De Zeventiende Eeuw. Jaargang 6
(1990)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 144]
| |
Amsterdamse burgemeesters zonder stamboom
| |
[pagina 145]
| |
Met deze burgervaders hadden zelfs vorsten ernstig rekening te houden. Werd op dat moment niet in Den Haag de jonge prins van Oranje door burgemeester Cornelis de Graeff betutteld? Vondel heeft daar uitdrukking aan gegeven in zijn Inwydinge van 't Stadthuis t'Amsterdam, waar hij de vergelijking maakt tussen de handelsrepubliek aan het IJ en de oude stadsrepublieken Rome en Venetië:Ga naar eind2. [...] geen onkenbaar teiken
Van majesteit, en maght, die nu doorluchtigh blijckt,
Naerdien de Dam in naem Sint Markus plaets niet wijckt,
Noch zelf het velt van Mars, zoo wyt befaemt by d'ouden,
Die Rome, in zijne kracht en middaghglans, aanschouden,
Toen, Cezars erfgenaem, August, in vollen vre,
Het heiligh Kapitool in zijn triomfe opree.
Was burgemeester Cornelis de Graeff soms de nieuwe Augustus die, als erfgenaam van Caesar, zijn ambtgenoten naar het Stadhuis op de Dam was voorgegaan?
Cornelis de Graeff was in 1655 niet alleen presiderend-burgemeester, maar hem was ook sedert 1650 het ‘magnificat’ toegevallen, nadat burgemeester Andries Bicker (1586-1652) zich uit de politiek had moeten terugtrekken. Met het bekleden van het ‘magnificat’ was burgemeester De Graeff de eerste burger van Amsterdam. Hij was de vierde generatie van zijn geslacht in de Vroedschap en de derde op het burgemeesterskussen. Zijn overgrootvader was in 1542 in de Raad opgenomen geweest en had het al tot schepen gebracht. Oudere documentatie over de familie De Graeff kwam tot nog toe niet aan het licht. De vader van de eerste vroedschap De Graeff, die door J.E. Elias in zijn studie over de Amsterdamse Vroedschap wordt opgevoerd en als generatie I in het Nederland's Adelsboek werd overgenomen,Ga naar eind3. is tot nog toe in geen enkele akte aangetroffen en is naar mijn mening een imaginair persoon. De familie De Graeff was zeer waarschijnlijk herkomstig uit Waterland, waarvan zij de zwaan in hun wapen voeren. Burgemeester Cornelis de Graeff was zich er zeer van bewust dat zijn familie een jong geslacht was en hij wist dan ook niets van zijn rechtstreekse voorouders van vóór 1542! Dit nam echter niet weg dat de De Graeven aan dynastievorming deden. Cornelis de Graeff was in 1639 zijn vader in de Vroedschap opgevolgd en in 1665 zou zijn plaats als raad door zijn broer Andries de Graeff (1611-1678) worden ingenomen. Het aan de macht komen van De Graeffs pupil prins Willem III in 1672 was een ramp voor de dynastieke aspiraties van de familie De Graeff. Zij vielen in ongenade en zouden vele decennia lang niet meer op de kussens van het Stadhuis terugkeren. Het was in Amsterdam heel gewoon dat men aan de ene kant zijn politiek vooraanstaande posities trachtte te consolideren, maar dat men het aan de andere kant helemaal niet nodig vond om zijn eenvoudige herkomst te verhullen. Dat gaf meer glorie aan de tijdelijk verworven maatschappelijke status der Heren. Zo lezen wij als begin van de familieaantekeningen die door Cornelis de Graeff omstreeks 1650 werden opgesteld:Ga naar eind4. | |
[pagina 146]
| |
