De Zeventiende Eeuw. Jaargang 6
(1990)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
‘Die snode uitwerkzels van een listige eigenbaat’.
| |
[pagina 130]
| |
waar we niet al te rijk bezegend zijn met informatie over de consumptie van boeken in de Republiek, is het de moeite waard een dergelijke bron wel degelijk te benutten.
Voor Engeland is het verschijnsel van de ‘book prospectuses’ en de ‘subscriptionlists’ al wel vrij uitputtend bestudeerd. Allereerst schreef Sarah Clapp in 1931 een bijdrage over ‘the beginnings of subscription publication in the seventeenth century’, waarin zij kwam tot een aantal van 87 Engelse uitgaven bij intekening voor de periode 1617 tot en met 1697.Ga naar voetnoot3. In 1972 werd door P.J. Wallis en F.J.G. Robinson gestart met ‘the Book Subscription Lists Project’, resulterend in een inventarisatie van intekenlijsten en een reeks artikelen met analyses van deze lijsten.Ga naar voetnoot4. Daarnaast maakte J.P. Feather de rijke collectie prospectussen van de Bodleian Library te Oxford toegankelijk door uitgave op microfiches: allereerst 444 prospectussen uit de John Johnson Collection (1976) en vier jaar later nog eens 252 uit de Gough Collection. Bovendien schreef hij een overzicht van de Engelse boekprospectussen ter begeleiding van een bibliofiele uitgave van een aantal facsimilé's van ‘proposals’.Ga naar voetnoot5. Voor Duitsland was het Reinhard Wittmann die als eerste in algemene zin over intekening schreef.Ga naar voetnoot6. Voor Frankrijk wees Jean-Daniel Candaux in 1983 op het belang van de prospectussen en Wallace Kirsop hield twee jaar later in Rome een vurig pleidooi voor een studie van de intekenlijsten onder de titel ‘Pour une histoire bibliographique de la souscription en France au XVIIIe siècle’.Ga naar voetnoot7. In Nederland werd over uitgaven bij intekening geschreven door I.H. van Eeghen, waarbij zij ook wees op het hierboven geciteerde toneelstuk van Gijsbert TijssensGa naar voetnoot8., en door K.G. Lenstra in een artikel met de verhullende titel ‘Een noot bij een vertoog van Van Effen’.Ga naar voetnoot9. Hierin brengt hij verslag van de werkzaamheden van een door hem begeleide kandidaten-werkgroep van het Amsterdamse Instituut voor Neerlandistiek uit 1975. Dertien titels van uitgaven bij intekening uit de periode 1722 - 1789 worden door hem behandeld. Afzonderlijke uitgaven bij intekening waren reeds geregeld voorwerp van onderzoek. Recentelijk schreven Rooden en Wesselius over de uitgave in Amsterdam van een Hebreeuws commentaar op de Bijbel, de Mikhlal Yophi uit 1661. Dit is het eerste boek dat - voor zover tot nu toe bekend - in de Republiek bij intekening van de pers kwam.Ga naar voetnoot10. Andere gevallen werden behandeld door onder meer Vloemans (de Opera omnia van Erasmus), Verkruijsse (de Chronyk van Zeeland van Smallegange), Landwehr (een aantal geïllustreerde uitgaven, behandeld in zijn studie over Nederlandse boeken met gekleurde illustraties), De Wildt (Reizen van Cornelis de Bruyn), en Van Zonneveld (Geschiedenis des Vaderlands van Bilderdijk).Ga naar voetnoot11.
