Ysengrimus
(1997)–Anoniem Ysengrimus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 180]
| |
Isengrim en JozefToen dat allemaal voorbij was gingen de hovelingen, blij dat de koning genezen was, uiteen en iedereen keerde naar huis terug. Reinaert kwam langs de plek waar Isengrim, niet erg blij met het verlies van zijn vel, zich met zijn kapotgeslagen hoofd ophield en de vliegen die met al te veel naastenliefde de zieke wilden bezoekenGa naar eindnoot+ klappertandend vroeg weg te gaan. Het geklapper van zijn tanden was op grote afstand te horen en klonk net als wolweverskammen die elkaar voortdurend raken. Bij het horen van deze klappen riep Reinaert luid: ‘Welke collega velt daar de eiken van de koning? Wie ben jij, heer houthakker, om het koninklijke woud zomaar om te hakken zonder dat je mij eerst gevraagd hebt daar toestemming voor te verlenen? Denk je, dwaas, dat dit bos geen boswachter heeft en dat terwijl het bos aan mijn hoede is toevertrouwd?’ Isengrim sloeg zijn tanden nogmaals op elkaar en huiverde, waarop de ander zei: ‘En wie hakt daar nu nog een keer op het beschermde bos in? Wie je ook bent, als je niet ophoudt met hakken zal je je bijl hier achterlaten indien ik 's konings houtvester ben, zoals ik meen te zijn. Wanneer dorpers toestemming hebben om hun geriefhout te beschermen, waarom kan het bos van de koning dan niet met rust gelaten worden? Als je wilt dat je bijl veilig met je weggaat, kijk er dan voor uit om vanaf nu zelfs het kleinste takje ook maar een haar te krenken!’ Zo treiterde hij hem tot hij naast hem stond. ‘Jij hier, mijn lieve oom? Ik dacht dat er iemand gekomen was om het bos om te hakken. Vergeef me dat ik in mijn onwetendheid kwetsende woorden heb gesproken.’ Isengrim kon nog steeds niet overeind komen, maar probeerde met een list te bereiken wat hem met kracht niet lukte. ‘Neef, kom hier! Jij bent de boswachter van de koning, jij bent van mijn bloed! Wees niet bang! Kom! Ik vergeef je de roof van | |
[pagina 181]
| |
mijn vel. Het was immers je plicht om de koning te dienen. Ik ben kwaad op de koning, niet op jou. Ik hak hier het bos om. Neem de houthakker zijn bijl af zodat de koning je baan niet uit woede aan een ander geeft!’ ‘Ik kan niet dichterbij je komen, lieve oom, zoveel verdriet heb ik om het verlies van je mantel. Waarom ging je zonder je huid weg terwijl je door zoveel vrienden gesteund werd? Al mijn vrienden waren toch ook jouw vrienden? Die boosaardige Jozef heeft je dat aangedaan. Laat hem er zwaar voor boeten! Apetrots is hij nu op zijn twaalf kinderen. Als je nog een beetje kracht overhebt, kom dan met me mee. Laat hem met zichzelf en met zijn familie voor je huid betalen! Wees niet bang voor het duister. Op je hoofd heb je een maanGa naar eindnoot+ die voor ons uit zal gaan en ons de juiste weg zal wijzen. Nog drie dagen en ze is helemaal vol, of het is drie dagen geleden dat ze vol was.’ Toen de wolf die woorden hoorde, stond hij met hernieuwde kracht op, vergaf de vos, sprak vriendelijke woorden en onthulde hem Corvigaars streek van begin tot einde. Weldra kwam hij bij de stal van Jozef die nergens bang voor was omdat de vos het schaap al van tevoren, aan het hof van de koning, had verteld met welke list hij de wolf kon verschalken. ‘Oom, laat dreigementen achterwege en vlei hem eerst een beetje, want wie doet alsof hij vrede wil, is trefzekerder met het zwaard. Groet de vader en zijn kinderen zodat ze niet meteen op de vlucht slaan!’ ‘Vrede met jullie, broeders! Hier is een goede gastvriend! Hier is de man waar jullie zo vaak naar hebben uitgezien! Kom blij tevoorschijn!’ ‘Wie schreeuwt ons op dit uur vrede toe? Ik bid dat hij die de schaapskooi had moeten afsluiten geen vrede heeft! Ik vind niet dat ik dat vredesgeschreeuw nodig heb! Ik bewoon het open veld, dan hoef ik toch zeker geen bosbelasting te betalen?Ga naar eindnoot+ Laat de man die zulke plichtplegingen komt aanzeggen ver uit de buurt blijven!’ | |
[pagina 182]
| |
