De Zeeuwsche minnezanger(ca. 1870)–Anoniem Zeeuwsche minnezanger, De– AuteursrechtvrijVerzameling van Uitgezochte Liederen Vorige Volgende Nieuwe klucht of de ongelukkige kermisklant. Het was eens op een kermistijd, Ik was verlegen om een meid, Toen ging ik langs de kramen heen, Doch ziet, wat zag ik toen meteen: Een meisje met een lief gezicht, Ik dacht: oppassen is mijn plicht, Ik ging naar haar toe al op een draf En nam beleefd mijn hoedje af. (bis.) De juffrouw groette mij gezwind, Ik sprak: mijn allerliefste kind, Zijt gij genegen meê te gaan, Laat ons dan hier niet blijven staan, Dan gaan wij naar het paardenspel, Zeg, lijkt u dit terdege wel? Zij sprak met spoed: jawel mijnheer, Toen gingen wij wat op en neer. (bis.) Ik haalde haar zoo dikwijls aan, Doch ach! dat kwam mij duur te staan. Wij waren lekker ingesmeerd, 'k Had bijna al mijn geld verteerd, [pagina 62] [p. 62] 't Was 's avonds en het werd knap laat, Wij kwamen in een stille straat, Mijn meid werd van mij weggescheurd En ik werd in een goot gesleurd. (bis.) Een man die riep: zoo smerig dier, Vind ik je met die vent nu hier! Die man die maakte veel misbaar, Ik stond toen heel beteuterd daar. Ik zwoer die man bij laag en hoog, Doch 'k kreeg een mep al op mijn oog, En toen een klink al op mijn snoet, Mijn neus en mond die sprong aan bloed. (bis.) Gemeene vent! wat doe ik jou, Pas op, ik sla je daar nog flauw, Zoo riep ik tot die kwade gast. Toen scheurde hij mijn heele jas; Hij riep: ik trap je half dood, Toen pakte hij mij bij mijn stroot. Uw meid is een getrouwde vrouw, ik ben haar man, zeg, weet je 't nou. (bis.) Van schrik bleef ik toen roerloos staan En wou toen aan het loopen gaan, Hij liep mij na al op een draf En ik was nog niet van hem af, Het regende toen juist heel dik, Hij gooide mij al in de slik En sloeg nog eens de huid mij vol, Wie had ooit zoo een kermislol. (bis.) [pagina 63] [p. 63] Toen ging hij met zijn vrouwtje heen En liet mij liggen gansch alleen, Ik zag er uit gelijk een beest, Doch ziet, wat speet mij nog het meest: Mijn duiten had ik al verteerd, 'k Had nog zoo graag mijn keel gesmeerd, Doch ziet ik had geen enk'len duit, De modder liep mijn ooren uit. (bis.) Vorige Volgende