Nieuw zeemanslied.
Vaarwel mijn Vaderland, het schip doorklieft de baren,
Het oost'lijk windje waait, wij tellen geen gevaren;
Mijn oog kan nauwlijks meer uw blinkend duin ontwaren.
Vaarwel mijn Vaderland, mijn dierbaar Vaderland.
Misschien dat ik de rust op vreemden bodem vinde
Met een verschroeid gelaat, vaarwel dan al mijn vrinden,
| |
Vaarwel Maria lief, die ik zoo zeer beminde.
Vaarwel mijn Vaderland, enz.
Mijn hart was eens te vreê, toen ik aan uwe dreven
Met mijn Maria in zoet genot mocht leven;
Mocht het geluk nog eens mij aan haar wedergeven,
Vaarwel mijn Vaderland, enz.
O, mocht nog eens de trouw ons beiden saam vereenen,
En mocht de bange vrees der toekomst zijn verdwenen,
Met deze blijde hoop vaar ik vertrouwend henen.
Vaarwel mijn Vaderland, enz.
En gij Maria lief, blijft gij mij steeds beminnen?
Want gij bezit mijn hart, mijn liefde en mijn zinnen,
Blijf mij getrouw, wij komen spoedig binnen.
Vaarwel mijn Vaderland, enz.
Dan zal het zoet genot ons heider hart besproeien,
Dan zal het waar geluk de rampspoed eens vergoeien,
Dan zal op 't doornig pad weer schoone rozen bloeien.
Vaarwel mijn Vaderland, enz.
En gij, Neptunus, voer ons veilig langs de baren,
Gij, God der zee, hoed' ons voor stormen en gevaren,
Dan klink' mijn zeemanslied, dan tok'len mijne snaren
Vaarwel mijn Vaderland, enz.
Blijf mij getrouw Maria, 'k min u als mijn leven,
Uw naam blijft in mijn hart als in een boek geschreven,
Zijt gij mijn hoop, mijn baak, wilt mij nooit begeven.
Vaarwel mijn Vaderland, enz.
| |