De Zeventiende Eeuw. Jaargang 6
(1990)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
De ‘economische sector’ in Roemer Visschers
Sinnepoppen.
| |
[pagina 18]
| |
tor’. Bij de kenmerken namelijk die Roemer Visschers Sinnepoppen bijna tot een embleemboek sui generis maken, horen niet alleen de talrijke afbeeldingen van artefacten uit de alledaagse beleveniswereld van de 17e eeuwse Hollander, en de manier waarop deze in het kader van het moralistisch-didaktische betoog van de emblemen gebruikt worden. Tot de in het oog springende kenmerken van de Sinnepoppen hoort ook, zo komt het mij voor, dat de economische sector van de samenleving er een kwantitatief vrij belangrijke rol in speelt. In feite zijn de Sinnepoppen het enige mij bekende embleemboek waarin het doen en laten in deze sector van de maatschappij zo uitvoerig aan de orde komt. Met de term ‘economische sector’ doel ik op die aspecten van het in de Sinnepoppen uitgebeelde gedrag, die op de een of andere manier met kostwinning en verwerven van bezit te maken hebben, maar vooral ook met de normen en waarden, en de deugden en ondeugden, die naar Roemer Visschers mening met deze activiteiten verbonden zijn. De term ‘economische sector’, zoals ik die hier gebruik, betekent dus niet precies hetzelfde als vandaag de dag, waar het de productie, distributie en consumptie van goederen aanduidt, al dan niet geplaatst onder het Damocles-zwaard van het schaarsteprobleem. Hij heeft dezelfde lading als de term ‘oeconomia’ zoals die in de 17e eeuw gebruikt werd en die toen meestal nog zijn oude aristotelische betekenis bezat: een bepaalde, op het menselijk handelen betrekking hebbende kunstleer en wel de derde uit de trits van ethica, politica en oeconomia, die samen de philosophia practica uitmaakten. Ga naar voetnoot4 Om een merkspreuk uit die tijd aan te halen: ‘Quae familiam gubernat est Oeconomia: Quae Rem publicam spectat, Politica: quae mores & honestatem conformat Ethica (De Oeconomia regeert de huishouding; de Politica heeft betrekking tot de staat; de Ethica vormt de zeden en de deugd)’. De oeconomia was dus de leer die het levensonderhoud en de daarvoor nodige goederenverwerving binnen het bereik van de praktische filososofie moest brengen, oorspronkelijk het levensonderhoud ten behoeve van de familiekring, later zonder deze beperking. Maar ook dat zou een vertekend beeld van de Sinnepoppen opleveren. Roemer Visschers onderwerp in deze emblemen is niet de homo economicus van de moderne economische theorie en ook niet de huisvader van de oeconomia. Het is - heel concreet - de tulpomaan die zijn geld verkeerd investeert, de koopman die bij een transactie op zijn neus valt, de pauper die door zich aan te passen probeert te overleven. Roemer Visscher heeft dus zeker niet de pretentie gehad om met zijn Sinnepoppen een bijdrage aan de philosophia practica of een van haar onderdelen te leveren. Als hij zoiets gewild had, dan zou hij vermoedelijk niet voor het embleem als literaire vorm gekozen hebben. Het embleem is immers voor het systematisch uitwerken van een bepaald onderwerp, zoals een normenstelsel, niet bijster geschikt. Het tegenovergestelde is eerder waar: omdat de emblematiek niet a priori de pretentie heeft om door middel van macrotekstuele structuren omvangrijke gebieden van het menselijk leven te ordenen en overzichtelijk te maken, zoals dat bij het epos, het drama of de roman wel het geval is, is zij in staat om de sociale werkelijkheid zo te zeggen puntsgewijs te benaderen. Zij kan dit bijvoorbeeld doen door in zwang zijnde spreekwoorden en gezegdes voor de emblematische inscriptiones te kiezen, zonder tussen de verschillende inscriptiones een thematisch verband te hoeven leggen, en zonder aan spreekwoorden in het eene of andere (streek)dialect, of aan gezegdes in het Latijn een ideologisch bepaalde voorkeur | |
