Ysengrimus
(1997)–Anoniem Ysengrimus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 199]
| |
Isengrims doodOmdat Fortuna een einde aan deze ontberingen wilde maken, wierp ze de arme grijsaard tenslotte in de muil van de dood. Nadat hij zich uit de klem had losgerukt, belandde hij in de vreselijke bek van Salaura. De stakker was bij het bos aangekomen waar de vraatzuchtige zeug Salaura (drommels!) vijftien keer zoveel eikels naar haar oude maag had doorverwezen als haar soortgenoten. Ze was geslepen en alleen al dankzij alles wat ze had meegemaakt was ze nog doortrapter dan negen abten of bisschoppen. Deze vreselijke achterachterachterkleindochter van Reingrim had zes eeuwen geleefd zodat het haar verste voorouder niet aan de hem verschuldigde wraak zou ontbreken.Ga naar eindnoot+ Zoals bij talloze andere gelegenheden dacht de arme Isengrim dat hij ook haar met zijn vindingrijkheid een loer kon draaien. ‘Vrede zij met je, vrede zij met je, liefste peetmoeder! Hoe lang ben ik al smoorverliefd op je!’ Zodra ze de oude, van één poot beroofd, zag aankomen, lachte ze hem honend uit: ‘Hoe is dat nou gekomen, broeder? Vroeger droeg je altijd twee kandelaars voor je uit want je bent tenslotte bisschop en abt. Een van de twee mist gedeeltelijk. In wiens kerk heb je die achtergelaten? Je lichaamsgewicht is in ieder geval wat afgenomen!’ Hij vertelde haar over zijn lotgevallen en zei haar, zodat ze niet bang hoefde te zijn, dat hij ten gevolge van zijn kwetsuren en ouderdom zijn kracht had verloren. ‘Peetmoeder, ik denk nu alleen nog maar aan vrede. Ik zie dat ik nog maar weinig tijd heb. Nu de dood dus nabij is, probeer ik allereerst uit te zoeken hoe het met je gaat en ik wil mijn peetmoeder de kussen geven waar ze recht op heeft. Ik bied je de vredeskusGa naar eindnoot+ aan die jij mij moet teruggeven!’ En hij liep al langzaam op haar toe alsof hij haar oprecht wilde kussen. | |
[pagina 200]
| |
‘Blijf staan, geen stap verder! Blijf daar staan, broeder! Je bent misschien wel met de regel van je eigen orde bekend, maar de onze is je nog niet duidelijk. Als ik het zou toestaan, zou jij, een monnik, van een non een kus willen hebben die zelfs een getrouwde vrouw haar man bij de mis nog niet durft te geven! Daar komt nog bij dat de klok die de priem aangeeft nog niet geluid heeft. De zon is nog maar net op!’ (En de zon was nog maar net opgegaan.) ‘De mis gaat in de regel aan de vredeskus vooraf, niet de vredeskus aan de mis. Laten we dus eerst de mis, die eerst komt, vieren!’ ‘Ik ben kreupel, ik kan de mis niet celebreren, en er is hier ook geen andere priester. Wie moet de mis nu celebreren?’ ‘Wie anders dan ik, moeder-overste van de abdissen van de zeugenorde, zou de mis moeten celebreren? Ik sta bekend als de abdis die aan driehonderd nonnen leiding geeft, maar geen van haar heeft een stem die zich met de mijne kan meten. Mijn roem heeft zich tot voorbij de Deense nonnen verbreid. En iemand zoals jij die hier in de buurt woont heeft nog nooit van abdis Salaura gehoord? Wacht maar tot het juiste uur gekomen is, dan zal ik een bosmis zingen waar zelfs jij versteld van zal staan!’ ‘Ik ken jullie regel, peetmoeder. Luister nu naar de onze, want geleende koeken moet je lachend teruggeven. Een klok van vlees, niet van brons, meldt me de tijd. Niet een bel, maar mijn langgerekte slokdarm geeft me het teken. Niet de zon, maar mijn maag zegt me hoe laat het is. Als het gebeurt dat zij me daartoe oproept, dan zing ik wat ik geleerd heb. Als ik voor mijn tijdrekening altijd op de hemel zou vertrouwen, wanneer zou het dan op een bewolkte dag de juiste tijd zijn? Nu is de lengte van dag en nacht in evenwicht. Al te lang slapen maakt de ingewanden veel te leeg en jij wil dat ik de heilige mis nu bij dezelfde zonnestand celebreer als ik op de feestdag van Sint-Jan doe? Toen de oude hanen afgelopen nacht voor de priem kraaiden, leek me dat de terts in het zomerjaargetijde.Ga naar eindnoot+ Zouden jouw | |
[pagina 201]
| |
klokken op zo'n manier de tijd aangeven? Ik bewaar al mijn uurwerken in mijn binnenste en niet een aan de buitenkant. Mijn maag laat mijn klokken zo razend slaan dat ik, als schaamte me er niet van zou weerhouden, ook middenin de nacht zou eten. Geen klok zou ooit deskundiger de tijd aangeven, zelfs als een priester uit ZwabenGa naar eindnoot+ haar gegoten had. Begin met wat je kent als je dit het goede uur vindt en het maakt me niet uit of je een veldmis of een bosmis opdraagt. Als je me de vredeskus geeft, zal ik ervoor zorgen dat dat niet met mijn gebruiken in strijd is. Doe je het niet, dan verklaar ik dat mijn tijd is gekomen. De bisschop maakt zich er niet zo druk om of je voor de mis gevast dan wel gegeten hebt, trouwens, ik ben nuchter, mijn vredeskus is smetteloos. Dus, mijn geliefde peetmoeder en tegelijk ook zuster, je moet je mijn vredeskus eenmaal laten welgevallen (ik weet namelijk behalve van de mis ook nog aardig wat van een aantal andere zaken) en hem net zo gelaten ondergaan als je terughoudend bent om hem te krijgen. Maar wat heb je eraan dat je de woorden kent die aan de vredeskus voorafgaan als de onhandige gever van de kus hem verkeerd geeft? Als iemand op zijn smetteloze braafheid prat zou kunnen gaan, dan ben ik het wel, want ik heb geleerd fatsoenlijke vredeskussen te geven. De liefde en deskundigheid van mijn vredeskus zijn zo groot (dat zal ik nog vóór het middaguur duidelijk maken!) dat ik mijn kussen aan peetmoeders en kleindochters geef en vaker een grote mond vol van hen loskrijg dan een klein beetje. Je zal er zelf wel achter komen. En treur niet dat ik de vierde kandelaar mis, want op drie ben ik nog altijd vast ter been!’ ‘Aangezien je weet dat het tijd is, broeder, moet er gezongen worden, maar ik kan niet in mijn eentje een krachtig gezang voortbrengen. Kom hier, zet je tanden in mijn oor en bijt zo hard dat je dichtklappende tanden je kaken doen kraken. Met stemverheffing roep ik dan mijn medebroeders, wier dikke snuiten hun tanden verbergen. Wanneer het moment voor de vredeskus daar is, kan je hen zonder gevaar voor je lippen hei- | |
