730. De Amsterdamse Sefardim hebben overigens ook wel in andere talen ge- | ||||||
[pagina 153]
| ||||||
schreven en gedrukt, voornamelijk in het Hebreeuws. Naar verhouding nemen deze teksten een bescheiden positie in, althans voor de genoemde periode. | ||||||
3. Producenten3.1. Ekonomische positieHoewel de Spaans- en Portugeestalige literatuur van eind 17e en begin 18e eeuw een bloeiperiode doormaakte, was de ekonomische positie van de meeste schrijvers en drukkers bescheiden tot precair. In het belastingstelsel dat hun gemeente Talmud Torah hanteerde, werden zij voor zeer kleine bedragen aangeslagen. Enkelen van hen hadden zo weinig inkomen dat ze in het geheel niets hoefden te betalen, of dat ze voor bedeling in aanmerking kwamen. De sociale status van schrijvers en drukkers was daarentegen niet onbelangrijk: zij namen deel aan het religieuze en sociale leven door hun lidmaatschap van religieuze verenigingen of literaire salons (academias). Schrijvers als de eerdergenoemde Barrios en José Penso Vega bedienden zich bovendien van adelijke titels wanneer zij zich tot een niet-uitsluitend joods publiek richten. | ||||||
3.2. Beoogde konsumentenTot welk publiek hebben Sefardische schrijvers zich expliciet of impliciet gericht? Om dit na te gaan heb ik de presentatievorm van de Sefardische literatuur bestudeerd. In de volgorde die de werkjes zelf bieden: titelpagina, voorwerk, tekst, etc. heb ik verschillende elementen bestudeerd die mogelijk verraden met welk publiek de producenten rekening hielden. Uit dat onderzoek komen twee groepen naar voren. Enerzijds zijn er uitgaven met titels die in een specifiek joodse kontekst gesitueerd zijn. Zij handelen bijvoorbeeld over personen of gebeurtenissen binnen de Sefardische gemeenschap, zoals bruiloften, lijkzangen of preken gehouden in de synagoge. Er horen ook apologetische teksten of lofzangen op het joodse geloof en het volk van Israel toe. Hun auteur en andere personen die in deze teksten voorkomen, worden bijna zonder uitzondering met hun joodse naam genoemd. Het impressum van deze uitgaven vermeldt als drukplaats vaak Amsterdam en het joodse jaar van uitgave. Al die elementen doen veronderstellen dat zij bestemd waren voor een joods, Sefardisch publiek. Tegenover deze ‘joodse’ literatuur staan de literaire uitgaven met titels die niet specifiek joods zijn. Zij hebben betrekking op personen of gebeurtenissen buiten het kader van de religieuze gemeenschap. Tot deze groep behoren bijvoorbeeld lofzangen op christelijke - katholieke - vorsten en edelen, of titels van een meer algemene inhoud (historiografisch, mythologisch of zelfs religieus - maar dan zonder naar jodendom of christendom te verwijzen). Schrijvers, drukkers of andere personen die in deze uitgaven voorkomen, hebben een christelijke naam: voor veel Sefardische joden was dat de naam die zij gebruikten in hun kontakten met de christelijke wereld.Ga naar eind1. Het impressum van deze uitgaven vermeldt af en toe Amsterdam, en vaak ook een gefingeerde drukplaats zoals Antwerpen, Brussel of Keulen. Dat alles wijst er op dat deze uitgaven voor een niet specifiek joods, en dus ook christelijk publiek bestemd waren. Opvallend is dat veel schrijvers (met verschillende namen) in beide groepen | ||||||
[pagina 154]
| ||||||
voorkomen, met uitzondering van de auteurs van preken, die zich kennelijk niet met ‘wereldse’ literatuur hebben ingelaten. In beide groepen komen ook dezelfde genres voor: poëzie (zowel gewijde als komische, en veel lofgedichten), toneel en redevoeringen... weer met uitzondering van preken, die gezien hun religieuze funktie alleen in de eerste groep voorkomen. | ||||||
3.2.1. Opdrachten3.2.1.1. Joodse opdrachtenDe ‘joodse’ werken zijn opgedragen aan joodse instellingen of personen, en dat betekent in bijna alle gevallen: het bestuur van de gemeente, de Mahamad, en/of haar meest vooraanstaande leden. Deze beschermers worden vaak, maar niet altijd met hun joodse naam genoemd: hun wereldse prestige lijkt af en toe hun joodse identeit te overvleugelen, zoals bij Manuel de Belmonte die in enkele opdrachten genoemd wordt met zijn christelijke naam en prestigieuze titels ‘Paltsgraaf en resident van de Koning van Spanje’. Prestige verlenen ook epitheta als: ‘muy noble’, ‘ilustrísimo’ of ‘magnífico’. Opvallend is dat er ook een aristokratische glans gekreëerd wordt door te verwijzen naar een joodse stamboom. De voortdurende vergelijkingen met bijbelse voorgangers zoals Abraham, Jacob of Isaac die wij in de opdrachten tegenkomen, laten daarbij een kurieuze mengeling van religieus en dynastiek prestige zien. Een vast onderdeel in opdrachten is een opsomming van de deugden van de beschermer of mecenas. Welnu, vooral de religieuze deugden van de beschermers worden genoemd, zoals: vroomheid, deugdzaamheid en vrijgevigheid (vermelding van die laatste deugd is natuurlijk ook een aansporing om de opdracht geldelijk te belonen). | ||||||
