Ysengrimus
(1997)–Anoniem Ysengrimus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |
Aan het hof van de koningWanneer Fortuna ongelukkigen vervolgt weet ze van geen ophouden, want wie ze eenmaal gestraft heeft slaat ze met nog veel meer narigheid. Aan een opeenstapeling van ellende stelt ze niet snel een grens en niemand verplettert ze met een onverwachte klap, want scrupuleus gewetenloos, op zachtaardige wijze kwaadaardig en op kwaadaardige wijze zachtaardig verbiedt ze de mogelijkheid te sterven, maar schept wel verlangen naar de dood. Ze koestert de oorzaak van haar woede en zet niet onmiddellijk haar stekels op. Vrede, die ze niet kan uitstaan, laat ze niet gedijen en ze is minder goed voor wie ze moet helpen dan gemeen voor wie ze moet kwellen. In haar hardnekkige vasthoudendheid brengt ze sommigen onafgebroken schade toe, terwijl ze niemand zonder voorbehoud en zonder bijbedoelingen welgezind is. Ongelukkige lieden gaan immers onder meer tegenslag gebukt dan een gelukkig man aan voorspoed ten deel kan vallen. Ik heb gelukkige mensen gezien die op zijn minst door lasterpraat werden achtervolgd en daartegenover ongelukkigen die alle achting moesten ontberen. De meeste gelukkigen die gezond en wel door het leven gaan verstoot ze, maar nederige lieden verheft ze zelden voor hun dood. Terwijl ze weinig goeds later met vele rampen wreekt, compenseert ze vele rampen met weinig goeds. Arme Isengrim, voor jou is ze nooit kosteloos aardig geweest, want twee kussen zette ze je met tien klappen betaald. De ene keer scheurde ze jouw vel stuk, de andere keer rukte ze het helemaal af, maar toch stond ze niet toe dat je volledig vernietigd werd totdat ze, uit meelijwekkend medelijden met je niet aflatende ontberingen, je hoofd met al haar kracht trof. Wat heb je er dus aan om de goede afloop te zoeken of de slechte te ontlopen? Niemand kan afwenden wat hem boven het hoofd hangt. Ongelukkig in het vrije veld en ongelukkig aan het hof werd | |
[pagina 64]
| |
Isengrim altijd en overal door vijanden omringd. Het gebeurde dat de leeuw door een ernstige ziekte getroffen werd en slaap noch voedsel hem genezing konden brengen. Zijn naam was Rufaan en hij was de zoon van een Suevische moeder en een Hongaarse vader. Het lot stelde een vonnis over leven en dood uit zodat hoop zijn angst verminderde en angst zijn hoop. De weersgesteldheid verergerde zijn ziekte omdat de Kreeft de zonneschijf verschroeide. Om die reden had de koning bevel gegeven een rustbed neer te zetten in een diepe vallei, alwaar een dicht woud aangename schaduw gaf, zodat de dubbele hitte van zijn ziekte en van de lucht door de gunstige ligging van die plaats getemperd zou worden. Overigens bevorderde de koning, opvliegend en ongeduldig van aard, zelf zijn ziekte. Om die reden riep de koninklijke heraut niet alle onderdanen in het koninkrijk, maar het selecte gezelschap voorname rijksgroten naar het kasteel van de koning. De hoofden van alle families werden aan het hof ontboden: Berfried van de geiten; Grimmo, leider van de everzwijnen; Rearied van de herten en Bruun, de aanvoerder van de beren; van de ezels Carcofas, hertog en zoon van een hertog; van de schapen Jozef, en jij, Isengrim, van de wolven; Reinaert, de leider en roem van zijn geslacht; Bertiliana, het hoofd van de reeën, en de snelle Gutero, leider van de hazen. De brief van de koning gebood deze edelen dat indien geen enkel medicijn zijn kwaal zou verlichten, hun plichtsgevoel hem in ieder geval een plechtige uitvaart zou bezorgen. Om twisten te voorkomen was de koning eveneens voornemens om de heerschappij aan zijn vrouw en kinderen over te dragen. Groepsgewijs ging men op weg naar het huis van de koning. Op de heen- en op de terugweg waren vijanden veilig voor elkaar, want koninklijk gezag had bij decreet universele vredeGa naar eindnoot+ afgekondigd op straffe des doods. En behalve Reinaert de vos had iedereen daar zoveel vertrouwen in dat hij de verplichte tocht zonder angst ondernam. Reinaert daarentegen dacht erover na | |
[pagina 65]
| |
wat hij moest eten wanneer kou en sneeuw zijn burcht zouden belegeren en trof voorzorgsmaatregelen tegen de honger. Hij zei toen bij zichzelf: ‘In je eigen belang moet je verstandig zijn. Wie maakt zich zorgen om iemand die weigert zichzelf te helpen? Het hof heeft de rijken en welbespraakten ontboden die waardevolle raad geven en hulp bieden met hun diensten. Zou het hof besluiten onderdanen op te roepen waarvan het niet weet dat ze bestaan? Het interesseert de edelen niet of een arm man wel of niet bestaat. Het hof weet niet of een arm man dwaas of wijs is, leeft of dood is. En als het dat wel weet, slaat het die kennis in de wind. Aan het hof wordt een arm man dus veracht of hij is er onbekend en de rijken denken dat ze recht hebben op de slavendienst van de armen. Het mogen dienen is de beloning voor de gedienstigheid van een arm man en na bewezen diensten is hij nog even verachtelijk als voorheen. Als iemand die een dienst verleent ervoor bedankt wil worden, laat hem dan bedenken waarvoor, wanneer, hoeveel, wie, voor wie, waartoe, waar. Wie een goede indruk wil maken moet een opgedragen karwei snel uitvoeren, maar een nog niet opgedragen dienstbetoon welkom maken door het even uit te stellen. Laat de koning mij met naam en toenaam opdragen te komen, dan gehoorzaam ik zijn bevel. Onderdanige dienstvaardigheid is niet besteed aan ondankbare lieden. Laat de beer, het everzwijn en de wolf maar gaan. Het hof ontbiedt immers die edelen die op grond van hun rijkdom gevreesd worden en hooghartig zijn. Wie ontvangt moet teruggeven, wie gevreesd wordt vrezen. Een armoedzaaier is bij niemand geliefd en zelden is iemand bang voor hem. Wat heb ik meer van de koning te verwachten dan het leven? Ik zal arm en aan allen gelijk blijven; dat is het recht van de arme. Ik kies voor niemand partij en ik denk niet dat iemand voor mij partij kiest. Ik vrees niemand en word door niemand gevreesd.’ Isengrim was blij dat Reinaert zich niets van de koning aantrok terwijl de overige edelen, zoals hen was opgedragen, zich op weg begaven naar de burcht. En omdat hij dacht dat hij niet | |
[pagina 66]
| |
zoveel folteringen had ondergaan als hij ging wreken, ging hij, nauwelijks bekleed door zijn aangegroeide vel, op weg. Hij snelde de anderen vooruit naar het paleis van de koning, trad binnen en liet als enige een ‘Gegroet!’ horen, maar de rest van het gezelschap beefde. Er klonk geen geroezemoes; de geschrokken menigte kon het hevige gebrul van de kreunende koning nauwelijks verdragen. De doldwaze wolf beklaagde de zieke en schreeuwde alleen nog maar harder toen allen hem beduidden dat hij moest zwijgen. Naar rangorde namen ze hun plaatsen in zoals hen bevolen werd: de voornaamsten aan beide zijden op de beste plaatsen, het minder voorname gezelschap aan beide zijden op mindere plaatsen. Zonder toestemming legde de onbehouwen Isengrim beslag op een zetel voor het aangezicht van de koning, een zetel die de beer eerder niet had durven bezetten, maar toch werd hij niet door het verbod van de koning gedwongen daar weg te gaan. De koning sprak: ‘Ik weet niet of er nog enige hoop voor mij is.’ De meesterarts antwoordde: ‘Koning, op bevel, maar uit vrije wil gekomen, ben ik hier om te zien aan welke ziekte je lijdt. Ik heb geleerd ziektes te diagnosticeren aan de hand van de polsslag; die gave heb ik tenminste aan mijn kloosteropleiding overgehouden. Ik zie meteen welk type koorts de zieke in haar greep houdt en wat de kritieke dag moet zijn. Reik mij je pols zodat ik kan voelen!’ De koning stak zijn pols uit. Onmiddellijk bevoelde hij de ader en riep uit: ‘Koning, je polsslag stelt me gerust! Als je me vraagt hoe je eraan toe bent, zal ik dat vertellen. Ik stel vast dat je aan een eerstegraads koortsGa naar eindnoot+ lijdt. In dergelijke gevallen is de ziekte gewoonlijk hevig, maar kortstondig. Daarom is de crisis eenmalig en het herstel blijvend. De ziekte bedreigt je niet met ander gevaar en de derde dag is de kritieke dag voor deze koorts.’ De zieke antwoordde: ‘Ik had nooit gedacht dat je dokter was, maar je verschijnt hier alsof je dankzij deze kunst jonger | |
[pagina 67]
| |
bent geworden. Als je dat niet in eigen persoon met je woorden en kleren bewees, zou een gerucht met een dergelijke boodschap weinig geloof vinden. Het lijkt namelijk alsof je in de mantel van je wollige vacht jonger bent geworden. Help ook mij met die vakkennis, als je kunt.’ De arts antwoordde: ‘Als je mij die opdracht geeft, zal ik door jou te genezen bewijzen hoe goed ik met de geneeskunst bekend ben. Ik zal zeggen wat je moet doen. Maar het was Reinaert die me het uiterlijk gaf dat ik nu heb, niet een geneesmiddel. Deze rampen en nog ergere overkwamen me door zijn toedoen. Kijk naar mijn littekens; zo ben ik jonger geworden. Dat hij jou onrecht aandoet krenkt me echter meer dan mijn eigen kwetsuren. Je heraut gaf al je onderdanen bevel hierheen te komen. De machtige beer Bruun en Grimmo, leider van de everzwijnen (ik ben niemand) beefden voor je bevel. Deze edelen, en alle anderen, zijn van angst vervuld, maar hij minacht hooghartig de reikwijdte van je gezag en blijft weg. Je zult niet toestaan dat deze enorme brutaliteit ongestraft blijft! God geve, en Hij zal het geven, dat je spoedig herstelt! Vandaag moet je schaap eten, morgen geit. Dat is het voedsel dat onze geneeskunst in dit soort gevallen voorschrijft. Het zou het beste zijn om beide tegelijk te eten, als je daartoe in staat bent, want je moet je krachten herstellen door overvloedig te eten. Als je me, onder dreiging van onafwendbaar gevaar voor mijn leven, zou bevelen de gewelven van mijn buik met beide tegelijk vol te stouwen, zelfs al zou de een viermaal zo groot zijn als ze beide zijn, dan zou, als mijn maag vandaag is wat hij gisteren was, het verlies van de kleinste hoef me ongelukkig maken en degene die me daarvan zou beroven, zou het met de dood bekopen! Dood de bok nu als je denkt dat hij tot morgen bewaard moet worden, want vers geslacht vlees is ongezond. Niet dat ik een van de aanwezigen iets dergelijks zou toewensen.’ De woldrager en de bok waren beiden aanwezig. Isengrim haatte hen, maar om zijn list te verbergen en hun achterdocht | |
