De getrouwe geliefden, of het afscheid van Bertrand en Sophia.
Als ik u mijn liefje groet,
Daar gij vertrekt naar een vreemd land
En laat mij hier nu op het strand,
O, als ik u niet hooren kan,
Want gij zijt toch mijn lieve man,
Ach mocht het geschien, u weer te zien,
Scheiden, scheiden, o mijn hart,
Scheiden, scheiden, wat bitt're smart.
Troost u toch mijn engelin,
Op u alleen blijft mijn zin,
Als 'k u niet meer aanschouwen kan,
Denk dan nog eenmaal aan uw man,
Ik ga over de woeste zee,
En neem alleen uw liefde mee,
Eenmaal, zoetlief, keer ik toch weer,
Voor mij bestaat geen troost op aard,
Zonder u is mij niets waard,
'k Heb geen rust bij dag of nacht,
Alleen de echo hoort mijn klacht,
Als mijn oog u niet meer ziet,
Ach! mijn hart breekt van verdriet.
Gedenk aan mij, ik denk aan u.
Wanneer ik aan uw oog ontrukt,
Met 't brooze schip verongeluk,
| |
O blijf dan eeuwig lieve vrouw,
O! blijf toch eeuwig mij getrouw,
Al zwerf ik op den oceaan,
Alwaar die hooge baren slaan,
Ik denk eenmaal u weer te zien.
Ja, eenmaal zwoer ik u mijn trouw,
En ik werd ook uw lieve vrouw,
Gij verlaat mij dus mijn lieve man,
Daar waar ik u niet volgen kan,
Maar blijft gij door Gods hand gespaard,
Zoo blijft gij toch voor mij bewaard.
Want eens keert gij weer aan dit hart,
Vrouw gij breekt mij toch het hart,
Want ik verga bijna van smart,
Hoop alleen op God den Heer
Dat 'k eenmaal tot u wederkeer,
En breekt die lieve dag eens aan,
Zal ik u weer omhelzen gaan,
Dus droog uw tranen en ween niet meer.
Zoeken wij dan troost bij God,
Die ons zal helpen in ons lot,
En ons bewaren voor gevaar,
En weldra leiden bij elkaar;
Vertrekken wij dan op deze reis,
Van mijne liefde hebt gij bewijs,
Meisje het scheiden valt zoo hard.
|
|