De Zeventiende Eeuw. Jaargang 6
(1990)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| |
Aantekeningen betreffende de Antwerpse schilder en kunsthandelaar Herman de Neyt (1588-1642).
| |
[pagina 70]
| |
1633), Herman II (8 mei 1635), Maria Francisca (19 januari 1638) en Peter de Neyt (9 mei 1641). De doopvader van het laatste kind was Peter Permont of Permonde uit Delft, een schoonbroer van Herman de Neyt.Ga naar eind11.
Reeds op 6 september 1630 hadden man en vrouw voor bovengenoemde notaris Van Cantelbeck, die in dezelfde straat woonde en een vriend van den huize was, hun testament verleden.Ga naar eind12. Herman de Neyt overleed op 8 september 1642 in de woning van zijn zwager in de Wijnstraat, thans de Wijnhaven nabij de Markt in Delft.Ga naar eind13. Hij liet een weduwe en vier kinderen na. Zijn ruim huis in Antwerpen was met meubelen en kunstwerken volgepropt. Ook in Delft, 's-Gravenhage en Amsterdam had hij allerlei schilderijen, prenten en andere koopwaar achtergelaten. De inventarissen van de koopmanschappen in Delft en 's-Gravenhage, die notaris Cornelis van der Vliet op 4 december 1642 had opgemaakt, zijn verloren gegaan. De belangrijke boedelbeschrijving van de goederen in Antwerpen was tussen 16 en 22 oktober 1642 samengesteld. Zij bevindt zich in het stadsarchief aldaar en telt tweeënnegentig volgeschreven bladzijden. De lijst van de voorwerpen die in Amsterdam waren achtergebleven, opgemaakt op 26 september 1642, is slechts acht bladzijden lang en door een brand in het Gemeentearchief in Amsterdam erg beschadigd.Ga naar eind14. Binnen het uiterst beperkt kader van deze bijdrage kunnen wij helaas niet meer dan een globaal beeld schetsen van de artistieke rijkdom en koopwaar die Herman de Neyt eertijds in Antwerpen en in Amsterdam in zijn bezit heeft gehad. Wij hopen er eerlang uitvoerig op terug te komen.
In de vele vertrekken van de woning op de Steenhouwersvest stonden allerlei kasten, bedden, banken, Spaans lederen stoelen, spiegels, een verguld leren bruidskoffertje en andere koffers met ijzeren banden beslagen. In een Spaans gepolijst kastje vol spiegels en laden lagen een grote en een kleine paarlemoeren schelp, een dik rond stuk glas in een ivoren omlijsting, een vrouwentronie met een deken op het hoofd en tal van andere curiositeiten. De ringen en juwelen waren in een ingelegd Neurenbergs dressoir weggeborgen, terwijl in een kleine houten ladenkast honderd en tien loden, eenenzestig koperen en drieënveertig zilveren medailles waren uitgestald. Het is evenwel onduidelijk hoe die collectie was bijeengebracht en wat er op al die ere- en gedenkpenningen was voorgesteld. Het koper- en tinwerk, het zilveren eetgerei en de zilveren pronkstukken waren zowat overal tentoongespreid. Wij verwijzen naar een zilveren achtpuntblad, een zilveren schotel met de voorstelling van Rebecca die de knechten van Abraham te drinken geeft, evenals naar drie zilveren zoutvaten waarvan één rond en twee met trappen. In de inventaris wordt ook een opsomming gegeven van het porselein en het glaswerk, het keukengerei, de gordijnen, de kleren, het linnengoed en alles wat men gedurende vele jaren in een huis bijeengaart. Op een bovenkamer bevatte een hardhouten keukenschapraai met vier sloten verscheidene boeken over geschiedenis, literatuur, anatomie, filosofie, krijgskunde en boekhouding, die in de inventaris nauwelijks worden gepreciseerd. Die bescheiden bibliotheek kan er nochtans op wijzen dat De Neyt een zekere humanistische vorming heeft genoten. In de kast bevonden zich nog zesenvijftig ‘constboeken’. Hiermee worden misschien enige boeken over kunst bedoeld, maar hoofdzakelijk waren het wellicht tekeningen en prenten die op kartons waren geplakt en in | |
[pagina 71]
| |
portefeuilles waren gerangschikt. Vooral schilders kochten en verzamelden dergelijke werken, omdat zij zo de composities van beroemde meesters leerden kennen die zij als afbeeldingsmateriaal konden gebruiken. Trouwens op tal van andere plaatsen wordt eveneens melding gemaakt van kisten vol met prenten en tekeningen. Soms worden zij zelfs afzonderlijk beschreven.
