Ysengrimus
(1997)–Anoniem Ysengrimus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| |
De vos en de haanDe volgende ochtend was aangebroken. De haan en de gans verbaasden zich erover dat er zoveel wolven door de list van de vos waren verslagen. Toen ze nog eens nadachten over zijn spitsvondige daden kregen ze een afkeer van hun kameraad, die ze ervan verdachten dat hij hen ooit nog eens in de val zou lokken. Daarom informeerde en waarschuwde Sprotien zijn metgezel en zette hem zacht fluisterend uiteen wat ze moesten doen: ‘Hij lijkt me veel te gewiekst, Gerard, maar wij zijn ook geen simpele zielen. Het is niet onbelangrijk om te weten waar bedrog schuilt, immers, een slang die men heeft opgemerkt, kan men uit de weg gaan of doet minder kwaad. Laten we naar ons land teruggaan. Ik vind werkelijk dat ik genoeg heilige plaatsen heb bezocht. Laten we een andere weg inslaan. Ik denk dat dat het veiligste is, want langer blijven is gevaarlijk en bovendien hebben we geen reden meer om te blijven. De bruiloft waarvoor onze meesters opdracht gaven mannelijke vogels en viervoeters te slachten is voorbij en Carcofas is niet langer bang om brandhout aan te slepen. Alle feestelijkheden van die dag zijn voorbij, dus de omstandigheden die ons dwongen ons in het gezelschap van deze Reinaert te begeven bestaan niet langer. Als ik hem goed ken, had niemand van ons geslacht ooit lang vrede met hem en niemand blijft lang met hem bevriend. Ook moeten we niet denken dat hij er betrouwbaarder op is geworden omdat hij een eed heeft gezworen, want onbetrouwbare lieden zweren van alles en nog wat. Wat een bedrieger met klem belooft durft hij des te sneller te verbreken. Oprechte trouw heeft geen beloftes nodig! Reinaert heeft ons iets beloofd - geloof maar dat hij zich eraan houdt! Hij wil van jou wat hij vroeger van jouw voorvaderen wilde. Hij houdt zich nog steeds aan de belofte die hij heeft afgelegd omdat zijn pens gevuld is, maar wanneer hij niet langer voldaan is, is het gedaan met ons verdrag. Nooddruft neemt de | |
[pagina 128]
| |
vrijheid om te zondigen en meent dat alleen ontberingen lijden een misdaad is. Zolang het hem baat, trekt hij zich er niets van aan hoevelen het schaadt, want wanneer nooddruft raad geeft, vervallen angst en schaamte. We moeten stiekem en snel op de vlucht slaan, want als onze vijand het te weten komt, snijdt hij ons met zijn listen de weg af die we hebben uitgezocht.’ De vos, die hen hoorde fluisteren, kwam naar hen toe en sprak: ‘Vanwaar die angst, kameraden? De wolven zijn toch weggegaan?’ De haan dacht: ‘Maar jij, broer, bent nog niet weggegaan. Wat de wolf voor jou is, wil jij ongetwijfeld voor mij zijn!’ De listige woordvoerder ging voort: ‘Wat brengt jullie ertoe bang te zijn terwijl je omringd wordt door rijkdom, vroomheid en welwillendheid? De dwaas, die bang is als hij veilig is, voelt zich veilig wanneer hij bang moet zijn, maar de wijze schat beide situaties juist in. Wees veilig bij je vrienden en beef in gezelschap van je vijanden. Tot nu toe hebben jullie me op geen enkele lage streek betrapt. Morgen is de zevende dag, vandaag de zesde, en op die dagen gebruik ik thuis geen vlees, laat staan wanneer ik op bedevaart ben. Wie zelf onbetrouwbaar is, denkt dat niemand te vertrouwen is. Als jullie trouw oprecht was, zouden jullie ook de mijne kennen. Een wijs man verdraagt de dwalingen van zijn vriend minzaam, dus gooi ik jullie er niet vanwege een onbetekenende misstap uit. Laat onze overeenkomst, opnieuw bekrachtigd met heilige handelingen, zoveel gewicht hebben dat het verbreken van ons verdrag tweemaal zoveel schuld met zich meebrengt. En schrik niet terug voor deze bedevaart, hoe zwaar die ook is, want wie geen ontberingen heeft geleden, heeft ook geen plezier verdiend.’ De haan antwoordde: ‘Je weet wat we hebben gezegd en je verzint dit allemaal alsof je de waarheid niet kent. We hadden het er namelijk over dat de deskundige deur met behulp van onze medicijnen de wolf plotseling weer jong heeft gemaakt. Daarom is het merkwaardig dat je insinueert dat we willen ver- | |
[pagina 129]
| |