[pagina 202]
| |
lige kussen geven. Ik ben bang dat ik je bijt als je me kust, want mijn dunne lippen houden mijn tanden nauwelijks tegen.’ ‘O, laat je broeders met hun vette snuiten komen! Vette lippen worden door vette buiken vergezeld!’ Dat laatste zei hij stilletjes in zichzelf. Meteen greep hij Salaura's oor en beet er hard in, waarna de zeug een schel lied aanhief. De zeug verhief haar stemgeluid tot boven de juiste toonhoogte en zong met haar valse stem zes kwinten te hoog. Als Satan als prijs voor zijn lied op alle Bourgondiërs zou hopen, dan zou zelfs hij niet hoger kunnen krijsen. ‘Ik waardeer je introïtus,Ga naar eindnoot+ maar je zingt overdreven hoog. Halverwege de melodie blijf je steken. Span je snaren wat minder strak!’ ‘Broeder, onze meerstemmige gezangen klinken extra feestelijk omdat jij bij ons te gast bent! Je komt hier maar zelden, daarom klinkt ons lied zo helder. Je looft het introïtus, maar het gradualeGa naar eindnoot+ zal anders klinken. Wacht tot onze gemeente bijeengekomen is! Voor als je ernaar vraagt: wij volgen de Engelsen niet met onze gezangen. Men zegt dat hun muziek negen hoofdtonen heeft en dat hun toonstelsel gekenmerkt wordt door vier boventonen. Ik weet niet welke boerenpummel dit systeem heeft ingevoerd, maar bij ons heeft de oude muziek afgedaan. Onze muziek kent elf tonen en soms brengen we met vijftien tonen harmonieus gezang voort. Dit is doorgaans de toonzetting van onze gezangen: Becca zingt een kwint lager dan ik en Sonoche zit daar met haar stem nog een kwart onder. Hoe denk je, boerenpummel, dat mijn achterkleinzoon, dat mestvarken Baltero, die Engelse bastaard, zingt? Iedere keer dat de inwijding van een kerk om een “Almachtige” vraagt of een feestdag om een gloedvol “Halleluja” verzoekt, dondert hij bars een kwint lager dan Sonoches stem en herhaalt met zijn diepe stemgeluid Becca's melodie. Wanneer we zo op verschillende toonhoogtes de melodie van ons meer- | |
[pagina 203]
| |
stemmig lied ten beste geven, antwoordt ons wonderbaarlijke koor met welluidend gezang. De rest van de menigte verhoogt of verlaagt, volgens onduidelijke regels, de rondzwervende intervallen in overeenstemming met het Romeinse systeem. Welaan, als je slim bent bijt je nu nog harder in mijn oor. Het geluk dat je zoekt is nabij!’ Nauwelijks had zij na de wolvenbeet een tweede kreet geslaakt of Becca, meesteres van de gevaarlijke kudde, hoorde haar. ‘Oooch, edelen! Oooch, lieve zuster!’ Meer zei ze niet. Woede bracht zesenzestig varkens in beweging. Aan alle kanten knorden ze ‘Oooch! Oooch! Oooch!’ Hun snelheid werd door hun geknor nog een handje geholpen; je zou denken dat ze stuk voor stuk op vleugels, niet op poten voortjoegen. Zo komen Gog en Magog woest schreeuwend samen aanstormen om de bevende wereld onder de voet te lopen. In gezelschap van eenentwintig broers vloog de big Cono, Salaura's edele kind, voorop. Dan volgden Cono's beide tantes van moederskant: Sonoche die zich door vijf en Becca die zich door tien kinderen gesteund wist. Vol vertrouwen op haar zeven kinderen volgde Burgissa, waarvan ze zeggen, Cono, dat ze je tante van vaderskant is. Als laatste kwam Baltero aanstormen en joeg zijn voortdenderende zes schoonzoons, vier broers en acht schoondochters op. Zodra de arme wolf van hun opengesperde kaken schuimbekkende woede zag lekken, dreigementen hoorde sissen, zag hoe ze de aarde beukten met hun kabaal en bomen ontwortelden bij hun aanval, bleef hij verstijfd en niet onbevreesd staan. Hij stelde zich voor dat ze hem het soort vrede zouden geven dat hijzelf was komen brengen. Hij liet het oor een beetje los, waarop de kwaadaardige zeug lachte: ‘Waarom staak je de viering, dwaas? Hou vol, knaag nog een beetje door! De vrede is bijna overgebracht! Als jij niet op mijn oor knabbelt en ik niet meer zing, gaat die menigte misschien wel weer teleurgesteld weg!’ ‘Jouw kudde heeft genoeg gezongen. Ze hebben beslist ge- | |
[pagina 204]
| |
leerd de priem veel te luidruchtig aan te heffen.’ ‘Denk je dat mijn kameraden zo zingen? Je vergist je broeder, het koor heeft nog geen noot gezongen! Je zal hun gezang leren kennen als het moment van zingen daar is. Ik zie dat je maar zelden een kerk binnengaat. In de kerk gaat een stille schuldbelijdenis aan de mis vooraf en ook al bevinden we ons in het open veld, we volgen dat gebruik na. Zachtjes prevelend fluisteren ze nu hun zonden. Daarna zullen ze zo zingen dat het bos de klanken nauwelijks kan verdragen!’ De wrede zeug was amper uitgesproken of Cono trof het achterwerk van de ongelukkige oude en rukte een groot stuk uit zijn linkerbil. De wolf zwoer dat dit een waardeloze kus was. ‘Moge hij die zo plotseling het moment voor de eerste kus gekomen achtte door Rome en ReimsGa naar eindnoot+ tegelijk vervloekt worden! Ik dacht dat de vredeskus in de voorgeschreven volgorde moest worden gegeven, maar een bende boerenpummels kan zich niet aan de juiste regels houden. Was ik geen leermeester, gerespecteerd op grond van mijn levenswandel en ouderdom? Alleen Salaura overtreft me in leeftijd, dus als jullie aan de juiste volgorde van zaken zouden hechten had mijn mond de eerste vredeskus moeten geven.’ ‘Als ik jou een tweede vredeskus weiger, Isengrim, dan zou ik willen dat de eerste een slechtere afloop heeft dan je mij toewenst! Om te vermijden dat men van mij zegt dat ik de eerste uit afgunst of woede heb gegeven, zal deze kus een getuigenis van en waarborg voor onze vriendschappelijke betrekkingen zijn. Wees niet bang! Waar de eerste is neergekomen, zal ik de tweede niet plaatsen. Al je ledematen krijgen hun eigen kus! Tot er van de vredeskus werd gerept wist ik niet dat we een mis voor je moesten vieren. Luister nu naar wat het heilig epistel te vertellen heeft!’ En hij beet hem bijna tweemaal zoveel af als hij daarvoor had verwijderd. De BretonnenGa naar eindnoot+ beweren dat er evenveel van zijn rechterbil werd gesnoeid als een leerlooier in Reims voor drie stuivers verkoopt. | |
[pagina 205]
| |
‘De lezing is voorbij! Heft nu allen luidkeels een lied aan en laat niemand zich willen inhouden! Mijn dierbaarste broeder, luister nu naar het gezang dat je wilde horen! Zo zingen ze wanneer oude kerken worden ingewijd. De goede Zwaben hebben ons dit graduale geleerd!’ Onmiddellijk stortte de hele meute zich op de monnik. Maar omdat de kudde groot was en allen een stuk te pakken wilden krijgen, stond de wolf opeens middenin een grote cirkel. En hoewel ze dicht tegen elkaar aan gedrukt om hem heen stonden, was er geen ruimte om op volle kracht toe te slaan. De verst verwijderde snuit rukte alleen wat haren uit, terwijl de sterksten een paar kleine stukjes losrukten. De monnik begon kwaad te worden en al had hij alleen maar lichte verwondingen, hij vond niet dat hij er vrolijk onder moest blijven. Baltero, die zag dat de monnik aanstoot nam aan die uitvallen, stapte uit de kring en riep bij wijze van grap: ‘Wat doen jullie, dwazen? Weten jullie niet waar jullie vandaan komen? Denken jullie dat ik dit spel leuk kan vinden? Zingen jullie altijd zo voor dierbare gasten? Op deze manier zouden jullie je vijanden moeten behandelen, niet mij! Zingt zo voor de man die het graduale heeft getoonzet en laat de zanger evenveel plezier aan zijn lied beleven als ik! Jullie spelen als dwazen, jullie spelen vals! Dit spel bewijst duidelijk dat jullie misdadige dorpers zijn! Jullie denken dat je hebt geleerd je vrienden luisterrijk te onthalen, maar in werkelijkheid onthalen jullie ze als wilde beesten! Hoeveel dankbaarheid mogen jullie voor dit spel verwachten? Je moet het spel afbreken wanneer het nog goed gaat! Ach, onbeschaafd ras! Weg hier! Als dit spel niet dadelijk ophoudt, zijn jullie nog niet met me klaar! Allertrouwste peetmoeder, ik ben hier onder jouw leiding naartoe gekomen en je weet vast nog wel dat ik altijd goed voor je ben geweest. Weg met die joden!Ga naar eindnoot+ Dit begint een slechte grap te worden! Gebied ze weg te gaan zodat het niet nog erger wordt! Ik wil niet dat deze grap nog lang duurt, want ik vrees voor mijn welzijn. Voor ze het in de gaten | |
[pagina 206]
| |
hebben kunnen ze me verwonden! Ik smeek je, verbied het hen! Wanneer ze ergens aan beginnen, gaan ze (de kwaadaardigste monsters die Satan heeft kunnen uitkakken!) er met redeloze hardnekkigheid mee door. Haal ons onmiddellijk uit elkaar! Haast je en kom tussenbeide, want anders ontaardt dit spel misschien wel in ruzie!’ De sluwe Salaura had bij het eerste woord al door wat haar achterkleinzoon Baltero met zijn spotrede van plan was. ‘Vriend, verdraag je zware beproevingen lijdzaam! Voor standvastige zielen is lichamelijke pijn immers zaligmakend. De koster luidt de bronzen klokken hard en lang wanneer hij hoopt dat dat handen vol voordeel op zal leveren. Geef je lichaam aan folteringen over om je ziel te redden. De weldadige toorn Gods geselt Zijn uitverkorenen. En het is geen razernij die deze lieden zo tekeer doet gaan. Liefde bracht hen tot deze daad zodat je je straffen hier op aarde zou ondergaan. Als je ergens schuldig aan bent, zou je blij moeten zijn dat je er nog bij leven voor kan boeten, want zondaars worden na hun dood met langdurige martelingen gekweld. Tenslotte ben je hier zonder enige kennis van het sterven gekomen. Op elk gebied was je deskundig, behalve op dit. Je moet leren hoe je moet sterven.Ga naar eindnoot+ Laat je niet zomaar door de dood wegrukken! Ik wil niet dat je de dood ondergaat, maar dat jou geleerd wordt hoe je moet sterven. Nu moet jij, die dikwijls leraar bent geweest, zelf leren. Voor anderen was je een gesel, nu staat de gesel voor jou klaar!’ De oude, die zich afvroeg wie daarachter zo onheilspellend jammerde, bleef staan en liet zijn ogen en gedachten ronddwalen. Achter Becca's rug ontwaarde hij Baltero, die de oude aankeek en hem uitlachte. ‘Broeder, waar denk je dat je bent? Je hoopte dat je hier een klein aantal medestanders zou hebben, maar vrees niet: je hebt er meer dan je hoopte! Om te beginnen ben ik, je trouwste kameraad, hier nu aanwezig en ook Becca, de trouwe zeug die veel van je houdt. Daarnet was je in de war en had je ze niet allemaal op een rijtje. Daarom had je iemand no- | |
[pagina 207]
| |