[pagina 68]
| |
weg te nemen ontkende hij dat hij hen haatte. Daarom zei hij: ‘Allen die de hofzaal nu vullen heb ik lief en ze houden ook van mij, naar ik meen. Andere schapen en bokken zwerven over de velden, maar een wijs man neemt doorgaans wat het meest voor de hand ligt. Als de verordeningen voor het bewaren van de vrede je dwarszitten, zal ik, een domoor, uiteenzetten waar je verstandig aan doet. Omwille van het welzijn van allen moet men de dood van een enkeling aanvaarden. Als jij valt, valt de glorie van het hele koninkrijk. Jij schendt de vrede niet, maar verkoopt haar voor groter voordeel. Wie van beiden is meer waard: het schaap en de geit of de leeuw? Als je hierin al zondigt, laat de last van de zonde dan op mijn schouders rusten, want ik sta bekend als monnik en priester. In het klooster werd voordeel meer dan eens hoger aangeslagen dan recht. Terecht worden alleen uitzonderlijke misdaden door angst voorafgegaan. Je zult geen precedent scheppen als je het goede voor gewin verkoopt. Je vindt een voorbeeld en laat er één na. De leer om rechtvaardigheid van de omstandigheden af te laten hangen wordt al heel lang nageleefd en gedeelde schanddaden maken het eenvoudig elkaar te vergeven. Wie vreest kleine uitgaven omwille van groot gewin? Voor weinig buit begaat men vaak de grootste misdaden. Zoals er altijd wel iemand is die misdaden veroordeelt, zo is er ook altijd wel iemand die ze vergeeft. Zegt de een “Het is een misdaad” dan zegt de ander “Het leverde voordeel op”. Laat je niet door je eigen normen leiden, maar door die van de wereld. Alles vreest jou; vrees zelf dus niets. Eer en materiële voordelen vergezellen de rover, maar wie het recht liefheeft blijft arm en onbekend. Als het schenden van de vrede me voordeel zou opleveren, zou ik er zelfs met Pasen niet voor terugdeinzen om de vrede te schenden. Onaantastbaar gezag voert wetten in en schaft ze weer af. Niemand moet zich onder zijn eigen wetten stellen, want het zijn niet de wetten die gevreesd worden, maar degene die ze afkondigt. Niet het zwaard, maar de drager van het zwaard slaat toe. De wet is derhalve onderge- | |
[pagina 69]
| |
schikt aan de heerser, niet de heerser aan de wet. Waarom ben je dan bang om een andere draai aan je eigen bevelen te geven? Boers is de vorst die boerse wetten handhaaft. Het volk is voedsel voor de hoge heren zoals gras dat voor de schapen is.Ga naar eindnoot+ Men moet dus met alle middelen, wettig of onwettig, in zijn eigenbelang handelen. Wie het minder rechtvaardige vermijdt, zal dikwijls hongerlijden.’ Ondertussen begon de koning zich om te draaien en alsof hij de oude minachtte, gaf hij geen antwoord. Het hof daarentegen dacht dat de bedrieglijke woorden de koning meer kwaad deden dan de zijde waar hij op lag hem pijnigde. De woldrager en zijn metgezel wisten dat de koning zich makkelijk liet vermurwen als men voor hem knielde en sprongen snel naar voren. Na voorafgaand overleg wat hen te doen stond vielen beiden de dwaze oude onmiddellijk met deze woorden aan: ‘Scheer je weg, heer meesterarts! Heer Isengrim de priester, weg hier! Je zit de koning veel te dicht op zijn lip! De koning is niet van plan om zijn zonden nu op te biechten. Hoe je ook genoemd wordt, priester of arts, ga weg! Een wijze priester ben je, een die het verdient om naast de koning te zitten, jij die verdragen schendt en tot schending daarvan aanspoort! Als ontzag voor de koning ons geen angst zou inboezemen, zou jij de eerste zijn om voor het juk van je eigen wet te buigen!’ Ze lieten hun woorden gelijk opgaan met rake klappen en geen lettergreep stierf weg zonder dat ze hem deze dienst bewezen. Met hun hoofden kopten ze hem naar elkaar over, welke kant hij ook opging, zodat de grond niet onder het gewicht van zijn val de koning zou schokken, maar ze hoedden zich ervoor zijn vel te scheuren. De vrome wolf zweeg omdat hij meende dat hij alles ter ere van God moest verdragen. En voor de derde keer herhaalden ze: ‘Als onze ontzagwekkende koning hier niet was geweest, zou de eerste schending van de vrede tegen jouw persoon gericht zijn!’ Het everzwijn en de beer juichten dat toe. Het everzwijn zei: | |
[pagina 70]
| |
‘Kijk, beer, hoe vreedzaam deze twee hun rechten verdedigen!’ De beer antwoordde: ‘Ik dacht er net over om jou hetzelfde te vragen, Grimmo. Heb je ooit twee minder gewelddadige lieden gezien? Ik stel vast en sta versteld dat ze hun vijand geen haar durven krenken. Ze hebben te veel ontzag voor de bevelen van de koning. Zoals ze al zeiden verdient de monnik een goed pak slaag en ze zullen hem niet anders behandelen dan ze denken dat hij verdiend heeft. Het is overduidelijk dat ze bang zijn om de koning te beledigen. De koning heeft immers vrede afgekondigd en ze houden zich aan de bevelen van de koning.’ De bok en de ram begrepen hieruit dat het vertrek van de arts deze en gene zou plezieren en opnieuw bedreigden ze hem aldus: ‘We hebben je bevel gegeven om op te krassen, heer Isengrim, en toch blijf je zitten. Je koestert onmogelijke wensen. Je verwacht natuurlijk dat je mag opeten wat er van ons over is zodra de koning dankzij ons vlees genezen is. Wil je op de koning vallen? Kijk, hij valt op de koning! Weet je niet waar je moet zitten, doldwaze duivel?’ ‘Isengrim,’ (want Isengrim was nog steeds niet weggegaan) ‘scheer je weg! Het spel heeft lang genoeg geduurd!’ zei de beer. ‘Als je niet snel verdwijnt, zal het je spijten dat je daar hebt gezeten, want meerderen van ons komt een plaats naast de koning toe.’ Met een machtige stoot slingerde de hamel de wolf halsoverkop aan de kant. De ongelukkige durfde geen woord meer te zeggen. De koning had zijn gezicht afgewend en niet gezien wat er was gebeurd, waarop de oude verslagen opgaf en opzij ging. De zetels werden verdeeld en iedereen nam zijn plaats in. De dwaas die naar de hoogste positie streeft, bezet beschaamd de laagste. Na de verdrijving van de oude stonden de bok en de ram vlakbij de koning en de woldrager sprak als eerste tot Berfried: ‘Ga weg hier! De koning heeft veel meer aan mij! Jij bent een schurftlijder, bok! Ik alleen ben genoeg voor de koning, | |
[pagina 71]
| |
want hij is ziek. Jij stinkt als een driemaal daags bezopen abt!’ Spottend antwoordde de bok de woldrager: ‘Nee, ga jíj weg, jij bent besmet met de ergste waterzucht! Jij met je opgeblazen buik, je bent net zo verrot als een zompig moeras! De koning bepaalt zelf wel wie van ons hij liever wil opeten. Dit weet ik: we zijn niet allebei goed eetbaar. Isengrim is niet ver gekomen in zijn medicijnenstudie en je vertelt dat hij ook niet goed wist hoe hij weilanden moet verdelen. Hoe kan hij nou ooit arts zijn geworden? Was Reinaert maar hier! Die schept nergens over op, maar is wel bekwaam in zijn vak. Die zou ongetwijfeld wel goed hebben beoordeeld welke gerechten de koning zonder gevaar kan eten en welke schadelijk zijn. Hij heeft er immers verstand van. Als je het goed met de koning voorhebt, Isengrim, breng Reinaert dan snel hierheen en ontken dat je ons wilde laten geloven dat je arts bent. Als hij er is en je in een muizenhol kan kruipen, blijf dan geen moment buiten!’ Bij deze woorden draaide de vorst zich om en snel knielden de twee voor het koninklijke bed. Omdat het koninklijke majesteit genoegen doet om neergeknielden te vergeven, gebood hij hen op te staan en weer plaats te nemen. Het hele hof prees de ram en de bok en men zei dat de wolf nog erger had verdiend. Bruun suste al bij voorbaat de zwaarwichtige dreigementen die de koning tegen de vos zou uiten: ‘Koning, wees niet onverbiddelijk jegens uw afwezige dienaar, want misschien heeft zijn late komst een geldige reden. Mocht hij bij aankomst geen goed excuus hebben voor zijn fout om te laat te komen, straf de schuldige dan conform de wet. Gutero, ren snel naar hem toe! Gelast Reinaert om met haastige spoed hierheen te komen, want hij draalt als een onnozele dwaas.’ De haas gehoorzaamde de beer. Toen zag hij een moddervette Reinaert zich aan een stapel vlees te buiten gaan. ‘Wat ben je aan het doen, ongelukkige Reinaert?’ riep hij uit, maar die riep | |
[pagina 72]
| |
