De Zeeuwsche minnezanger
(ca. 1870)–Anoniem Zeeuwsche minnezanger, De– AuteursrechtvrijVerzameling van Uitgezochte Liederen
[pagina 22]
| |
Die geweer en wapens draagt. 't Leven waagt!
Haar broeder moest marcheeren, naar 't leger toe gaan,
Zij hoorde hem lameteeren met een droef getraan,
Zij sprak: ach broeder wees content,
Met onze ouders consent,
Ga ik voor u naar 't regiment,
Onbekend.
Met de hand van vader en moeder,
Heeft zij haar broeders kleeren aangedaan,
En zij is voor haren broeder,
Naar de stad Gent gegaan, hoort eens aan,
Waar zij 18 maanden diende met veel moed en dapperheid,
Bij de 17 afdeeling van Zijne Majesteit;
Maar ziet, het schip lag op de ree,
Zij trokken over de zee,
Naar de kolonie mee,
Wel te vree.
In krijgsdienst en parade
Werd zij zoo zeer geprezen 't allen kant,
Waardoor zij kwam tot de graden
Van korporaal en sergeant. Vol verstand.
Alles wat zij kwam verrichten was naar wensch en baat,
Zij vervulde hare plichten als een braaf soldaat.
Maar ziet, de Moren, wel bemand,
Die maakten een opstand,
Zij sloegen met 't zwaard in de hand
Den vijand.
Onze Nederlanders spoedig,
Stilden met moed de oproerigheid;
| |
[pagina 23]
| |
Maar onze sergeant kloekmoedig,
Werd aan hare borst gewond, zwaar gewond,
En men leide haar wonden spoedig in de las,
Ze hebben dadelijk bevonden dat 't een dochter was,
Zij werd genezen van haar wond.
De generaal terstond,
Schreef 't aan den koning rond,
Klaar en pront.
Zijne Majesteit verheven,
Prees hare deugd en groote dapperheid,
Zij hebben haar congé gegeven,
En pensioen haar opgeleid, voor altijd.
's Jaarlijks 110 gulden Nederlandsch kreeg zij,
Zij kwam thuis met veel genoegen bij haar ouders blij.
Leert hier krijgshelden, wie gij zijt,
Volgt zoo een lieve meid,
In moed en dapperheid,
't Allen tijd.
|
|