dig om het woord voor je te doen. Tot nu toe heb ik dus het woord gevoerd alsof ik jou was en hetzelfde deed Becca heimelijk voor hen allemaal. Wil je weten waarom je door deze lieden hier verscheurd wordt? Ze wedijveren erom wie als eerste jouw gastheer zal zijn. Een onrechtvaardig man vergeet het brood dat hij heeft gegeten, maar wij schamen ons er niet voor aan ontvangen bijstand te blijven denken. Je hebt onze verwanten dikwijls gedwongen om met gescheurde kleren je binnenste in te snellen. Daarom wil een deel van ons liever je kleren scheuren dan je nog één keer laten gaan waarheen je wilt en zodra je wilt. Kies of je met tegenzin of uit vrije wil bij ons wilt blijven. Mijn enige klacht is dat je zo zelden bij ons bent.’ Terwijl de oude met zijn aandacht bij deze woorden was, sprong de sluwe Becca op hem af en en rukte zijn linkervoet af. ‘Ik ben blij en ik wil dat jullie mijn blijdschap delen, kameraden! Onze vriend gaat vandaag niet meer weg. Bij wijze van de door mij verlangde waarborg dat hij hier zou blijven heb ik deze voet gekregen. Deze heeft hij me gegeven en hij zou me er graag nog meer hebben gegeven.’ De zeug loog gedeeltelijk, want Isengrim had zijn voet zeker uit vrije wil gegeven, maar bleef daar niet vrijwillig. Hij viel op de grond, op zijn gezicht, alsof hij ging bidden. Salaura kwam naar hem toe en vroeg zoetsappig: ‘Ik smeek je, bid ook voor mij, heer abt! Ik verdien het! Ik verzoek je, denk aan je oude peetmoeder! Blijf ons ten minste door dit aandenken indachtig. Asjeblief!’ En ze doorboorde zijn gehate flank en rukte zijn veelgelobde lever los. ‘Zuster Sonoche, kijk wat een schanddaad deze verrader heeft begaan! Hij heeft de oorkonde verzwolgen waarin het vredesverdrag werd bekendgemaakt en tegen mij zei hij dat hij zelf de boodschapper van de vrede was! De oorkonde is gevonden! Aanvaardt allen de vrede!’ De oude voelde dat zijn dood zonder enige twijfel nabij was. ‘Beheers jullie onbeschofte razernij, stomme varkens! Jullie we- | |
[pagina 208]
| |
ten dat ik dodelijk gewond ben! Ik zal Mohammeds dood moeten sterven! Geef me genoegdoening voor deze smadelijke dood door één wens in te willigen: ga ten minste even achteruit tot ik de toekomst heb voorspeld! Mijn kans om te vluchten is verkeken. Ik vraag jullie: ga een stukje achteruit!’ Ze gingen achteruit en hij zette zijn gezang in. Fortuna schonk de zanger haar bijval. Niet omdat ze het goed met de oude voorhad, maar omdat ze altijd genegen is anderen kwaad te doen. ‘Ach, ik sterf! Er is me geen langer leven beschoren! Mijn uitvaart zal deze nacht beroemd maken! Een ongelukkig man moet een gelukkige dood nooit om uitstel vragen, want een eervolle dood weegt op tegen alle ongelukkige dagen. Nooit heb ik acht dagen achtereen voorspoed gekend. Nu hangt me het allerergste lot dreigend boven het hoofd, maar schitterende wraak volgt op een smadelijke dood. Ik zal een smadelijke dood sterven, dus moet ik me degelijk wreken. Agemundus zal deze taak op zich nemen. Hij is de gebieder van het aarsgat, hij zal mijn dood wreken. Deze kwelgeest heeft weliswaar niet geweldig veel macht, maar alles wat in zijn macht ligt, voert hij zonder bedrog uit. Hij zal Salaura's hele geslacht met nieuwe schande overladen! Zijn wraak zal tot haar laatste nazaat vreselijk tekeergaan! Tot nu toe sloot hij hun gat door zijn duim erop te houden, maar hij zal zijn duim daar voortaan uit de buurt houden en de weg vrijmaken, zodat het hun schandelijke winden nooit meer aan kracht ontbreekt om een uitweg te vinden! Dag en nacht zal de uitgang wijd openstaan! Deze uitbarstingen zullen hen bij het slapen, waken en eten teisteren en ze zullen nog geen peulenschil zonder deze plaag kunnen eten! Geen enkel obstakel zal deze kwaadaardige winden dus nog in de weg staan en die kwalijke lucht zal niet zachtjes suizen zodat de mensen op hun hoede zijn! En iedereen die van nabij door de walm geschoffeerd wordt, zal dat verraderlijke ras ranselen en vervloeken! | |
[pagina 209]
| |
Een deel van de mensheid zal van niet minder schande te lijden hebben, vrouwen met onberispelijke manieren uitgezonderd. Als er ergens een dienstmeid is die iets weg heeft van dit goddeloze geslacht, dan zal ze onder voortdurende sloomheid gebukt gaan. Voor het arme kind zal de winternacht kort lijken zodat ze, wanneer de zon is opgegaan, weigert op te staan, al wordt ze drieëndertig keer geroepen. Ze zal telkens weer gaan liggen zodra ze haar bovenkleren heeft aangetrokken en dan andermaal half aangekleed weer uit bed stappen. Ze zal weer op haar bed terugvallen en de slaap niet van zich af kunnen schudden zonder dat ze drie keer door haar meesteres is geschopt. Vlugge nagels zullen dan haar armen doorploegen, haar ribben en schouders, benen en heupen, hoofd en nek. Bij het melken zal ze altijd te ver weg of te dichtbij gaan zitten zodat de melk alle kanten op stroomt. Een deel zal op haar jurk druppelen, een deel op de grond, een deel zal in de melkemmer stromen. Ze zal dat het krukje verwijten en gaan verzitten. Dan zal mijn kwelgeest haar achterdeur bedrieglijk dichtduwen en deze een beetje ontspannen wanneer ze gesloten is en sluiten wanneer ze bijna open is, zodat iedere keer dat de meid haar krukje verplaatst, de lucht zich met langdurige uitbarstingen naar buiten worstelt en siddert. Op die melk zal zich spaarzaam room vormen en het vernietigende vuur zal hem bij de lichtste aanraking laten aanbranden. Vaak zal ze na het melken van de koe gewoontegetrouw weer inslapen tot de koe de volle emmer met haar poot omstoot. De melkemmer zal lekken, de melkkan zal lekken, het weer zal in haar schort slaan en altijd zal er drab in de zeef zitten. Zonder de nacht af te wachten zal ze haastig teruggaan om te slapen en ze zal uitslapen zonder nog aan enig werk te denken. In huis zal al het vaatwerk en meubilair rondslingeren en alles zal door elkaar liggen waar het is neergegooid. Het krukje zal op z'n kop liggen en de stoel omver. Niemand zal gaan of komen zonder zijn knie te bezeren. De kruik, de pot, de kom, de lepel, de schotel, de schaal, de koperen ketel en de verspreide brok- | |