trekken, want je twijfelt er niet aan dat we bij je willen blijven. Integendeel, we vrezen dat je ons als je dienaren te min vindt. Jouw geest is voor ons een gesloten, de onze voor jou een open boek. Laten we beiden onze eed herhalen zodat we onze hoop niet verliezen en als je ons niet afwijst, wees dan verzekerd van onze dankbaarheid.’ Hoewel de aanvoerder, voor de gek gehouden door het herhalen van de eed, geloofde dat zijn metgezellen wilden blijven, was de haan minder bang om te vasten als straf voor het verbreken van hun afspraak dan opgelucht een zekere dood te ontlopen. ‘Haast je nu, vriend Gerard,’ zei hij. ‘Misschien blijven we vandaag ongedeerd, maar morgen worden we opgegeten. Kom op, snel, zolang geen enkele voorzorgsmaatregel onze vlucht in de weg staat!’ Dit gezegd gingen ze snel op weg, maar het hert en de ezel, het schaap en de bok lieten hun meesteres nog niet in de steek. Toen Reinaert merkte dat de twee waren weggegaan, maakte hij zich er niet druk om dat hun verdrag verbroken was, maar betreurde wel het verlies voor zijn maag. Hij pakte daarop zijn staf en ransel en vertrok, maar heel lang kon hij niet vinden wat hij zocht. Tenslotte zag hij de haan in een volle graanschuur zitten en zette met vergeefse listigheid een val. ‘Hee!’ zei hij. ‘Vriend Sprotien, waarom ben je alleen weggegaan zonder dat iemand ervan wist en iedereen bezorgd om je was? Ook al ging je alleen weg, je had op z'n minst moeten zeggen waar je vrienden je hadden kunnen vinden! Kijk, na een hele tijd zoeken heb ik je op deze plaats uiteindelijk pas met grote moeite kunnen vinden.’ Sprotien antwoordde: ‘Het was nutteloos om me te zoeken, want ik zou vanzelf zijn teruggekomen als ik had geweten dat mijn terugkeer me voordeel op zou leveren.’ Zijn vijand reageerde: ‘Zo is het, maar het verbaast me dat je alleen bent weggegaan. Ach, verdiende niemand van ons het je metgezel te mogen zijn? Ik zwijg over mezelf, die jij altijd lief- | |
[pagina 130]
| |
hebt zoals ik jou liefheb. De overige leden van ons gezelschap betreuren het dat je bent weggegaan en hen hebt afgewezen. Ze klagen erover dat het nakomen van hun heilige geloftes door toedoen van jou te veel vertraging heeft opgelopen en ze willen niet verdergaan voor je bent teruggekomen. Neem nu, zolang God zich om ons bekommert, je ransel en staf op en laten we onze bedevaart afmaken!’ De kamdrager bracht hier tegen in: ‘Ik weet dat ik onder jouw leiding veilig ben en ik zou wel altijd in jouw gezelschap willen reizen, maar neem je staf en je ransel toch maar weer mee. Gutero, die ze me heeft uitgereikt, zal dat in de toekomst ook nog wel doen. Als je ernaar vraagt, dan heb je hier de reden: men zegt dat je hongerig heel goed te vertrouwen bent, maar onbetrouwbaar zodra je verzadigd bent. Daarom reis ik alleen maar met je mee zolang je vast, want wanneer je maag overvol is ben je niet te vertrouwen.’ Lachend antwoordde de schelm: ‘Dan gaan we samen verder! Ik heb zoveel honger dat niemand het zou geloven en hoe erger de honger me pijnigt, hoe betrouwbaarder ik ben.’ De vleugeldrager sprak zijnerzijds: ‘Je verspilt je tijd, ga weg! Bij de heiligen die je zoekt, ga weg, Reinaert! Ik blijf. Of het nu goed of slecht is, ik wil niet met je samen zijn. Gutero heeft besloten om betere heiligen te bezoeken en hij heeft me overgehaald om hem te vergezellen. Hij heeft me overgehaald en dat is wat ik ga doen! Ga weg! Je bereikt niets met deze onzin, want we kennen elkaar goed genoeg.’ Net alsof zijn woorden hem kwaad hadden gemaakt, diende Reinaert hem met een snedig antwoord van repliek omdat hij hem middels een schijnheilige list een loer wilde draaien. ‘Sprotien, tot op heden ging ik door voor je peetvader, maar met onmiddellijke ingang verbreek ik mijn banden met jou en je geslacht!Ga naar eindnoot+ Hou de muizen maar gezelschap! Met hanen heb je niets gemeen en je hebt helemaal niets van de adel van je vader!’ Geen enkele list is tegen alle listen van de tegenpartij opge- | |
[pagina 131]
| |
wassen. De sluwe haan was er meteen ingetuind en sprak: ‘Waarom vind je dat ik voor mijn vader onderdoe? Ik heb de alleenheerschappij over twaalf vrouwen en geen daarvan durft het kleinste graankorreltje aan te raken zonder dat ik daar eerst met mijn goedkeuring toestemming voor heb gegeven!’ De huichelaar antwoordde: ‘Zwijg, Sprotien! Ga jij, zoon van zo'n grote vader, prat op zulke onbenulligheden? De schande! Ik zou nog liever sterven! Hoe hoger iemand wordt geboren, hoe verachterlijker hij is als hij voor zijn voortreffelijke voorouders onderdoet. Die vader van jou kon namelijk op één been steunend en met één oog gesloten een lied ten beste geven dat een heer waardig is.’ Juichend beloofde Sprotien hetzelfde te doen (en deed het ook) en zei dat hij niet voor zijn grote vader onder wilde doen. De vos ging voort: ‘Nu kom je in de buurt van het niveau van je familie, maar ze zeggen dat je vader nog meer in zijn mars had. Fama heeft niets over jou te melden en we weten evenmin of je moeder met onwettig of wettig zaad is bevrucht. Voortreffelijk nageslacht hoort zijn voorvaderen te overtreffen of te evenaren, maar niet voor hen onder te doen. Kijk, je vader viel zeer bij de mijne in de smaak en dankzij zijn roem veredelde hij al zijn voorouders. Op één been staand en met beide ogen gesloten bracht hij klanken voort die in de vier hoeken van de wereld weergalmden en zover als Gods macht reikt en nog twee-endertig mijl verder kon zijn welluidende stem gehoord worden!’ De haan, die zwoer hetzelfde te doen en beide ogen sloot, zette een lied in. Halverwege zijn lied greep de vos hem snel beet en lachte hem uit terwijl hij hem in de houdgreep hield: ‘Ja, iedereen bewijst wat hij is wanneer hij doet wat hij wil! Je zingt voortreffelijk, Sprotien! Zo zongen je voorvaderen, zo moge je nageslacht mij iedere dag toezingen! Maar wat wilde je zeggen met je lied? Ik weet het: je deed een belofte en betreurt het dat je die verbroken hebt. Niet wetend dat er op tal van plaatsen gevaar | |
[pagina 132]
| |
dreigt, wilde je me dat met veel te luide stem zeggen. Wat als een of andere luistervink je schanddaden had aangehoord en je die ooit nog eens tegen je wil voor de voeten zou werpen? Daarom heb ik je tegengehouden toen je je gezang wilde voortzetten. We moeten het bos ingaan zodat je daar in het geheim een bekentenis kunt afleggen. Daar moet de straf voor je zonden je worden opgelegd en daar zal niemand zijn die jouw misdaden kan verraden. Je zal merken dat het een zwaardere opgave is om voor woordbreuk te boeten dan om je aan je woord te houden. Niet dat ik jou of een van je familieleden op zou willen eten. Dat zou ik tegen mijn zin doen, dat weet je best. Ik heb honger, dus ik zal me aan mijn woord houden. Ik eis niets van je behalve dat wat je, als je verstandig bent, me uit vrije wil geeft. Ik zal je veren niet opeten en je beide vleugels overlaten, dan blijven de mooiste delen van je lijf ongeschonden. Dat wat slecht aan je is, dat waarvan je weet dat het ongeschikt is om te eten, dat wat gevoed wordt voor de wormen en vliegen, zal ik vermalen.’ Aldus bespot deed Sprotien er het zwijgen toe en koos een beter moment om zijn vijand een loer te draaien. Reinaert had spijt dat hij zijn tijd verdaan had, pakte zijn prooi op en maakte het oponthoud met snellere stappen weer goed. Hij had zijn weg voor de helft afgelegd toen een groep boeren hem zag lopen en woedend door elkaar begon te schreeuwen: ‘Kijk wat Reinaert daar wegsleept! Grijp hem! Laat los! Waar ga je nu heen, dief? Waarheen? Grijp hem! Rennen! Sla hem dood!’ Sprotien had in de gaten dat bedrog bedrogen kan worden door van het moment te profiteren en opgewekt sprak hij: ‘Ach, welk een schande zal voor altijd op mijn geslacht rusten! Ik ontsla het lot van bezorgdheid voor mijn leven. Ik schaam me tegenover mijn voorouders en nageslacht wier adel door mijn ongeluk geschaad wordt omdat ik, nazaat van negentig generaties edelen, door een minderwaardige tegenstander in gevan- | |
[pagina 133]
| |
genschap word weggevoerd. Was ik maar vroeger buitgemaakt en was maar een vos uit een even edel geslacht als dat van mijn voorouders met de eer gaan strijken! Een smerige dief heeft me beet, een laaghartig vosje heeft me te pakken! Je vraagt waarom ik dit zeg?’ (Want dat vroeg Reinaert.) ‘Als ik zou kunnen, zou ik met goed fatsoen nog veel ergere dingen tegen je zeggen. Je wilt doorgaan voor een braaf man, maar hoe braaf ben je? Als je immers uit een adellijk geslacht zou stammen zoals je beweert, zou die onbehouwen troep je dan zomaar hebben uitgejouwd? Als je wilt dat men je looft, geef dan een reden voor lof. Holle woorden vliegen doelloos in het rond als roem niet door daden wordt onderbouwd. Ha, vraag je wat je moet doen?’ (Want dat vroeg Reinaert.) ‘En jij staat bekend als een wijs man? Luister, ik zal het je vertellen. Tot nu toe leek je wijzer dan ik, maar ik zal ten minste deze ene keer de verstandigste worden genoemd. Handel dus als volgt: zet me neer, ik blijf wel. Wat voor zin heeft het om te vluchten? Ik moet toch sterven. Zet me neer en zeg: “Stilte, dom volk! Als ik hem meedraag, wat draag ik dan meer mee dan mijn eigen bezit? Zo werd zijn vader door mijn vader meegedragen en nu is deze met de voorrechten bekleed die deel uitmaken van het leen dat bij de status van zijn vader hoort.”Ga naar eindnoot+ Als het niet zo was (maar het is wel zo) dat het zevende deel van een luizenei meer waard is dan jij, dan zou je deze boerse beledigingen zo de kop in kunnen drukken.’ Reinaert zette zijn buit neer en begon onzin uit te kramen, maar de neergezette haan ging met behendige snelheid aan de haal. Hij sloeg zijn vleugels uit en streek neer in een hoge braamstruik. ‘Hier ben ik, heer! Dank je wel, haandrager!’ zei hij. ‘Ook al zou ik liever ergens anders zijn, ik ben je toch dankbaar dat ik nu daar ben waar ik zonder jou nog lang niet geweest zou zijn! Je hebt uitstekend voldaan aan de verplichtingen die de positie van je vader met zich meebrengen! Zo werd mijn vader vroeger | |
[pagina 134]
| |
door de jouwe gedragen! En omdat je er zo snel en spontaan aan voldaan hebt, zal ik je, als je dat verlangt, de beste bramen geven die hier zijn.’ Na deze toespraak treiterde hij zijn vijand met verschillende liederen die hij in het Hongaars, Grieks en Chaldeeuws kraaide. De bedrogen bedrieger antwoordde met gespeelde vriendelijkheid in bewoordingen waar de onoprechte genegenheid van afdroop: ‘O, Sprotien, beschermheer en sieraad van je geslacht! Nobel en wijs, schone gever van geschenken! Ik ben niet verbaasd dat je me zo vriendelijk bramen aanbiedt omdat je me dikwijls nog grotere diensten bewijst, maar ik heb nu geen trek in bramen. Eet ze zelf maar op, dan ga ik kijken of er vrede of onrust heerst. Ik wil niet dat boeren, die zich van de wet niets aantrekken, ons opnieuw beledigen of dat enigerlei vijand onze reis belemmert.’ Soms neemt een dwaas de rol van een wijs man op zich en een wijs man, als hij wordt afgetroefd, de rol van een dwaas. Zelden gaat iemand altijd verstandig te werk en niemand, al is hij nog zo stom, begaat louter stommiteiten. Reinaert, die bij talloze gelegenheden wijsheid had getoond, beging één keer een fout doordat hij de greep van zijn tanden liet verslappen en zijn kostbare vracht liet ontsnappen. Hij zette de haan neer om zijn voorname afkomst te verdedigen, maar trots en eigenbelang verdragen elkaar niet. Toch was hij minder bedroefd om het lot van zijn verloren buit dan om zijn zo domme goedgelovigheid. Wie het bedriegen gemakkelijk afgaat en er verzot op is, heeft er meer verdriet van dat hij één keer bedrogen wordt dan een eenvoudige en rechtschapen ziel tien keer. Uiterlijk gaf de sluwe vos, die de ijdele hoop koesterde dat hij de schade kon herstellen, echter geen blijk van zijn grote verdriet. Een wijs man die aan een valstrik is ontkomen, is immers voortdurend op zijn hoede dat hij niet opnieuw in dezelfde of een soortgelijke val loopt. Daarom deed Reinaert net alsof hij vrolijk was en hij spande zijn valstrik die zonder opbrengst gebleven was op- | |
[pagina 135]
| |
nieuw, maar nu met een andere tactiek. Omdat hij wilde doen geloven dat hij uit ging zoeken of er vrede was afgekondigd, liep hij meteen over een bospad weg. Onderweg kreeg hij toevallig een oude schoen in het oog. Hij pakte hem stevig met zijn tanden beet en bleef er een hele poos op bijten. Tenslotte uitte hij zijn bittere woede met heftige kreten en vervloekte zijn tanden aldus: ‘O, tanden van de duivel, niet van een eerlijke vos, ik weet nauwelijks wat ik jullie toe zou willen wensen! Moge Satan, die met sterke voetboeien in de negende hel van de afgunst ligt vastgeketend, jullie met een botte beitel uitboren! Kraak op dit verrotte leer!’ (Hij had zijn op elkaar klappende tanden drie of vier keer laten kraken.) ‘Zo hadden jullie op elkaar moeten klappen, zo hadden jullie op elkaar moeten drukken toen een vlezige buit aan jullie werd overgeleverd! Op zo'n manier weigerden jullie in een vette haan te bijten! Knaag nu dan maar op oude zolen! De haan is weg, grijp toe! Natuurlijk is hij weggegaan, wat anders? Omdat jullie niet konden bijten is hij weggegaan om deskundige bijters te zoeken! Wat baatte het die arme drommel te hopen door zulke onhandige tanden vermalen te worden? Vergeefse hoop was dat! Het mocht niet zijn, want jullie stonden het niet toe! Wat had hij nog meer moeten doen dan komen om gegrepen