In de woning te Antwerpen prijkten ook een zeventigtal kleine beelden in hout, marmer, steen, albast, koper en brons. De voorstellingen ervan waren zowel van religieuze, mythologische of profane aard. Slechts éénmaal wordt een beeldhouwer bij name vermeld, nl. Colijn de Nole, aan wie een Stenen Christus wordt toegeschreven. Misschien wordt Andries de Nole bedoeld (1598-1638), die nà zijn terugkeer uit Rome in 1622 in de barokke stijl van Rubens begon te werken en wiens oeuvre ongetwijfeld in de smaak van De Neyt was gevallen. Naast die salonsculptuur worden in de inventaris nog een negentigtal afgietsels in gips geciteerd van hoofden en voeten, van armen, benen en torso's. Zij dienden ongetwijfeld als model voor de schildersknecht en de meester bij de opbouw of uitwerking van een of andere compositie. Ook het gereedschap op de schilderszolder en in sommige andere vertrekken van de woning, zoals paletten, ezels, wrijfstenen, penselen, zakjes met blauwsel, onbeschilderde panelen en lijsten, kan erop wijzen dat de artistieke produktie aldaar niet onbelangrijk is geweest.
Het is niet duidelijk of wij de rijke collectie schilderijen die De Neyt heeft achtergelaten uitsluitend als handelswaar of eveneens als verzamelobject moeten beschouwen. In de Antwerpse inventaris worden méér dan achthonderd vijftig werken vermeld, waaronder een negentigtal van ‘cleyn valeur’. Wij kennen geen handelaar of verzamelaar uit de eerste helft van de zeventiende eeuw in de Zuidelijke of Noordelijke Nederlanden die tijdens zijn leven zulk een omvangrijk kunstkabinet of zulk een grote voorraad schilderijen heeft samengebracht. De inventaris geeft een zeer gevarieerd beeld van die rijke collectie, waarin talrijke historiestukken met bijbelse, mythologische en profane voorstellingen en heiligenfiguren voorkomen, evenals genrestukken, landschappen en enkele zeegezichten en stillevens en vooral veel portretten.
De Neyt heeft een opvallende belangstelling aan de dag gelegd voor werk van oude meesters, dat hij ten volle wist te waarderen. Rogier van der Weyden (1399/1400-1464) was blijkbaar met twee portretten en een Mariabeeld vertegenwoordigd. Van Hiëronymus Bosch (ca 1450-1516) bezat hij een Temptatie van Sint-Antonius en een Helleke. Wellicht gaat het laatste om een kopie van een van de zijluiken van de Hooiwagen of de Tuin der Lusten te Madrid, of van het Laatste Oordeel in het Dogenpaleis te Venetië.
Een ander belangrijk kunstenaar was Quinten Metsijs (ca 1466-1530), de zogenaamde grondlegger van de Antwerpse schilderkunst. Zijn werken waren in de zeventiende eeuw nog bijzonder in trek. In de nalatenschap van De Neyt bevonden zich zeven stukken van zijn hand, waaronder een ‘wesende een out man met een jonge vrouw ende eenen sot’. Het paneel is in de literatuur bekend als de Ongelijke Liefde of de Verliefde Ouderling. Het thema was in de zestiende eeuw zeer populair | |
[pagina 72]
| |
en is in feite een picturale voorstelling van het spreekwoord Hoe ouder, hoe zotter. Wij zien hoe een jonge vrouw met de ene hand de kin van een ouderling streelt, terwijl zij met de andere hand zijn beurs wegneemt en die aan een handlanger met een zotskap op het hoofd overhandigt (vroegere verz. markies de Pourtalès, Parijs).
