De Zeeuwsche minnezanger(ca. 1870)–Anoniem Zeeuwsche minnezanger, De– AuteursrechtvrijVerzameling van Uitgezochte Liederen Vorige Volgende De klagende minnaar. Mijn Julia is mij ontnomen, Waar is zij? waar vind ik haar weer? Zij heeft mijn zinnen gansch ontnomen, Zij is mijn Julia niet meer. Zij heeft mij in 't geheel verlaten, Ik leef in smart en zij in pijn. Zou zij haar trouwen minnaar haten? Ach Julia! hoe kan dat zijn. Mij dunkt, ik zie haar twee bruine oogen, Die lonken mij zoo vriendelijk aan, Haar roode lippen neergebogen, Haar krullend haar fraai opgedaan; Haar malschen boezem vol bekoren, Haar tanden als ivoor zoo rein, Mocht ik haar lieve stem weer hooren, Ach Julia! dat kan niet zijn. [pagina 79] [p. 79] Haar wangen doen elkeen bekoren, Haar vriend'lijkheid gaat boven maat, De zanglust is haar aangeboren, Haar stem en liefelijk gelaat, Haar deugden en bevalligheden, Al wat zij deed behaagde mij, Ik was met haar zoo weltevreden, Ach Julia! kom toch bij mij. Ik zwoer haar trouw met zooveel eeden, Ik herderszoon, en zij Godin; Ik wou dat zij mij liefde toonde, Ik noemde haar mijn Engelin. Ach Julia! wil u ontfermen, Ik hoor haar, ach! zij spreekt geen ja. Verlicht uw minnaars klacht en kermen En kom bij mij toch Julia! Leeft eenzaam paar, leeft steeds gelukkig, Mijn allerschoonste Julia, En wilt uw landje gaan beploegen En weid uw schaapjes langzaam aan. Kom, wil u zaam in deugd vermaken, Want Cupido die smaakt zoo zoet, En doet u veel genoegen smaken. Want Cupido, die is zoo goed. Vorige Volgende