| |
| |
| |
Een nieuw lied, of de reis naar Noord-Amerika.
Wijze: De Feestmarsch.
Vroolijk maar op de baan,
Vrouwlief het zal wel gaan,
Al wordt gij ook gekweld,
Door het gebrek aan geld;
Dat 'k geen krediet kan hopen.
Vrouw zijt gij toch eens te vreê,
En luister naar mijn reê;
Vraag nog voor eenen keer,
Ik moet het zelf maar weten,
En wil het niet vergeten.
| |
| |
Vrouwtje, spaar jij maar vrij,
Gij maakt mij dan recht blij
Die goed op pooten staat,
Zijn dat geen mooie dingen,
Dan zal ik vroolijk zingen.
En gij laat mij maar zorgen.
Vrouwtje ik weet nog raad,
Wij gaan naar een andere staat,
Volgen wij veel achterna,
Daar is een bron van goud,
Wij hebben 't maar te rapen,
Dan kunnen wij gaan slapen.
Wat wilt gij nu beginnen?
Nu vrouw ik slaap nog niet,
Zooals gij 't beter ziet,
| |
| |
Maak u voor 't reisje klaar,
En werk is niet te vinden,
En tast gelijk een blinde.
En dat om slechte tijden.
Waar eens mijn wiegje stond,
Huppeld' ik aan moeders zij,
En zou 'k dien grond verlaten,
Vrouw, mijn hart zegt neen,
Ik mag mijn land niet haten.
Het geluk wordt weêr gegeven.
|
|