te worden? Wat nog meer om afgekloven te worden? Hij had zeker moeten wachten tot hij jullie plechtig om toestemming had verzocht te mogen worden opgegeten? Toen hij merkte dat jullie lui waren en niet wilden dichtklappen, ging hij weg in de hoop deugdelijke tanden tot voedsel te dienen, tanden die geleerd hebben diep door te dringen, vast te houden wat ze gevangen hebben en meteen toe te happen, want van dat soort tanden houdt hij. Jullie zijn tanden? Jullie bijten hanen? Moet ik nog langer dulden dat jullie soort mijn mond ontsiert? Gapen kunnen jullie, sluiten niet. Niet dichtklappen, maar loslaten! Gaap nu maar zoveel je wilt! Nu mogen jullie sperren! Als jullie hadden weten te gapen was de haan misschien niet weggegaan! Mocht de haan | |
[pagina 136]
| |
nu terugkomen, gaap dan goed! Als ik van tevoren had geweten dat jullie alleen maar verstand hebben van gapen, zou niet een van jullie in mijn mond zijn achtergebleven! Hoe kwam het dat niet ten minste een van jullie hem beetgreep? Jullie behandelden hem als speelgoed, niet als een prooi! Ik ben hem dankbaar dat jullie niet voor niets met hem hebben gespeeld. Hij speelde op zijn beurt met jullie; hij betaalde jullie terug met een truc die jullie spelletjes waardig is. Zeg me: als de haan nu terug zou komen, zouden jullie dan wel willen dichtklappen? Heb ik jullie de les nu vaak genoeg gelezen of moet ik haar nog een keer lezen? Eén wijze les waarvoor men heeft betaald, is meer waard dan twee die gratis zijn. De school die leert hoe je moet bijten kent jullie nog niet. Jullie hebben nog niet geleerd hoe je moet bijten. Niet ik, maar de honger, een waarlijk betrouwbare leermeesteres, zal jullie dat leren. Wat heeft jullie voorname afkomst die jullie verdedigden nu opgeleverd? Wat is die waard nu jullie in nood zijn? Vandaag de dag doet men een beroep op hogere adel dan “die was de vader van die en die was de vader van die”. Ik had me aan de gewoonte moeten houden die tegenwoordig in zwang is. Vandaag de dag heeft men meer angst voor schade dan voor schande. Er is maar één schande, want er is geen andere schande dan het hoofd te buigen voor armoede. De rijke is van adel, alle armen zijn niet van adel. Rijkdom schittert dankzij onaantastbare adeldom. De dood berooft ouders van hun rijkdommen en kinderen en sluit hun urnen, maar rijkdommen leven voort met de levenden en zijn almachtig. Verzwijg de hoge afkomst van voorouders, want die ligt in het graf. Zoek familie waar de levenden wat aan hebben: “Deze vader liet zijn erfgenaam honderd pond na, die gaf het bezit van zijn vader in tweevoud door, die in drievoud.” Wat heb ik aan adel die de honger niet verdrijft? Geld onderhoudt het grauw, geld doet voorouders vergeten. Zelfs van de schatten van een immorele rijke profiteren velen, maar of een arm man gul is of gierig, dat is van geen enkel belang. De men- | |
[pagina 137]
| |
sen gaan dus verstandig te werk: zolang ze maar geld bij elkaar kunnen schrapen telt fatsoenlijk gedrag niet. Geld komt voor gerechtigheid, geld komt voor eer. Je hoeft je nergens voor te schamen, behalve voor niet rijk zijn. Bedrog, ontberingen, valstrikken, meineed, diefstal, roof, oorlogen, duels, martelingen, woede, klachten, dreigementen, verraad, moord, gevangenissen, ketenen, vlammen, diensten, lof, leugens, geschenken, grappen, vleierijen, beloftes, gebeden, onrechtvaardigheid en rechtvaardigheid, processen, rente, woeker, zorgen, gunsten, en alles wat je hieraan toe kan voegen en als tegendeel kan noemen, allemaal staan ze in dienst van zoete winst. Allemaal zijn ze minder waard dan de twee hoofdzaken: “Voor geld wordt de mens verkocht” en “Voor geld wordt ook God zelf verkocht.”Ga naar eindnoot+ Eerst verkondigden leken dit principe, daarna de clerus en tegenwoordig niet alleen de bisschoppen, maar ook de paus in eigen persoon. De visser Kefas en de leraar PaulusGa naar eindnoot+ zouden hetzelfde hebben gedaan, maar hadden er geen verstand van. Deze hemelse visserGa naar eindnoot+ werpt zijn netten uit om ontelbare geldstukken op te halen, maar weinig zielen. Hij bekommert zich er niet om mensen naar hun verdiensten te beoordelen, maar naar hun geld en wie meer geeft, krijgt van hem een betere plaats in de hemel. Achteloos slaat hij de woorden van de apostelen in de wind en scheert zijn schapen met het scheermes van de aartsbedrieger Simon. In ijver voor deze deugd wordt Rome overtroffen door Doornik, de stad die gezegend is met bisschop Anselm. De herder van Doornik ontdoet zijn schapen en bokken persoonlijk tot in het levende vlees van hun vachten. O, was hij maar een van mijn tanden! Hij zou zijn broeders een les in het bijten geven! Hij loopt rond de kerk als een hongerige leeuw rond een kraal en laat alleen maar liggen wat hij niet kan vinden. Wie hem minder aanbiedt dan hem wordt opgedragen (of hij daartoe in staat is of niet) mag, gebonden door zijn gehoorzaamheidsplicht, de heilige mis niet meer vieren. Hij dreigt als het ware met even- | |