Enkele jaren geleden trof ik in de Advocates Library te Edinburgh in een convoluut een aantal prospectussen van boekverkopers uit de Republiek aan uit het begin van de achttiende eeuw. Toen ik wilde nagaan of deze Edinburghse prospectussen mogelijk aanvullende informatie leverden voor het overzicht van de Nederlandse uitgaven bij intekening, bemerkte ik dat een dergelijk werkinstrument nog niet bestond. Te meer daar ik voor een onderzoek naar de uitgavepolitiek van Haagse boekverkopers in de periode 1680 - 1780 te maken kreeg met de pogingen om via de wijze van intekening kostbare folianten op de | |
[pagina 131]
| |
markt te brengen, besloot ik de her en der verspreide gegevens te verzamelen. Mijn werklijst, die ik hier door gebrek aan plaatsruimte niet als bijlage kan toevoegen, omvat thans omstreeks 130 uitgaven van Noordnederlandse boekverkopers, waarvoor in de periode tot en met 1750 kon worden ingetekend. Het handelt om boeken die binnen de in de intekenvoorwaarden vastgestelde termijn zijn verschenen, maar ook om uitgaven, die men - om in de woorden van Ongeveinst uit het toneelstuk van Tijssens te spreken - ‘nooit of op zyn beste na veel Jaren ziet voltooit’. Juist de titels, waarbij het niet tot feitelijke uitgave kwam, waarvoor blijkbaar te weinig belangstelling bestond, vormen een interessante groep. Als criterium voor opname in de lijst geldt, dat de koper zich schriftelijk verplichtte tot aanschaf van het betreffende werk. Meestal, maar niet altijd, zal de boekverkoper deze verplichting bekrachtigd willen zien door een vooruitbetaling. De titels uit mijn lijst zijn als uitgaven bij intekening bekend, oftewel door een bewaard gebleven exemplaar van een prospectus oftewel door vermelding van de prospectus in een eigentijdse bron (tijdschrift, courant, catalogus). De overlevingskans voor drukwerk van geringe omvang is miniem. Dat geldt ook voor de prospectussen, oftewel de ‘conditien van inschryvinge’, waarin de intekenvoorwaarden werden bekendgemaakt, hoewel deze in een hoge oplage werden verspreid. Zo werd over de prospectus voor Oud-en Nieuw Oost-Indien van François Valentijn in de Maendelyke uittreksels van januari 1723 geschreven, dat al 2200 exemplaren ‘in acht of thien dagen tyds, met de uitterste gretigheid, uit onze handen’ zijn gehaald. Wegens het succes van de intekening werd een tweede druk van de prospectus verspreid en tegelijkertijd de prijs voor de uitgave verlaagd. Voor de 130 uitgaven van mijn lijst heb ik slechts in 19 gevallen de oorspronkelijke prospectus teruggevonden. Waar de oorspronkelijke prospectus niet is bewaard gebleven, kunnen we ons vaak behelpen met de min of meer volledige tekst, zoals die geregeld werd afgedrukt in de rubriek boekennieuws in de tijdschriften. Met name in de Boekzaal zijn veel condities opgenomen en bovendien geeft dit tijdschrift ook berichten over het verdere verloop van de uitgaven. Andere periodieken zijn soberder in de berichtgeving over uitgaven bij intekening en volstaan met een aankondiging dat een prospectus is verschenen. Voor het Amsterdamse geleerdentijdschrift, de Bibliothèque raissonnée des ouvrages des savans, weten we dat de uitgever, Gérard Wetstein, weinig belangstelling had om plaats in te ruimen voor aankondigingen van intekeningen. In 1729 berichtte hij aan zijn Londense correspondent voor het Engelse boekennieuws, Desmaizeaux: pour des souscriptions nous ne nous soucions pas a y mettre et remplir la place qui devoit etre que pour des nouvelles Litteraires courtes et succintes des Livres qui s'impriment en Engleterre.Ga naar voetnoot12. Om bekend te maken dat een prospectus was verschenen, plaatsten boekverkopers soms een advertentie in de courant en daarmee leveren ze ons aanvullende informatie. Waar prospectus of aankondiging in tijdschrift of krant ontbreken, kan een ‘Naam-Lyst der heeren inteekenaren’ het bewijs zijn dat het betreffende boek bij intekening is verschenen. Daar echter deze lijsten met intekenaren niet | |
[pagina 132]
| |
