De Zeventiende Eeuw. Jaargang 6
(1990)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |
Adieu, mijn geld!
| |
InrichtingDe trekking begon op 1 augustus met de voorlezing van het reglement. Het is aan dit reglement dat we hier - bij onstentenis van ooggetuigenverslagen - de beschrijving zullen ontlenen van de gang van zaken tijdens de trekking. Die trek- | |
[pagina 35]
| |
king vond plaats op de Pensmarkt in de Breestraat, dat wil zeggen schuin tegenover de gevel van het stadhuis. Op een podium bevonden zich twee grote rieten korven met een ‘trekgat’ aan de zijkant van onder. Op de achtergrond prijkten op een stellage de te winnen prijzen. In de ene korf zaten de 281.232 briefjes met prozen, opgerold en geringd. In de andere korf, zorgvuldig dooreengemengd, de 280.801 briefjes met nieten en de 731 briefjes met prijzen. Omdat de trekking dag en nacht doorging, werkte het trekkingspersoneel in ploegendiensten. De trekker (er waren er vier van) trok de briefjes met tot aan de elleboog ontblote armen nadat hij eerst als een goochelaar zijn beide handen aan het publiek had getoond. Hij trok de proze, maakte die open en gaf het getrokken proosbriefje aan de lezer (daar waren er eveneens vier van) die op de proze zijn voordrachtskunsten beproefde. Vervolgens trok hij het niet- of prijsbriefje en gaf dit aan een andere lezer, meestal een komisch talent in wiens stem op dat ogenblik alle geluk en ongeluk van de wereld schuilde en die, vanwege zijn meest voorkomende uitlating, met ijzeren konsekwentie de ‘niet-roeper’ werd genoemd. Deze taak werd onder anderen toevertrouwd aan Pieter Corneliszoon vander Mersch, de bekende zot van de Leidse kamer, die we ook vaak als lezer zien optreden. Twee schrijvers hielden een dagregister bij over het begin, de voortgang en over de aanwezigheid van het personeel en daarnaast noteerden ze de uitgekomen prijzen in een apart trekkingsregister. Twee gecommitteerden van het stadsbestuur waren eveneens in ploegendienst permanent aanwezig; twee boden lieten hen twaalf uur op voorhand weten wanneer ze precies aan de beurt waren, haalden hen op en brachten hen ook weer thuis. Personeelsleden die langer dan een kwartier te laat kwamen, riskeerden een forse boete: ze verbeurden één gulden, dat wil zeggen iets meer dan de prijs van drie loten, ten bate van de armen. | |
DoelDe loterij was voor een goed doel georganiseerd, namelijk ter bekostiging van de bouw van een nieuw pest- en dolhuis in de Camp dat het St.-Ceciliaklooster moest vervangen. Van totale nieuwbouw is het evenwel niet gekomen. Met de opbrengst van de loterij werd op de benedenverdieping van het voormalige klooster een krankzinnigengesticht ingericht dat uit 21 cellen bestond en uit zes zalen voor ‘idioten’ of ‘slechte [= zwakzinnige] kinderen’.Ga naar eind5. De bovenverdieping werd verbouwd tot ziekenhuis voor de verpleging van armlastige zieken. De enige nieuwbouw bestond uit een nieuwe ziekenzaal met 56 bedden naast het oude klooster en een aantal proveniershuisjes voor bejaarden die zich in het gasthuis hadden ingekocht.Ga naar eind6. De nieuwe instelling voor pestlijders en krankzinnigen wordt in de archivalia met betrekking tot de loterij als het (nieuwe) Catherijnengasthuis aangeduid. Op de kaart of het programma van de Leidse loterij werd een idee gegeven van de toekomstige inrichting van dit nieuwe gasthuis.Ga naar eind7. Voor zeer veel inleggers stond de beoefening van de christelijke deugd Caritas of naastenliefde centraal, blijkt uit het overgeleverde materiaal. Natuurlijk hoopten ze intussen openlijk of stiekum op het ‘Fortuyn’, maar innerlijk hadden de meesten al afscheid genomen van hun inleg. Het ‘Adieu, mijn geld!’ weerklonk dan ook herhaaldelijk in de prozen. | |