[pagina 19]
| |
te hoeven geven. Zij kan zich tegenstrijdigheden permitteren door aan een en dezelfde pictura twee of drie of meer uitleggingen te geven. Zij kan het ook doen door res pictae te kiezen waarmee de geïntendeerde lezer vanuit zijn belevingswereld of op grond van zijn literaire opvoeding en culturele bagage vertrouwd is, zonder aan het ‘mengelmoes’ van afbeeldingen - u herkent het woord ‘mengelmoes’ uit de titel van enkele embleemboeken - een bepaalde orde te hoeven geven. Zij kan dit allemaal, maar hoeft het natuurlijk niet: de conventies van de emblematiek staan deze vormen van verbale en pictorale ‘polyglossia’ toe, om een term van Bakhtin te gebruiken. Ga naar voetnoot5 Dit sluit geenszins uit dat er niet ook gecomponeerde embleemboeken zijn, waarin wél sprake is van een bepaalde thematische ontwikkeling of een bepaalde hiërarchische orde. Bij Roemer Visscher treft men verschillende vormen van verbale en pictoriale polyglossia aan. En al zegt hij in de Voor-Reden dat hij getracht heeft om zich aan Paolo Giovio's regels voor het vervaardigen van een ‘impresa’ te houden, Ga naar voetnoot6 de praktijk van de Sinnepoppen toont daar nauwelijk iets van. Waar het hem blijkbaar om ging was typische, maar daarom niet minder concrete gevallen van gewenst en ongewenst gedrag aan de orde te stellen. En daarbij hoort bij hem ook het gedrag dat, misschien iets te modern gesproken, voor de economische sector van de maatschappij kenmerkend is, en niet alleen het gedrag van de vorst of de huis-vader, de minnaar of de heilige. Zoals het soms niet eenvoudig is om een bepaald gedrag uitsluitend onder de ethica, de politica of de economia te laten resorteren, omdat deze deelgebieden van de philosophia practica elkaar gedeeltelijk overlappen, is het ook niet eenvoudig om uit de 183 emblemen van de Sinnepoppen die te lichten, die uitsluitend op de economische sector betrekking hebben. Volgens mijn telling zijn er ca. 60 emblemen die op de ene of andere manier met het vergaren en verliezen van bezit, met rijkdom en armoede, met kosten en baten, met het nemen en het niet aandurven van risicos, met vlijt en luiheid en met de deugden en ondeugden van de koopman en, hoewel in mindere mate, de ambachtsman, te maken hebben. Het zijn er dus veel meer dan de enkele emblemen die over ‘amoureuskens’ gaan en ook duidelijk meer dan het relatief grote aantal dat het doen en laten van de goede prins ter discussie stelt. In feite zou men deze laatste groep ook bij de ‘economische emblemen’, zoals ik ze gemakshalve zou willen noemen, kunnen rekenen. De goede prins wordt immers altijd in functionele termen gezien: hij dient de voorwaarden voor het groeien en het bloeien van de vlijtige burgerij te scheppen en hij dient de veiligheid van zijn onderdanen door middel van goede wetten en goede politie te bevorderen. Hij wordt dus nooit in religieuze termen voorgesteld, bijv. als plaatsvervanger Gods op aarde, zoals dit in embleemboeken uit streken met absolutistische regeringsvormen vaak wel het geval is. Tussen de picturae van de prinsen-emblemen en de andere economische emblemen is er een opmerkelijk verschil. Alle emblemen van de eerste groep zijn metaforisch van aard, die van de tweede groep zelden. Het functioneren van de prins wordt vergeleken met dat van een sluis (I,19) (afb.1), of van een kam (I,9), of van een molen (I,40): zoals de sluis de ‘overtollige wateren’ afvoert, ‘en verhindert dat de schadelijke wederom mogen komen’, zo ‘zuivert een vroom Vorst het land van gheboeft, door justitie: soo dat de inwoners die deughdelijck zijn, te beter moghen groeyen en bloeyen’. Hij is ‘een kamme niet ongelijck, suyveren- | |
[pagina 20]
| |
de
afb. 1 Exonerat et arcet (I,19)
| |
[pagina 21]
| |
