Ysengrimus
(1997)–Anoniem Ysengrimus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 173]
| |
Isengrim en CorvigaarOndertussen had de arme Isengrim, die bijna tot op zijn kale botten van zijn vacht ontdaan was, in het veld pech gehad in het spel en nogal wat zware kost te verstouwen gekregen toen hij na zijn vertrek uit het paleis van de koning naar zijn eigen huis terugging. Aan de rand van een moeras kon men het paard Corvigaar, een sterke en grote ruin, zien staan eten. Even daarvoor had Corvigaar tot halverwege zijn manen ondergedompeld in het moeraswater gestaan om voedsel te vergaren. Een ooievaar, die daar vlakbij vis stond te vangen, zag dat zijn poten enigszins in de verdrukking zouden kunnen komen onder een paardenhoef. Hij kon niet veel doen, maar wilde laten geloven dat hij dat wel kon, want schijnbare kracht weert met weldoordachte dreigementen kracht af. ‘Corvigaar, broeder,’ zei hij, ‘we staan hier in een dicht zeggetapijt en onze ogen kunnen onze voeten hier niet zien. Deze poel is troebel, en daarom moet ieder op zijn eigen voeten passen. Kijk, ik let op de mijne. Ik ben bang dat ik op je hielen trap of dat je een van je benen breekt. Let dus goed op jezelf! Wie er minder naar verlangt zijn voeten te behouden dan ze te verliezen, zal erachter komen dat dit voor zulke wensen de geëigende plas is. Daarom ben ik je dankbaar dat je je onder mijn ogen aan zo'n dood hebt blootgesteld, maar ik heb nog hoop dat je veilig kan wegkomen. Als je achter mijn rug was opgedoken, had het geluk je werkelijk met geen mogelijkheid weer veilig aan land kunnen brengen. Maak dat je wegkomt nu je hier nog ongedeerd kan wegkomen en ik je nog niets heb aangedaan. Ik heb namelijk duivelspoten!Ga naar eindnoot+ Als ik per ongeluk je heupen of schouders zou afmaaien, wat anders dan schade zou jij daar aan overhouden en wat anders dan verdriet zou mij dat brengen? Het zou me meer spijten dat ik niet in staat was om je gezond te hou- | |
[pagina 174]
| |
den, zoals ik zou willen, dan je van je benen te beroven omdat ik je je gang liet gaan.’ Daarop geselde hij de druipende rietstengels met heftige vleugelslagen en bespatte Corvigaars manen met een stortbui. Het paard schrok en de ooievaar had van hem niets ergers te vrezen dan het paard vreesde dat hem kon overkomen. Meteen kwam hij met een vliegende sprong op het droge, liet een scheet, rolde zich om, graasde, galoppeerde en brieste duizendmaal van vreugde. Zodra de wolf hem zag, vergat hij zijn verwondingen want hij dacht dat daar grotere winst te behalen was dan alleen een huid. Hij begon Fortuna alles te vergeven en zegende zowel het moment waarop hij het hof had verlaten als dat waarop hij daar was verschenen. Nog voor geen acht huiden van het soort dat hij had verloren, zou hij het paleis van de koning later of vroeger hebben willen verlaten, want het zou evenveel pech betekend hebben als hij het paard niet was tegengekomen omdat het alweer weg was als daar te zijn geweest voor de komst van het paard. Corvigaar meende dat hij niet bang hoefde te zijn toen hij hem zag, want hij was in z'n eentje wel tegen één wolf opgewassen. Hij die voor de list van de ooievaar was gezwicht, verschalkte de wolf met een list. Geen enkele list kent immers in alle gevallen een tegenlist. Dus sprak Corvigaar alsof hij hem beklaagde: ‘Heer Isengrim, wat is dit? Behoorde je niet tot een orde van pijdragers? Welke dolle dief heeft je van je pij beroofd? Van wat er in je pij zat is wel erg veel weggenomen!’ ‘O, Corvigaar,’ zo sprak de wolf, ‘mijn al sinds zovele jaren dierbare vriend! Je kijkt me aan alsof ik gehavend ben en dat doet je verdriet. Als je niet van me zou houden, zou je niet geschokt zijn door mijn verwondingen. Grote eer heeft dit verlies echter weer goedgemaakt. Het werd niet veroorzaakt door hinderlagen of bandietengeweld. Er is me meer geluk ten deel gevallen dan je denkt. Met geringe kosten behaalt een | |
[pagina 175]
| |