De stad van Amsterdam en heeft geen vermaerden oorspronck door eenigh doorluchtich stichter, als Roomen, Alexandrien, Athenen, etc., maer de goede geleegentheijt van de stroomen het IJe en Aemstel heeft daer doen nederslaen eenighe luyden, dewelcke haer met visschen, oock neeringen en daer nae met coopmanschappen hebben geneert.Dit gegeven was sedert het begin van de eeuw een bekend topos. Het kon moeilijk het decor zijn voor oude aristocratische of adellijke geslachten. Die waren in Amsterdam totaal onbekend. Cornelis de Graeff gaat dan verder met te vertellen dat de oude Amsterdammers geen gewoonte hadden om aantekeningen van hun families bij te houden en dat zij niets meer van hun geslachten wisten, dan hetgeen zij van hun vaders en grootvaders hadden kunnen vernemen. Hij verhaalt hoe men in zijn eigen tijd was begonnen geslachtsregisters aan te leggen en hoe sommigen ‘wilde(n) inbrengen eenighe persoonen die in haer tijt meer aensien hebben gehad als dat sij die familien bestaen; welcke manier van doen gants niet overeen compt met de oprechticheijt en waerheijt’. De gegevens over zijn eigen familie gingen niet erg ver terug: En eerstelijck sal (ick) beginnen vant geslacht van de Graven, waeruyt ick van mijn vaeders sijde gesprooten ben. Dit is een out Amsterdams geslacht, 't welck gesprooten is uyt het huys ‘de Keijser’, staende opt Waeter (= thans het Damrak nr 91). Dit huys toont aent fatsoen van sijn gewelft seer out te sijn, waervan eijgenaers sijn geweest en gewoont hebben Jan Pieters de Graeff en daer nae sijn soon Dirck Jans de Graeff, die het selve huys oock vercocht heeft. Oock sijn hier gebooren mijn vader Jacob de Graeff en sijn broeders.Meer wist Cornelis de Graeff niet van het verleden van zijn eigen familie en hij heeft het kennelijk helemaal niet nodig gevonden om de leemten in zijn kennis met onjuiste fraaiigheden aan te vullen. Geen legendarische voorouders, net zo min als Amsterdam door een held zou zijn gesticht. Hij zal daar zijn redenen voor hebben gehad. Het aanzien van de individuele burger werd in de zeventiende eeuw bepaald door de sociale positie die zijn familie innam, gebaseerd op vermogen en het vervullen van stedelijke ambten. Het prestige van een geslacht werd aanmerkelijk verhoogd als men er op kon wijzen dat meerdere generaties loffelijke ambten hadden bekleed. Dat betekende dan tevens dat men was opgenomen in een keten van lokale machthebbers. Vermogen en aanzien in de plaatselijke en landelijke politiek waren in dit opzicht onverbrekelijk met elkaar verbonden. Alleen rijkdom was daartoe niet voldoende. Mr. Wilhem Baerdesen (1527-1601) verwoordde dit overduidelijk, toen hij in 1576 aan de zeer rijke nieuwkomer, burgemeester Mr. Hendrick Dirckszn (1490/95-1581), schreef:Ga naar eind5. [...] mijn vaderlijcke stadt, in den welcken ick niet alleene geboiren ende opgevoet, maer uuyt sulcke oock geboren zij, die in den derden, vierden ende vijffden graet continuelijck aldaer in die hoochste regieringe van aensien ende met tijdelijcke gaven hoochelijck begaeft sijn geweest; jae 't selve ons gemeene vaderlant genouch van nyet tot yet ende van cleijn tot zeer groot, benevens Godes zegeninge met haere naersticheijt hebben helpen brengen, [...] | |
[pagina 147]