[pagina 138]
| |
veel rovers als hij tanden heeft en staat niet toe dat de geroofde vachten weer aangroeien. Hij vliegt voor hen uit en zou, als hij kon, meer roven dan hij vindt. Ach! Hij kan niet meer tillen dan hij vindt! Het bedroeft hem dat hij niet nog onbeperkter kan roven en is ervan overtuigd dat dat het enige misdadige aan het roven is. Ik stel jullie deze bisschop ter navolging voor. Wat voor wijsheid bezit die voddendrager van Clairvaux?Ga naar eindnoot+ Hij vlecht strootjes, zoekt knopen in biezen en vilt kiezelstenen. Laat hem dus maar kraanvogels gaan melken! Neem van deze bisschop, die rooft als de duivel en vasthoudt als de hel, het voortreffelijke gedrag over!’ Terwijl hij zijn tanden heftig verwijten maakte omdat ze zich zo onzinnig ver hadden opengesperd en ze waarschuwde niet nog een keer te aarzelen om dat wat ze gegrepen hadden stevig beet te pakken, zag hij daar een stuk beukenschors liggen met de vorm en de grootte van een officiële oorkonde. Vertrouwend op zijn listigheid (waarmee hij geen succes zou boeken) greep Reinaert de oorkonde, ging snel terug en sprak: ‘De vrede is gezworen, vriend Sprotien! Laat je angst varen en kom mee! We kunnen overal veilig heen gaan!’ De ander antwoordde: ‘Misschien is de vrede wel afgekondigd, maar ik twijfel nog een beetje. Ongebruikelijke gebeurtenissen wekken immers niet onmiddellijk vertrouwen. Misschien zou je dit niet willen vertellen als je er niet zeker van was, maar waak ervoor om dat wat je denkt als zeker te verkondigen. Wordt iemand gegrepen die bekend is geworden als pleger van slechts één geval van bedrog, dan vinden zijn woorden daarna geen gehoor en aandacht meer. Naarmate een spreker door meer mensen geloofd wil worden, moet hij betrouwbaarder klinken bij alles wat hij zegt. Lichtgelovige lieden nemen meteen aan wat ze horen, maar kritische lieden worden alleen door onweerlegbare feiten overtuigd.’ ‘Twijfel je omdat je het van mij hoort?’ zei Reinaert. ‘Ik zélf vertel het je! Denk je dat ik dat wat ik denk een feit zou willen | |
[pagina 139]
| |
noemen? Zou ik mezelf voor de gek houden, om van jou nog maar te zwijgen? Bang zijn is mij net zo goed aangeboren als het jou is. Ikzelf werd gevraagd om samen met de anderen de eed af te leggen. Met moeite kon ik hen uitstel afdwingen zodat je met me mee kon komen. We moeten ons flink haasten, want er wordt op ons gewacht. We moeten er flink vaart achter zetten. Ik weet dat we niet op onze tellen hoeven te passen. Bekijk deze gezegelde brief als je me niet gelooft.’ Hij gaf hem wat hij bij zich had. ‘Het is het bericht van de vrede! Ik wilde je dit niet laten zien voor ik had uitgevonden of je van zins was mij uit jezelf te geloven. En alsof je denkt dat ik het niet meer goed met je voorheb, ontvlucht je me omdat je me om de een of andere reden wantrouwt. Pak aan en onderzoek aan de hand van dit bewijsmateriaal de betrouwbaarheid van je kameraad!’ De sluwe haan diende de aandringende vos als volgt van repliek: ‘Zoals je weet ben ik een ongeletterde haan. Ik weet niet hoe ik brieven moet lezen en bovendien komt het voor dat ze van vervalste zegels zijn voorzien. Jij bent betrouwbaar genoeg, maar degene die jou de oorkonde heeft overhandigd heeft je misschien bedrogen, want de wereld is vol van bedrog.’ De doortrapte briefdrager, die de geslepen haan voor de gek dacht te houden, reageerde met harde dreigementen en bedrieglijke vriendelijkheid: ‘Je raaskalt, duivelse Sprotien! Ga je vrijwillig je dood tegemoet? Wil je sterven, dwaas? Kom tot jezelf, ongelukkige! Als het hof te weten zou komen dat je deze brief weigert te vertrouwen, zou zelfs ik nauwelijks voor je leven kunnen instaan! Luister naar de kleine lettertjes die volgen op het stuk over de vrede: “Wie deze brief niet wil vertrouwen wacht de dood.” Deze bepaling is onherroepelijk van kracht. De brief is je getoond en duidelijk voorgelezen. Leg de besluiten van de edelen naast je neer als je kunt of durft. Als je erop vertrouwt, blijf je in leven. Weiger je, ga dan je dood maar tegemoet! Als je niet kunt lezen, wantrouw dan niet wat men je mededeelt, want wanneer je voor de rechter staat is het te laat om te | |