verstandig man vaak de grootste winst en dankzij een kleine uitgave valt ons beiden nu een groot goed ten deel. Als gezant betrad ik het paleis van de koning om voor ons klooster belangrijke zaken af te handelen. Op dat moment was de koning ziek en had mijn huid nodig, die ik op koninklijk verzoek meteen uittrok en overhandigde. Dat was geen groot gebaar, want ook zonder dat men me dat had gezegd, zou ik haar hebben weggegeven en het voltallige hof samen met de machtige koning vroeg erom! Natuurlijk wist ik dat jij hier klaarstond om me bereidwillig de jouwe te geven en dat je je dat allang geleden had voorgenomen, maar er was geen gelegenheid om haar te overhandigen, reden waarom je verdriet had. Nu is het moment gekomen waar je zo naar uitzag. Trek je huid uit! Wanneer de mijne weer is aangegroeid, geef ik je van de twee huiden die welke je het liefst wilt hebben terug. Laat die keuze de beloning voor je geschenk zijn! En bied me een bescheiden diner van je vlees aan, want daarna ben je nog vet en groot genoeg. Ik vraag dat niet voor mezelf. Het zal je goeddoen om van je overgewicht verlost te worden, dan kun je harder rennen; nu kun je je benen nauwelijks bewegen. Ik wil je niet je ribben of botten afnemen, ik wil alleen een stukje huid uit de buurt van je vette billen. Gras levert je vlees op. Laat me dus uitgebreid dineren, want een bosje hooi geeft je het stuk dat je verliest weer terug. Ik zeg dit niet omdat ik eraan zou twijfelen dat je me het gevraagde zult geven, integendeel, iemand die graag wil geven, ergert zich aan lange toespraken. De eerste die ik tegenkom en voor zo'n grote eer uitkies, heeft de koning mij persoonlijk toegekend als beloning voor mijn vel en hij heeft op schrift laten stellen welke bewijzen van dankbaarheid degene ontvangt die me zijn vel schenkt en een onvoorwaardelijke dood voor degene die me dat weigert.’ De sluwe Corvigaar zei: ‘Je vraagt om een huid en om voedsel? Dat zijn geen zaken waar je vrienden lang om hoeft te vragen. Wie vrijwillig meegaat, hoeft niet aan een touw te worden | |
[pagina 176]
| |
meegetrokken. Het spijt me dat ik zoveel eer zo weinig verdien. Men moet niets ondernemen zonder wijs beraad. We worden omringd door een voor jou gevaarlijke meute honden en ik durf niet goed samen met je naar het bos te gaan zodat je daar, veilig voor je vijanden, je maaltijd tot je kan nemen. Je bent van je pij beroofd en je tonsuur is helemaal overwoekerd, dus uiterlijk wijst niets erop dat je monnik bent geweest. Laat me je haar knippen, dan zal ik je tonsuur opnieuw in orde maken zodat ik onder jouw leiding veilig naar het bos kan worden gebracht. Ik weet niet of je ervan op de hoogte bent dat ik als privé-kapper voor de monniken werk. Ik zou me schamen als iedereen wist dat ik een nederig beroep uitoefen. Daarom heb ik mijn scheermessen in mijn hoeven vastgemaakt.’ De wolf antwoordde: ‘Onzin! Vertel me alleen dingen die waar zijn! Als scheermessen bot beginnen te worden, maakt een zorgvuldige barbier ze immers weer scherp door ze aan een stuk leer te wetten, maar jij hebt geen scheerriem bij je. Laat hem zien als je er wel een hebt!’ Corvigaar ontblootte zijn penis en zei: ‘Kijk! Deze riem scherpt mijn scheermessen en ze snijden, kijk maar!’ En hij liet zijn met ijzer beslagen hoeven zien. Toen zijn bezoeker zag dat hij ijzeren ringen aan zijn voeten droeg, alsmede dat andere, dat goed fatsoen verbiedt vaak te noemen, besloot hij het paard met een simpele list een loer te draaien. ‘Corvigaar, denk je dat wolven zo onnozel zijn? Met een els zijn er voor jou van hard ijzer sandalen genaaid. Net als ik wil je ver van hier op bedevaart gaan en wat je een riem noemt, is een wandelstok. Mij kan je met geen enkele slimmigheid voor de gek houden! Je laat me iets hards zien, terwijl een scheerriem zacht is. Ik zie dat dat een wandelstok is waarmee je je gelofte gaat inlossen. De ijzeren punt is eraf gevallen. Waar het ijzer zat, zie ik een leeg gat. Doe je gelofte gestand, ongelukkige! Mijn tonsuur is goed genoeg geschoren! Laat ons vastberaden | |
[pagina 177]
| |