altijd in de betreffende boeken zijn afgedrukt oftewel niet meegebonden, zullen ongetwijfeld een aantal intekeningen zich definitief aan ons oog blijven onttrekken en in ons overzicht ten onrechte ontbreken. De te publiceren werklijst zal de volgende gegevens bevatten: auteur en titel van de uitgave - eventueel met afwijkingen van de voorgenomen titel -; jaar waarin intekening werd geopend en jaar van uitgave van het werk; plaats van uitgave en de uitgevers; opgave van eventuele prospectus en van aankondiging in tijdschrift of courant; de prijs waarvoor kon worden ingetekend; het aantal delen en het formaat; eventuele bijzondere gegevens uit de intekenvoorwaarden (oplagecijfers, lijst van de boekverkopers bij wie kon worden ingetekend); aanwezigheid van lijst van intekenaren (opgave van aantal namen en aantal exemplaren). Verzameld heb ik de gegevens over intekening tot en met 1750. Voor de periode tot en met 1700 zijn tot nu toe 12 uitgaven aangetroffen. Bovenaan de lijst staat - het kwam reeds ter sprake - de uitgave van de Mikhlal Yophi van Jacob Abendana uit 1661. Het vinden van intekenaren voor dit werk ging zeer moeizaam, zoals Van Rooden en Wesselius in hun artikel in Quaerendo hebben beschreven: potentiële kopers voelden er weinig voor om een boek te kopen zonder dat ze het hadden gezien. In het geval van deze eerst bekende uitgave bij intekening was het de auteur die probeerde belangstellenden te vinden. In het vervolg zijn het bijna altijd de uitgevers die zich met de intekening bezighouden. Een uitzondering is Jakob Campo Weyerman die in 1725 tracht voldoende intekenaren te vinden voor zijn driedelig werk De historie des pausdoms. De eerste uitgever die via intekening een boek op de markt bracht, was Joannes Janssonius van Waesberge. In zijn halfjaarlijkse catalogus van nieuwe aanwinsten van het eerste halfjaar 1678 kondigde hij aan met het drukken van Kirchers Mundus subterraneus te beginnen - ‘also 't selve werk seer sware onkosten vordert’ -, zodra er 200 intekenaren zouden zijn en deze moet hij inderdaad hebben gevonden, want in 1682 verscheen D'onder-aardse weereld.Ga naar voetnoot13. De volgende prospectussen voor uitgave bij intekening zijn voor de Nieuwe chronyk van Zeeland van Smallegange uit 1682 (pas in 1700 feitelijk verschenen) en voor Het bloedig tooneel, of martelaers spiegel der Doopsgesinde of weereloose christenen uit 1683 (in 1685 verschenen). Voor beide uitgaven gold dat bij intekening op 25 exemplaren een 26e exemplaar gratis werd geleverd: ‘Yemand genegen zijnde den Drucker te Encourageren, met 25 Exemplaren op een Naem te teykenen, sal een exemplaer boven de 25 toe-hebben’. Bij de Annotatien over 't N. Testament van Samuel Clark, een uitgave bij intekening van Boekholt uit Amsterdam uit 1692, was elk 13e exemplaar gratis. Deze bepalingen, die in latere prospectussen niet meer voorkomen, doen vermoeden, dat in de beginperiode de intekenaren vooral onder de collega-boekverkopers werden gezocht. Rond de eeuwwisseling spelen de intekeningen bij de boekverkopers Pieter van der Aa en François Halma voor de meerdelige uitgaven van teksten uit de klassieke oudheid (de thesauri van Graevius en Gronovius, de Inscriptiones van Gruterus) en van de prentbijbels bij Mortier en Lindenbergh. Hoewel al deze uitgaven, met uitzondering van Smallegange's Nieuwe chronyk en de Inscriptiones van Gruterus zonder al te veel vertraging verschenen, moet in deze tijd het uitgeven bij intekening toch reeds in opspraak zijn geraakt. Mogelijk is dit gebeurd door gevallen die zich voor alsnog aan onze waarneming onttrekken. | |
[pagina 133]
| |
Toen François Halma in 1705 zijn plan tot uitgave van een algemeen historisch en geografisch woordenboek der Zeven Verenigde Nederlanden bekend maakte, waaraan hij naar zijn zeggen al meer dan acht jaar werkte ‘en dat nu eindelyk volkomen voor de persze gereedt’ was, schreef hij het woordenboek bij wijze van intekening te willen uitgeven, ‘hoe verhaat, hoe veracht, hoe wraakbaar deze wyze van boeken te drukken [...] geworden is’.Ga naar voetnoot14. Met zijn uitgave nam de kritiek op intekening slechts toe, want ondanks zijn belofte dat het woordenboek binnen twee jaar zou worden gedrukt (‘mogelyk doen wy 't korter af’), zou het werk pas na zijn dood in 1725 verschijnen.
