De Zeeuwsche minnezanger
(ca. 1870)–Anoniem Zeeuwsche minnezanger, De– AuteursrechtvrijVerzameling van Uitgezochte Liederen
[pagina 14]
| |
En ook zijn paardje niet kan mijden.
Daag'lijks rijdt hij zonder zorgen,
Van den avond tot den morgen,
En klopt aan niemands deur,
En hij maakt ook geen getreur.
Hoo! hoo! hoo! hoo! hoo! hoo!
Die het rijden wil verstaan,
Moet met den postiljon meê gaan.
Een heel jong paardje is zeer goed
Om meê te galoppeeren,
Die geeft den postiljon den moed,
Hij rijdt naar zijn begeeren.
Daag'lijks rijdt hij, enz.
Een oude knol is niet in staat
Om met den man nog voort te komen,
Die postiljon, die hem nu haat,
Rijdt ook op hem niet zonder schroomen,
Daag'lijks rijdt hij, enz.
Een oude bles, die jaren lang
De post heeft meêgereden,
Is voor zoo'n beestje ook niet bang,
Al heeft het veel geleden,
Daag'lijks rijdt hij, enz.
Een paardje dat naar 't zweepje hoort,
Kan aan den postiljon behagen,
Het is een merrie in zijn soort,
| |
[pagina 15]
| |
Die den man heel goed kan dragen,
Daag'lijks rijdt hij, enz.
Hoe menig paardje dat bij nacht,
Rijdt op duist're wegen,
Doch hoort den hoorn onverwacht,
Zoo springt het recht ter degen,
Daag'lijks rijdt hij, enz.
Lieden wilt gij rijden gaan,
Voorziet u ten alle tijden
Van een paardje dat goed kan bestaan,
En menig ridje rijden,
Daag'lijks rijdt hij zonder zorgen
Van den avond tot den morgen,
En hij klopt aan niemands deur,
En hij maakt ook geen getreur.
Hoo! hoo! hoo! hoo! hoo! hoo!
Rijdt dan op den rechten weg,
Dan komt gij toch goed terecht.
|
|