| |
Sociaal gezien bleef daarbij de ancienniteit van de regerende geslachten van eminent belang. Cornelis de Graeff was dan wel pas de vierde generatie van zijn familie in de regering, maar de roep van de De Graeven was goed en hun positie stevig verankerd. Toch vond Joost van den Vondel het kort na de inwijding van het Stadhuis nodig om hun een ouderdom van twee eeuwen in plaats van de ene, waar zij recht op hadden, toe te dichten. Bij diezelfde gelegenheid maakte hij het geslacht van De Graeffs neven Bicker zelfs drie eeuwen oud, waarop zij evenmin aanspraak kunnen maken.Ga naar eind6. De familie De Graeff heeft zich dan ook in Amsterdam nimmer op de oudheid van haar eigen geslacht laten voorstaan. Maar Cornelis en Andries de Graeff zagen zich samen met hun neven Andries en Cornelis Bicker als de politieke erfgenamen van het oude regentengeslacht Boelen, waarvan de katholiek gebleven hoofdstam in 1647 (!) in mannelijke lijn was uitgestorven. Van hun Boelenvoorouders hadden zij heel veel betekenend de voornamen Andries en Cornelis meegekregen. Als bij een ware dynastie waren de leden van de beide families in de zeventiende eeuw veelvuldig onder elkaar getrouwd om zo hun politieke en koopmanskapitaal bijeen te kunnen houden. Hun grote historische voorvader was Andries Boelen (1455-1519), de meest invloedrijke middeleeuwse burgemeester der stad. Vijftien maal mocht hij het hoogste ambt in Amsterdam bekleden. Wanneer wij in Cornelis de Graeff de nieuwe Augustus mogen herkennen, dan zullen wij in Andries Boelen zijn Caesar mogen zien. De Bickers en De Graeven stamden langs vrouwelijke lijn van burgemeester Andries Boelen af, zoals Augustus een kleinzoon was van Caesars zuster. In het jaar van de inwijding van het Stadhuis begint de legendevorming rond Andries Boelen met het door Vondel aan zijn maecenas Cornelis de Graeff opgedragen gedicht Op de wapenkroon van Amsterdam:Ga naar eind7. Indien men uwen gryzen stam,
Ter heerschappy des lants geschapen,
En die 's lants vryburg Amsterdam
Gekroont heeft met de kroon van 't wapen,
Den lauwer schonck, die niet verdort,
Noch schoot de danckbaerheit te kort.
Had Andries niet Stadts eer bewaert,
En 's Keizers glori trouw verdadight,
August had met zyn edel zwaert
Den Ridder spader begenadight,
Wiens miltheit Oostenryck behaeght,
Daer Aemstels schilt de kroon af draeght.
De goude keten om den hals,
't Geweer den Helt op zy gehangen,
In zoo veel juichens en geschals
Der stede, daer hy wiert ontfangen,
Op 's Keizers hoftrompet en faem,
Verheft al d' afkomst in dien naem.
| |
[pagina 148]
| |
Hoe trots het hooge kerckglas praelt,
Met Cezars hooftprael, ons geschoncken,
Daer Maximilaen, bestraelt
Van gout, en diamante voncken,
Drie Kruissen heilight, voor altoos;
Gedachtenis van glas is broos.
Maer dees geslachtboom bloeit, gekroont
In top met Bickeren en Graven,
Daer vryheit in hun schaduw woont,
En grootvaêr Boelens zoo veel braven
Gesproten ziet uit zynen struick.
Zoo blinckt de goutmyn in 't gebruick.
De stam, die voor 't Gemeene best
Zich zelven uitdeelt, by zyn leven,
Wort noch, gelijck van outs, bevest,
En in zyn tacken hoogh verheven:
Want schoon 't gebeent ten grave vaert,
De deught blyft eeuwigh en vermaert.