[pagina 140]
| |
geloven. Wie naar een dienaar weigert te luisteren, zondigt tegen diens heer. Wat dan als de heer persoonlijk bevel geeft om hem te geloven? Geloof me, gebied ik je, als een van de baronnen onder wie deze vrede tot stand is gekomen, en dan zul je net als ik een hofdignitaris zijn!’ De ongeletterde zanger pareerde de verraderlijke woordenstroom van de vos die hem probeerde te bedriegen en hield hem met de volgende list voor de gek: ‘Mijn argwaan, Reinaert, is verdwenen. Je lijkt de waarheid te zeggen, zoals je natuurlijk altijd doet. Ik geloof dat ik in de verte een grijsaard zie. Ik schat dat hij heel wat winters heeft gezien. Meer dan 110 aprillen hangen aan zijn baard! Kijk hoeveel zaterdagen hij draagt! Aan zijn nek hangt iets ronds (een hoorn heet dat) en dat waar hij op zit is wit. Ja, en voor en achter hem rennen zwarte gedaantes die er zachtmoedig en zonder twijfel vriendelijk uitzien. Ze hebben grote haast. Misschien zijn ze niet op zoek naar ons, maar het lijkt alsof ze hier met lichtvoetige snelheid naartoe vliegen. Zie je hoe ze stuk voor stuk gloeien en zweten? Iets roods hangt uit de bekken van die zachtmoedige wezens. Hun gezicht toont hoe onschuldig ze zijn, hun snuit toont hun vriendelijkheid. Aangeboren drang tot het kwaad drijft zulke wezens niet. Zou het kunnen zijn dat het hof ze als getuigen van de vrede heeft gestuurd? Ze lopen daar immers alsof ze van de vrede getuigen. Wat schaadt het je? Wacht! Laten we ze naar de vrede vragen en of ze er alleen van gehoord hebben of dat ze haar willen opleggen.’ De vos was allerminst ingenomen met deze woorden. Hij meende dat ze nog geen vier cent waard waren. Hij werd verscheurd door twee tegenstrijdige emoties: hoop die hem verbood te vluchten en angst die daar juist op aandrong, en hij aarzelde aan welke gehoor te geven. ‘Waarom vraag je, dwaze haan,’ sprak hij, ‘aan vrienden iets waarvan je weet dat het vaststaat omdat je kameraad je het heeft verzekerd? Ik heb het vredesbesluit herhaald zoals ik het heb | |
[pagina 141]
| |
vernomen. Misschien komen ze hier om hetzelfde te vertellen. Daar komt bij dat ik je het ook nog eens met de oorkonde als bewijs heb verteld zodat je vertrouwen niet aan achterdocht hoeft mank te gaan. Gesteld dat deze oorkonde (wat de hemel verhoede!) de waarheid in geen enkel opzicht zou ondersteunen: morgen is de jaarlijkse feestdag van de grote Sint-Machuut.Ga naar eindnoot+ Luister, de klok, begeleid door nog zo'n soort klok wordt zoals je zelf hoort net geluid voor de nonenGa naar eindnoot+ van de vigilie.Ga naar eindnoot+ Waarom zou ik je dat vertellen?’ En toen luidden toevallig twee klokken, maar niet om die reden. ‘Dit eerbiedwaardige feest maakt de wegen veilig. Geloof je dan nu dat je veilig met me op pad kan gaan? God is je niet altijd zo goed gezind. Zou het geen grote eer voor je familie betekenen waardig bevonden te worden om samen met de edelen de vrede te zweren? Ik ga in ieder geval op mijn gemak naar dat bos daar, want daar heeft het hof het vredesbesluit bekrachtigd.’ Blij toen hij zag dat zijn vijand in zijn kleine val was gelopen, reageerde Sprotien: ‘Reinaert, ho! Blijf toch tot deze bode heeft gesproken! Zou ik op grond van onbeduidend klokgelui zulke belangrijke berichten moeten geloven? Zou jij het leuk vinden als ik eerder op koper zou vertrouwen dan op jou? Wacht nog tot deze bode hier is!’ Zijn vijand sprak daarop: ‘Ik ga liever terug naar het dichte kreupelhout, want ik heb er geen enkele zin in om naar de bekende weg te vragen. Door samen met hen de eed af te leggen zal ik tot de hoge heren van het hof worden gerekend, maar laat eerloze boerenlompheid jou maar kleineren!’ De fopper sprak: ‘De vrede is gezworen en jij beweert dat je een metgezel bent van de rijksgroten die de vrede hebben getekend? Waarom ben je dan bang? Je bent bang voor iets waarvoor ik niet bang hoef te zijn. En jij wordt als een machtig man beschouwd? Blijf hier nog even staan, arme drommel! Zo meteen ga ik met je mee! Wij zijn hier samen gekomen en dan zou je het goedvinden om alleen terug te gaan?’ | |
