Ysengrimus
(1997)–Anoniem Ysengrimus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 192]
| |
Isengrims eedNa deze uiteenzetting zweeg hij en met een brutale blik in zijn ogen nam hij zijn dierbare oom van voor tot achter op. Naar Reinaerts mening zag geen van zijn lichaamsdelen er fraai uit, tenzij het ontveld was. Om zijn oom met een fraaier uiterlijk gelukkig te maken dacht hij een plan uit dat hem was ingegeven door zijn vrees dat Isengrim als viervoeter veel te hard kon lopen. Hij liet zijn gedachten over deze vervelende toestand gaan en meende dat maar weinigen ermee gebaat zijn dat wolven met vier poten ter wereld komen. Hij zag daarom liever dat niemand één of twee voeten zou missen dan zijn dierbare oom, op rechtmatige wijze, drie. Hij overwoog dat de wolf met al zijn voeten van alles en nog wat aan zou durven, dingen die men slechts met de grootste moeite over zijn kant kon laten gaan. ‘Het zal niemand deren als hij met behulp van een list op z'n minst een drievoeter wordt. Laat dat heilzaam zijn als het mogelijk is!’ Daarop fluisterde hij op zijn vertrouwde, eerlijke wijze de oude het volgende in het oor: ‘Oom, deze tocht is niet succesvol voor ons verlopen. We moeten ons niet met de koning inlaten, want hij is veel te machtig, woest, dreigt met geweld en kent geen mededogen. Met kracht noch list bescherm je je bezit tegen de koning. Je moet je voordeel langs een andere weg zoeken. Boudewijn de oudere, die Goede Trouw werd genoemd, was jouw vader zijn huid schuldig. Omdat hij die ondanks vriendelijke aanmaningen meermalen weigerde terug te geven, stelden de rechters tenslotte een zittingsdag vast. Ondertussen waren zowel eiser als schuldenaar overleden, waarna de minder belangrijke zaak, die nog niet was afgehandeld, voor belangrijker zaken plaatsmaakte. Carcofas volgde zijn vader op als erfgenaam van diens bezittingen en zo had hij ook in overeenstemming met het recht de schuld van zijn vader moeten aflossen, maar hij heeft er maling aan om om kwijtschelding te vragen of | |
[pagina 193]
| |
om over de brug te komen. Laten we hem gaan opzoeken! Met enige handigheid heb je hem zo overtuigd. Hij heeft niet geleerd om in de Franse taal te pleiten, want hij heeft het Donauland verkozen boven Franse bodem. Hij is een armzalige Germaan, en zo grof als een houten paap,Ga naar eindnoot+ die rauwe klanken uit zijn Beierse keel op laat borrelen. Vertrouw je zaak toe aan de zorg van mijn Franse spraak! Hij heeft geen advocaat om zijn zaak te bepleiten. Bij mijn eerste kreet gedwongen om zijn huid terug te geven, zal hij haar uittrekken. Vertrouw op mijn leiding en overval hem onvoorbereid! Wat aarzel je nou?’ (Isengrim aarzelde namelijk.) ‘Ik smeek je: doe nog één keer een poging om vast te stellen hoe weinig mijn goede bedoelingen met listige streken van doen hebben. Als deze zaak voor jou niet naar wens verloopt, moge de holle kerker van je slokdarm me dan verzwelgen!’ De ander, die dacht dat alles wat hij als voordelig beschouwde waar was, liep in de val toen hij die voorwaarde hoorde. ‘Reinaert, ik weet niet met wie ik je moet vergelijken, want je bent mijn weldoener en tegelijk mijn vijand. Ik loop altijd klappen op wanneer ik je raad opvolg! Maar net alsof je me nog altijd trouw bent, geef ik toch maar toe. Als ik me niet vergis, wil het gerucht dat hij me een huid schuldig is en heeft hij me al die tijd bedrogen.’ ‘Oom, dat gerucht stemt aardig met mijn woorden overeen. Nu heb je nog meer zekerheid dat ik je de waarheid zeg! Dit is de weg. Sloom treuzelen is in ons nadeel. Volg me, ik ga voorop. En blijf staan waar het bos in akkerland overgaat, dan kan ons niets vervelends overkomen, want in het open veld wemelt het van de vijanden. Met een of andere list zal ik de ezel naar het bos lokken.’ Toen de vos de ezel had gevonden, vertelde hij hem meteen over de list die hij had bedacht, waarna deze hem verre van bedroefd volgde. Ze vonden de oude in de bosrand en driemaal brulde Carcofas met zijn rauwe stem ‘Goedendag!’ | |
[pagina 194]
| |
‘Broeder, dat is geen welgemeende groet! Als je had gewild dat het me goed zou gaan, dan was mijn eigendom allang naar mijn huis verzonden en bij me aangekomen! Geef het me nu even bereidwillig als ik het inschikkelijk opeis en zorg dat ik er niet nog een keer om hoef te vragen! Nu pik ik het nog dat ik ernaar moet vragen!’ ‘Heer Isengrim, ik kan me niet herinneren dat ik je iets heb afgenomen. Ik betaal mijn schulden. Ik doe wat de wet voorschrijft.’ De wolf riep de vos terzijde om advies te vragen en toen ze weer waren teruggekomen, gebood hij de vos tweemaal het woord te voeren. Voor Reinaert kon zeggen wat hem was opgedragen, sprak de ezel enkele woorden: ‘Ik had geen idee dat ik hier een proces zou moeten voeren en daarom ben ik hier verschenen zonder dat ik juridisch advies heb ingewonnen. Dus nu ik een verdediger nodig heb, vraag ik om raad en weerwoord.’ ‘Waarom vraag je om raad en weerwoord, broeder? De eisen van mijn oom hebben betrekking op overduidelijke schulden. Hij eist teruggave van de huid die je hem al zolang schuldig bent en die hij, zoals je ziet, zelf nodig heeft.’ Daarop schetste Reinaert de hele geschiedenis vanaf het begin en voegde daaraan toe: ‘Op zo'n manier en zolang houd je achter wat je schuldig bent. Jouw gewicht in schapen, gelijk aan de omvang van zijn schade (dit verlies heeft hij op jaarbasis berekend) brengt hij je niet in rekening omdat je hem dierbaar bent. Denk eraan het juiste bedrag net zoveel vrolijker en sneller af te betalen als jij je vader in wijsheid en rijkdom overtreft. Voor voorname lieden is het een schande om niet te delen in de rechtschapenheid van hun voorouders en voor boosaardige lieden is het een schande om van adellijke komaf te zijn. Hoewel mijn oom armer is dan al zijn voorouders, heeft hij zich dit jaar tweemaal in een nieuw pak gestoken. Je hebt dit lelijke pak 220 jaar aangehad en geloof je nu nog niet dat het oud genoeg is? Trek het uit! Je zult er dubbel van profiteren: je betaalt je schul- | |
[pagina 195]
| |
den en je nieuwe mantel zal je aanzien verlenen zodra die weer aangroeit. Je weet dat hij het lankmoedig heeft aangezien zolang hij het kon uithouden, maar nu heeft hij zijn eigendom zelf nodig. Wie zijn schuld aflost, verdient het opnieuw een schuld aan te gaan. Betaal je schuld af, zoek geen uitvluchten en vraag ook niet om uitstel! Je bent rijker dan je vader en je ziet eruit alsof je beter in staat bent om te betalen dan je vader kon. Je moeder was wel een Spaanse en je vader een Fransman, maar zij was rijker en van hogere afkomst. De adel en rijkdom van beiden zijn op jou overgegaan en bovendien is je bezit dankzij je sluwheid nog verder gegroeid.’ Toen de vos dit in de Bourgondische taal uiteengezet had, vroeg de ezel opnieuw om raad en woord. Isengrim weigerde opnieuw en sprak: ‘Schurk, je hebt een schuld! Dit is de raad: geef me mijn eigendom terug! Wie zou je betere raad kunnen geven? Of, vraag ik je, denk je dat je me op een andere manier schadeloos kunt stellen dan door terug te betalen wat van mij is?’ ‘Oom, soms brengt iets kleins veel voordeel. Kom hier bij me en spits je oren. Ik wil iets zeggen.’ De ander spitste zijn oren. ‘We hebben hem volledig in onze greep. Je kan niet verliezen, want je klacht is gerechtvaardigd. Laat hem maar raad gaan vragen en laat mij zijn woordvoerder zijn. Zijn uiterlijk zal niet van kleur verschieten. Hij is veel te doortrapt. Als hem het spreken belet wordt, gaat hij misschien bij een hogere rechtbank in beroep om te klagen dat hem geweld wordt aangedaan. Als je niet oppast, betaalt hij zijn schuld wel af, maar laat jou misschien betalen voor wat hij moet teruggeven en dan kost het proces meer dan het oplevert. Wanneer een kwaadaardige vogel in het net van de vogelaar gevangenzit en niet kan ontsnappen, gaat hij met klauwen en vleugels woest tekeer.’ ‘Ga maar! Ik sta het toe, maar wat je hebt bepaald blijft onveranderd!’ | |
[pagina 196]
| |
Na overleg kwamen ze terug. ‘Oom, je weet wat rechtvaardig is en het lijkt me dat ook Carcofas alleen maar zijn recht wil. Als het waar is wat hij beweert, ben jij hem ook dierbaar. Hij zegt namelijk dat hij je bereidwillig zijn kostbaarste bezit geeft als jij zou eisen of bevelen dat aan hem te overhandigen. Als je het niet persoonlijk had willen vragen maar het hem via een arme tussenpersoon had opgedragen, zou hij je met plezier van dienst zijn geweest. Maar omdat er gezegd wordt dat hij een vacht schuldig is en je niet met een reeks getuigen aankomt om je eis wettelijk kracht bij te zetten, denkt hij dat je, omdat je een brave man bent, er niet op onrechtmatige wijze om gevraagd hebt. Hij kan zich echter niet herinneren dat hij iets heeft dat jouw rechtmatig bezit is en evenmin dat hij je van zoveel schapen beroofd heeft als jij zegt, zelfs niet van één, al zou hij de rest op de een of andere manier moeten afbetalen. Zo'n late vordering wekt argwaan. Vandaag hoorde hij pas voor het eerst van deze zaken! Omdat je anderen zo vaak hun bezit afneemt, denkt hij dat je het niet uit eigen beweging zolang zou hebben uitgesteld om je rechtmatige eigendom op te eisen. Daarom vraagt hij ofwel om getuigen die hij kan vertrouwen, ofwel dat je eerst op heilige relieken een eed aflegt. Met getuigen die hij uit zijn eigen familie kiest, zal hij je aanklacht weerleggen of, als hij geen steun krijgt, zich naar de wet voegen. Nu is hij echter niets schuldig en wil evenmin ooit iets schuldig zijn. Dat is een slechte gewoonte, vandaag en morgen net zo goed als gisteren. Hij is bang dat hij je nooit zal kunnen terugbetalen als hij er eenmaal in toestemt de hem opgelegde schatting te betalen, net zoals een boer die betaalt toch altijd bij zijn heer in de schuld blijft staan en de drie delen van Gallië de schatkist van de paus nooit kunnen vullen.’ ‘Reinaert, kom hier!’ En hij kwam. ‘Wat adviseer je me te doen?’ ‘Als hij zou willen betalen zou hij rechtvaardig zijn, maar toch is hij op zijn recht uit.’ | |
[pagina 197]
| |