terug: ‘Domme haas, een ongelukkige wordt niet door schatten omgeven! Als ík ongelukkig ben, wie is er dan wel gelukkig?’ De ander antwoordde: ‘Ook als ik zwijg kom je er gauw genoeg achter. Je bent verklikt door de verraderlijke wolf en je hebt nauwelijks tijd om mee te komen, zoals de koning gevraagd heeft, om zelf het woord te voeren.’ De ander antwoordde: ‘Ha, word ik daarom een arme drommel genoemd? Uitgerekend dat zal mij een reden geven om geen zielenpoot te zijn! Als de koning me niet zou kennen, zou ik niet voor een vijand van de koning doorgaan. Ik ben blij dat ik daar zo bekend ben, zelfs op deze manier. Wie men zijn haat niet waardig keurt, keurt men ook zijn liefde niet waardig, immers, diegene op wie men boos kan worden, kan men ook welgezind zijn. Indien men die diensten die door woede en schade gevolgd worden wanneer men ze weigert, wel bewijst, verkrijgt men een beloning en genegenheid. Daarom is de woede van de leeuw mij welgevalliger dan vrede met de wolf. Haat van de adel geeft immers meer aanzien dan liefde van het grauw. Ik maak me er dus geen zorgen over dat een machtige vijand mij haat. Waar een sukkel het leven laat, gaat een wijs man vrijuit. Wie slim is heeft meestal meer aan de woede van de machtigen dan een dwaas aan hun gunst, want beide zijn van voorbijgaande aard. Ga en vertel dat je me nergens hebt gevonden. Maak je niet bezorgd om mij, want ik heb nog wel een list paraat. Vaak is de roe neergekomen op de rug van degene die haar heeft gesneden en wie drank schenkt wordt ook zelf getrakteerd. Laat Isengrim daar nu maar aanklager zijn, want voor er vier dagen voorbij zijn, ben ik rechter.’Ga naar eindnoot+ Toen de haas naar de troon van de koning was teruggekeerd, verzamelde Reinaert allerlei soorten werkzame kruiden. Daarna hing hij een groot aantal schoenen met talloze gapende gaten om zijn nek en ging op weg. Ook al had hij geen andere vracht bij zich, door zijn buitensporige zwaarlijvigheid kon hij zijn eigen gewicht nauwelijks dragen. Maar waarom zou ik je over zulke | |
[pagina 73]
| |
enorme vetheid vertellen? Ik denk dat woorden alleen, die men toch niet zal geloven, nutteloos zijn. Zijn ribben leken even ver uit elkaar te staan als het tussengelegen lijf de staartaanzet van de oren verwijderd houdt. Bij wie mager is, is de buik zachter dan de rug, maar Reinaerts buik was harder dan zijn rug. Je zou zeggen dat hij sprekend op een zak vol lucht of een ongewervelde molGa naar eindnoot+ leek. Als een kogelronde bal leek hij te rollen in plaats van te lopen en met zijn buik veegde hij de grond in plaats van er voetstappen op achter te laten, omdat zijn afhangende pens zijn voeten volledig had overwoekerd. In die toestand betrad Reinaert het kasteel van de koning. Toen hij de koning driemaal had gegroet, maar geen antwoord had gekregen, smeet hij de schoenen samen met de kruiden op de grond. Alsof hij niet in staat was nog een stap te verzetten, begon hij te wankelen, viel languit op de grond en bleef een hele tijd liggen zuchten. Tenslotte krabbelde hij overeind en verhief zijn ledematen, alsof die door even te ontspannen waren uitgerust, om zijn plaats in te nemen. Het hof zat al vol spanning te wachten op wat de vos zou zeggen en ook de koning zelf wachtte stilzwijgend. Reinaert maakte zijn toespraak nog mooier door een pauze in te lassen en zuchtte driemaal. Daarna sprak hij aldus: ‘Nieuwe tijden hebben altijd nieuwe zeden met zich meegebracht en een lomperik kijkt neer op de daden van mensen uit vroeger tijden. Het ene neemt de plaats in van het andere, de tijden veranderen en de hemel biedt vandaag niet dezelfde aanblik als gisteren. De redelijke geest overtreft alles met zijn veranderingen en gewoontes zijn nog vergankelijker dan materiële zaken. Kijk, iemand die gisteravond bijna een goed mens was, is vandaag slecht, morgen nog slechter, daarna door en door verdorven. Pas wanneer de allerslechtste onmogelijk nog slechter kan worden, krijgen de zeden bevel om pas op de plaats te maken, niet eerder. Vroeger was de beloning voor een dienst groter dan die dienst, daarna even groot, vervolgens kleiner en tenslotte nul komma nul. Parallel daaraan was er veel | |
[pagina 74]
| |
dankbaarheid, daarna een beetje en de laatste tijd helemaal geen. Ach, was het nu maar mogelijk om je helemaal niet meer verdienstelijk te maken. Dienstbaarheid levert immers woede op! Je moet goed op je tellen passen! Een arm man gaat het vandaag de dag bijzonder goed! Als een of andere rijkaard ten dienste van de koning doorstaan had wat ik doorstaan heb, zou het hele hof juichend voor hem zijn uitgelopen en de koning zou hem als eerste begroet hebben; hij zou naast de koning zitten en drank en voedsel tot zich nemen. Maar omdat ik arm ben, is het mij niet vergund om ongestraft een dienst te bewijzen. Dat is maar al te vaak het lot van een arm man!’ Men zegt dat de koning een ogenblik glimlachte om deze woorden. ‘Vertel wat je voor mij doorstaan hebt,’ zei hij. ‘Ik ben je er dankbaar voor.’ De vos wachtte wederom even met spreken en bestreek zijn antwoord met dit soort sluwheid: ‘Koning, ik stond op het punt een gevaarlijke reis te ondernemen over bospaden waarvan ik vreesde dat zich daar struikrovers ophielden. Toen ik op de avond voor mijn vertrek de sterren observeerde en het uitspansel dat mij de lotgevallen die me te wachten stonden zou openbaren, werd plotseling mijn aandacht getrokken door een onheilspellende ster met een vurige staart, een aanwijzing dat het koningschap op een ander zou overgaan. Ik verstijfde van angst en viel neer, want die ster wilde uw leven! Ik vervloekte de sterren, maar ging toch ook bij ze te rade. Een tweede ster gaf met haar licht te kennen dat u nog te genezen was. Hoop begon weer mijn moed, energie mijn ledematen te herstellen. Hoop was mijn enige houvast, mijn enige kameraad. Meteen snelde ik naar Salerno en alle geneeskunst vloog me om de hals. Vol energie zette ik er vaart achter en van het geringste oponthoud gruwde ik als van die vervloekte komeet. Met de wetenschap die ik daar haastig had opgepikt, flitste ik als de bliksem hierheen. Het hele hof kan de zwaargehavende schoenen die ik op de heen- en terugreis heb versletenGa naar eindnoot+ aanschouwen.’ | |
[pagina 75]
| |
Met drietalig commentaar (hij sprak in het Hongaars, Turks en Latijn) stalde hij zes paar schoenen uit en telde ze driemaal, allemaal een keer in elke taal en hij gebruikte bij het tellen niet opnieuw dezelfde getallen, maar veranderde van taal wanneer hij bij de laatste aankwam, waarbij hij dezelfde schoenen weer oppakte alsof ze nog niet geteld waren. Om te eindigen in de taal waarvan de koning zich het liefst bediende, werkte hij het derde zestal in het Hongaars af en voegde daaraan toe: ‘Ik sta bol van de honger, koning, kijk, ik barst! Waartoe zijn hier woorden nodig? U ziet duidelijk dat ik stervende ben. Met moeite blijf ik in leven tot u het drankje heeft ingenomen dat ik voor u heb bereid, want het medicijn waar u baat bij vindt, baat mij niet. Om uw dood te vermijden ben ik in deze levensgevaarlijke situatie terechtgekomen en hoewel ik u driemaal gegroet heb, beantwoordt u mijn groet niet. Deze kruiden nu heeft mijn voortreffelijke leermeester, onder wiens leiding ik mijn kennis heb opgedaan, mij ten geschenke gegeven.’ Daarop deed hij de verschillende kruiden bij elkaar in een pot en toen hij ze door elkaar roerde, verspreidde de geur zich en vulde het hele paleis. De beer en het everzwijn vroegen waar Isengrim zijn pot met geneeskrachtige kruiden had gelaten. ‘Heeft hij die soms aan jou in bewaring gegeven, Berfried?’ zeiden ze. ‘Of beschikt hij niet over de vakkennis om ze in de juiste verhouding te mengen?’ De bok antwoordde: ‘Het zit anders dan jullie denken, edelen. Zijn kennis van de geneeskunst heeft hij nog altijd paraat, maar het ontbreekt hem aan kruiden. Net als zijn schrandere grootvader trok hij altijd over de Alpen om kruiden te kopen, maar in onze gewesten heeft hij zijn kennis van de Romaanse talen verloren en daarom staat zijn pot leeg thuis.’ Aangetrokken door de aangename geur van de kruiden gaf de koning Reinaert toen opdracht om dichterbij te komen zitten en om gauw zijn kruidendrank voor onmiddellijk gebruik gereed te | |
[pagina 76]
| |
maken, want de koortsrillingen begonnen zich te doen gelden. De arts, die zijn blik nu eens naar het gezicht van zijn oom wendde, dan weer naar de koning, sprak de volgende woorden: ‘Wat heeft het voor zin om kruiden fijn te stampen als u niet eerst vergaart wat we nog nodig hebben? Te laat ingenomen zal deze kruidendrank uw klachten niet wegnemen. Er is namelijk nog een hindernis die ons reden tot klagen geeft. Het drankje moet ingenomen worden zodra het bereid is, zodat het aroma niet vervliegt en de krachtige werking niet door uitstel afneemt. Eis daarom snel de stof op waarvan het ontbreken u letsel toebrengt. Een snufje kruiden is in een oogwenk bereid. Schiet op met die stof heb ik gezegd! Maar wat heeft het voor zin om haast te maken? Al geef je er een klap op of een ruk aan, hij zal weigeren mee te komen.’ ‘Onbeschaamde vlegel!’ zei de koning. ‘Wat zou je in mijn koninkrijk, wat zou je waar dan ook kunnen vinden dat ik niet onmiddellijk in mijn bezit kan hebben?’ De arts antwoordde: ‘U kunt het niet zo gedaan krijgen als u denkt. U heeft veel macht, maar niet alles is exclusief uw bezit. Vaak is dat waar men het eerst aan denkt het laatste wat men krijgt en soms komt een schaars goed vanzelf terecht bij degene die ernaar zoekt. Wat men heeft houdt men krampachtig vast en wanneer iedereen aan zijn eigen bezit vasthoudt, lopen vele verwachtingen op niets uit. Wellicht vindt en aanschouwt u dat wat ik zoek, maar wat hebben we daaraan? Een kwade klauw houdt het vast. Al wordt hem van alles voorgespiegeld, een vrek bewaart wat hij heeft. Hij ontvreemdt andermans bezit. Zal hij dan zijn eigen bezit weggeven? Pleit, eis, beveel, geef, beloof, sla, dreig, altijd verzint hij uitvluchten. Fatsoen, naastenliefde noch verplichtingen raken hem. Als hij al iets geeft, dan doet hij dat onder dwang van geweld. Zolang een vrek meer hangt aan wat hij heeft dan aan wat hem aangeboden wordt, zult u hem in geen geval in het gareel krijgen.’ Woedend sprak de koning: ‘Vertel mij onmiddellijk wat er | |
[pagina 77]
| |