Er speelden verschillende motieven om een boek bij intekening uit te geven. Allereerst was het voor de boekverkoper een middel om zich ervan te verzekeren, dat zijn voorgenomen uitgave voldoende belangstelling genoot. We zagen hierboven reeds dat Van Waesberge wilde wachten met het drukken van D'onderaardsche weereld, totdat hij zeker zou zijn van 200 intekenaren. Toen François Halma met het plan rondliep om het Corpus historiae Byzantinae te herdrukken, adviseerde De Hennin uit Duisburg hem nadrukkelijk dit alleen te doen, als hij voldoende intekenaren zou hebben.Ga naar voetnoot15. Halma kwam met een prospectus, maar ontving blijkbaar te weinig respons en zag af van de uitgave. Een ander uitgeversplan, dat strandde bij gebrek aan belangstelling was een herdruk van de Atlantica van Olof Rubbeck, welke de Rotterdammer Joannes Hofhout in twee foliodelen wilde uitbrengen. Hij trachtte via een prospectus 600 intekeneningen te vergaren, maar vond die niet. Tot een uitgave is het niet gekomen en ook de prospectus, waarover J.J. Björnstähl berichtte in het verslag over zijn bezoek aan de Republiek, is thans onvindbaar.Ga naar voetnoot16. Bij de meeste gevallen van intekening moest de koper onmiddellijk een bepaald gedeelte van de prijs van het boek betalen. Het was gebruikelijk om bij een uitgave in één deel ongeveer de helft te vragen; één derde bij uitgave in twee delen; een vierde bij uitgave in drie delen etc. De boekverkoper kreeg aldus een som geld in handen, die hij kon gebruiken voor de onkosten die hij moest maken (vooral de papieraanschaf). Dit middel om contant geld in kas te krijgen vormde het tweede belangrijke motief voor de uitgaven bij intekening. Toen Samuel Schoonwald in 1721 aankondigde de lutherse bijbel te willen herdrukken, schreef hij dit te gaan doen bij intekening ‘om te zien of er een genoegzaem getal van Liefhebberen is, die Hem eenigzins de onkosten ten gemeene nutte zouden willen helpen dragen’.Ga naar voetnoot17. Met name de vooruitbetaling die moest gebeuren tegelijkertijd met de intekening leverde protesten op en de Haagse boekverkoper Hendrik Scheurleer ziet in enkele gevallen af van deze vooruitbetaling. De eerste twee delen van de Brieven van Joan de Witt heeft hij, zo laat hij weten, op eigen kosten laten drukken en die delen zijn te koop voor 7 gulden per deel. Voor de delen 3 en 4, en 5 en 6 zullen de intekenaren slechts 7 gulden per twee delen hoeven te betalen.Ga naar voetnoot18. Hier diende het systeem van intekening ervoor, dat de uitgever er zeker van was dat de kopers alle delen zouden afnemen en hij niet bleef zitten met onvolledige series. Tenslotte was de uitgave bij intekening een vorm van reclame. De prospectus kondigde het te verschijnen boek aan en zette het belang ervan uiteen. | |
[pagina 134]
| |
