Ysengrimus
(1997)–Anoniem Ysengrimus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 184]
| |
De verdeling van de buitToen het gerucht de ronde deed dat de wolf was genezen, keek de vos even vrolijk als een nachtuil op een stralende dag. Daarop zette hij een val die zijn doortrapte wensen kon verwezenlijken en omdat hij niet op zijn kracht vertrouwde, riep hij zijn sluwheid te hulp. In de mening dat zijn vroegere misdaden hem niet eenvoudig vergeven zouden worden, bezorgde hij de wolf een verliesgevend winstaandeel.Ga naar eindnoot+ Hij twijfelde er niet aan dat de leeuw voordeel verkoos boven rechtvaardigheid en er gemakkelijk toe bewogen werd de roep van zijn woede te volgen. Hij wist eveneens dat de wolf niet wist dat men uit twee kwaden dat moet kiezen waar men het makkelijkst aan kan ontkomen. Vaak verdraagt een wijs man kwaad om erger te ontlopen terwijl dwazen denkbeeldig kwaad vrezen, maar zich blindelings storten in iets waarvoor ze echt bang zouden moeten zijn. De hongerige leeuw was op rooftocht. Zijn behoedzame gastvriend kwam hem onderweg tegen, wierp zich voor hem neer en bewees hem eer. ‘Heer koning, uw Isengrim verzoekt u met klem om bij hem te komen dineren en niet te talmen, want u wordt verwacht.’ Met genoegen accepteerde de leeuw de uitnodiging, waarna ze op weg gingen. Toen ze er bijna waren, zagen ze dat de deur gesloten was. ‘Oom, heb ik nu niet ten minste voor één keer je wensen in vervulling doen gaan? Mag ik nu althans één keer dankbaarheid oogsten? Door mijn toedoen is je deze eer ten deel gevallen. Misschien ben je niet erg ingenomen met deze eer, je bent immers altijd zo onverstandig. Of je nu blij bent of bedroefd, hier is waar je altijd al naar verlangd hebt. Kom naar buiten en begroet de komst van de koning met vreugde! De koning is hier als je gast, jouw gast! Snap je nu dat ik je goedgezind ben? De koning is hier als je gast! Vlug dus met dat feestmaal waarover je | |
[pagina 185]
| |
gisteren zo opschepte dat je het de koning zou voorzetten als hij bij jou te gast zou zijn! De koning heeft haast!’ Toen de oude die woorden hoorde, was hij stomverbaasd en stormde naar buiten om te kijken of het Reinaert was of de duivel die ze had uitgesproken. Zodra hij de koning zag, begon hij stilletjes te beven en beklaagde zich dat zijn afgerukte huid weer was aangegroeid omdat hij vreesde dat hij die opnieuw zou moeten weggeven. ‘Oom, op uitnodiging komt de koning bij je dineren. Op jouw verzoek is hij hier. Hij vraagt je niet om geschenken en jij weigert wat je hebt beloofd? Ga met ons mee het veld in. De koning heeft jou niets beloofd, maar hij zal je een feestmaal voorzetten! Ik heb een kalf gevonden, maar was niet sterk genoeg toen ik het wilde meevoeren en schaamte weerhield de koning ervan, zoals je begrijpt. Jij staat tussen ons in: jij bent sterk en schaamteloos. Laten we voortmaken! De velden liggen vlakbij het bos. Jij zult de buit meevoeren, de koning zal hem beschermen, ik zal hem aanwijzen en de koning staat toe dat hij voor ons allemaal is.’ Terwijl de vos sprak zweeg de leeuw, want hij wilde geen brug bouwen voor hij geiten had; hij dacht ergens anders aan. Als het geluk hen een kalf zou bezorgen, dan twijfelden de vos en de leeuw er niet aan voor wie dat zou zijn. Isengrim stemde toe en ze gingen op pad. Ze vonden het kalf, grepen het bij de lurven en sleurden het mee het bos in. Zodra ze op de plek waren die de koning voor de maaltijd had aangewezen, bleek duidelijk hoeveel wijsheid waard is. Met een beet, niet met woorden, werd het kalf gedwongen te vallen en het viel. Het stierf zonder te durven zeggen: ‘Ik wil niet sterven!’ De koning had nog maar net gevraagd wie het kalf goed zou kunnen verdelen, of de stomme wolf zei: ‘Ik verdeel het wel!’ Een dwaas is even roekeloos als onnozel wanneer het op handelen aankomt, maar een wijs man wacht tot hij op verstandige wijze kan handelen. | |