nog ontbreekt! Ik zal wel eens zien wie er weigert! Spreek vrijuit!’ ‘Ik gehoorzaam onmiddellijk, heer,’ zei de ander. ‘Moge degene die bezit wat we nodig hebben zich door smeekbeden laten vermurwen. Als u wilt dat het medicijn u direct verlichting brengt, heeft u de vacht van een drie en een half jaar oude wolf nodig. De natuur heeft de vacht van een wolf van die leeftijd met zulke wonderbaarlijke geneeskracht gezegend dat de vroegere, weldadige slaap spoedig uw ledematen zal overmannen als u het medicijn heeft ingenomen en bedekt door die vacht gaat zweten. Zoals de grijpgrage Mulciber het vet van aanmaakhout weglikt, zo zal uw koorts verdwijnen wanneer u haar eenmaal heeft uitgezweet. Doe wat nog gedaan moet worden; ik heb gezegd wat heilzaam is. Hier zijn dus de kruiden en hier is degene die ze kan bereiden. Kom op, breng me nu snel een vijzel en stamper! De koning begint te rillen nu de koorts weer op komt zetten. Ondertussen moeten de overige ingrediënten ook afgeleverd worden om vertraging te voorkomen. Ik ben niet degene die draalt. Laat iemand mij snel de rest geven, dan stamp ik meteen mijn kruiden fijn. Kom op, wie geeft me een vijzel? Schiet op, voor de dag ermee!’ En iedereen begon te rennen om de anderen voor te zijn in dienstbetoon. Tussen de bedrijven door bedacht Isengrim dat het een goed idee was zich door de samengedromde menigte heen te werken en naar buiten te ontkomen. ‘Weliswaar jagen deze woorden me geen angst aan, maar wie het geluk niet aan zijn zijde heeft, kan veel schade oplopen,’ sprak hij. ‘Trekt een gelukkig man zich vanuit een veilige positie doorgaans niets aan van angstaanjagende zaken, een pechvogel moet zelfs bang zijn voor wat veilig is.’ Reinaert hoorde dat, kuchte luid en sprak verontwaardigd: ‘Waarheen gaat de beloofde bedevaart? Gaat iedereen die hier aanwezig is weg? Acht man zijn goed in staat om een vijzel te dragen!’ (Zoveel gingen er weg, behalve dan de oude.) ‘Laat | |
[pagina 78]
| |
die negende gaan zitten. Waar denkt hij heen te gaan? Hij kan blijven en ik neem het hem niet kwalijk dat hij durft te blijven zitten.’ De oude twijfelde er niet aan dat deze woorden op hem sloegen. Hij wist niet wat hij moest doen, maar even bang om weg te gaan als het betreurend was om te blijven, bleef hij staan op de plek die hij bereikt had. Bezorgd overdacht de koning ondertussen van alles en nog wat en lang in dubio blijvend over wat hij zou doen, riep hij een paar namen: ‘Wat zal ik doen, Bruun? Wat zeg jij, Grimmo? Wat zeggen jullie allemaal? Deze situatie vraagt om een wijs en toegewijd man.’ De beer antwoordde: ‘Het is niet nodig om lange omwegen te maken. We weten niet zeker waar u het verlangde moet zoeken, maar Isengrim is hier. Hij kent alle wegen, daar is zijn familie al tien generaties lang vermaard om. Doe een beroep op hem. Als hij nee zegt, zoek dan niet langer naar wat u wilt hebben. Als hij het niet kan vinden, kan niemand u raden. Ben je het met me eens, Reinaert?’ Reinaert antwoordde hem: ‘Sommige uwer opmerkingen, heer beer, bestrijd ik, en andere elementen van uw betoog worden door betrouwbare getuigen bevestigd. Als Isengrim de koning welgezind is, is hij in staat om raad te geven, maar ik weet dat hij zich maar weinig voorouders kan herinneren, tenzij hun stamboom toevallig in heilige boekenGa naar eindnoot+ vermeld wordt.’ Toen de wolf dat hoorde, wilde hij het liefst ergens anders zijn en hij vervloekte de veel te ver verwijderde uitgangen. Daarom vluchtte hij op zo'n manier dat men niet zou denken dat hij vluchtte. Met een nieuwe truc probeerde hij zijn vlucht te camoufleren: hij stond naar zijn metgezellen toegekeerd, maar wanneer ze de andere kant op keken liep hij snel achteruit en zodra men hem zag kwam hij weer terug, iedere keer echter met één stap minder dan hij zich verwijderd had, totdat hij onopgemerkt bijna de drempel had bereikt. | |
[pagina 79]
| |
De vos had dat gezien, want al was zijn rechteroog op de kruiden gericht, zijn linker richtte zich op de bewegingen van de oude. ‘Oom,’ riep hij, ‘als jij echt doet wat ik zie, heb ik nog nooit zoiets wonderlijks gezien, maar ik geloof mijn eigen ogen niet. Droom ik, of haast je je naar buiten door naar binnen te gaan? Hoe meer je je hierheen rept, hoe dichter je de deur nadert. Je haast je naar buiten of de deur komt naar binnen. Kom liever hierheen om onze dankbaarheid in ontvangst te nemen. Vertel hen die twijfelen over wat zij hoognodig voor de zieke koning moeten zoeken en help degenen die zich zorgen om hem maken.’ Daarop kwam de wolf dichterbij, omdat de vorst hem dat eveneens gebood, en met pijn in zijn hart gaf hij zijn vergeefse vlucht op. ‘Waarom wordt mij om raad gevraagd?’ zei hij. ‘Volgens mij kennen jullie het hele wolvenras even goed als ik het volgens jullie ken. Zoeken jullie zelf maar een vacht van twee of zo men wil drie jaar (mij maakt de leeftijd niets) en hang die de koning om. Ik verlang geen dankbaarheid voor het geschenk en wil evenmin moeite doen om het te zoeken. Die verdienste wacht jullie, die taak roept jullie.’ Hij sprak grimmig, want hij wist dat iemand die in aanwezigheid van vorsten beschuldigd wordt weinig profijt heeft van zoete woorden. De meesterarts bracht zijn klauw naar zijn hoofd om een eed af te leggen en sprak: ‘Kijk, edelen, kijk naar dit rossige hoofd! Bij dit rossige hoofd!Ga naar eindnoot+ Ja, we hebben een wolf gezocht en gevonden die geschikt is om de koning van dienst te zijn. Ik wil niet zeggen welke, maar in deze zaal is er een aanwezig die geschikt is. Als hij ons hoort, weet hij of hij het is. Onder druk of zonder noemenswaardige druk zal hij zijn vel afstaan. Moge onze erkentelijkheid voor deze zoektocht de juiste personen toekomen!’ Isengrim sprak: ‘Deze boerenpummel zit te raaskallen! Welke wolf is hier nog meer behalve ik? Op mij na is er hier geen een. Was er hier maar een bruikbare wolf!’ | |
[pagina 80]
| |
Toen zijn vijand dat had gezegd, kon Jozef zijn vreugde niet meer verbergen: ‘Isengrim, neem de roede!Ga naar eindnoot+ Je hebt daar recht op, bij Sint-Egidius! Pak de roede, want je hebt goed gesproken!’ Bruun haakte vrolijk in: ‘De school die jou geleerd heeft om verzen te componeren, Jozef, weet wolven wel te waarderen! Omdat er hier dus een wolf is die de koning goed van dienst kan zijn, en geen andere dan deze, omdat dit is vastgesteld, Reinaert, moet jij ons vertellen wat er nog meer moet gebeuren. Op dit punt zal de raad niet verdeeld zijn.’ De vos riep zijn oom terzijde en fluisterde hem in het oor: ‘Oom, wat deze dag ons al niet brengt! Is het niet zo dat onze voorouders op grond van het succes van hun ondernemingen en hun rijkdommen meer aanzien genoten dan wij? Wij zijn nauwelijks een schim van onze voorvaderen. Maar wie van hen werd waardig bevonden om zijn vacht aan de leeuw te schenken? Wie durfde zelfs maar zulke grote wensen te koesteren? Kijk, dankzij mijn handigheid heeft God deze eer voor jou beschikt. Voor eens en voor altijd maak ik duidelijk hoezeer ik mijn oom genegen ben. Dus hoe vaak onze stamboom voortaan ook wordt genoemd, de oorsprong van onze adel ligt bij jou. Zo groot is de glorie die jou vandaag ten deel valt, dat je al het aanzien van onze voorouders met één gelukkige zet in de schaduw stelt. Jij zal als het eerwaardige hoofd van onze familie te boek staan en al je nakomelingen zullen jou hun stamvader noemen en de verste familieleden die van jou afstammen zullen zich op jou beroemen omdat ze dankzij jouw naam zoveel aanzien hebben verkregen!’ De ander sprong achteruit en liet zich alleen nog maar door deze troost sterken: ‘Of ik nu wegga of blijf, zal ik niet toch omkomen? Verdriet wordt minder als men doet alsof men het vrijwillig draagt.’ Toen de meesterarts ging zitten, zei hij: ‘Dit uitstel is dodelijk. Oom, je weet dat Bruun net zei: “We hebben nu lang ge- | |
[pagina 81]
| |
noeg rondgedold.” Zoals ik zie kom je de koning niet uit vrije wil te hulp. De steel van een peer wijst altijd in de richting waar hij vandaan komt. Boosaardige lieden verliezen liever hun bezit dan dat ze het voor een eerlijke prijs verkopen, maar wie met tegenzin geeft, verspeelt dankbaarheid en bezit tegelijk. Terwijl de vrek zijn bezit krampachtig beschermt, lijdt hij voor een paar centen vaak de grootste verliezen. Ik roep mijn heer, die nu bladeren en loof eet, tot getuige (geloof deze eed, want hij zal in vervulling gaan): ik duld niet langer dat de koning de wolvenhuid mist die hij zo nodig heeft nu het vaststaat dat die aanwezig is. Ik wachtte nog even met dit te verzekeren omdat ik hoopte dat je haar uit vrije wil zou geven, zodat je dienst onze dankbaarheid waard zou zijn. Nu verklaar ik dat jij de leeftijd hebt die overeenstemt met die van de huid waar de geneeskunst om vraagt. Moge hij die de waarheid voor een beloning of uit angst verzwijgt en op verzoek of voor geld leugens vertelt, alle schande dragen! Wist je geen raad met dit geval (dat mij wel duidelijk was) ondanks dat je je zo vaak in de geneeskunst verdiept hebt? Zonder dat iemand je dat hoefde te vertellen wist je hoe je aan een geneesmiddel kon komen, maar hulpvaardigheid is jou vreemd.’ De oude leek te antwoorden alsof hij deze woorden niet wilde horen, want hij sprak aldus: ‘Moge de koning mij geloven: als er evenveel geneeskracht in jouw kruiden schuilt als in mijn vel, zul jij hem genezen. Zelfs als ik zwijg wordt mijn leeftijd door het getuigenis van mijn grijze haar verraden, want ik heb meer dan vier maal acht lustra op de levensweg afgelegd. Jouw voorspelling, Reinaert, maakt alles veel te ingewikkeld. Bescheidenheid staat diegenen die buitensporige winst behaald hebben het best. Je kletst maar raak. Waarom niet? Je voert het woord voor koningen. Men moet de dag niet prijzen voor het avond is. De schorpioen heeft een vriendelijk gezicht, maar steekt met zijn achterkant. Misschien treffen we elkaar ooit nog eens in het open veld!’ | |