Een aantal intekenvoorwaarden bevat een kostenberekening van de betreffende uitgave. Daarbij wordt meegedeeld uit hoeveel vellen het werk zal bestaan. Vervolgens wordt verteld wat de prijs per vel is en de vermenigvuldiging gemaakt met het aantal vellen. De prijzen per vel schommelen tussen de 4 en de 9 duiten: 4 duiten voor Van Braghts Martelaers spiegel uit 1685 en 9 duiten voor een uitgave bij Jean Neaulme in 1739 van de Foedera conventiones door Rymer. Er is een langzame stijging van de prijs per vel waar te nemen, maar niet alle prijzen passen binnen zo'n langzaam stijgende curve. Zo kost de Grote bijbel van Mortier uit 1700 al 8 duiten en een werk van Des Voeux uit 1735 nog steeds 4 duiten. Voor Burnets Geschiedenis van Engeland uit 1725 wordt 8 duiten, 1 stuiver per vel gevraagd. Dit wordt blijkbaar beschouwd als een hoog bedrag; in elk geval wordt erbij vermeld, dat het bedrag van 8 duiten ‘ter oorzaek [is] van den korten inhoud op de kanten’.Ga naar voetnoot19. Het zetwerk speelde dus ook een rol in de kostenberekening. Toen de intekening voor Valentijns Oud-en Nieuw Oost-Indien voorspoedig verliep, gingen de uitgevers, Onder de Linden uit Amsterdam en Van Braam uit Dordrecht, ertoe over om de prijs per vel te verlagen van 6 naar 5 duiten: door een hogere oplage werden de zetkosten per exemplaar lager.Ga naar voetnoot20. De prijzen voor de vellen plaatwerk in de geïllustreerde uitgaven liggen veel hoger: schommelend tussen de 3 en 5 stuiver. Voor de meeste uitgaven kon men op gewoon papier of op groot papier intekenen. Als prijsverschil gold 1/3 (exemplaar op groot papier een derde duurder dan die op gewoon papier) als gebruikelijk, maar er zijn gevallen dat de uitgave op groot papier tweemaal zo duur is. In een uitgave, welke bij intekening tot stand is gekomen, wordt niet altijd een lijst van intekenaren aangetroffen. Het is mogelijk dat er wel zo'n lijst is geweest, maar slechts werd meegeleverd aan de exemplaren voor de intekenaren en in de in autopsie genomen exemplaren niet is meegebonden. In de prospectus van de Jurisprudentia romana et attica hadden de Leidse uitgevers Verbeek en Kallewier weliswaar geschreven, dat de namen van de intekenaren vooraan in deel I zouden worden afgedrukt, maar in het geraadpleegde exemplaar is hiervan niets terug te vinden en de custoden in het voorwerk geven geen aanwijzing dat een dergelijke lijst aanvankelijk wel zou hebben bestaan. Voor Engeland heeft Feather er reeds op gewezen - zonder een verklaring te kunnen geven - dat er voor meer uitgaven prospectussen zijn verschenen dan er intekenlijsten zijn afgedrukt. In de gevallen waarin een lijst van intekenaren wel aanwezig is, wordt meestal met een sterretje aangegeven of de betrokken persoon voor een exemplaar op groot papier heeft ingetekend. Soms wordt ook vermeld voor hoeveel exemplaren er is ingetekend. Het zijn vooral de boekverkopers die genoteerd staan voor meer exemplaren.
Uit een annonce in het tijdschrift Bibliothèque des sciences et des beaux arts valt op te maken dat intekening niet alleen mogelijk was op boeken en prenten, maar ook met het oog op natuurkundige verzamelingen op stenen, mineralen en gedroogde planten en zaden. Een zekere Gagnebin ging in 1759 een tocht door de Alpen maken en men kon voor één Louis Neuf intekenen op oftewel een fossiel, een mineraal of een gedroogde plant.Ga naar voetnoot21. Met deze Alpenexpeditie uit 1759 ben ik ver buiten de Republiek en buiten de zeventiende eeuw beland en het is de hoogste tijd te eindigen. |
|