het landt van't schadelijk gheboefte, met goede justitie en scharp toe sien; en versiende zijn ondersaten met goede wetten en wille-keuren’. Als hij zijn ampt wel bedient, doet hij alle vlijt ende neerstigheydt dat zijn onderdanen ende burghers welvaren, ende goede neeringhe hebben: overleggende dagh en nacht in zijn herte, om alle hinder en ongheluck af te wenden, met den meesten oorboor en minste schade: ghelijck de Watermolen lijdt den aenstoot van alle winden, om deur kracht van dien het water met zijn schepraden uyt te werpen […] op dat de landen die sonder bebehulp van dien, onder water souden blyven gantsch vruchteloos ligghen. De aanvaardbaarheid van deze metaforen voor prinselijk gedrag berust dus niet op vertrouwdheid met bepaalde religieuze of culturele tradities - zoals dat bijvoorbeeld bij de prins als pelicaan of als leeuw wel het geval is -, maar op het eigen inzicht van de lezer in het functioneren van de artefacten waarmee de goede prins wordt vergeleken. Ga naar voetnoot7 Bij de overige economische emblemen overheersen eveneens de uit de alledaagse beleveniswereld vertrouwde res pictae. En ook hier berust de aanvaardbaarheid van de afbeeldingen als visueel gerealiseerde tropen voor bepaalde vormen van gedrag in de economische sector op de vertrouwdheid met de uitgebeelde voorwerpen en scenes. Men treft dus picturae aan waarop enkele tulpen en tulpenbollen zijn afgebeeld (I,5), of netten voor het verzamelen van turf (I,51), of een kind met een springtouw (III,22) of een hoepel (III,21), of een man die bij het schaatsen onderuit is gegaan (III,24), of een scene die met de zeevaart te maken heeft (bijv.II,54). Het verschil met de emblemen die het handelen van de goede prins aan de orde stellen, ligt in het feit dat het ter discussie stellen van economisch gedrag zelden met behulp van metaforische picturae gebeurt. In plaats ervan worden visueel gerealiseerde exemplificaties en metonymieën gebruikt. In de meeste gevallen wordt letterlijk het soms dwaze, soms voorbeeldige gedrag uitgebeeld dat in de eerste zinnen van de subscriptio beschreven wordt, en dat in het vervolg van de subscriptio als een exemplarisch geval van het de in de inscriptio aangehaalde spreekwoord of gezegde geïnterpreteerd wordt. De economische emblemen in engere zin van de Sinnepoppen lijken dus, wat hun tropische structuur betreft, sterk op de prenten van Sebastian Brants satirisch Narrenschiff (1494), waar menselijk gedrag - in dat geval uitsluitend dwaas gedrag - eveneens exemplarisch en niet metaforisch wordt uitgebeeld. In de relatie van generaliserend spreekwoord en exemplarisch geval, zo zou men het kunnen stellen, wordt het te laken concrete gedrag eerder zichtbaar en dus ook eerder laakbaar, dan in de altijd versluierende metaforische relatie. Het vierde embleem van het eerste ‘schock’ laat bijvoorbeeld onder de inscriptio ‘Tis misselijck waar een geck zijn gelt aen leijt’ enkele schelpen zien. De subscriptio maakt duidelijk in hoeverre de pictura een exemplarisch geval uitbeeldt: Het is te verwonderen datter treffelijcke lieden zijn
die groot gelt besteden aen Kinckhorens en Mosselschelpen,
daer niet fraeys aen en is als de selsaemheyd, en dat,
om datse mercken datter groote Potentaten, ja Keysers
en Koningen zijn, die sulck gedrocht op doen zoeken
en wel dier betalen.
| |
[pagina 22]
| |
afb. 2 Virtus liberalior (III,55)
| |
[pagina 23]
| |
Roemer Visscher laakt dus de kopers van ‘Kinckhorens en Mossel- schelpen’ omdat ze hun geld aan waardelose dingen besteden. Maar - en dit lijkt me een mooi voorbeeld van de nuchtere koopmansgeest te zijn, die ook elders in de Sinnepoppen aan te treffen is - de verkopers van deze waardelose waar laakt hij niet: Ik wil hier niet schelden die haer neeringhe daer af
maken, om hun profijt daer mede te doen, alst sonder
lieghen gheschieden mach: die en zijn soo geck niet of
zy sien een goet eynde voor haer deel.