[pagina 82]
| |
De beer sprak: ‘Je kan zeggen wat je wilt, vriend Isengrim, maar grijsharigheid overvalt velen voor hun tijd. Witharigheid overkomt je en is niet altijd een aanwijzing voor je leeftijd. Ook sneeuw is wit als hij vers is en een zwaan wanneer hij krap drie jaar oud is.’ De meesterarts, die de agressieve reactie van zijn oom met zoete woorden wilde kalmeren, zei daarop: ‘Oom, je jaagt me de stuipen op het lijf, je eigen neef die je vreest zelfs als je niet dreigt en je welgezind is, ook al haat je hem. Staak je dreigementen, ik smeek het je. Ik wens dat voorspoed je deel wordt, maar het hof bevindt jou schuldig aan een ernstig misdrijf. Het verhaal gaat dat jij, een vrijgelatene,Ga naar eindnoot+ de koning nog steeds belastinggeld schuldig bent en dat je je tot op heden met het achtergehouden geld hebt schuilgehouden. De belastinginner heeft berekend dat het verschuldigde bedrag hoger is dan wij beiden samen kunnen betalen en hij gaat dat opeisen. Je mag je schuld en de rente aflossen door je huid te schenken. De koning stemt daarmee in als ik voor jou borg sta. Als je iemand nodig had gehad om bij te springen zou ik bereid geweest zijn om de helft te betalen, maar alleen je vel is voldoende. Als je je vel verdedigt onder verwijzing naar je schamele grijze haar, kunnen we dat weerleggen met je eigen bekentenis, want het is vandaag een jaar geleden, en geen nacht meer of minder, toen een en hetzelfde huis ons achten onderdak bood.Ga naar eindnoot+ Niet lang daarna kwam jij als negende. We uitten allen onze vreugde toen we je zagen omdat we dachten dat het ons onder jouw bescherming goed zou vergaan. We vroegen je om als leidsman met een eerbiedwaardige leeftijd en een schat aan ervaring onze groep aan te voeren, maar je beweerde dat je nog een halfjaar had te gaan voor je drie zou worden en weigerde de taak op grond van je leeftijd en onervarenheid. Waar haal je nu zoveel lustra vandaan wanneer je toen nog maar een half lustrum had meegemaakt? Als iemand zegt dat ik hier sta te liegen, treedt dan naar voren, getuigen! Sta snel op, Jozef, om voor mij te getuigen en jij, | |
[pagina 83]
| |
ezel, en jij, bok! Jullie drieën waren er ook bij. Ik roep geen getuigen van buiten op; jullie die hij goedgezind is en die zijn vrienden zijn, kies ik uit. Vertellen jullie de waarheid, want jullie kennen haar.’ De getuigen deden alsof ze van niets wisten. Opgeroepen om naar voren te treden, bleven ze staan en beweerden dat ze zich de gebeurtenissen niet goed genoeg meer herinnerden. Voor de tweede maal opgeroepen om naar voren te komen, bleven ze zitten alsof ze dachten: ‘We kunnen een vriend, heer of vader toch niet verraden?’ Bij de derde oproep treuzelden ze nog steeds. Reinaert zei: ‘Als jullie niet voortmaken, zondigen jullie tegen de koning.’ Alsof ze daar bang voor waren, stonden ze op en werden gesommeerd om voort te maken. Langzaam kwamen ze naderbij terwijl het hele hof zweeg. De beer sprak: ‘Moet ik geloven dat deze getuigen, die zelfs wanneer ze driemaal worden gesommeerd om op te staan nauwelijks gehoorzamen, leugens vertellen?’ De volgorde waarin ze zouden spreken werd vastgesteld. De vos zei: ‘Jullie tweeën, doe een paar stappen terug. Woldrager, kom bij de edelen staan! Jij overtreft die twee in leeftijd en bent beter thuis in de breedsprakige retorica. Jij krijgt als eerste het woord.’ Terwijl het leek alsof Jozef in het oor van de oude fluisterde, schreeuwde hij zo hard dat men hem overal kon horen. ‘Kijk, peetoom, je ziet dat we gedwongen worden om tegen je te getuigen, maar als je verstandig bent, zal deze zaak voor jou nog wel goed aflopen. Om dankbaarheid te verdienen voor je geschenk moet je uit vrije wil en zonder dat we getuigen, datgene wat je schuldig bent en je gevraagd wordt geven alsof je het niet schuldig bent. Het enige wat de koning van je vraagt is een waardeloze wolvenhuid. Als je hem zoiets pietluttigs weigert, zou je hem dan ooit grootse geschenken geven? Alleen een witte kraaiGa naar eindnoot+ weet wat iemand die zwijgt denkt. Je zwijgt dus? Zwijg maar, ik | |
[pagina 84]
| |
zal zeggen wat ik weet. Er was daar een Isengrim van de leeftijd die Reinaert noemt. Tegen deze hier getuig ik niet, want deze heeft geen staart,Ga naar eindnoot+ hetgeen die ander, een Engelsman, wel had. Maar tegelijkertijd was er dáár ook geen enkele wolf behalve degene die hier voor ons staat. Ik voeg hier nog een detail aan toe dat de vos niet kent, maar dat het hele hof samen met de koning zal bevestigen: mocht een of andere Isengrim het afstaan van zijn vacht als een verlies ervaren, er is niets verloren als de vrede wordt geschonden. Deze monnik is aanwezig om elk vergrijp te vergeven. Zo heb ik beslist de misdaden van mijn kameraad verzwegen!’Ga naar eindnoot+ De ram was uitgesproken. De vos voegde daar het volgende aan toe: ‘Je hebt het goed verborgen gehouden. We zijn je erg dankbaar! Het is een teken van wederzijdse verbondenheid dat je dichtbij hem staat. Als je, waar ter wereld hij ook maar toevallig bij je zou zijn, hetzelfde zou doen wanneer jullie je onder vier ogen in een of ander veld zouden bevinden, zou de liefde van de voorouders zich in hun nakomelingen duidelijk manifesteren. En nu jij, bok, kom hier! Getuig met je woorden van je liefde voor de wolf.’ De bok verontschuldigde zich, trad naar voren en sprak als volgt: ‘Tot een getuigenis gedwongen, zal ik zeggen wat ik moet zeggen. Uit angst voor Reinaert voel ik mij genoodzaakt niets te verzwijgen. Met tegenzin verklaar ik dat Jozef welbekende feiten te berde heeft gebracht. Ik weet dat datgene wat ik zeg maar al te noodzakelijk is om te weten. Wat schadelijk zou zijn om te verzwijgen, beken ik uit eigen beweging: vanavond staat de maan gunstig, maar morgen ongunstig. Daarom zal een wolvenpels die nu op z'n best is krachteloos zijn als hij nog één dag ouder wordt.’ Als derde getuige werd de ezel Carcofas opgeroepen. De stem van de balker deed de grond schudden: ‘Isengrim, oude jongeling, wees blij! Wat deze getuigen verzonnen hebben zal ik met een korte tegenwerping ontkrachten. Weet je wie ik | |
[pagina 85]
| |
ben? Ik ben meester Carcofas, naar men zegt geboren te Etampes, tussen Pasen en Reims. Ik ben de kunst toegenegen en word, naar Petrus die de kunst toeblafte, Carcofas genoemd.Ga naar eindnoot+ Ik ben een en al geleerdheid. Misschien ben je hier net zo achterlijk binnengekomen als je jong bent. Sluit je dus aan bij mijn leerlingen, dan zul je grammatica leren. Kom, zeg op: wanneer er nc met een afkortingsteken boven staat geschreven, welk woord staat er dan? Zeg je niets?’ (Want hij bleef stil.) ‘Boosaardige schurk, kleed je uit! Sla hem! Wie heeft de roe? Ik vil die hond! Voeg de letters samen en het woord nuncGa naar eindnoot+ ontstaat, hetgeen betekent dat je nunc hier bent om van je vacht ontdaan te worden! Ik toon het bewijs, getuig niet. Kijk naar dit prille haar! Hij is jonger dan hij zegt en moet dus zijn huid afstaan. Die boerenpummel Jozef maakt verzen en componeert “bè éé bè”Ga naar eindnoot+ en jij kan niet eens het woord nunc uitspreken? Jij weet nog niet het minste van grammatica en toch wil je als arts beschouwd worden? En je beweert zelfs dat je in het klooster bent ingetreden? Wat heb jij vandaag de priemGa naar eindnoot+ mooi gezongen! Weet je altijd even goed wat je in het klooster als daarbuiten te doen staat? Ik adviseer dat een monnik die niet weet hoe hij moet zingen, zijn pels moet uittrekken. Als hij zijn pels heeft uitgetrokken, zal hij het wel leren. Hoever zou je hier wel niet vandaan willen zijn als het lot je welgezind was geweest! Maar eerst zou ik wel eens willen weten hoe je psalmen zingt. Wanneer je je mantel hebt afgegeven, moet je kortheidshalve de hele reeks getijden in één keer zingen. Trek je zak uit, schurk! Eerst zal onze koning er gebruik van maken, daarna maak ik er een karwats van. Hij vindt het te min om mij te gehoorzamen! Berfried, beveel hem te gehoorzamen! Misschien doet hij het sneller als jij het hem opdraagt. Bij Sint-Bavo! Met vriendelijkheid bereiken we niets! Een monnik heeft zo zijn eigen gewoontes: hij neemt met geweld en houdt er met hand en tand aan vast.’ De getuigen waren uitgesproken en omdat de monnik het gevraagde weigerde, zei de sluwe arts in het Grieks: ‘Wanneer de | |
[pagina 86]
| |
