De Zeeuwsche minnezanger(ca. 1870)–Anoniem Zeeuwsche minnezanger, De– AuteursrechtvrijVerzameling van Uitgezochte Liederen Vorige Volgende De gelukkige jager. Onder de zinspreuk: Om zoo te gaan jagen, Zou ieder behagen. Op een schoone morgen ging ik uit jagen, Langs velden en bosschen en ook langs de plas, Of ik geen hazen of eenden kon snappen, En of er ook niets van mijn gading en was. Eerst schoot ik een haasje, toen schoot ik een eendje, Mijn hond was zeer vinnig en loerde ook meê; En ten laatste schoot ik een reetje, Ik was op dit tochtje al dubbel te vreê. Ik zoude vol vreugde weer huiswaarts gaan keeren, Maar zie wat werd ik nog verder hewaar, Er zat bij een hutje een meisje te spinnen, Ik poosde en toefde een weinig bij haar. Ik sprak van het jagen, zij sprak van het spinnen, En eindelijk spraken wij over de min. Mij klopte het harte, ik voelde 't van binnen, Het meisje dat streelde geheel mijnen zin. [pagina 43] [p. 43] Ik vroeg haar een woordje ras mocht het geschieden, Ik vroeg haar een kusje, zij boodt mij haar mond, Ik vroeg om haar handje, zij boodt mij haar hartje, Het was in mijn leven de vroolijkste stond. Vorige Volgende