3.2.1.2. Niet-joodse opdrachtenIn de ‘niet joodse’ werken komen opdrachten voor aan zowel Sefardische als christelijke beschermers of opdrachtgevers. Sefardische beschermers worden zonder uitzondering met hun christelijke naam genoemd. Een vast onderdeel van hun vermelding is de rol die zij in de (christelijke) wereld spelen: ‘Gerónimo Nunes de Acosta, agent van zijne Koninklijke Hoogheid van Portugal bij de machtige Staten Generaal van de Verenigde Provincies’, of: ‘Dom Francisco Lopes Suasso, Baron van Auvergne’. Zij hebben zonder uitzondering adelijke, al dan niet verdiende of geërfde titels, zoals ‘Don’ of worden ‘Ilustrísimo’ of ‘Nobilísimo’ genoemd. Als deugden worden nu voornamelijk hun trouwe diensten aan buitenlandse vorsten en edelen, hun gastvrijheid jegens belangrijke - christelijke - gasten of hun rol als beschermer van de kunsten geprezen. Verwijzingen naar hun religieuze identeit ontbreken vanzelfsprekend. Onder de christelijke beschermheren komen vooral Spaanse of Portugese prominenten voor, waaronder in een geval zelfs een bisschop! De keuze van de beschermers kan verklaard worden door de voornamelijk op Spanje en Portugal gerichte aspiraties van de schrijvers. Zij voelden zich nog nauw verwant met hun oude vaderlanden, zelfs als ze er niet geboren waren. De schrijvers Barrios en Penso Vega presenteerden zichzelf in hun niet-joodse werken als Spanjaarden, en bedienden zich ook van Spaanse militaire en adelijke ti- | ||||||
[pagina 155]
| ||||||
tels. Barrios dacht zelfs konsul van de Spaanse koning Karel II in de Lage Landen te kunnen worden. Het christelijk verleden en een gevoel van verwantschap van Sefardische schrijvers met de Iberische wereld is echter maar een gedeeltelijke verklaring voor de populariteit van Iberische beschermers. Niet zelden kan de keuze van een bepaalde christelijke beschermer ook verklaard worden door de sympathieën en kontakten van de Sefardische diplomaten of ‘hofjoden’. Zo werden lofredes op de ‘memorabele overwinning over de Ottomaanse macht bij het ontzet van Wenen’ van Ivan III, de koning van Polen, aangeboden aan Manuel Teixeira, agent van Christina van Zweden. Verwacht werd dat zij via Christina, die zich zeer lovend had uitgelaten over de wapenfeiten, de Poolse koning zouden bereiken. De Sefardische schrijver Manuel de León wijdde een bundel barokke verzen aan de bruiloft van Pedro II van Portugal met Marie Sophie van Neuburg; het werk werd opgedragen aan Gerónimo Nunes da Costa, die de bruid op het Nederlandse trajekt van haar reis naar Portugal had vergezeld. Het was een uitstekende kans voor Manuel de León om zijn verzen aan te bieden en een prachtige gelegenheid voor de diplomaat Nunes da Costa, om zijn hoge bezoek, te verpozen met galante poëzie. Lofdichten opgedragen aan keizer Leopold II, koning/stadhouder Willem III of Karel II van Spanje weerspiegelen de aktieve steun van de Sefardische élite aan de anti-Franse Alliantie. | ||||||
3.2.2. VoorredesIn de opdrachten en nog vaker in de voorredes geven de schrijvers vaak explicieter te kennen tot wie ze zich richten, of waarom ze schrijven. In zijn ‘joodse’ werken geeft Miguel - hij noemt zich dan Daniel Levi - de Barrios te kennen dat hij schrijft ter meerdere eer en glorie van God en van het volk van Israel. Andere schrijvers, bijvoorbeeld de auteurs van preken, noemen het topos van het aandringen van het gehoor als reden om hun werken te laten drukken. Daarbij vermelden zij vaak trots het onderwijs dat zij binnen de gemeente genoten hebben. In de weinige ‘niet joodse’ werken die wat origineler zijn dan de gelegenheidsliteratuur die er het merendeel van uitmaakt, komt ook de drang naar roem onder een Iberisch publiek naar voren. Schrijvers als José Penso Vega en Miguel de Barrios gingen er in sommige komposities prat op nieuwe dingen in de Spaanse literatuur te introduceren: Vega een bepaalde soort novelles en Barrios enkele versvormen. Manuel de León noemt als motivaties voor zijn Triunfo lusitano - dichterlijk verslag van de bruiloftsplechtigheden van Pedro II van Portugal en Maria Sophia van Neuburg - ‘de liefde voor het vaderland, de omgang met de Muzen en de vruchtbaarheid van het onderwerp’. | ||||||