getuigen gehoord zijn, Isengrim, wordt de beschuldigde gedwongen genoegdoening te geven of straf te ondergaan. Om te voorkomen dat je hier bedroefd of woedend weggaat, is de koning bereid zó te handelen als jij jezelf toestaat. Hij wil je liever met vriendelijkheid overhalen dan met geweld dwingen. Op de meest bescheiden wijze eist de koning zijn recht. Als het je tegenstaat je huid te schenken, overweeg dan haar uit te lenen. Wanneer de koning is uitgezweet, zal hij haar meteen aan jou teruggeven. Breng hiertegen in wat je wilt, maar zoveel welwillendheid kom je de komende vierentwintig dagen niet meer tegen. Waarom, ongelukkige, zwijg je nog steeds? Ken je geen fatsoen? Als je iets wil doen, doe dat dan nu, want het medicijn is bijna klaar. Het is nu zomer en warm; in deze hitte heb je geen pels nodig. Sterker nog, we verbazen ons dat je hem hier helemaal naartoe gesleept hebt. Hij is zo zwaar en zo afzichtelijk en ziet er zo huiveringwekkend uit. Waarom ben je aan dat wolvenpak gehecht, idioot? Al zou ik middenin de winter acht van die dingen zien, dan nog zou ik me te goed voelen om mijn schouders met een ervan te ontsieren! Toch verkeer je bijna in tweestrijd of je je pels wilt bewaren of afstaan. En wat als er barre winterkou zou heersen? Wat als jou gevraagd zou worden de helft van je vel af te staan? Zou je dan het voorbeeld van de heilige van ToursGa naar eindnoot+ volgen? Nee, je zou beslist niet meer bereidwilligheid tonen om een tiende deel van je vel af te staan dan een mirtestruik om perziken te dragen of een wilg aardbeien! De koning in hoogst eigen persoon vraagt je hem je huid te lenen, voorts brandt het hele hof van verlangen om jou zijn dank te bewijzen en jij wil maar niet? Zou je mij dan na dreigementen van mijn kant te laat je vacht schenken die je, ondanks dat de koning erom vraagt, weigert even uit te lenen? Waarom aarzel je, idioot? Men vraagt je niet om haar te geven maar te lenen en de vacht zal spoedig naar zijn eigenaar terugkeren! Ook leen je je huid niet aan een dorper of een omhooggevallen burgerman uit, nee, de koning zelf vraagt om je vacht! Zou je vandaag niet nog | |
[pagina 87]
| |
liever drie keer naakt naar de beschutting van je huis wegrennen? Welke duivel verbiedt jou je huid slechts één keer uit te trekken? Kan je niet heel even zonder vel leven? Nog nooit heb ik een eerlijk man zo in de rats zien zitten om niets. Als je verstandig was, had je de koning beslist spontaan gevraagd om dat wat je weigert uit te lenen te mogen schenken. Ongelukkig ben ik omdat de oneerlijke natuur me een huid heeft onthouden die geschikt is om mijn heer te dienen! Of de Steenbok nou sneeuw zou laten neerdalen of de Kreeft vurige hitte, men zou mij niet hoeven smeken om haar uit te lenen. Ik zou haar veel liever weggeven dan uitlenen, maar jij hebt niets over voor je eer.’ De sluwe Isengrim, die hoopte dat zich hier een uitweg aandiende, reageerde met een list die hem niet verder zou brengen: ‘Doortrapte vos, je misleidt de argeloze koning. Ik heb over een doeltreffender geneesmiddel nagedacht. Het vel van een oude Franse wolf is veel geneeskrachtiger dan de huid van een jonge Vlaamse. Je weet dat ik een Vlaming ben en je hebt bewezen dat ik jong ben en dus heeft mijn huid geen geneeskracht. Laat de koning deze zaak verdagen. Ik ga weg om voor de koning een oude Fransman te zoeken en ik kom meteen weer terug.’ Zonder te aarzelen wat hij daartegen in kon brengen, sprak de sluwe meesterarts de monnik opnieuw vriendelijk toe: ‘Oom, wat als zijn huid kleiner is dan de jouwe? Het is immers noodzakelijk dat alle ledematen van de koning bedekt worden. We hebben nog nooit van een vacht gehoord, niet van een grijsaard en ook niet van een jongeling, op die van jou na, die de koning volledig zou kunnen bedekken.’ Dit antwoordde de abt: ‘Als je echt zo bezorgd bent om de koning als je beweert, lijkt me deze angst ongegrond. Als de huid die ik zal uitkiezen niet groot genoeg is, geef de jouwe er dan bij; daar kan dan een muts van worden gemaakt. Getweeën zijn ze groot genoeg. Als je heersers voor je in wilt nemen, moet je niet te lang op je sluwheid vertrouwen. Loyaliteit moet je blijven volhouden, al moet je ervoor bloeden. Wie goed doet, goed | |
[pagina 88]
| |
ontmoet. De dankbaarheid van vorsten is van korte duur als ze niet steeds weer gekocht wordt. Om je verdiensten niet te verliezen moet je je voortdurend verdienstelijk maken. De grootste verdiensten betekenen weinig voor lieden die ongedurig op nog grotere diensten wachten. Wie goed is investeert al zijn goed om er beter van te worden. Het enige wat een vriend van de koning hoeft te vrezen is dat hij de koning verliest. Ik ben er tevreden mee om bij de wolven in het veld te horen.’ ‘Oom,’ antwoordde Reinaert, ‘je argumenten klinken aannemelijk, maar dit medicijn heeft een dekmantel van één kleur nodig. Denk dus niet dat je rekening moet houden met taalgrenzen. Het noemen van een Franse wolf zal je niet baten. Wij bevelen evenzeer Sarmatische als Iberische wolven aan. Waar hij vandaan komt doet er niet toe; zolang hij een wolf is, voldoet hij. Je hebt er een rotsvast vertrouwen in dat “de zieke meer gebaat is bij een oude wolf”, maar ik zeg dat een jonge wolf en ook dat een oude voldoet. Blijkens de uitspraken van de getuigen staat vast dat elke wolf goed is, want een oude wordt door twee stemmen aangeprezen, een jonge door vier. Tot ik met de huid als bewijs kan aantonen welke beter is, weet ik niet welke van de twee, een jonge of een oude, geneeskrachtiger is. Daarom zouden we hier wel tegelijk een oude en een jonge willen hebben opdat ze allebei hun huid aan de koning ter beschikking zouden kunnen stellen. Het lot heeft ons echter een jonge verschaft en een oude onthouden, dus sparen we de afwezige en grijpen we wat we gekregen hebben. Onervaren in de jacht grijpen we wat zich aanbiedt. Beter één vogel in de hand dan tien in de lucht. Jij gaat dus nergens heen, want als je zou vertrekken, zou je na negenennegentig dagen nog niet willen terugkeren. Als je keihard ontkent dat de zieke bij een jonge wolf gebaat is, wees dan maar een oude; dat is beter dan op de vlucht slaan. Ik heb liever dat we doen alsof je een oude vent bent dan dat je ervandoor gaat. Ik wist allang dat jij voldoet en jij dat een grijsaard voldoet. Wees dus jong of oud, wat je maar wilt. Je bent net een bekken: hoe | |
[pagina 89]
| |
oud je ook bent, het is duidelijk dat je voldoet. Kom op nu, geef je mantel zodat je geen lomperd wordt genoemd. We doen alsof je een grijsaard bent, waarmee je ook aan je eigen getuigenis voldoet. Als ontzag noch erkentelijkheid van de koning je van gedachten kunnen doen veranderen, geef je mantel dan ten minste uit liefde voor mij! Tenzij je achterlijk bent, denk ik dat je nu met plezier alles gaat doen waartoe ik je aanmoedig, vooral omdat je weet dat ik je altijd ben toegenegen en ik je altijd, zoals ook nu weer, adviseer wat het beste voor je is.’ Dover dan een perenboom die men commandeert eikels te produceren, liet Isengrim deze vriendelijke woorden op de wind wegdrijven. Toen begon de arts voor het eerst te briesen en uit te varen tegen de ongevoeligheid van zijn stijfkoppige oom en hij slingerde hem verwijten naar het hoofd vanwege de gunst die hem was bewezen: ‘Ach man! Twijfel je nu nog steeds? Wanneer ben je dan wel in staat om je te schikken? Nu weet ik zeker dat we je met veel te veel omhaal om een kleinigheid vragen! Je weigert dus de koning met je huid te kleden? Wie van de edelen zou met zoveel eer niet zijn ingenomen? Het heeft geen zin om een dorper een gekruide pauw voor te zetten! Roem biedt zich spontaan aan en je gaat ervoor op de loop? Oom, als ik genoodzaakt zou zijn om je huid voor mezelf te vragen, zoals de koning er nu om vraagt, zou die mij dan net zo ter beschikking staan? Veel vertrouwen heb ik in je! De leeuw kan nog niet eens een huid van je loskrijgen! Ik heb gehoord, en het is waar, dat pek op een lekkende kruik niets uithaalt. Je bent net zo aan je huid gehecht als een nar aan zijn knots. Wie kan een ander nog vertrouwen? Wij zijn aan één stamboom ontsproten en toch denk je dat ik je geen goede raad heb gegeven. Ik handel niet als iemand die de gunst van een hooggeplaatste najaagt door een arm man te beschuldigen. Integendeel, ik maak me trouwhartig zorgen om je eer, want misschien blijft de koning zonder je huid wel in leven, maar jij zult voor altijd een gierige bastaard zijn als je haar niet afstaat. Nu laat ik deze zaak op zijn beloop. | |
[pagina 90]
| |
Of je nu zus of zo doet, je bent verstandig genoeg om zonder mij te weten wat je te doen staat. Koning, is de aard van wolvengoedheid u nu duidelijk? Dertien keer heb ik gezegd “hij zal u niets geven” en u geloofde me niet tot hij het u zelf bewees. Gelooft u nu dan eindelijk dat ik u de waarheid heb verteld? Aanschouw die wolf waar u zo'n hoge dunk van hebt! De oude heeft zich in deze niet naar uw wil gevoegd, want hij hecht meer aan zijn huid dan aan uw koninkrijk. U zou nog eerder sterven dan dat hij dat armzalige vel dat zijn rug bedekt voor u uittrekt. Ik wind me niet op over een vreemdeling, dierbaarste koning. Ik ben verbijsterd door de lompheid van mijn eigen oom, vooral omdat hij weet dat ik in het gilde van de bontwerkers de positie van grootmeester heb verworven en hij er niet aan twijfelt dat hij dankzij mijn vakmanschap op koninklijke wijze in het nieuw gestoken hier binnen vijf dagen terug kan keren.’ Toen de arts zijn breed uitgesponnen kletspraat had gestaakt, opende de koning zijn mond een ogenblik voor de volgende woorden: ‘Voorzover hem dat mogelijk is houdt Isengrim zich aan de etiquette, Reinaert. Hij is zonder dienaren mijn paleis binnengekomen en ja, het is voor hem ongepast om zelf zijn huid af te stropen. Laat iemand anders hem zijn kleren uittrekken. Dat zal hij me niet weigeren. Bruun, jij doet een van de twee: of je trekt onze abt zijn opperkleed uit, of je overhandigt mij het jouwe.’ Daarop riep het schaap: ‘Wat kies je, beer? Trek je terug en bedenk welke van die twee je meer waard is!’ Bruun antwoordde: ‘Collega Jozef, ik heb allang bedacht aan welke van die twee ik de voorkeur geef. Ik zou het liefst mijn eigen huid uittrekken en aan de koning geven, want dat zou voordeliger en passender voor me zijn, maar om niet de naam te krijgen dat ik jaloers ben op mijn kameraad wil ik niet op slinkse wijze andermans taak overnemen. Laat degene die het geluk aan zijn kant heeft zijn taak dus vervullen en laat hem de | |