[pagina 142]
| |
Angstig gaf Reinaert de aandringende haan het volgende antwoord: ‘Ik geef toe dater vrede gezworen is, Sprotien, maar het volk is er nog niet duidelijk van op de hoogte gesteld.’ De haan zei opnieuw: ‘Ben je bang nu er vrede is gezworen? Je zegt: “Het volk is er nog niet van op de hoogte gesteld.” Dan moet door deze getuigen en door jou het bericht van de vrede overal verspreid worden! Daarom zal de koning iemand die ervandoor gaat misschien wel als zijn vijand beschouwen!’ Smadelijk verslagen door deze simpele list vroeg de briefdrager bedeesd: ‘Ach, Sprotien, wat voorspelt dat ronde ding dat om zijn lange nek hangt? Heeft dat ding met de vrede te maken? En die grijsaard en die zwarte wezens bij wie dat rode ding uit hun bek hangt, vertel me wat ze zouden kunnen zoeken!’ De ander sprak: ‘De rijksgroten, wier raad door het machtige hof wordt opgevolgd, weten van de vrede, maar de hoorn komt om de grote massa bijeen te brengen, de onbehouwen lieden die het welopgevoede hof weigert te ontbieden. Wanneer het volk zich verzameld heeft, zal de grijze persoon het door de verheven mond van de koning uitgevaardigde decreet voorlezen. Daarna zal het gepeupel, opgetogen wanneer het over de vrede gehoord heeft, man voor man de koning honden zenden als prachtige geschenken. Waarom twijfel je wanneer ik je dit verzeker, ongelukkige?’ Omdat de briefdrager de spreker niet durfde te geloven sprak hij opnieuw: ‘Als het waar kan zijn, Sprotien, wat je beweert, het zij zo! Maar ik denk erover dit kreupelhout in te wandelen. Al heb je er weinig zin in om daarheen te gaan, ik ga wel, of je wilt of niet. Zelfs als je blijft ga ik toch. Ellendige krielhaan! Ik vertrek als een aanzienlijke baron, maar blijf jij maar eeuwig een boerenpummel. Misschien komen ze wel om de vrede af te kondigen, maar wat hebben wij daarmee te maken? Zonder getuigen was de vrede ons ook wel bekend. Nu de voltallige volksvergadering bezig is bijeen te komen houdt het lange wachten de afkondiging van de vrede op. Omdat men elkaar veelvuldig be- | |
[pagina 143]
| |
ledigt komt men in een verzamelde menigte dikwijls zijn vijanden tegen, maar als iemand voor hij van de vrede hoort een scheur in andermans vacht zou maken, zou je daar geen traan om laten. Ik ga dus, ook al zal je sterven, en je verdient het te sterven omdat je me met je onzinnige geklets ophoudt!’ De fopper antwoordde: ‘Blijf toch! Iemand van het hof komt ons bezoeken! Als jij iets tegen me hebt, kan hij bemiddelen. Ik zal je bereidwillig genoegdoening geven of mijn verontschuldigingen aanbieden. Wat wil je nog meer? Daarmee maakt men een einde aan de woede van de ergste vijanden. Ik weet niet wanneer je me weer ziet, dus laten we als vrienden uit elkaar gaan!’ Aan deze woorden voegde de ander bevend de zijne toe: ‘Ontzag voor de edelen of eerbied voor hun proclamatie bracht me niet hier en dit is ook niet de juiste plaats om een rechtszaak te voeren.’ Daarop antwoordde Sprotien zijn angstige vijand vrolijk met de volgende beledigingen: ‘Op smadelijke wijze vlucht je dus! Ja, als een vosje dat nergens voor deugt maak je je smadelijk uit de voeten. Ik daag je uit voor een gevecht van man tegen man! Jouw adel, de reden waarom het je beschaamde de smadelijke woorden van de boeren over je kant te laten gaan, komt ten val als je niet hier met me in het strijdperk treedt. Als een dief die ik heb betrapt ga je ervandoor! Ik daag je uit voor een duel! Schud deze belediging van je af als je kan!’ De ander antwoordde: ‘Misschien kijk ik nog wel uit naar een dag en een plaats waarop het moment om me te verdedigen zal komen.’ Daarna vloog hij razendsnel weg, net als iemand die denkt dat hij zijn voeten niet hoeft te vragen of ze nog sneller kunnen. Opgewekt schreeuwde de ander de vluchteling grievende beledigingen achterna: ‘Ach, wat een vreselijk onrecht wordt het hof aangedaan! Reinaert berooft de koning van zijn recht en gaat vrij heen, maar we kunnen hem nog makkelijk inhalen! Edelen | |
[pagina 144]
| |
van de koning, hierheen, ik smeek u! Haast u snel hierheen! Een dief gaat er hier vandoor, hang de dief op! Hij verdient het! Of breng hem hierheen! Als het jullie tegenstaat om hem op te hangen knoop ik hem wel op! Zijn vader heeft door toedoen van mijn vader hetzelfde lot ondergaan!’ |
|