[pagina 36]
| |
Sociaal-culturele informatieDe prozen vormen een uiterst belangrijke informatiebron op alle mogelijke gebieden van het sociaal-culturele leven. De Leidse bevolking bestond toen voor 70% uit immigranten, voornamelijk afkomstig uit het Zuiden, vandaar de talrijke Franstalige prozen die min of meer fonetisch werden opgetekend en die meestal pas bij hardop lezen hun inhoud prijsgeven. Maar Leiden had ook een intellectuele toplaag van internationale samenstelling. Buitenlandse hoogleraren en studenten kochten evenzeer loten om het goede doel te steunen als andere Leidenaren. Ze gaven hun prozen veelal in het Latijn op. In tegenstelling tot de Franstalige prozen werden die in het Latijn praktisch foutloos genoteerd. Door deze inbreng van het internationale geleerdenmilieu onderscheidt zich de Leidse prozenverzameling van andere bewaard gebleven verzamelingen. Toch moet men er voor waken om aan die bijdragen te veel belang te hechten. Naar schatting is slechts 1% van de prozen uit die intellectuele hoek afkomstig. Een flink deel prozen was gemaakt door Leidenaren die het schrijven niet machtig waren. Op grond van hetgeen bijvoorbeeld mevrouw De Booy en Van Deursen meedelen over de algemeen gebrekkig ontwikkelde schrijfvaardigheid, kon naar schatting toen ongeveer driekwart tot de helft van de Leidse bevolking niet schrijven.Ga naar eind8. Velen hadden zich die vaardigheid nooit eigen gemaakt en anderen waren ze kwijt geraakt omdat ze die nooit hoefden toe te passen. Zeer veel rijmpjes vertonen dan ook alle kenmerken van de zogenaamde ‘oral poetry’ of mondelinge literatuur.Ga naar eind9. Dit wil zeggen dat vaste wendingen, stoplappen en herhalingen in die rijmpjes domineren. Hun poëtische bijdrage noemen de inleggers zelf een ‘avys’ of een ‘woord’, nooit een proze. ‘Prose’ is de term die we in het reglement vinden.Ga naar eind10. In overgrote meerderheid bevatten de opgegeven prozen een stelregel of mededeling ter algemene kennisname. Die was meestal op rijm, maar het rijm was geen vereiste. Mijn indruk is dat intellectuelen en lieden van stand juist een rijmloze bijdrage opgaven. Het ‘avys’ wordt bij hen eerder een devies, motto of leus. | |
Indeling prozenVoor een indeling van het prozenmateriaal kunnen we ons het best laten leiden door de intentie die in de rijmpjes tot uiting komt. In de retorica en poëtica kennen we daarvoor de categorieën docere, delectare en movere. In de afdeling docere vallen de prozen die tot doel hebben te beleren en te stichten. Daarin prijst men deugden als geloof, hoop, naastenliefde, vrijgevigheid en spaarzaamheid en hekelt men ondeugden als inhaligheid, dronkenschap, haat en nijd. Onder het docere vallen voorts ook stelregels over Gods almacht, uitlatingen over de sociaal-economische situatie, de politiek en de onberekenbaarheid van het lot of de fortuna. Tot dit laatste type behoort het veelvuldig voorkomende: Het wilde fortuyn loopt overt velt,
heb ick gheen prijs, hadieu mijn gelt!Ga naar eind11.
| |
[pagina 37]
| |
In de afdeling delectare vallen de prozen die voornamelijk het amuseren tot doel hebben. We vinden hierin komisch verwoorde aggressie en kritische uitingen ten aanzien van de geringe prijskansen. Kunstige staaltjes van rederijkerswerk vallen hier ook onder; voorts antiklerikale en antipapistische stelregels,Ga naar eind12. ook leedvermaak zoals de proze van een Rotterdammer die luidt: Hoe sullen die van Leyen grayen [ = huilen]
alse het groete lot
de poert uet syen drayen!Ga naar eind13.