[pagina 91]
| |
koning met zijn mantel bedekken.’ De wolf meende dat er niets aan deze woorden te prijzen viel en deed geen enkele moeite dat met een grap of lach te verhelen. Braun vond dat hij geen raad of advies hoefde te vragen om uit de alternatieven te kiezen. Daarom stormde hij naar voren en stortte zich als een bliksemschicht op de wolf. Reinaert wierp zich voor zijn onbesuisde voeten. ‘O, heb medelijden met mijn oom, edele Braun!’ zei hij. ‘Hij wist niet dat de koning zijn vel nodig had! Daarom heeft hij hier slechts één vel mee naartoe genomen. Hij bezit er een en die schenkt hij gaarne weg, vooropgesteld dat hij zijn klauwen ongeschonden mag behouden. De rest mag je nemen met toestemming van de gever en van mij. Wie uit eigen beweging iets uitleent, moet niet te veel achter de vodden worden gezeten en een gegeven paard dient men niet te vaak in de bek te zien.’ Boos bestreed Jozef Reinaerts verzoek met de volgende woorden: ‘Ha, Reinaert, nu is je bedrog duidelijk! Daardoor zullen de gewelven van de gapende Orcus verzadigd raken en talloze lijken zullen de ellendige poelen vullen! Hoeveel afgunst heeft ook jou overmand omdat je oom belangrijker en voornamer wordt dan jij! Wie sluw en machtig is, wordt altijd gestoken en raakt gedeprimeerd door de successen van zijn meerderen en gelijken. Ook al bedroeft het je, hij verdient het om boven je te staan en dat zal hij! Reinaert is rijk aan boosaardige sluwheid; hij geeft raad om er zelf beter van te worden, niet om zijn wijsheid uit te dragen. Kortom, hij is jaloers, goede abt, en sterft aan jouw geluk. Wie afbreuk doet aan andermans dienst, zorgt er ook voor dat hij minder geprezen wordt. Die verrader vraagt of die tuniek in tweeën gescheurd wordt! Isengrim, denk aan jezelf! Ik word als jouw vijand beschouwd, maar ik geef je mijn stelregel niet als een vijand. Wie een dienst verleent, dient dat voor honderd procent te doen en hij dient zijn taak volledig te vervullen of anders maar helemaal achterwege te laten. Ik adviseer je zoals ik je liefheb: als je onverminderde dankbaarheid | |
[pagina 92]
| |
voor je daden verlangt, hoed je er dan voor je dienstbaarheid te halveren! Wat is de rest van je huid waard wanneer de klauwen ontbreken? Hete lucht dringt dan door vier openingen binnen en in een vacht met vier gaten smelt de zwetende koning. Dat heeft deze arts in zijn wijsheid met jou en de koning voor! Heer Isengrim, geef je klauwen met wortel en al! Geef je huid en je vlees en houd niets achter! Ik waarschuw je niet het kleinste haartje van je vacht verloren te laten gaan, want als je dat verliest, is ze volkomen waardeloos!’ Hiermee was Jozef uitgesproken. Het hof prees zijn woorden en er was niemand die niet beaamde dat het zo moest zijn. Toen sprak de kruidenzoeker kreunend: ‘Bruun, beste raadsheer, de vergadering heeft besloten. Aan de slag! Maar ik heb nog een klein verzoekje, laat daar ruimte voor zijn, sta dat toe. Ik wil hem een dienst bewijzen. Neem niet meer dan je vindt! Zelf nam hij nooit meer mee dan hij vond. Iemand zijn bezit afnemen is juist, maar iemand meer afnemen dan hij bezit is onjuist.’ Barmhartig gaf Bruun gehoor aan Reinaerts smeekbede en trof opnieuw met haastige spoed voorbereidingen om de oude bisschop van zijn vel te ontdoen. Opgewonden schreeuwend bracht Berfried hem tot staan: ‘Bruun, ongelukkige Bruun! Wacht nog even! Ik zweer bij Sint-Botulf, die ik dikwijls met een bezoek vereer: ik zou nog geen vlo voor een lege huid geven! Neem hem meer dan alles af! Als je hem niet meer dan zijn hele huid afneemt, ben je nog erger dan een lintworm! Het verzoek van de meesterarts slaat nergens op! Terecht weigert men gunsten die in strijd zijn met het recht en elke maat te buiten gaan.’ De beer ging onherroepelijk voort en antwoordde bondig: ‘Beloofd is beloofd en wat ik heb afgesproken, daar houd ik mij aan. Maar jij, heer abt, kent de Latijnse taal niet. Ik help je zodat je huid er niet op achteruitgaat. Buig je hoofd en strek je poten, dan zal ik je leren hoe je op de Franse manier je tuniek uittrekt.’ | |
[pagina 93]
| |
Toen de beer het priestergewaad van de overjarige jongeman van boven naar beneden en van de ene zij naar de andere zij bij elkaar had gezocht, stroopte hij het af. Nadat hij de maat had genomen, maaide hij vanaf het midden van zijn kruin, die de hoge oren scheidt, tot de hielen van zijn achterpoten. Met net zo'n zwaai vliegt de verschrikkelijke zeis door het hooi en zo glijdt glanzend staal door vette boter. Om zijn voorpoten waren echter sokken achtergebleven en ook was er van oor tot oor nog een hoofddekselGa naar eindnoot+ zichtbaar. Verder liep er vanaf de helling van zijn voorhoofd tot aan zijn lippen, gelijk een gevlochten koord, een reep over zijn neus. Die had de beer achtergelaten omdat hij zijn klauwen aan beide zijden te diep naar binnen had geslagen en ze er veel te snel doorheen had gehaald. Vrolijk riep hij: ‘Kameraden, deze lezing is gelezen! Wie dit niet aanstaat moet nu zelf maar iets beters lezen! Dit perkamentGa naar eindnoot+ is net zo onbekend met de Dietse taal als wanneer het van een wolf uit Poitiers zou zijn afgerukt! Carcofas, wat zeg jij ervan? Vind je dat ik netjes heb gelezen? En jij, schaap, zeg op, en jij, bok!’ Beiden zwegen. De ezel antwoordde aldus: ‘Ik mag sterven als je niet prachtig hebt gelezen. En tot nu toe heeft Isengrim zich gelaten laten lezen. Wanneer je verder leest, zal hij het weldra voelen. Kijk, het kleine stukje dat je zojuist gelezen hebt, heeft hij nauwelijks gevoeld.’ Knarsetandend sprak het boze everzwijn toen op dreigende toon: ‘Isengrim, je gedraagt je allerminst zoals het hoort. Ik vraag me af hoe lang en waar Bruun priester is geweest, zo goed weet hij hoe hij een jonge bisschop moet ontmantelen. Als het schaap, de drager van het witte gewaad, de bisschop net zo handig uit zijn kazuifel had geholpen, had hij na het knielen negen appels mogen opeten.Ga naar eindnoot+ Maar geen woord van dank voor deze dienst (wat je denkt weet ik niet), alsof er geen eer of profijt aan verbonden is. Als de regelGa naar eindnoot+ het niet verbood zou je een dwaas kunnen worden genoemd! Ga voortaan zorgvuldiger en handi- | |
[pagina 94]
| |
ger te werk. Wees dankbaar en spreek je waardering uit voor de bewezen dienst. Het is altijd ongepast om een wederdienst te weigeren wanneer men jou een dienst bewezen heeft. En acht het niet te min zo'n diaken te laten komen op de plaats waar jij als priester uitverkoren wordt, waar dat ook maar zijn mag.’ De woldrager bracht hiertegen in: ‘Het lijkt me eerder dat Bruun geen dankbaarheid voor zijn dienst heeft verdiend. Het is minder schadelijk om helemaal niet te beginnen dan te staken wat je al begonnen bent, want een dienst wekt alleen dankbaarheid op wanneer hij volledig is bewezen. Bruun, neem hem zijn mijter af! Als je hem die niet afneemt, zal men hem een blaaskaak noemen. Neem hem zijn mijter af, Bruun! Ik ben minder dankbaar voor wat hem is afgenomen dan bezorgd om wat is achtergebleven. En Bruun wil dat we hem bedanken! Wat een hond, zoals men zegt, verdient als hij een koek heeft aangevreten, dat verdient Bruun en meer krijgt hij niet. Als zijn kruin was geschoren, zou ik zijn zalving hebben geprezen, maar nu kan men beslist niet geloven dat hij monnik is. Waar denkt de koning hem tot bisschop te benoemen? Hij draagt nog steeds een brede mijter tussen zijn beide oren! Hij was al abt en nu wordt hij ook nog tot bisschop benoemd? Waarom bewijst men wolven zo veel en zo vaak eer? Ik zou op zo'n manier waarlijk geen dankbaarheid verdienen voor mijn dienst, en ik ben niet sterker dan de beer. Ik zou zijn ogen uitrukken en zijn oren platstampen als zijn mijter zich niet op een andere manier zou laten losrukken. Ik geloof dat het op mij en jou na, bok, weinigen aan het hart zou gaan als de wolf zijn ogen zou missen. Als wij tweeen het zouden toelaten dat hij het licht in zijn ogen verliest, zou niemand klagen dat zijn oren worden afgescheurd, want als zijn hoofddeksel zou worden weggetrokken, zou de opengelegde binnenkant van zijn hoofd via een weg met minder hindernissen geluiden kunnen opvangen.’ Tot zover het schaap. Berfried zwoer dat hij zich allang had voorgenomen om Bruun hetzelfde te zeggen en legde hem als straf voor zijn fout | |
[pagina 95]
| |
een driedaagse vasten op, waarbij hij hem herhaaldelijk inprentte in het vervolg op te passen. Zoals regen uit een dikke onweerswolk stroomt, zo vergoot de wolf een stroom bloed toen hem zijn vacht werd afgenomen en over zijn hele lijf was hij roder dan een druppel uit de stroom die uit een diepe wond in een lamskeel vloeit. Juichend riep de arts: ‘Wij, de uitverkorenen uit heel het koninkrijk, zijn hierheen gekomen om recht te spreken en te doen geschieden. Onze vergadering betreurt het dat de bok heeft geleerd melk te geven en dat Carcofas geleerd heeft honing te pissen,Ga naar eindnoot+ want nu de wolf de koning zo ontzettend beledigd heeft, verbaas ik me dat jullie de schaamteloosheid hebben ergens anders over te klagen. Zijde die aan de overzijde van de Don geproduceerd wordt heeft niet meer glans en oeroud ivoor dat men lang heeft laten liggen, kleurt niet zo diep rood als de rode gloed die afstraalt van het tweemaal geverfde kleed waar hij mee loopt te pronken die vroeger mijn oom was, maar nu niet meer. Welke arme drommel is zo vermetel om een bloedverwant van een machtig man te zijn? Rijk en arm leggen niet evenveel gewicht in de schaal. Toen Isengrim, bekleed door een armzalige mantel, nog arm leek, hoefde hij zich nog niet voor mij te schamen, maar nu schaamt hij zich wellicht wel omdat het purper na deze onthulling niet langer onder zijn wolvenhuid schuilgaat. De koopman heeft het nog maar net uit zijn Tyrische kuip gehaald; de verse verflaag druipt nog van het goudgele vocht. O, kijk toch, edelen! Bij jullie eer en de eer van de koning: zie hoe vorstelijk zijn schitterende mantel glanst! O, wat een schittering heeft een rijk man voor de armen! Maar wat heeft men aan rijkdom wanneer de bezitter een vrek is? Dankzij mijn rijke oom win ik aan eer, maar zijn gierigheid beschaamt me. Voorspoed gepaard aan eenvoud vindt men even vaak als zwarte zwanen.Ga naar eindnoot+ Rijke gierigheid is geen haar beter dan gulle armoede. Je verlost me van de schande van mijn armoede, oom, want mijn armoede kwetst jou minder dan jouw gierigheid mij beschaamt. Welke | |