op weg gaan. Ik zal een betrouwbare gids voor je zijn, waar je ook heen wilt.’ De ander antwoordde: ‘Ik sta niet te bazelen. Er is hier een scheerriem en, als je er gebruik van wilt maken, een barbier en instrumenten voor je hoofd. En zoals mijn leer dikker is dan dat van de monniken, zo zegt men dat ik de monniken in vakbekwaamheid overtref.’ Toen de oude niets met zijn praatjes bereikte, gaf hij zijn woorden een andere draai. ‘Ellendige Corvigaar, vier en vijftien keer vervloekte duivel, noem je dat scheermessen? Zestien priesters met kaarsen en stolen hebben jou als een heiligschenner tot de hel veroordeeld! Ik beschuldig je van de misdaad dat je alle ringen van onze deuren hebt gestolen!Ga naar eindnoot+ Het is overduidelijk dat jij ze gestolen hebt!’ De barbier antwoordde: ‘O, spaar de schuldige, heer abt! Waarom ben je zo woest? Je bent een monnik! Hanteer de gesel met spaarzame hand! Wie zelf ongelukkig kan zijn, moet ongelukkigen niet bovenmatig kwellen. Wie zelf gespaard wil worden, moet ook zelf schuldigen sparen. We hebben allemaal wel eens een fout gemaakt of kunnen die maken. Laat iedereen aan zichzelf denken wanneer hij een ander bestraft! Ik heb gezondigd. Ik heb er spijt van dat ik gezondigd heb. Ik ontken niet dat ik schuldig ben en verontschuldig mezelf ook niet. Ontneem me wat ik heb gestolen! Kom snel hier bij me! Ik ben oud en nader het graf. Ik ben bang om in zonde en in de ban te sterven. Ik geef je mijn voeten.’ En terwijl hij zijn voet ophief, koos hij met een zijdelingse blik het moment waarop hij kon toeslaan. Isengrim, die dacht dat hij hem makkelijk kon overmeesteren als hij zijn hoef eenmaal beet had, liep meteen naar hem toe en sprak juichend bij zichzelf: ‘Drie poten houden een vierhoekige tafel niet goed in evenwicht en een wagen komt op drie wielen slecht vooruit.’ Zodra Isengrim goed stond opgesteld voor de trap, haalde Corvigaar met zijn been uit en sloeg toe. Hij trapte zo hard hij | |
[pagina 178]
| |
kon en de klap trof de wolf tussen zijn oren. Als een zware kei die tegen hoge vestingmuren wordt geslingerd, viel hij een heel stuk verder ruggelings neer en zijn oren, mond en ogen weigerden dienst. De hoef keerde terug onder het paard, maar het hoefijzer bleef achter in Isengrims voorhoofd. De spijkers drongen in het bot, het hoefijzer bleef erin vastzitten. Het had er alleen maar doorheen kunnen gaan als het er op de een of andere manier met volle kracht tegenaan was gevlogen. Het had zijn vorm in het ongebroken bot gedrukt en omdat de losgescheurde huid boven het ijzer weer bijeenkwam, kon het oog nauwelijks de plaats van de wond onderscheiden. Toen Corvigaar zag dat de monnik op voorspoedige wijze door het ijzer was getroffen, schertste hij zoetsappig en vrolijk: ‘Broeder, één deurring heb je. Geef die aan je broeders! Onderzoek alle deuren of je ring erop heeft gezeten. Als deze daar is weggenomen, kom dan terug naar mijn wei, dan zal ik zijn kameraden op de plaats zetten waar die daar zojuist bevestigd is. Sta op, waar wacht je nog op?’ (Isengrim lag namelijk doodstil.) ‘Hij zit in je hoofd. Voel maar, de ring zit daar vast. Wat je in het gras zoekt, zal je in je voorhoofd vinden. Pas op dat hij niet valt wanneer je loopt! Hij zit nu nog vast. Vergeef me, steviger kon ik hem niet vastmaken. Ga heen en doe de groeten aan je broeders!’ Uiteindelijk begon de ongelukkige zijn ledematen langzaamaan weer te bewegen en hij probeerde onder voortdurend gekreun weg te kruipen. ‘Welaan, dierbare vriend! Nu naar Rome! En laat de paus het zegel lezen dat op je voorhoofd is bevestigd! Zeg de paus dat Corvigaar, de kluizenaar die zich met planten voedt, je dat gaf toen je naar Rome onderweg was. Je zult veilig zijn, want de bisschoppen en de paus hebben eerbied voor mijn naam en leefwijze. Ik heet Corvigaar, zo heet geen enkele paus. Welke paus eet gras? Gras is mijn voedsel. De paus heeft meer macht dan ik, maar alleen dankzij het gezag van de heilige stoel. Ik heb het | |
[pagina 179]
| |
echter op grond van mijn naam en leefwijze verdiend om boven hem te staan. Dat geven de zegels aan, want die van de paus zijn van lood, die van de bisschoppen van was, maar de mijne van ijzer. Zoals lood voor ijzer in hardheid onderdoet en was voor lood, zo is een bisschop de mindere van de paus en de paus van mij. Dus zodra de paus het zegel van Corvigaar gezien heeft, word je onmiddellijk naar je klooster teruggebracht!’ |