Als regent der Nederlanden had Maximiliaan in 1489 aan de stad Amsterdam het recht verleend om de ‘croone van onsen rijcken’ op haar wapen te mogen voeren. In de bekende stadsbeschrijving van Pontanus uit 1614 is deze ‘huiskroon’ der Habsburgers al tot de keizerskroon verworden,Ga naar eind8. hetgeen apert onjuist is daar Maximiliaan pas vier jaar na het verlenen van het recht aan de stad tot Duits keizer zou worden gekozen. De folklore van de ‘keizerskroon’ kwam pas goed op gang, nadat in 1638 de uit 1602 stammende Rudolphinische huiskroon der Habsburgers als bekroning op de toren van de Westerkerk werd geplaatst.Ga naar eind9. Vondel rept dan nog niet van het aandeel van Andries Boelen,Ga naar eind10. maar sedert 1655 zou hij er bij herhaling op terugkomen. Andries Boelen heeft niets met de verwerving van het heraldieke embleem te maken gehad en het verhaal is een pure fantasie uit de koker van Joost van den Vondel gebleken. Bij de negentiende eeuwse Vondeluitgave door Jhr. Mr. Jacob van Lennep kwam het tot een controverse over de historische betrouwbaarheid van de gedichten met de stadsgeschiedvorser Jan ter Gouw.Ga naar eind11. In zijn annotaties wijst Van Lennep er herhaaldelijk op dat de historische feiten uit het werk van Vondel door oude genealogieën worden bevestigd.Ga naar eind12. Ter Gouw ontkende de betrouwbaarheid van die gegevens. Thans kan er worden vastgesteld dat deze oude zeventiende eeuwse geslachtsregisters zijn vervalst! Men zal zich nu echter afvragen of J.E. Elias bij zijn onderzoekingen naar het Amsterdamse patriciaat deze vervalsingen niet heeft onderkend? Neen, een aantal daarvan is in zijn standaardwerk over de Vroedschap terechtgekomen. Wel zijn er door hem op grond van archiefstukken verbeteringen aangebracht en werd hetgeen hij twijfelachtig vond niet opgenomen. Voor zover herkend werden deze vervalsingen door hem als vergissingen gesignaleerd. Elias meende dat vroegere genealogen het met minder goede toegangen op de bronnen voor hun onderzoek hadden moeten doen, maar daar stond dan wel tegenover dat de vroegere vorsers dikwijls nog stukken hadden kunnen raadplegen die thans als verlo- | |
[pagina 149]
| |
ren gegaan beschouwd moeten worden. De vervalser van de Amsterdamse geslachtsregisters heeft een vrijwel perfecte techniek toegepast, waardoor het uiterst moeilijk is geworden om de onjuistheden te kunnen doorgronden en aan te tonen. Wie was deze vervalser ? Wanneer werkte hij en welk doel streefde hij na? Daar Vondel een aantal belangrijke onjuiste gegevens in zijn gedichten heeft verwerkt, zullen wij de falsaris in zijn eigen tijd moeten zoeken. Al vrij snel wordt dan onze aandacht getrokken door de schilder-genealoog Jacob Colijns (1614-1686), een man met heel matige artistieke talenten. Het heraldische werk van Colijns heeft in onze eeuw een slechte naam gekregen.Ga naar eind13. Zijn identiteit werd in de jaren dertig door de archivaris Mr. W.F.H. Oldewelt vastgesteld.Ga naar eind14. Hij wist niet alleen aan te tonen dat Colijns de samensteller van een aantal wapenboeken was,Ga naar eind15. maar tevens de opsteller van de regeringslijst over de jaren 1333 tot 1414, welke in 1662 officieel door de stad werd gepubliceerd als bijlage van de Handvesten.Ga naar eind16. Het bewijs was door Oldewelt in de resoluties van de Thesaurie van 8 november 1685 aangetroffen: Jacob Colijns, hebbende bij requeste vertoont, dat hij in de jare 1660 bij de heeren burgemeesteren ende tresorieren in der tijd was geauthoriseert geweest om te doorsoecken