4. Konsumenten. Opdrachtgevers en publiek4.1. Sefardisch publiek4.1.1. Officiële reaktiesHet eerste waar wij rekening mee moeten houden binnen de Sefardische gemeente van Amsterdam, is het voorkomen van censuur. Elk lid van de gemeente, moest, alvorens een werk te drukken, het overleggen aan de Mahamad (het | ||||||
[pagina 156]
| ||||||
bestuur), die het werk dan liet onderzoeken door één of meerdere rabbijnen. Daarbij speelden dezelfde overwegingen een rol, die golden binnen het hele sociale en geestelijke leven van de gemeente. Het ging: 1) om het bewaren van de eenheid, door middel van een zo orthodox mogelijk leven en 2) om de gemeente ervoor te behoeden niet op negatieve wijze de aandacht te trekken van de christelijke wereld of andere joodse gemeenschappen. In de praktijk viel het met de censuur wel mee. De niet-joodse werken werden - op een enkele uitzondering na - met rust gelaten. Wat de joodse werken betreft, de meeste kritiek hadden die teksten te dulden, waarin een schrijver, zoals Barrios, zich dichterlijke vrijheden permitteerde in een bewerking van de Torah, of zich inliet met religieuze of kabbalistische spekulaties. Dat religieuze literatuur weinig ruimte tot verbeelding werd gegeven, moet in verband gebracht worden met de - soms overtrokken - vrees voor een heterodox imago onder de Amsterdamse Sefardim. Kijken wij naar materiële ondersteuning, dan zien wij dat alleen preken in opdracht (dus, op kosten) van de Mahamad werden gedrukt. Daarbij bleef het, althans, voor wat betreft de aktieve ondersteuning. De dichter Barrios heeft tal van werken en werkjes opgedragen aan het bestuur van andere instellingen van zijn gemeente. Dat de regenten hem niet slecht gezind waren, bleek uit het smartegeld dat de Barrios soms ontving, wanneer een religieus werk van hem werd verboden. Ook ontving hij regelmatig geld uit de armenkas. Maar het lot van Triumpho del govierno popular, het werk waarin de dichter zich voornam een geschiedenis van Talmud Torah en haar instellingen te schrijven, bewijst de halfslachtige houding van de gemeente tegenover artistieke prestaties uit haar midden: de bijna 1000 pagina's van Triumpho del govierno popular zijn een verzameling van losse werkjes die de schrijver kennelijk heeft laten drukken, als hij er weer geld en materiaal voor had. Wat een voornaam en prestigieus epos van de Sefardische joden van Amsterdam had kunnen zijn - door meer financiële en morele steun van de gemeente - is gebleven bij een armoedig gedrukte verzameling losse werkjes in octavo-formaat. (Er werd later overigens wel mee gepronkt). | ||||||
4.1.2. Individuele reaktiesOfficiële reakties zeggen weinig over de literaire smaak van individuele leden van de Sefardische joden van Amsterdam. Boekenbezit vertelt ons iets meer. Bibliotheken van Baruch Spinoza, maar ook die van rabbijnen als Isaac Aboab en David Nunes Torres geven blijk van een levendige belangstelling vooor Spaanse en Portugese literatuur. Wij vinden er bijvoorbeeld boeken van Gracián, Góngora en Quevedo. De rabbijn David Nunes Torres bezat bovendien een verzameling Spaanse toneelspelen en voorts werken van Spaanse geestelijken, waaronder preken van het ‘Portugese orakel’, de pater Vieira. Ook de niet joodse werken van de eigen schrijvers komen in deze bibliotheken voor. Dat blijkt mij ook uit de ex-libris van de Sefardische literaire werken, die ik bibliografisch heb beschreven: zij onderstrepen dat zowel de religieuze als de profane literatuur van de eigen schrijvers werd gelezen. Wie de Spaans-Portugese literatuur van de Amsterdamse Sefardim bestudeert kan zich bovendien overtuigen van de grote belezenheid van Spaanse en Portu- | ||||||
[pagina 157]
| ||||||