Kopen is dus dwaas, verkopen daartegen zo gek nog niet. Het ingelaste zinnetje ‘alst sonder lieghen gheschieden mach’ is niet toevallig: bij alle begrip voor het vergaren van rijkdom die Roemer Visscher toont, en bij alle nadruk die hij herhaaldelijk op de noodzaak legt om kosten en baten in evenwicht te houden, verliest hij toch de ethische dimensie nooit uit het oog. In een van de weinige economische emblemen die van een traditionele beeldtopiek gebruik maken, komt dit uitdrukkelijk aan de orde: de pictura van embleem 55 (afb.2) van het derde ‘schock’ toont de allegorie van Occasio - Roemer Visscher noemt haar Fortuna - met haar traditionele attributen: zij is naakt, staat op een bol, haar achterhoofd is geschoren, de wind blaast in het haar op haar voorhoofd en in een zeil dat zij met haar rechte hand vasthoudt. Maar de inscriptio heeft geen directe betrekking op de daden van Occasio, zoals bij deze res picta meestal wel het geval is. Zij verwijst naar de deughd die vrijgeviger is dan Occasio: ‘Virtus liberalior’, en de subscriptio geeft een toelichting op deze bewering: De menschen die booghen hoogh van de miltheydt van
de goede Fortuyne: maer wat gheeftse? Rijckdom,
eere en staet, diese in een ure of kleyne tijt
weder wech neemt. Maer de Deughd is veel milder;
want zy gheeft ghaven, die nimmermeer en beswijcken,
als: Wijsheydt, matigheydt, langmoedigheydt, en een
vernoeght ghemoet, met alle andere van dierghelijcke aert.
Fortuna/Occasio en ‘aventuur’ in de zin van ‘risico’, ‘kans’, maar ook ‘lot’, vormen in de Sinnepoppen een cluster van begrippen die naar de niet of nauwelijks onder controle te brengen aspecten van menselijk handelen verwijzen. Maar bij Roemer Visscher wordt het domein van Fortuna/Occasio beperkt door dat van Deughd, ook al wordt dit niet elke keer uitdrukkelijk gezegd als het in een bepaald embleem over de invloed van Fortuna gaat. In dit verband speelt, zoals vaak in de emblematiek, het openingsembleem een belangrijke rol. De bewering ‘Iovis omnia plena’ van de inscriptio van dit embleem wordt in de subscriptio in die zin uitgelegd ‘dat God alles vervult, al hoewel sulcks niet en schijnt’. Men moet er dus op letten dat men aan bepaalde emblemen van de Sinnepoppen geen al te moderne uitleg geeft: ook al lijken ze menselijk gedrag soms zuiver instrumentalistisch en zuiver rationeel te benaderen, en ook al lijken ze de economische sector soms buiten elke relatie met de ethiek te plaatsen, de boodschap van het openingsembleem zegt iets anders. Maar hoe precies bijvoorbeel het verband te leggen tussen het geloof ‘dat God alles vervult, al hoe- | |
[pagina 24]
| |
wel sulcks niet en schijnt’ en een haast cynisch te noemen embleem als het 19e van het derde ‘schock’ wordt aan de lezer over gelaten. De pictura in dit embleem toont een stuurman die aan dek met een sextant bezig is. De inscriptio luidt: ‘Laetse pompen die kout hebben/ ik heb mijn Rock aen’. En de subscriptio geeft de toelichting, dat die maar moeten ‘arbeyden ende swaer werck doen, die hem niet anders weet te gheneeren (zich te onderhouden)’. Wat deze instelling tegenover de minder gefortuneerden iets verzacht is Roemer Visschers opvatting dat het recht op rijkdom niets met afstamming en alles met prestatie en bekwaamheid te maken heeft. Ook de stuurman van het embleem ‘Laetse pompen die kout hebben’ is als bootsman begonnen en heeft zijn geprivilegeerde positie eerst moeten verdienen: Als een Bootsman die een tijdt land by de Zee
gevaren heeft, met neerstigheydt ende opmerckinghe
van Coursen, Stromen, Diepten ende Sanden, soo
veel gheleert heeft, dat hij nu meest al weet
wat de Zeevaert in heeft, soo geeft hy hem uyt voor
Stuerman, en doet niet meer den arbeyt van pompen,
winden aen spil, schoot aen halen, ende diergelijcke:
maer set de course op't Compas […].