Binnen de categorie delectare vallen ook de zogenaamde niet-prozen, dat wil zeggen elliptische prozen waarvan de pointe ligt in de praktisch onvermijdelijke kreet ‘niet’ [ = niets] van de ‘niet-roeper’, zoals: De jongste van Spanbrouc doet vragen
wat de vrijsters onder haer schortecleet dragen.Ga naar eind14.
In plaats van het verwachte antwoord hoorden de omstanders evenwel: ‘een zilveren lepel!’. Naast dergelijke min of meer obscene prozen, komen ook scatologische prozen voor en prozen over huwelijksproblemen, zoals de kennisgeving van een Leidse tuinder: Ick poot kool, wilse niet wassen nae mijn behagen
Soo krijgh ick van mijn wijf slaegen.Ga naar eind15.
Onder het movere vallen de prozen die op de emoties van het publiek werken zodat het zich met de gevoelens van de inlegger kan identificeren. De gevoelens medelijden en angst die we kennen vanuit de katharsistheorie van Aristoteles zijn hier ruim vertegenwoordigd. Weeskinderen, bejaarden, blinden, vluchtelingen, een alleenstaande moeder met twee tweelingen, een vader van acht kinderen en andere ongelukkigen getuigen vrank en vrij van hun pech en hopen op ten minste een klein prijsje ter compensatie daarvan. | |
EconomieDe prozen waarin men zich uitspreekt over de sociaal-economische situatie, verdienen hier een aparte bespreking. Zonder hun retorisch-ethisch karakter uit het oog te verliezen, zou ik ze ook willen zien als onalledaagse uitspraken over de dagelijkse werkelijkheid. Omdat we bijvoorbeeld over lonen en prijzen in het verleden nog lang niet alles weten, kunnen ook de prozen tot de kennis daarvan hun eigen bescheiden bijdrage leveren.Ga naar eind16. Zo is daar ene Barent Willemszoon die in zijn proze laat weten dat hij een hele namiddag werkte voor zes stuivers.Ga naar eind17. Prozen kunnen ook gegevens over detailhandelsprijzen bevatten. Allerlei inleggers laten namelijk horen dat ze een bepaald produkt hebben verkocht, waarvan ze het geld naar de loterij hebben ‘gebrocht’. Een stuk zeil kost bijvoorbeeld zes stuiversGa naar eind18., leren we, een pond breistokken (om netten te breien?) 1 gulden 16 stuivers,Ga naar eind19. een haan 2 gulden 5 stuivers en een paard 4 gulden 12 stuivers.Ga naar eind20. Be- | |
[pagina 38]
| |
zems, oliezakken, melk, garen en wol, uien en penen, appels en noten, brood, gist, teertonnen: van alles wordt er verkocht, waarvan het geld naar de loterij wordt ‘gebrocht’.Ga naar eind21. Ook prijzen van tweedehandsgoederen komen we tegen: een kind verkoopt zijn wagen voor 6 stuivers en een vrouw haar pels voor hetzelfde bedrag.Ga naar eind22. Een nadeel in veel gevallen is dat we in het duister tasten over de kwantiteit en kwaliteit van de verkochte produkten, maar wanneer drie vrouwen onafhankelijk van elkaar hun melk verkopen voor 18 stuivers, dan kan men er wellicht van uitgaan dat het hier de dagopbrengst van één koe betreft. De Leidse prozen zijn niet de enige die bewaard zijn gebleven. Vermoedelijk bevatten de prozenverzamelingen van andere steden eveneens dergelijke mededelingen. Het is dus een type bron dat hierbij - ondanks de beperking dat de gegevens erin vaak minder exact zijn dan we zouden wensen - warm in de aandacht van economisch-historici wordt aanbevolen. Sommige inleggers drukken ook hun tevredenheid uit over de heersende welvaart in Leiden: Neringe
maect goede teringe
om veel te hoven [ = potverteren]