Van de andere zestiende-eeuwse meesters die in de collectie van De Neyt aanwezig waren, vernoemen wij het vroegrijpe wonderkind Lucas van Leyden (1494-1533), die door Vasari boven Albrecht Dürer wordt geprezen, de maniërist Jan Sanders van Hemessen (ca 1504-voor 1566), Aart Claeszoon van Leiden (1498-1564), die men tevergeefs naar Antwerpen had gelokt, de verdienstelijke Bernard de Ryckere (ca 1535-1590), evenals Peter de Kempeneer alias Pedro Campana, die op zevenentwintigjarige leeftijd naar Italië was vertrokken en in 1539 in Sevilla verbleef. Van Pourbus worden verscheidene tronies vermeld, maar het is niet duidelijk of hier Pieter Pourbus (1523/24-1584), of zijn vroeg gestorven zoon Frans de Oude (1545/46-1581), ofwel zijn kleinzoon Frans de Jonge (1569-1622) wordt bedoeld. Werk van andere bekwame kunstenaars was er eveneens voorhanden, o.m. van de landschapschilder Hendrik Bles (ca 1480-ca 1550) en zijn tijdgenoot Joachim Patenier (ca 1480-1524), alsook van Jan Gossaert (ca 1475-1532) en Lambert Lombard (1505-1566). Van Pieter Bruegel de Oude (ca 1525-1569), die reeds tijdens zijn leven een grote faam genoot, bezat De Neyt ‘een stucxken van creupelen’, dat misschien te identificeren is met de Bedelaars in het Louvre te Parijs of met een kopie daarvan. Hij had eveneens een werk van Pieter Bruegel de Jonge (ca 1564-1637/38), die ijverig het werk van zijn vader heeft nageschilderd en op die wijze de verdiende faam van de oude Bruegel in discrediet heeft gebracht.
Van Albrecht Dürer (1471-1528), wiens naam in de Nederlanden ruim was verspreid, worden twee portretten van een Moor vermeld, maar het zijn wellicht geen authentieke stukken. Nog andere grote en belangrijke kunstenaars uit de Renaissancetijd waren door een of meer werken vertegenwoordigd, zoals Antoon Blocklandt (1532-1583), Jacob Grimmer (ca 1526-ca 1590), een uitstekend landschapschilder, Jan van Amstel ook Jan de Hollander genaamd, die in 1522 vrij meester werd in de Antwerpse Sint-Lucasgilde, Pieter Aertsen (1508-1573) en zijn neef Joachim Beuckelaer (ca 1530-ca 1574), die door hun marktscènes tot ver in de zeventiende eeuw een grote populariteit hebben gekend. Wij citeren eveneens Maarten van Cleve (1527-1581), een navolger van Bruegel, en Cornelis van Cleve alias Zotte Cleef (1520-1567), een belangrijk kolorist uit zijn tijd; alsook Michiel Coxie (1499-1592), de Vlaamse Rafaël genaamd; Pieter Coecke van Aelst (1502-1550), Cornelis van Dalem († ca 1573) en de grote portrettist en historieschilder Maarten van Heemskerk (1498-1574). Veel gaan wij voorbij om vlug nog te wijzen op vierendertig opgesomde doeken en panelen van Frans Floris (1519/20-1570), waaronder talrijke tronies. In de laat zestiende- en zeventiende-eeuwse kunstkabinetten kwamen zij nogal veel voor, enkele daarvan zijn ook bewaard gebleven. Maar Herman de Neyt bezat nog ander werk van Floris, zoals een Zelfmoord van Lucretia, dat thans in het museum Boymansvan Beuningen hangt.Ga naar eind15. Bij een verder doorgedreven studie van zijn nalaten- | |
[pagina 73]
| |
schap zullen nog verscheidene schilderijen geïdentificeerd kunnen worden.