[pagina 186]
| |
‘Heer Isengrim, verdeel jij hem dan maar zoals dat hoort!’ ‘Ik zal hem voortreffelijk verdelen, heer koning. Wilt u geen keuze maken?’ Daarop wierp hij zich op het kalf, ontleedde het en verdeelde het in drie porties. Grimmig bekeek de leeuw de evenredig verdeelde porties. ‘Denk je, Isengrim, dat het kalf fatsoenlijk verdeeld is?’ ‘Koning, het is goed en eerlijk verdeeld, kijk maar!’ ‘Ik heb snel genoeg in de gaten of het deskundig verdeeld is! Als het goed verdeeld is, zal ik je iets vertellen waar je je voordeel mee kan doen. Voor wie is dit eerste van de drie delen?’ ‘Voor u, mijn machtige koning.’ ‘En voor wie het middelste?’ ‘Koning, dat neem ikzelf.’ De vorst zweeg nog steeds, maar met nauwelijks ingehouden woede. ‘Aan wie wijs je het derde deel toe, vriend?’ ‘Aan Reinaert de vos.’ Toen ontlaadde zich al zijn woede en eenmaal in toorn ontstoken kon hij zich niet lang meer beheersen. Van zijn schouderbladen tot aan zijn staart rukte hij Isengrim zijn vacht af. ‘En, peetvader? Is er goed verdeeld?’ Danig geschrokken sprong de wolf achteruit en ging een stukje verder zitten, net als een oude vrouw die kweeperen verkoopt. Ik weet niet of hij zijn deel uit verontwaardiging of uit woede vergat, als hij er al aan dacht om het te pakken, in elk geval liet hij het daar liggen. ‘Oom, nu is duidelijk met hoeveel eer het hof zijn volgelingen huldigt! Eerst was de beer jou van dienst, nu de koning. Tart je weldoeners niet! Ik feliciteer je met je geluk en benijd je erom! Als u me toestaat u de waarheid te zeggen, koning, hij schaamt zich ervoor dat hij deze dienst van u mocht ontvangen. Zonder hulp van een dienaar kon hij voor het aangezicht van de edelen zijn kleren niet zonder te blozen afleggen. Het lot heeft ons drieën op deze plaats bijeengebracht en hoewel u koning | |
[pagina 187]
| |
bent, is het net alsof u hier met ons op gelijke voet staat. Als hij had geweten dat zijn kleren bij u in de smaak vielen, zou hij ze zelf, zonder dwang, hebben uitgetrokken.’ ‘Die prior van jou, Reinaert, wilde mij kleden op een manier waar ik niet mee akkoord kon gaan. Ik had het nog net op tijd in de gaten. Als hij er een voordeeltje aan overhoudt, mag hij het in zijn zak stoppen! Hij dwingt mij gelijk te zijn aan wie hij maar wil. Ik ga akkoord. Waarom niet? Ik tel hier voor één. Hoezo koning? Eén man telt voor één.’ ‘Wijze koning, had hij u, een vreemde, niet eerder een dienst moeten bewijzen dan een verwant en zichzelf? Tenslotte hebt u, naar u beweert, allerlei ongemakken meegemaakt. U mag wel dankbaar zijn voor dat waar u kwaad op wenste te zijn. Hij ziet het als een goed voorteken dat hij het verdiend heeft de trotse koning twee keer met zijn pak te kleden. Maar om u de waarheid te zeggen: als u niet zo mild voor misdadigers was, had hij voor zijn hovaardige daden moeten boeten.’ ‘Isengrim verdeelt zoals hij is en kiest zoals hij wil. Kun jij dan tenminste dit kalf verdelen?’ ‘Ik weet niets van verdelen af, want niemand wil iets met me te maken hebben. Wat ik buit maak is altijd voor mij alleen. Houd het kalf, wat mij betreft, voor u alleen. Ik wil me niet de ongenade waarin mijn oom is gevallen op de hals halen.’ ‘Vlegel, ik ben de koning, geboren om rovers te straffen! En jij raadt me aan om dat wat een ander rechtmatig toekomt voor mezelf op te eisen? Ik zou liever iemand zijn verliezen vergoeden dan de naam te hebben dat ik andermans eigendommen onrechtvaardig en met geweld inpik! Verdeel, de buit behoort ons allen. Ik eis beslist niet meer dan wat jij mijn rechtmatige deel zal noemen.’ ‘Mijn oom heeft een fout begaan en denkt nu na over de daaropvolgende bestraffing. U geeft me dus opdracht om een verdeling te maken? Doe wat u wilt, maar ik ga niets verdelen voor u hem vergeven heeft dat hij een slechte verdeling heeft gemaakt.’ | |
[pagina 188]
| |
‘Ik spreek hem van elke misdaad vrij, scheld hem eveneens zijn straf kwijt en jou vergeef ik. Verdeel naar eigen believen!’ Daarop maakte Reinaert opnieuw drie even grote stapels die echter niet dezelfde kwaliteit hadden. De eerste portie bestond uit vette, dikke en bijna botloze stukken en was meer waard dan de beide andere samen. De tweede was niet erg vet maar wel vleesrijk en de derde bevatte veel botten en weinig vlees. Nadat hij de porties had afgemeten, voegde hij er vervolgens drie poten aan toe en legde de vierde er een eind naast. ‘Ik weet niet waar je op uit bent, maar je verdeelt vaardig, al weet ik niet wie je de eigenaar van welke portie wilt laten worden. Ga je nog iets veranderen? Wil je nog wat van een portie afhalen? Toevoegen soms? Of laat je ze zoals ze er nu uitzien?’ ‘Ik verander niets. Zo is het kalf helemaal verdeeld. Kies welke van de drie u het liefst wilt hebben!’ ‘Kies jij maar voor ons allemaal! Jij bepaalt wie welk deel krijgt. Ik heb besloten dat je oordeel bindend is, wat je ook zegt.’ ‘Deze hier, zwaar van de vlezige en vette stukken, kies ik voor u, want de grootste behoort het beste voedsel te eten. De volgende is voor de koningin bestemd, want er moet goed voor haar gezorgd worden nu ze thuis ligt, nog zwak van de geboorte van haar jongste kinderen. Uw opgroeiende kinderen zijn zo vraatzuchtig en happen zo naar uw voedsel en dat van hun moeder, dat als wij hun niet iets geven waar ze tenminste op kunnen kauwen, uw deel noch dat van mijn meesteres veilig is. Op deze botten moeten ze hun ontembare kiezen oefenen. Een stevig maal zal hun begerige vraatzucht beteugelen.’ ‘En voor wie is die poot die daar zo alleen terzijde ligt?’ ‘Die zal voor mij zijn of uw deel aanvullen! Zo heb ik mijn verdeling gemaakt, zo meende ik alles een bestemming te moeten geven. Wie het beter kan, mag het beter verdelen.’ ‘Met recht komt die poot jou toe. Hij is voor jou! Je wekt de indruk dat je je meerderen als een trouwe dienaar bent toegewijd. Wie heeft je geleerd om zo te verdelen? Vertel het me, bij | |
[pagina 189]
| |
de trouw die jij mij schuldig bent en ik jou!’ ‘Degene die me ook hierna nog veel zal leren heeft me de wijze lessen geleerd die ik hier en bij andere gelegenheden in praktijk heb gebracht: mijn oom hier.’ ‘Waarom wist hij dan zelf niet hoe het moest toen hij zijn verdeling maakte?’ ‘Vanwege die geschiedenis in BeauvaisGa naar eindnoot+ durfde hij dat niet te doen.’ ‘Dus hij begreep maar weinig van wat hij onderwees en had zelf een onderwijzer nodig hoewel hij jou en anderen onderwees?’ ‘Arme koning, weet u niet dat de wereld gebukt gaat onder lamlendigheid? Iemand die anderen kan helpen kan zichzelf vaak niet helpen. Oom, wat heeft het voor zin dat ik je zo dikwijls op je kop geef? Hoe vaker ik je de les lees, hoe grotere stommiteiten je uithaalt. Wie in zijn domheid andermans bezit begeert, verliest zijn eigen bezit, zichzelf en dat wat hij begeert. Weet je niet wat de diepzinnige spreuken van het volk betekenen? Je kan de appels van de heer beter laten verrotten dan ze opeten en wie een volle beker in zijn hand heeft, moet hem recht houden. Oom, laat dit gesprek slechts over ons drieën gaan. Je was veel te begerig naar het deel van de koning. Waar je had moeten likken, stond je klaar om te bijten. Een pad weegt een handjevol aarde af en weegt daarna pas weer.Ga naar eindnoot+ Het hof slaat geen acht op wie likken, maar wanneer het gebeten wordt, bijt het terug en wat is afgebeten eisen de edelen met hoge rente weer terug. Als je verstandig was geweest, zou je ongedeerd en als een vriend van de koning zijn weggegaan, maar jij lijdt, net als vele anderen, aan de ergste bezoeking. Hebzucht en wijsheid kunnen niet naast elkaar bestaan; de meest onbeteugelde zal de zwakkere overwinnen. Zou je andermans belangen dienen wanneer je je eigen belangen altijd schaadt? Wie beschermt de man die weigert zichzelf te beschermen? De maag die zijn akkertje ver- | |
[pagina 190]
| |
koopt, vervalt tot armoede. Een hongerige maag verkoopt recht en onrecht voor voedsel. Daarom wilde je zowel je eigen deel als dat van de koning hebben, waarop de koning, onmiddellijk vertoornd, ze je beide afnam. Jij kan je maag alleen maar met ketens boeien als hij gevuld is en zolang er nog iets over is, denk je dat je niets hebt aangeraakt. Je had beter een bescheiden deel kunnen nemen dan alles verliezen. Men zegt: “Waar overvloed is, is het goed om niet meer te nemen dan je nodig hebt.” Wie niets meer aan zijn oren heeft, moet zijn ogen gebruiken. God is wel karig in zijn hulp, maar laat nooit verstek gaan. Een kerk is groot, maar een priester zingt in een klein gedeelte. Het oog ziet veel, maar een handjevol is het best. Men kan een schaap beter scheren dan villen en vilt men het, dan heeft men er nog iets aan, maar brengt men het om, dan is men het helemaal kwijt. Je had moeten sterven of de koninklijke wetten volgen, want de koning houdt jou en je bezit onder het juk van zijn heerschappij. Onder de koning is het recht niet voor jou maar voor de koning en als hij iets voor je overlaat is dat een gunst. Als je iets samen met hem bezit dat voor gemeenschappelijk gebruik bestemd is, geef hem dan het beste, zodat hij jou of jouw bezit geen schade toebrengt. Het is een hard gelag voor een arme drommel om in te zien dat hij niets betekent. Wij behoren niet tot de kring rond de koning, maar tot de boerenmassa. Koningen baden in weelde terwijl de boerenmassa zwoegt. Wat bezit de koning? De lucht, rivieren, aarde en zee! Een boer wordt geboren voor de zeef en de melkemmer, de koning voor graan en specerijen, vlees en wijn. Door op de akker te ploeteren produceert de boer purper voor koningen terwijl zijn eigen lichaam door een jute hemd doorploegd wordt. Zij die hun bezit stompzinnig verspillen, pikken dat van anderen in, maar wie bewaart wat hij heeft vergaard, kan ervan nemen wanneer hij wil. Het hof, waar alles voor geproduceerd wordt, kan zich spilzucht veroorloven, maar hongerige soberheid wurgt arme huishoudens. Armeluisspilzucht laat met een snel uitgeputte spaarpot zien hoe schadelijk | |
[pagina 191]
| |
het is de matigheid te laten varen. Stel een grens aan je vraatzucht, zodat je niet door wanbeheer van je bezit in armoe vervalt en niet uit ellende hoeft te bedelen of voor diefstal moet boeten.’ |
|