[pagina 210]
| |
stukken van de verschillende voorwerpen zullen rondslingeren. Wat 's ochtends heel was, zal 's avonds in stukken liggen en wat de opgaande zon heel zag, zal ze op de terugweg kapot zien. Deze troost zal de kwelgeest mij voor mijn dood geven. Meer macht wordt hem niet vergund.’ De oude was uitgesproken. Fortuna stond hem toe een ware profeet te zijn met behulp van die kwelgeest die een havikskop heeft, manen als een paard, een kattenstaart, de horens van een os en de sik van een bok. Wol bedekt zijn lendenen, zijn rug is bevederd zoals een gans, hij heeft de voorpoten van een haan, de achterpoten van een hond. Door hem wordt het vervloekte nageslacht van Salaura geteisterd en elke vrouw die ook maar iets van dat ras weg heeft. ‘Luister naar mijn bevel, heer Isengrim de profeet! Geen enkele non heeft ooit mijn naam gedragen, geen profeet ooit de jouwe. Laten we allebei van naam veranderen: wees jij mijn Jona, dan zal ik jouw walvis zijn! Welnu, genoeg geprofeteerd! Als tot een vriend zeg ik je: je wordt in mijn offerblok geworpen! Ga dus vrolijk en snel mijn taveerne binnen. Voor je vertering breng ik je niets in rekening. En je hoeft niet bang te zijn dat het je daar aan hout ontbreekt om de winterkou mee te verdrijven of dat je, door mij meegevoerd, naar de stad Ninive gaat. Ik zal je niet in een gevaarlijk land uitspugen, maar je laten rusten zolang je onbekommerd en bereidwillig meegaat. Aanvaard dat als garantie voor mijn vriendschap! Geen enkele heilige werd zo snel beroemd, zelfs al zou hij barsten van mateloze goedheid! Eerst staan heilige lichamen uit hun graven op en verwerven faam met hun wonderen, waarna ze uit de aarde worden opgetild en in reliekschrijnen opgeborgen en ze worden overal bekend omdat hun leven op schrift wordt gesteld. Het is niet passend om heiligen met verschillende verdiensten dezelfde eer te bewijzen. Zij worden lang na hun dood in een schrijn opgeborgen, jij nog bij leven. En pennen zullen je verdiensten geen roem verlenen, want we weten | |
[pagina 211]
| |
dat je nu al heilig bent, dat je het nu al verdient om een reliekschrijn binnen te gaan, dat je het nu al verdient om met alle eer omringd te worden! Als je wist hoe overtuigend de argumenten zijn die daarvoor pleiten, zou je mij smeken dat te willen doen in geval dat ik zou weigeren. De Schrift zegt immers dat men zijn vijand moet liefhebbenGa naar eindnoot+ en iedereen die zijn vijand liefheeft, verdient Gods liefde. Ik houd me aan dat gebod. Als je me vraagt jegens welke vijand, wie is dan een waarachtiger vijand dan mijn maag? Hij valt me vaak aan met zweepslagen, dreigementen en klappen, maar om niet verdoemd te worden heb ik hem lief. Hij verwoest alle vruchten van mijn arbeid en hij verslindt wat ik met geweld, door diefstal of op rechtmatige wijze verwerf. Met de grootste vreugde bied ik hem de allerlekkerste dingen aan zodat mijn hart vol heilige liefde is. Deze liefde is heiliger naarmate men zijn vijand zuiverder liefheeft en op jou na is niemand mij dierbaarder dan deze vijand. Daarom heb ik besloten de ene dierbare aan de andere toe te vertrouwen. Ik wil dat je ervaart hoezeer je bij me in de smaak valt. Jij, mijn dierbare, zal mijn dierbare vijand binnengaan, net zoals mijn dierbare familie jouw vijand vaak binnenging. En opdat deze heilige liefde zich verspreidt, zal je tot ons allen ingaan, want ik verdien het niet om als enige van zoveel heil te genieten. Je wordt dus tegelijkertijd begraven en opgeborgen in waardige reliekschrijnen. Dit grafschrift zal je verdiensten bekendmaken:
een marmeren graftombe volstond altijd om een bisschop te herbergen, maar iedereen moet in overeenstemming met zijn verdiensten getekend worden. isengrim rust in zesenzestig urnen. de vele graven zijn tekenend voor zijn vreselijk vele deugden. op de negende voor de iden van juni, aan het begin van de lente, stierf hij tussen cluny en het feest van sint-jan. | |
[pagina 212]
| |
Daarop verslond de wrede zeug zijn uitgerukte lever en stortte de woeste meute zich op de rest van zijn lichaam. Ze verscheurden de ongelukkige en volgens het verhaal werden de stukjes sneller verslonden dan hij kon sterven. Tegelijk met het hart rukte Sonoche het middenrif los, vol vertrouwen dat ze de gezegelde vredesbrief beethad. ‘Becca, wat heb ik hier? God heeft ons dit geschonken! Nu beschikken we over het verzegelde vredesdocument, kijk! Zoals hij het vredesdocument had verzwolgen, zo had hij ook dit zegel verzwolgen!’ Cono trok zijn holle slokdarm van het strottenhoofd los. ‘Vrienden, hij had zelfs deze vredesbazuin opgeslokt zodat er niets aan zijn valsheid zou ontbreken! Ik zal de vrede rondbazuinen, jij, tante, hebt de zegels en moeder het document. Nu is de vrede volledig van kracht!’ Zo ging de arme Isengrim ten onder. Laat de lezer geloof hechten aan mijn relaas zoals ik het hier heb opgetekend. Je zal me nauwelijks geloven als ik vertel hoe volledig hij verging. En ik kan het nauwelijks zo vertellen dat men me zal geloven: de varkens lieten minder over dan het kleinste deel van een in acht stukjes gehakte vlo. ‘Zuster Salaura, je wangen zijn grijs van de jaren, maar grijzer nog is je brein van al je sluwheid. Spreek! We zullen je allen volgen. Men zegt dat deze hier ooit abt en bisschop is geweest, hoewel hij niet goedhartig wilde zijn. Hoeveel moeite moeten we ons getroosten om hem de laatste eer te bewijzen? Een verdorven ziel heeft niets aan aalmoezen en gebeden omdat die ziel verdoemd is, maar goed fatsoen en zijn heilige orde vragen om een plechtige uitvaart.’ ‘Geloof me, zuster Becca, al is hij mijn vijand, als hij ook maar één keer een goede daad verricht had, zou hem niet op mijn advies een eervolle begrafenis onthouden worden. Het is duidelijk dat hij nooit berouw van zijn misdaden heeft gehad. Eerbied voor de heilige orde waartoe hij behoorde mag verdwijnen nu hij na een misdadig leven is gestorven. Judas verdiende | |