Volgens Constantijn Huygens kon men de beste Italiaanse kunstwerken buiten Italië bewonderen.Ga naar eind16. In de winkel en de woning van De Neyt zouden er veertig hebben gehangen, hoewel het niet gemakkelijk zal zijn om die schilderijen aan de hand van de summiere beschrijving ervan thans nog aan te wijzen. Niet alleen werk van de Venetiaanse meesters Titiaan en Tintoretto met hun zin voor kleur en atmosfeer, maar ook stukken van Veronese die op treffende wijze de sfeer van Venetië kon weergeven, worden in de boedelbeschrijving vermeld. Onze Antwerpse koopman was blijkbaar ook eigenaar van mooie dingen van Correggio, Michelangelo, Rafaël en Andrea del Sarto, maar of alle werken met recht de naam dragen waaronder zij in de inventaris vermeld staan, blijft een open vraag. Hans von Aachen (1552-1615) uit Keulen, die in 1574 naar Venetië was gereisd en daar door Tintoretto was beïnvloed, was met zes werken vertegenwoordigd. De echtheid van die toeschrijvingen zijn minder twijfelachtig. Het blijft evenwel een netelige vraag of een schilder of kunsthandelaar uit de zeventiende eeuw met gezag over de authenticiteit van een kunstwerk kon oordelen. Alle inventarissen dienen in elk geval met grote omzichtigheid te worden geraadpleegd.
In de boedelbeschrijving komen veel Vlaamse en Hollandse schilders voor uit de tijd van De Neyt zelf. Wij kunnen er helaas geen opsomming van geven, laat staan hun doeken en panelen bespreken. Wel willen wij het nog even hebben over de rechtstreekse contacten tussen Herman de Neyt en Pieter Paul Rubens. Uit de rekeningen van het sterfhuis van deze laatste vernemen wij dat de erfgenamen aldaar twee schilderijen naar de meester aan De Neyt hebben gegeven. Was het niet uit piëteit tegenover een huisvriend, dan was het in elk geval als schadeloosstelling voor wat Rubens aan een geleverd schilderij had dienen te veranderen.Ga naar eind17.
Onze kunsthandelaar kon er prat op gaan niet minder dan twaalf originele schilderijen van Rubens te bezitten, daarenboven nog één door de meester geretoucheerd stuk en zevenendertig doeken en panelen naar de meester. Op een kamer boven de winkel hing zelfs een jeugdwerk van Rubens voorstellende de Parnassusberg, dat naderhand door Otto Venius en Jan Bruegel (de Oude?) was voltooid. Afgezien van de vorstelijke verzamelingen bezat geen enkel privécollectioneur of handelaar uit de eerste helft van de zeventiende eeuw zoveel schilderijen van of naar Rubens. Hoe zijn al die stukken in de kunsthandel van De Neyt terechtgekomen? Onder de authentieke werken van Rubens waren vier schetsen en acht schilderijen, onder de kopieën vijf schetsen en zesentwintig schilderijen. Alle schetsen zijn misschien afkomstig uit het sterfhuis van Rubens, omdat men mag aannemen dat zij veelal het eigendom van de kunstenaar bleven. Ook enige kopieën werden daar misschien gekocht, maar het grootste gedeelte van zijn uitzonderlijk rijke voorraad heeft De Neyt ongetwijfeld vóór het overlijden van Rubens verworven. De meeste stukken worden immers niet in de inventaris van de nalatenschap van de schilder vermeld. Wij mogen zelfs stellen dat een gedeelte van de produktie uit de fabriek van Rubens in de kunsthandel van | |
[pagina 74]
| |
Herman de Neyt terecht is gekomen en dat er dank zij de tussenkomst van die koopman in de eerste helft van de zeventiende eeuw zoveel werken van Rubens in Hollandse collecties aanwezig zijn.