de oude brieven ende besegeltheden, so ter tresorie ordinaris als in verscheide kercken ende godshuisen, tot vermeerderinge ende verbeteringe van de namen der heeren van de regeringe in de stads handvesten, gelijc mede om op te soeken de wapens van de heeren die van outs in de regeringe sijn geweest, so verre deselve te bekomen souden sijn, etc. etc.De door Colijns opgestelde regeringslijst is tot op heden door alle historici gehanteerd. Colijns heeft daarop ‘verbeteringen’ aangebracht zoals het hem goeddunkte voor het samenstellen van zijn genealogieën der Amsterdamse regentenfamilies. Dit deed hij onder andere voor de familie Boelen: Hendrick Willemszn werd Hendrick Willemszn Boel (schepen 1360/63/79/81/84), Dirck Ane (Ave) Janszn werd Dirck Anne Janszn Boel (schepen 1403/18) en Claes Janszn werd Claes Janszn Boel (schepen 1425), etc.Ga naar eind17. Geen van deze mannen heeft aanwijsbare verwantschappen met de familie van burgemeester Andries Boelen! Uit deze gegevens werd een geslachtsregister Boelens opgesteld dat teruggaat tot 1320, waarmee de Boelens het oudste regentengeslacht aan de Amstel waren geworden.Ga naar eind18. In de familieaantekeningen van een zoon van burgemeester Cornelis de Graeff vindt men de navolgende ‘bewijsplaats’:Ga naar eind19. Colijns seght een acte gesien te hebben, waerin Hendrick Willemsz Boel ende Jan Willemsz Boel als broeders iedts gepasseert hebben, etc. etc.Deze beide Boelen broers zijn imaginaire personen (!) die niet in het in 1975 verschenen ‘Oorkondenboek’ van AmsterdamGa naar eind20. zijn terug te vinden, maar wel bij Vondel in diens gedicht Op den oorsprongk van het geslacht der Bikkeren:Ga naar eind21. Heer Roemer Arent van den Anxter zagh men treeden,
Als Burgemeester, voor drie eeuwen, ruim getelt,
Om 's Burgemeesters stoel op 't out Stathuis te kleeden.
| |
[pagina 150]
| |
Hy voer' een rooden balk met eere in 't gouden velt.
De perkementen zelfs getuigen van dit zegel,
Gelijk de witte balk van Henrik Willems Boel
In 't groene velt getuigt hoe hy der vadren regel
En 't recht des Schependoms bewaerde op Aemstels stoel.
Zoo bloeide 't out geslacht van Bikker, niet vergeten
Van zwaert- en spilsy, lang eer Keizer Maxmiljaen
Heer Andries Boel beschonk met eene goude keten,
Om 't gout hem milt vereert van zulk een onderdaen,
Waer door de schiltkroon op Stads wapen quam te brommen.
Aldus rust Bikkers huis op zulks twee kolommen.
De propaganda voor het huis van burgemeester De Graeff - de Bickers en de Boelensen - was in 1655 in gang gezet. Vondel was de fakkeldrager van haar roep en roem. Door toedoen van zijn zoon was de dichter in 1655 in financiële moeilijkheden geraakt. Het maecenaat De Graeff zou hem in januari 1657 een baantje als suppoost bij de Bank van Leening opleveren, waaraan voor hem het vorstelijke salaris van 650 gulden per jaar vastzat. Jacob Colijns had graag een graantje uit de stedelijke ruif meegepikt. Enkele maanden voor zijn dood moest hij in grote armoede bedelen om erkenning en een vergoeding voor zijn werk. Zijn knappe knoeiwerk leverde hem toen twintig zilveren ducatons op en de minachting van de latere onderzoekers. Het maecenaat De Graeff heeft een aantal ‘historische’ feiten opgeleverd die al eeuwenlang hun sporen in de Amsterdamse geschiedenis hebben achtergelaten. Veel zal er moeten worden gecorrigeerd aan het door Vondel, Colijns en anderen geschapen beeld van Amstels historie. Alleen de keizerskroon op de Westertoren zal wel nooit meer weg te denken zijn uit het Amsterdamse cultuurgoed. |
|