‘Wil je dat ik een eed afleg?’ ‘Waarom niet, oom? Leg dapper een eed af, want het is een schande om je bezit te verliezen. Carcofas weet goed dat hij niet kan ontsnappen. Hij zoekt de uitgang, want het staat hem tegen om te betalen. Hij krijgt geen hulp. Hij zou graag zijn vel in tweeën willen delen als hij op die manier zou mogen weggaan. Wie hij ook zal kiezen, ze zullen snel afstand van hem nemen want men weet dat jij enkel naar gerechtigheid streeft. Bovendien, wat schaadt het je om een klein beetje meineed te plegen? Er is immers zo'n groot monnikenkoor voortdurend voor je aan het bidden!’ ‘Ik zou dwaas zijn als ik meer aan een deel dan aan het geheel zou hechten! Wie brengt me relieken? Ik wil gerechtigheid!’ ‘Kom maar mee, oom, want de relieken zijn hier vlakbij.’ Ze kwamen bij een klem. ‘Oom, blijf staan! Bedenk wat je wilt zweren. Wie hier meineed pleegt, wordt gegrepen, want deze heilige laat schuldigen niet ongestraft vertrekken. Als je zeker weet dat je eisen rechtvaardig zijn, zweer dan!’ De wolf dacht dat alles wat hij begeerde rechtvaardig was en zette zijn voet op de klem die dichtklapte en hem vastgreep. ‘Genoeg gezworen, oom, ga weg! Uit eerbied voor je eed is Carcofas bereid te betalen en hij vraagt voorts of hij zonder boete mag betalen. Hij zei dat je hem een eed moest zweren omdat hij dacht dat je liever van een deel zou afzien dan een eed afleggen. Maar als je de heilige relieken verstoort, staat het onomstotelijk vast dat je meineed hebt gepleegd en verlies je wat je nog tegoed hebt. Pas op dat je hun rust niet verstoort! Probeer je vinger terug te trekken zonder de relieken in beweging te brengen!’ Verbijsterd door zijn ongeluk bleef de wolf daar staan en zweeg. ‘Lieve oom, wat is dit? Je lijkt wel een gevangene! Je hebt de relieken verstoord of nog grotere schuld heeft zich tegen je gekeerd! Om de heiligen gunstig te stemmen had je je eed door geld moeten laten voorafgaan en dat heb je ze niet gegeven! | |
[pagina 198]
| |
Daarom eist de heilige jou in eigen persoon als waarborg! Ik ga weg voor de heilige ook mij grijpt! Blijf jij maar hier! Je kan niet worden vrijgekocht, want men hecht meer waarde aan een onderpand dan aan geld. Je voet, of iets waardevollers dan je voet, zal borg staan voor je geld. Ik zou mezelf met nek en huid aan de heiligen in eigendom overgeven als ze mij als borg zouden willen beschouwen, maar dat weigeren ze natuurlijk. Waarlijk, oom, dieven eigenen zich van alles toe en vandaag de dag wijden deze weldenkende tijden zelfs rovers. Bisschoppen plunderen en dekens volgen hun dievenspoor, want als zij zouden plunderen zouden ze spoedig zelf tot prooi worden. Jij was een rover en de heiligen hebben hun kameraad herkend. Nu willen ze hun opgepakte makker voor altijd bij zich houden. Alles wat de heiligen vastgrijpen heiligen ze onmiddellijk. Daarom is je voet nu al heilig! Was je maar helemaal in deze reliekschrijn verdwenen! Nu zal alleen je voet maar heilig zijn! En mogen allen die jouw leven leiden door dezelfde heiligen worden gegrepen die jou hebben gegrepen!’ Daarop vertrokken de twee; de derde bleef waar hij niet wilde blijven. Toen zag de wolf in dat hij op boosaardige wijze was bedrogen. Omdat hij er geen zin in had daar te blijven, kocht hij een grote ramp af met een minder grote, beet zijn voet af en liet die achter. |
|