gese en andere niet-joodse auteurs die de Sefardische schrijvers ten toon spreiden. De in het Portugees of Spaans geschreven preken laten een unieke kombinatie van klassieke, Iberische en rabbijnse eruditie zien. Ook uit andere kulturele uitingen blijkt de populariteit van Spaanse en Portugese literatuur: de Sefardim hadden een bloeiend Spaans toneelleven tot in de achttiende eeuw, en kenden enkele literaire salons, opgericht naar Iberisch model. Dit literaire leven werd aktief gesteund door vooraanstaande Sefardim die er zoals gezegd, een aristokratische levenswijze op na wilden houden. Helaas is ons niet bekend hoe zij hun schrijvers betaalden: maar uit het feit dat personen als Manuel de Belmonte, Gerónimo Nunes da Costa en anderen regelmatig in opdrachten genoemd worden en in gedichten bezongen, en omdat zij bovendien optraden als beschermheren van de zojuist genoemde literaire salons, leid ik voorzichtig af dat zij een aktieve rol speelden als materiële beschermers van de kunsten. | ||||||
4.2. Christelijk publiekWat de materiële ondersteuning van christelijke zijde betreft weten wij dat Sefardische schrijvers van Amsterdam af ten toe aanzienlijke bedragen ontvingen. Barrios ontving voor opdrachten of losse gedichten beloningen die variëren van 80 tot 700 Nederlandse guldens. Samen met Penso Vega ontving hij 500 cruzados van de koning van Portugal, Pedro II. Wat christelijke lezers moeten hebben gewaardeerd in deze literatuur verschilt in wezen niet van wat zij in andere Spaanse of Portugese literatuur van die tijd waardeerden: haar grootsprakerige en vleiende karakter, vol even ingenieuze als vervelende woordspelingen en blijken van belezenheid. Daarin deden de Sefardische komposities in niets onder voor hun Iberische voorbeelden. Hoewel openlijke belijdenissen van het joodse geloof in deze werkjes ontbreken, verwijzen de voortdurende bijbelse (O.T.) vergelijkingen en de afwezigheid van christelijke elementen (het noemen van Jezus, Maria of katholieke deugden) toch sterk naar de niet-katholieke identiteit van hun auteurs. Barrios maakste in zijn eerste profane werk, Flor de Apolo, een woordspeling over zijn identiteit, die door christelijke lezers wel opgemerkt is, maar vergoeilijkt werd omdat hij in zijn werken op te vatten was als ‘een christen, en als iemand de deugd toegewijd’.Ga naar eind2. Spaanse, Portugese of andere Europese vorsten en edelen die kontakten onderhielden met Sefardische joden van Amsterdam wisten natuurlijk ook wel dat de schrijvers van hun lofdichten joden waren. Aan het einde van de 17e eeuw, en buiten het territorium van het Iberisch Schiereiland waren dat kennelijk onbelangrijke zaken. Verbazingwekkender is het dat de werken van Sefardische schrijvers, waarvan er een aantal toch wel bekend moesten zijn bij katholieke censoren, niet voorkwamen op de Index. Er viel op de inhoud van hun werk weinig aan te merken. | ||||||
5. ConklusieVan de tweede helft van de zeventiende tot de eerste helft van de achttiende eeuw vond een bloeiperiode plaats van Spaanse en Portugese literatuur geschreven door de Sefardische joden van Amsterdam. Deze produktie weerspiegelt | ||||||
[pagina 158]
| ||||||
enerzijds een hang naar wereldse - Iberische - status die zich uit in tal van werken en werkjes die zijn gericht tot de Sefardische élite en tot tal van christelijke beschermheren. Of men het nu beziet vanuit het oogpunt van de schrijver of van de Sefardische opdrachtgever: zij weerspiegelt mijns insziens een zucht naar status en een herwonnen eigenwaarde. Misschien was het produceren en aanbieden van deze literatuur aan Iberische vorsten en edelen door de Sefardische joden van Amsterdam ook wel een zucht naar erkenning bij juist diegenen, die hen hadden vervolgd en veracht. De tot het eigen publiek gerichte werken geven blijk van een joodse eigenwaarde, die echter gemengd is: nog in de ban van de Iberische obsessie voor zuiver bloed en adel, wordt aan beschermers een Iberische/joodse adel toegekend. Aan literaire verbeelding met een joodse inhoud wordt weinig ruimte gelaten. Maar er ontstaat ook een uniek genre, dat van de preken, beoefend door rabbijnen en studenten van Ets Haim, die misschien wel het best laten zien dat klassieke, christelijke (Iberische) en joodse kultuur heel goed samen kunnen gaan met behoud van een eigen - joodse - identiteit. | ||||||
Beknopte bibliografie
|
|