lieten de Leidse slagers 512 keren horen, Het leverde de goede ranken een zilveren schaal van zes ons op en aan ons de wetenschap dat er ook tevreden Leidenaren waren. Tot op de dag van heden een zeldzaam verschijnsel. Voor een Amsterdammer stond intussen vast dat de goede tijden aan de zeevaart te danken waren,Ga naar eind24. maar wat wisten ze in Amsterdam van de textielnijverheid, de motor van de Leidse welvaart? In het tijdvak 1535-1565 was de koopkracht in het gewest Holland hoger dan overal elders in Europa (met uitzondering van Antwerpen). Zo niet in Leiden waar de lakennijverheid helemaal in het slop was geraakt.Ga naar eind25. Na de ellendige beginjaren van de oorlog lijkt de koopkracht in Holland - en nu ook te Leiden - zich veel gunstiger te ontwikkelen dan overal elders in Europa.Ga naar eind26. Afgezien van tijdelijke onaangenaamheden als te dure rogge in 1595Ga naar eind27. en een muizen- en rattenplaag in 1596,Ga naar eind28. houdt dit toch in dat Leiden - anders dan de overige Hollandse steden - in het laatste kwart van die rampeeuw voor het eerst enige reden tot tevredenheid had. De oorzaak van die Leidse economische bloei valt samen met de komst en bloei van de saainering die eind zestiende, begin zeventiende eeuw de belangrijkste industrie was.Ga naar eind29. Het is bekend dat deze industrie vooral in het geïndustrialiseerde deel van Vlaanderen was gelocaliseerd, met name te Hondschote dat in 1582 door de Spanjaarden werd veroverd. Minder bekend wellicht is dat Leiden nogal wat moeite had gedaan om Hondschotenaren over te halen om naar de Sleutelstad te komen.Ga naar eind30. Niet zonder succes overigens: we treffen nogal wat inleggers in de loterij aan die juist uit deze plaats afkomstig zijn. Waar in andere Hollandse steden immigranten wel eens afbreuk aan de welvaart deden,Ga naar eind31. lijken ze aan Leiden | |
[pagina 39]
| |
daarentegen voornamelijk voordeel te hebben gebracht. ‘Of de saeyen altijt even dier zijn?’Ga naar eind32. vraagt de vrouw van een Leidse drapier. Op het eerste zicht is dit een schoolvoorbeeld van een niet-proze, die suggereert dat de saaien juist goedkoop zijn en die we dus mogelijk als de reclameslogan van een prijsbreker moeten interpreteren. Toch kan op grond van deze proze de volgende probleemstelling worden geformuleerd: was het in die jaren een algemeen verschijnsel dat de saaien in prijs zakten vanwege overproduktie?Ga naar eind33. Was Leiden soms met behulp van prijsverlaging korte metten aan het maken met zijn concurrenten? Dit moge speculatie van een leek op economisch-theoretisch gebied zijn, het valt intussen niet te ontkennen dat sommige prozen nuttige diensten kunnen bewijzen bij het formuleren van probleemstellingen ten behoeve van historisch-economisch onderzoek. Een aantal inleggers heeft ook besef van sociaal onrecht. Het is algemeen bekend dat de grote vissen de kleintjes eten, liet een anonymus 128 keer horen.Ga naar eind34. De ironie wil dat dit beeld nu juist het merkteken van onze Staatsloterij is geworden. De armen zijn altijd de dupe, meent Aeltgen DircxdochterGa naar eind35. en wat te denken van de schrijnende proze van Doe Reyersdochter uit Warmond die inlegt voor een weesmeisje, omdat anderen niet op het idee komen: Maar geen proze vat beter het grondthema samen van het hele loterijgebeuren dan die van Fijtgen Meeteewesdochter uit Leiderdorp voor wie de echte welvaart in het welzijn van de zwakken in de maatschappij is gelegen: Daermen een ygelijck Godt siet vreesen
Daermen voorstaet weedewen en weesen
Daermen wel oordre en liefde siet hanteren
Daer moeten de landen wel prospereeren.Ga naar eind37.
|
|