[pagina 213]
| |
toch ook geen plechtige uitvaart omdat hij tot de kring der apostelen behoorde? Hoe hoger de positie van een booswicht is, hoe groter de vernedering die hij verdient terwijl daarentegen een goed mens vanuit een nederige naar een verheven positie opklimt.Ga naar eindnoot+ De zoon van Isaï droeg op zijn hoofd een koningskroon terwijl Saul ten onder ging omdat God hem neerwierp. Zo is deze bedrieger (het zal me een zorg zijn of hij nou bisschop of abt was) nu even verachtelijk als hij vroeger aanzienlijk was. Bij zijn uitvaart past het geld waarmee de doortrapte paus de christenen aan de hertog van Sicilië heeft verkocht.Ga naar eindnoot+ O, schande voor de hemel! Leed op aarde! Gelach in de hel! Eén lamlendige monnik stortte twee koninkrijken in het verderf! Ach en wee mij! Hoe treurig is het bericht dat ik gehoord heb, reden waarom ik mijn woorden zo de vrije loop laat!’ ‘Vertel het ons, lieve zuster! Verzwijg niet waar je op zinspeelt! Wat het ook is, wees niet bang om de waarheid te vertellen!’ ‘Lieve zuster, noord, oost, west en zuid hebben ervan gehoord en wenen, maar jij weet nog niets van deze monstruositeiten? Hoe heeft een ramp voor jou verborgen kunnen blijven die nergens ter wereld geheim kon blijven? Of het moet zijn dat je niet op aarde vertoefde.’ ‘We weten dat de opgekropte woede van het christenvolk tegen het verre barbarendom ontbrand is. Daarover zijn ons meer dan voldoende geruchten ter ore gekomen en we nemen aan dat deze mensen een voorspoedige reis maken. Op advies en bevel van de paus hebben ze hun bezit en zichzelf aan onzekere lotgevallen en Gods wil overgeleverd. Waarom beweer je dan dat hij hen heeft verkocht? De goede paus heeft de christenen eerder van alle zonden vrijgekocht!’ ‘Lieve zuster, je schreeuwt veel te hard, denk aan je sekse. Of een vrouw nu bedroefd of uitbundig is, geschreeuw is verkeerd. Ik ben hierover begonnen. Ik heb er spijt van dat ik erover begonnen ben, maar wat eenmaal gebeurd is, kan men niet meer | |
[pagina 214]
| |
ongedaan maken. De tragedie die me met verstandsverbijstering heeft geslagen is zo treurig dat de dichter Vergilius die nauwelijks aan zou hebben gekund. Zelfs als gebrek aan woorden me niet zou hinderen en mijn schrijfstijl zich met de aard van het onderwerp zou kunnen meten, zou een vrouw haar positie niet uit het oog mogen verliezen. Ik wil de boeien van mijn aard niet verbreken. Een vrouw moet bescheiden zijn. Het past haar geslacht niet al te veel te spreken, hoe voortreffelijk het ook is wat ze zegt. Ik word twee kanten uit getrokken. Het is niet juist om hier volledig over te zwijgen, maar ik ben ook niet de juiste persoon voor zo'n lied. Ik zal me daarom aan een gewoonte houden die ons past: op grond van haar aangeboren recht mag een vrouw wenen. Ik doe mijn onderwerp recht met tranen, mijn sekse met woorden en mijn zwakke stem zal met trieste klanken klagen. Zo vertelt een ingetogen echtgenote wenend over de dappere daden van haar gestorven man en weent ze bij het vertellen.’ Toen Salaura op het punt stond om haar dierbare dode luidkeels te bejammeren, sprak Reinaert tot haar met een treurige stem: ‘Vrouwe Salaura, onthul de reden voor je gesnik! Ik weet niet waarom, maar het lijkt alsof je huilt. Is mijn oom ergens door een gewelddadig ongeluk getroffen? Als je daarover treurt, vertel het me dan, dan treur ik met je mee. Vertel het, Cono, want je moeder zwijgt.’ (Ze zweeg namelijk omdat ze niet wist waar ze met haar lied zou beginnen.) ‘Ik smeek je, Cono, zeg me waar mijn meesteres verdriet om heeft. Is mijn oom soms iets onaangenaams overkomen? Ik weet dat jullie nergens meer verdriet om zouden hebben, als ik me tenminste niet vergis wanneer ik veronderstel dat jullie je zijn verdiensten herinneren.’ Zo stelde Reinaert vragen alsof hij de feiten niet kende. In feite wist hij echter alles want hij had zich in de nabijheid schuilgehouden. ‘Broeder Reinaert, ben je vandaag niet naar de mis geweest? Een feestdag zou je ter harte moeten gaan! Wat is de reden dat je zo laat bent gekomen, stakker? De mis is vandaag meerdere ke- | |
[pagina 215]
| |
ren voor je oom gevierd! Hij heeft zijn kwaadaardigheid laten varen en zijn slechte gewoontes afgeworpen. Voortaan zal hij niets misdadigs of verraderlijks meer doen.’ ‘Dus hij is gestorven? Heus? Ach, lieve oom, ben je gestorven? Ach, dierbare oom, lig je zonder mij in het graf? Verenig mij met mijn oom! Licht de grafsteen van de ongelukkige op! Samen met mijn oom zal ik sterven, levend ga ik de grafkuil in!’ ‘Broeder, het graf is nabij. Kom hier, dan word je erin geworpen! Hij heeft ons maar een klein hapje bezorgd.’ ‘Eerst zal ik weerleggen wat Salaura allemaal zegt, want ze is erop uit om weet ik wat voor leugenverhaal te vertellen. Morgen ga ik dan levend het graf van mijn oom binnen. Al te buitensporige deugdzaamheid verdient geen lof.’ ‘Broeder, als je van je oom hebt gehouden zoals je beweert, sterf dan nu en laat je samen met je dierbare oom begraven. Door uitstel worden goede voornemens vaak niet uitgevoerd. Deugd moet niets in de weg gelegd worden en zonder uitstel haar gang kunnen gaan. Deugdzame plannen hoeven enkel te vrezen dat ze niet worden uitgevoerd. Stort je in de dood nu je vroomheid nog fel brandt!’ ‘Men zal niet van mij zeggen dat ik me uit waanzin in de dood heb gestort, maar uit liefde! Overhaaste actie getuigt van dwaasheid. Bij boosaardige lieden koelen deugdzame voornemens af, maar mijn gedachten blijven vandaag en morgen dezelfde. Ware trouw wordt na verloop van tijd warmer, maar een opvliegend gemoed koelt even makkelijk af als het warmloopt.’ Daarna verstomden de vos en Salaura's hele kudde en haar bittere stem liet een droevig lied klinken. ‘Door te zondigen onderzoeken hoe lang het goddelijke geduld zondaars laat begaan is gemakkelijk, maar het te weten is erg. Door grote angst moet men de strengheid van de rechter voorkomen, want angst is de beste remedie tegen de zonde. Als de goddelijke genade met haar volle overvloed de strikken der zonden nog niet helemaal | |
[pagina 216]
| |
uit de weg ruimt, moet ze ten minste op deze manier daartoe worden gelokt. Als er vandaag de dag zondaars zijn, dan moeten ze de straffen van de hel vrezen en de ongelukkigen moeten huiveren omdat ze de mogelijkheid hebben om te zondigen. Wie een klein beetje bang is, zal aan boosaardige daden geen plezier beleven. Het is slecht om niet te willen vrezen, slechter nog om het kwaad lief te hebben. Wie onvrijwillig valt, lijkt beklagenswaardig, maar mensen opvangen die uit eigen beweging vallen wil niemand. Voortdurend wordt een treurige strijd geleverd: aan de ene kant de zondaar die kwaad doet, aan de andere kant God die zijn daden aanziet tot de dag des oordeels straf eist voor diegenen die meer gezondigd hebben dan de rechter besluit door de vingers te zien. Dit gevecht tussen de wereld en God heeft vaak plaatsgevonden en als God om het zo te zeggen wordt verslagen, dan is dat een allerkwalijkste zege. Waarom zou ik de walgelijke praktijken van Sodom en Gomorra noemen, wat Adam misdreef of de moordenaar van Abel? Het water waar Noach op dreef en de hoogmoed van de reuzen,Ga naar eindnoot+ de plagen van de Nijl en de tocht van Farao? De schanddaden van Datan, Abiram en Korach en het volk dat onderweg in de woestijn velerlei doden stierf, de misdaad van het glanzende kalf en het kwaadwillig begeerde manna? De dwaling van Bileam en de arglist van Balak, van de Amalekieten, Jericho, Ismaël en Assyrië, de Filistijnen en de legers van Antiochus? Of toen de oven en de leeuwenkuil van Chaldea woedden en de man waar de dieren niet zo bang voor waren als de mensen?Ga naar eindnoot+ De slachting die de beek Kison en Endor meemaakten of de volkeren die de ene keer door de pest omkwamen, de andere keer door hongersnood?Ga naar eindnoot+ Het kreunen van Kanaän en de afgodsbeelden van de ontaarde koningen?Ga naar eindnoot+ Wie de profeet kliefde?Ga naar eindnoot+ En het lot van de arme Eli, wat Elia doorstond, wie tussen het altaar en de tempel viel en welke mannen ten tijde van de twee profeten het leven lieten?Ga naar eindnoot+ En aan hoeveel gruweldaden van de boosaardige mensheid moet ik voorbijgaan om mijn werk niet af te laten dwalen | |
[pagina 217]
| |
omdat er geen einde in zicht is? Een wrekend vonnis heeft deze strijd tenslotte beslecht. De Almachtige wilde de boosaardige mensheid niet langer verdragen. Omgeven door een menselijk lichaam werd een rechter gezonden om het kaf te verbranden en het pure graan te verzamelen. Immanuël werd gezonden om vast te stellen of Israël Hem zou volgen. Zo niet, dan zouden ze in de duisternis storten die ze hadden verdiend. Nadat hij was uitgejouwd werd hij aan het kruis overgeleverd en zo werd de waanzin van het goddeloze volk over de hele wereld verspreid. Daarom straft Hij met harde hand en laat Zijn vijanden niet langer begaan. Dat is de grimmige toorn die ongelukkigen neerwerpt. Het wachten op Christus’ komst was nooit tevergeefs en zijn ballingschap, duisternis en dood waren niet heilloos. Zondaars worden gestraft en kunnen niet over de woedende God triomferen die ze wel overwonnen toen Hij hen liet begaan. Hij die grenzeloos genadig was, neemt mateloos wraak en Hij die lang heeft verdragen, slaat nu zonder ophouden. Ik ben dus niet verbaasd dat de joden en de heidenen, die voor hun koppige dwaling gestraft worden, omkomen en ook niet dat er, net als vroeger, op aarde duivels worden geschapen. De toorn die Hem eigen is wreekt zich op zondaars en vernietigt ze. Ik betreur het dat zij die het geloof hebben aangenomen en die de doop hebben ondergaan in de oude verdoemenis verstrikt zijn geraakt. Het eerste zaaisel van het kruis leverde een overvloedige oogst op, maar eenmaal uitgebreid droeg de wijngaard wilde druiven.Ga naar eindnoot+ Geleidelijk werd de Heilige Geest steeds zeldzamer in deze kwade wereld omdat de zonde het heilige in het verderf stortte. Bevrijd van zijn boeien heeft Satan zich op de zondige wereld gestortGa naar eindnoot+ en schaamteloos worden allerlei misdaden begaan. De Schepper heeft de bezoedelde wereld opnieuw veroordeeld, maar toch heeft Zijn pure goedheid haar eigen koers aangehouden, want Hij heeft het schadelijke onkruid niet meteen met Zijn zeis afgemaaid. Verschrikkelijke dreigementen hebben allang van tevoren romme- | |
[pagina 218]
| |