Herhaaldelijk vertoefde De Neyt immers in de Noordelijke Nederlanden. Tussen 1637 en 1640 diende hij driemaal een verzoek in om bij de Staten-Generaal van de Republiek een paspoort of een vrijgeleide te mogen aanvragen.Ga naar eind18. Telkenmale reisde hij naar Holland om daar zijn koopwaar in Delft, 's-Gravenhage, Amsterdam en elders aan de man te brengen. Uit de inventaris van de goederen die hij in Amsterdam heeft achtergelaten, blijkt hoe verscheiden de koopwaar was die hij daar trachtte te verhandelen. Voorzeker, de talrijke meubelen zoals het bed met zijn toebehoren, het eiken klaptafeltje, de hardhouten lessenaar, de Spaans leren mansstoelen, evenals het paar oude grauwe laarzen waren wellicht voor eigen gebruik bestemd. Misschien was dat eveneens het geval met de papierschaar, de ijzeren aker, de koffers, de ebbehouten voet van een kruisbeeld, de ebbehouten kandelaars met pinnen om wassen kaarsen op te stellen, de zijden hoedeband versierd met vergulde noppen, het koperen doodshoofd enz., die in het document worden opgesomd.
De vele boeken, tekeningen, gravures en schilderijen dienden evenwel aan de plaatselijke liefhebbers te worden verkocht. Meer dan achthonderd prenten worden vermeld met Jachttaferelen, met Portretten van regerende vorsten, van Franse hovelingen en anderen. Het is merkwaardig hoe drie stukken voorstellende de Vier Kerkvaders, een Mariabeeld met spelende kinderen en festoenen, evenals een Speeljacht bovenaan van een stok en onderaan van een tweede stok met franjes waren voorzien. Op die wijze konden zij vlak tegen de muur worden opgehangen. De eerste en tweede prent waren door De Neyt uitgegeven, zoals wij verder zullen zien; de derde hebben wij nog niet teruggevonden. In Amsterdam bevonden zich ook meer dan dertig schilderijen met diverse onderwerpen. Wij vragen vooral de aandacht voor een Keukentafereel waar een eendvogel wordt gebraden, misschien van Pieter Aertsen of Joachim Beuckelaer. Een ander stuk wordt aan Bruegel toegeschreven, terwijl een Suzanna (met de Ouderlingen?) op naam van Michiel Coxie staat.
Herman de Neyt is een koopman van formaat geweest, die in de artistieke kringen van zijn tijd hoog stond aangeschreven. Wij hebben reeds gesproken over zijn goede relaties met Rubens. Er is echter meer. Wij kennen twee prenten van Cornelis Galle naar Rubens die De Neyt heeft uitgegeven. De eerste met het bovengenoemd Mariabeeld is aan de kunstverzamelaar en kunstbeschermer Nikolaas Rocox opgedragen.Ga naar eind19. De tweede met de Vier Kerkvaders heeft De Neyt aan de vooraanstaande collectioneur Guillaume van Hamme († 1668) gededicaceerd.Ga naar eind20. Toen Matthijs Musson, een ander bekend kunsthandelaar in Antwerpen in september 1644, ongeveer twee jaar nà de dood van De Neyt, naar Amsterdam wilde reizen en daar de mening wilde horen van de beroemde kunstkenner en -handelaar Michel Le Blon over enige schilderijen, repliceerde deze laatste zeer gevat dat Musson beter zou thuisblijven. De weduwe van Herman de Neyt had er kort tevoren veel fraaie dingen aan de man gebracht, zodat de markt voorlo- | |
[pagina 75]
| |
pig verzadigd was.Ga naar eind21. Dat alles wijst er niet alleen op hoe De Neyt door zijn tijdgenoten was gekend, maar tevens hoe groot de belangstelling is geweest voor de kunstwerken die in zijn woning in Antwerpen waren opgestapeld. |
|