Modern gesproken - alweer iets te modern misschien - zou men het dus over de mogelijkheid van ‘upward mobility’ hebben, die Roemer Visscher voor ogen staat. Hoewel Roemer Visscher nergens het belang van de economische sector voor de materiele vooruitgang van de mens in twijfel trekt, maken emblemen als het hiervoor aangehaalde met de inscriptio ‘Virtus liberalior’ of de emblemen 10 en 11 van het tweede ‘schock’ (‘Slecht en recht’ en ‘Sin en wits’) - waarin hij de neergaande lijn van de Gouden Eeuw naar het tijdperk van de courtoisie beschrijft en de gewoonte van kopen en verkopen en de behoefte aan het vergaren van rijkdommen uitdrukkelijk niet bij de kenmerken van de Gouden Eeuw rekent - toch een afstandelijke houding tegenover deze sector duidelijk. Maar daar tegenover staan weer twee emblemen uit het tweede ‘schock’, waar het spelen met een hoepel en het touwspringen exemplarisch worden voorgesteld als bezigheden die geen winst opleveren omdat de verhouding van kosten en baten niet klopt. Het motto bij de pictura met het hoepelspel luidt: ‘Beter stil ghestaen / dan hem self moede te maecken met werck/ dat tot gheen nut gebracht mach worden’. En als men vervolgens leest dat ‘het kindeken [met] zijn Hoep, de Vrijer [met] zijn Boel (d.w.z. zijn geliefde), de Sangsot [met] zijn Musijcke, de Duyf-houder [met] zijn Duyven, de Jager [met] de Haes en de Weyman [met] de Patrijs’ allen onder het oordeel vallen dat ‘de Proye niet half soo veel weerdt is, als de onkosten die hy daer om ghedaen heeft’ vraagt men zich toch of deze catalogus werkelijk serieus bedoeld is. En wat te denken van het embleem ‘Bonus fons/bonus liquor’ (II,35) (afb.3), waarin de bewering dat ‘Een Schaep soo goet [is] datter niet een dingh aen zijn geheele lijf is, of het is tot eenighe dinghen nut’ wordt toegelicht door verwijzing naar het feit ‘dat zijn afgangh niet alleen tot misse in de vaelt goet is; maer men maeckter de Kasen mede groen: en de melck gaet aller beesten melck te boven’, en waarin deze kleur- en geurrijke fei- | |
[pagina 25]
| |
ten
afb. 3 Bonus fons, bonus liquor (II,35)
| |
[pagina 26]
| |
niet zonder religieuze implicaties blijken te zijn: ‘Soo dat oock Christus selfs het Lam Gods, ghenaemt gheweest is, daer Sint Jan met zijn vinger op wees, segghende: Ecce Agnus Dei’. Viert hier het denken in termen van nuttigheden hoogtij, of steekt Roemer Visscher hier met dit soort denken de draak? Hij zelf heeft het in de Voor-Reden bij de Sinnepoppen over ‘Bancket voor goede vrienden [dat] nimmermeer ghelaeckt of mispresen [wordt]’. Het was dus in de eerste plaats het vermaak van zijn vrienden dat hem voor ogen stond. Misschien moet men derhalve ook niet proberen om uit een boek als de Sinnepoppen een samenhangende visie op de economische werkelijkheid van het 17e-eeuwse Amsterdam te destilleren. Misschien moet elke ‘Sinnepop’ worden opgevat als een spoor van een sociale realiteit die nog niet door systematische verwoording door middel van traktaten en grote literaire werken van tegenstrijdigheiden en breuken gezuiverd is. De blijkbaar toevallige opeenhoping van emblemen, de blijkbaar willekeurige afwisseling van dialect, beschaafte taal en Latijn, het naast elkaar staan in de Sinnepoppen van de Fenix en de luizekam, van een Hollandse schaatser en een ptolemeïsch monster, het ironisch ondermijnen van net verdedigde posities, kortom, het, met Bakhtin gesproken, polyglotte karakter van de Sinnepoppen: misschien zijn het allemaal procedees van een kunstvorm die in het literaire systeem van de 17e eeuw de mogelijkheid biedt om deze sporen vast te leggen. |
|