lend weerklonken. De ongelukkigen wisten het van tevoren, dus ze hebben niet het recht om zich te verontschuldigen. Het driedelige bouwwerk van de wereldGa naar eindnoot+ heeft een teken gegeven: de elementen en de seizoenen hebben hun wetten overtreden en tal van plaatsen hebben hun oorspronkelijke ligging verloren. De winter is zomers geworden, de zomer winters. De vochtige Hylas slingert de donder en bliksemt en Mulciber heeft in de winter kerken en huizen platgebrand. De Kreeft en de Leeuw gingen winters tekeer. De Saks heeft tot zijn stomme verbazing op zijn akkers als schilden zo grote hagelstenen gevonden. De man die onvervaard tegenover het zwaard stond, schrok terug voor het ijs en moedige harten werden door een nieuw soort angst geschokt. De zee verhardde tot land, het land loste op tot water, akkers werden door vissen in bezit genomen en stranden door zaaigoed. Een grote menigte mensen ontkwam aan het dreigende water door hutten, die op de vloed dreven, als boten te gebruiken. Ik vermeld een wonderbaarlijke gebeurtenis waar heel Friesland over spreekt;Ga naar eindnoot+ zowel de eigenaar van het land als het land bevestigen dat het waar is. Toen de zee de velden had verwoest en de eigenaar ervan zich samen met zijn huis naar het land van een andere man had verplaatst, werd het geschil dat daaruit voortvloeide tenslotte bij algemeen besluit beslecht: de boer wiens grond niemand meer zag moest weg en degene die het perceel en wat erop stond opeiste, stond het vrij, zo luidde het oordeel van het volk, om zich daar te vestigen. Bij dit oordeel zag Friesland niet in wat rechtvaardig is, want wie eigenaar van de grond is, is wettelijk eigenaar van wat erop staat. De woedende wind rukte reusachtige balken en dakspanten van de kerken af en voerde ze mee naar afgelegen velden. De mensen ontvluchtten hun huizen, waar het haardvuur nog brandde, en kropen over de grond, nauwelijks veilig zelfs al hadden ze kracht voor twee. Toen de bevende aarde voor geweldige rukwinden sidderde, konden de sterken, tegen de grond | |
[pagina 219]
| |
geworpen, zich ternauwernood vasthouden. In een winternacht zag men een vuurgloed, helderder dan zonnestralen, de noordelijke hemel in vuur en vlam zetten. 's Nachts botsten ontelbare zonnen op elkaar om strijd te leveren en bloedig rood gaf het water een huiveringwekkende kleur. Twee keer bleef de afzichtelijke Titaan verborgen zonder dat zijn zuster, de wolken of de schaduw van de aarde zijn verdwijning hadden veroorzaakt. Alle elementen kondigden de komende vernietiging aan, maar zelfs zulke geweldige angst raakte harde harten niet.’ De abdis was het uitspreken van haar onheilspellende boodschap huilend begonnen en haar tranen hadden de grond tot acht mijl ver doordrenkt. Haar kreten hadden de elfde hemelGa naar eindnoot+ bereikt, zodat haar woorden zelfs voor dove oren onverdraaglijk zouden zijn. De vos wees Salaura, die op het punt stond om de droevige ondergang van de wereld te bewenen, terecht: ‘Zwijg, dwaze Salaura! Ik weet al wat je denkt: je wilt de bisschop van Rome van misdaad en bedrog beschuldigen! Doortrapt varken! Je wilt zeggen dat de hertog van de Etna bang was dat de christenen op weg naar Jeruzalem door zijn land zouden trekken en dat de paus, verleid door het zilver en goud van de hertog, de mensen daarom heeft overgehaald om de weg door Griekenland te nemen en dat door deze mensen aan rampen, verraad van de Grieken en hongersnood over te leveren, één lamlendige monnik twee koninkrijkenGa naar eindnoot+ in het verderf stortte. Behalve diegenen die ten gevolge van de woede van de zee, ongezonde lucht, verraad van de Grieken en honger omkwamen, hebben slaap en een onweersbui tweeduizend mannen gedood in een aan alle kanten door hoge bergen omgeven dal. Booswicht, jij weet niet waarom de goede paus dat heeft gedaan! Luister, ik zal je welbekende dingen vertellen. Het gemene volk heeft er een gewoonte van gemaakt om munten in twee stukken te breken en zo hakt de stompzinnige massa het heilige kruis doormidden. Dat is een enorme mis- | |
[pagina 220]
| |
daad, dat is de ergste zonde ter wereld. Het bedroeft de paus dat zij die zo dwalen verloren zijn. Moge Satan degene die munten tot halve munten versnijdt iedere dag met zijn zwaard in duizend stukjes verdelen! De goede herder weet dat en betreurt het dat zijn domme schapen van het rechte pad raken en over duistere dwaalwegen worden meegelokt. De vrome paus wil alle zielen redden. De hemel heeft hem immers alle mensen toevertrouwd. Daarom heeft hij het geld van de Siciliaan aangenomen en daarom wil hij het geld van de Franse koning, van de Engelse en van de Deense hebben en van de hele wereld, want hij streeft ernaar de zielen van alle mensen te redden en overal waar hij dat kan, wil hij dat vreselijke kwaad uitroeien. Hij is niet in staat om het kwaad volledig teniet te doen, zoals hij zou willen, maar waar hem dat mogelijk is, roept hij het splijten van het heilsteken een halt toe. Hij beperkt de mogelijkheden om het hemelse symbool te versnijden, hoewel hij niet bij machte is ze volledig weg te nemen. Daarom heeft hij het Siciliaanse geld aangenomen en middels dezelfde vrome handelwijze zou hij de enorme rijkdommen van de hele wereld wel willen wegnemen. Of het nu zilver of goud is, hij wil het geld niet voor zichzelf, maar hij wil de kudde redden die aan hem is toevertrouwd. Alle schatten die hij in zijn geldkist stort bewaart hij en hij maakt er geen halve munten van maar laat ze heel. Waarom beschuldig je de vrome paus dan van goddeloos verraad? Je weet niets van wat je denkt goed te weten! Hier lig je, dierbare oom! Kon je maar weer levend worden! Jij zou het gelaster van een onnozele zeug niet tolereren! Jij zou je spontaan opwerpen als wreker van de onschuldige paus en haar voor haar dwaze woorden laten boeten!’ |
|