‘Broeder, het lijkt alsof je het met die woorden op mij gemunt hebt!’ ‘Ik zeg u niets dan de waarheid, heer. Een vreemdeling die niets goeds met ons voorheeft kon stiekem onze deur zijn binnengeslopen.’ ‘En wat denk je, vriend? Zou er een vreemdere of kwaadaardiger gast je huis kunnen zijn binnengekomen?’ ‘Dat zou kunnen, dierbare vader, als je niet slechter voor mij wil zijn dan jouw vader vroeger voor de mijne was.’ ‘Ik zal niet beter en niet slechter zijn. Als je minzaam verdraagt wat er gaat gebeuren, wat dat ook is, dan weet je een grap goed te waarderen. Betaal nu voor alle bunders land die ik voor je heb opgemeten. Deze twaalf vraag ik als rente en jou als kapitaal. Open je beurs dus en geef me al mijn centen!’ ‘Zou ik liever een dorper tot maaltijd dienen dan jou? Dat zou het ergste zijn wat mij of mijn lammeren zou kunnen overkomen! Ik had nauwelijks durven hopen dat God het zo goed met me voorhad. Als je me tenminste volledig kon opeten! Maar de naderende dag kleurt de hemel al rood en als het licht wordt, krijg je hier met mensen en honden te maken. Als we naar het bos gaan, zal je familie je tot last zijn. We hebben een nieuwe aanpak nodig, want ik wij niet dat enig lichaamsdeel van mij voor jou verloren gaat. Als je verstandig bent, doe je wat ik zeg. Ga op de grond zitten, leun achterover tegen de deurpost, plant je voeten stevig in een kuil en zet je schrap. Sper daarna je kaken over de volle breedte voor me open. Kijk hoever je je lippen van elkaar kan krijgen! Overal doet het gerucht de ronde dat je even ver als BernardusGa naar eindnoot+ je muil kan openen. Nu zal blijken of je je muil goed kunt openen. Met één grote sprong verdwijn ik volledig in je ingewanden. Zo'n mond vol heeft het geluk je nog nooit gegeven! Ik ben nergens bang voor, behalve dat ik over vele magen verspreid word. Ik smeek je, als je kan gapen, gaap dan nu! Als je je bek goed voor mij openspert, ga ik helemaal naar binnen! Deze aanpak levert jou en mij voordeel op: ik hoef | |
[pagina 183]
| |
me dan geen zorgen meer te maken waar ik de restjes op moet bergen en je maag wordt door mij tot de rand toe gevuld!’ Isengrim drukte zijn voeten in de grond en leunde achterover tegen de deurpost. Zijn mond stond verder open dan een oven. Als het schaap zich met een rechtstreekse aanval tussen zijn lippen had gestort, zou hij dwars door zijn keel tot halverwege zijn buik zijn binnengedrongen. Daarom sprong hij met hoog opgeheven horens op zijn vijand af. Twee horens doorboorden zijn bovenlip, twee zijn neusgaten, twee zijn voorhoofd, twee zijn gehemelte. De oude raakte verdoofd en maakte een schuiver. Jozef klaagde: ‘Heer Isengrim, ik vroeg je om je schrap te zetten en je valt zomaar opeens om? Je valt neer of je wankelt. Blijf stevig staan! De maaltijd is klaar! Eet gestaag door, want de dag breekt aan! Kijk maar! Ooit nam je zes schapen om je eetlust op te wekken en dan nog bleef meer dan de helft van je maag leeg. Nu heb je er nauwelijks één geproefd en ga je al uitgeput weg, terwijl van mij nog meer dan de helft over is. Nu vlucht je zodra je het eerste gerecht krijgt voorgezet. Ik weet niet of het eten je tegenstaat of dat je al verzadigd bent. Zo smaakt schapenvlees voor de dageraad. Als je vanavond terugkomt, zal ik je ook laten weten hoe het dan smaakt. Ik zal ervoor zorgen dat overal ter wereld geboekstaafd wordt dat ik geleerd heb een grap goed te waarderen. Of je verzadigd bent of een afkeer hebt van smakeloos voedsel, ik wil niet dat je me spaart. Ik geef voldoende en meer dan dat! Ik zou lomper zijn dan de vleugel van een aftandse mestkever als ik ook maar zo'n klein hapje zou willen achterhouden. Reinaert, zeg je oom dat hij flink moet eten!’ De vos was er namelijk ook en vierde het feest waar hij naar had uitgezien. ‘Dank je wel, broeder! Hij is verzadigd! Laat hem slapen! Hij hoort niets, hij slaapt. Ga en veel geluk!’ Na deze woorden ging Jozef samen met de lammeren weg en ook Isengrim sleepte zich naar huis toen hij daar eindelijk weer toe in staat was. De stakker kwam zijn huis niet uit voordat zijn moed en huid weer waren aangegroeid. |
|