[pagina 96]
| |
verstandige man die het hof van de koning wenst te bezoeken zou zijn lelijkste pak als bovenkleding dragen? Je trok een wolvenvel als opperkleed aan terwijl je onder je kleren als een keizer was uitgedost! Wat passend om onder zo'n mantel Tyrisch purper te dragen, schitterend purper onder een ruig wolvenvel! Maar ik begrijp wel waarom je je vacht niet vrijwillig hebt afgestaan: je was bang dat men je kostbare weefsel zou kunnen vorderen! Daarom verscheen je hier in een sjofele wolvenpels! Je wilde je nette kleren verbergen! Met langdurige smeekbeden hebben we uiteindelijk van je gedaan gekregen, booswicht, dat je je feestkleren liet zien. Als je het purper aan de buitenzijde had gedragen en je pels aan de binnenkant, dan was je vergrijp tenminste nog draaglijk geweest. Als het hof het met me eens is en het recht handhaaft, betreurt en veroordeelt het deze majesteitsschennis. Minachting voor de koning moet met evenveel eerbied weer worden goedgemaakt. De partij van de koning klaagt hem wegens twee misdaden aan: het toedienen van de kruidendrank liep vertraging op omdat de monnik aan zijn pij vasthield en het hof gruwde bij het zien van zijn sjofele kleren. Het gaat hier om brutale hoogmoed! Zijn misdaad zal niet ongestraft blijven of vergeten worden en de schuldige zal er niet zonder kleerscheuren van afkomen!’ Het hof stemde in met deze woorden van de arts en riep: ‘De schuldige hoort schadeloosstelling te geven of te boeten voor zijn brutaliteit! Hij hier, die tegelijk abt en bisschop is, is vier keer zo schuldig als een gewone ongelikte lekenwolf is! Laat hem met een evenredige straf of schadeloosstelling voor zijn misdaad boeten!’ De edelen schreeuwden en er klonk veel geroezemoes. Toen dat tenslotte was verstomd, het geschreeuw was bedaard en de baronnen zwegen, nam de arts opnieuw het woord: ‘Oom, hoor je het besluit van de edelen niet? Wat sta je daar nou? Als je nog aan je leven hecht, bied dan onmiddellijk schadeloosstelling | |
[pagina 97]
| |
aan! Weet je niet wat je hebt goed te maken, dwaas?’ (Dat had Isengrim namelijk gevraagd.) ‘Hebben wij zo-even niet voldoende duidelijk gemaakt wat je misdaan hebt? Je hebt je purperen gewaad aan de binnenkant gedragen om de koning te beledigen en je overkleed veel te laat overhandigd aan degene die jou erom vroeg!’ Net als iemand die woedend is en niet wil blijven, bleef de abt daar staan zonder zijn drieste daden te betreuren. Verstoord brulde de meesterarts: ‘Waar denk je aan, oom? Denk je dat ik maar wat zit te zwetsen als ik het niet eerst driemaal zweer? Oom, bij de vorstelijke vleugel van Sint-Gabriël,Ga naar eindnoot+ die zeven ossenspannen nauwelijks kunnen dragen: als je niet onmiddellijk schadeloosstelling aanbiedt, neem ik na je opperkleed ook nog je onderkleed! Overtreed mijn bevel maar als je wilt!’ De oude, die zich herinnerde dat het lot hem kwaad had gedaan en vreesde dat het hem nog meer kwaad zou doen, maakte al aanstalten om schadeloosstelling aan te bieden. De bok wees hem terecht: ‘Boosaardige monnik, is dit de manier waarop je ten overstaan van de machtige koning en zijn edelen denkt te gaan spreken? Verwijder dat neusstukGa naar eindnoot+ dat tot aan je lippen hangt zodat je geen onsamenhangende klanken mummelt. Dat neusstuk belet je je mond ongehinderd te sluiten. (Achter een behoedzame rechter gaan duizend strikken schuil en de geringste onachtzaamheid brengt een ijzersterke zaak in gevaar.) Verwijder het zodat je niet in een verborgen val verstrikt raakt!’ De woldrager bracht daar schreeuwend tegen in: ‘Berfried, wat bazel je nou? Wie iemand die daar niet ontvankelijk voor is edelmoedigheid wil leren, is niet goed wijs! Ook al stelt dat neusstuk niet veel voor, denk je dat hij er even weinig aan gehecht is als ik aan mijn wol? Hij toonde zoveel gierigheid bij het hardnekkig vasthouden aan zijn pels dat hij dat neusstuk nog voor geen drie stuivers zou verkopen!’ | |
[pagina 98]
| |
De wolf voerde het ritueel uit dat bij boetedoening hoort: hij wierp zich neer voor de koningstroon, strekte beide armen uit en wilde met gebogen hoofd en smekende gebaren de verzoenende woorden spreken van iemand die boete doet. Zodra de waakzame meesterarts zag dat hij op het punt stond om schadeloosstelling aan te bieden, viel hij met harde woorden fel uit en klaagde hem aan: ‘Dat is het! Dat is het! O, duivel, dat is het dus! Oom, krankzinnige oom! Scheer je weg, duivelse oom, scheer je weg! Uitstekend gedaan, ik smeek je altijd zo te handelen! Prachtig zoals je daar boete doet! Ik waardeer je daden! Als je ruige mantel je nog steeds zou bedekken, zou je je dan aan zo'n afschuwelijke brutaliteit wagen? Ik dacht dat je genoegdoening ging geven, maar je daagt de koning uit tot een tweegevecht! Je tweede vergrijp is nog erger dan het eerste! Het kostbare purper heeft je hart en je lichaam veranderd! Laat de koning zich snel uitrusten met een schild en een stok!Ga naar eindnoot+ Isengrim wil de koning van de troon stoten! Hij vliegt, o, waardige tegenstander, de koning naar de keel! Edelen, tolereert u deze majesteitsschennis? Ach, wat een hoogmoed begaat deze purperdrager! Hij verdiende de galg, maar dankzij voorspraak van mij en de baronnen leek zijn misdaad nog recht te zetten! Nu laat hij zijn handschoenen en hoed zien om een duel aan te kondigen! Edelen, wie kan deze schande tolereren? Idioot, denk je dat deze tekens woede tot bedaren brengen? Woede wordt eerder heviger door dit soort tekens! Welke duivel haalde je over om naar voren te treden nog voor je dankzij mijn advies wist wat je te doen stond? Op mijn advies had je deze symbolen van je hoogmoedige dwaasheid beslist een heel eind hiervandaan moeten achterlaten! Dan had de koning zich misschien door je smeekbeden laten vermurwen! Dat is nu nauwelijks meer mogelijk, zelfs niet als iemand je voorspraak zou zijn! Zeg me, koning, wat zijn met het oog op deze brutaliteit uw bevelen? U heeft een zeer edelmoedig karakter. Ik smeek u, spaar deze domkop. Men zegt dat hij mijn oom is en hij heeft u | |
[pagina 99]
| |
gediend, al deed hij dat met tegenzin. In koninklijke trant deelt de koning jou het volgende mee, oom (de koning heeft mij namelijk opgedragen om zijn woorden uit te spreken): “De zondaar heeft iemand nodig om hem te vergeven, maar een onschuldige zorgt voor zichzelf. Niemand schenkt vergiffenis als hij zelf geen misdaad op zijn geweten heeft. Wie slaag verdraagt is sterker dan wie slaat en dat Hij de wereld geschapen heeft is voor God minder roemvol dan dat Hij haar misdaden verdraagt. Laat je angst dus varen, Isengrim. Ga heen en keer naar huis terug. Op Reinaerts verzoek schenk ik je vergiffenis, zowel voor het feit dat je mij, een zieke, met je vijandige handschoen wilde uitdagen, als voor het feit dat ik je mantel veel te laat mocht ontvangen. Ik weiger je niet vergiffenis te schenken en ik wacht er ook niet mee, omdat je er niet om vraagt, want dankbaarheid is niet vrijblijvend wanneer men erom vraagt. Ik spaar je, ook al wil je dat niet, omdat het me genoegen doet een ondankbare te sparen. Wanneer je weer bij zinnen bent, zal je dankbaarheid des te groter zijn. Dus of je nog blijft of meteen weg wilt gaan, ik zal erover waken dat je je niet hoeft te beklagen dat jou hier narigheid is overkomen. Als je nog even wacht tot na mijn zweetkuur, kun je onmiddellijk je kleren weer aantrekken en naar huis teruggaan. Als je meteen weggaat, bewaar ik wat je me hebt uitgeleend om het je terug te geven wanneer je hier ooit weer terugkeert.”’ Toen de arts de koninklijke bevelen had uitgesproken, richtte hij zich tot zijn oom en deed zijn eigen zegje: ‘Oom, hoewel je ontkent dat ik je opnieuw te hulp ben gekomen, is het duidelijk door wiens toedoen de koning zijn woede heeft laten varen.’ De ander gaf geen antwoord en was niet zozeer blij dat de door hem uitgeleende huid bewaard zou worden als wel bedroefd omdat hij haar had afgestaan. Ja, hij weigerde zelfs om daar nog langer te blijven en opnieuw onderweg naar die vervloekte deuren was hij van zins om weg te gaan. Het hert, het everzwijn, de vos, de ram, de bok, de beer, de | |
[pagina 100]
| |
ezel, allen zeiden de vluchteling met hun eigen stemgeluid vaarwel: ‘Nou, God behoede je nu, lieve vriend! God behoede je nu, lieve vriend!’ Hij zei niets terug, liet het gezelschap dat hem groette achter en ging weg alsof hun gastvrijheid hem niet beviel. Nadat koning Rufaan de kruidendrank had ingenomen en onder de warme vacht had liggen zweten, keerde zijn vroegere welstand terug. Hij vroeg om voedsel en at het op en meteen vulden zijn krachtige gestel aan de ene kant, het krachtige medicijn aan de andere kant, elkaar aan. Zijn levenslust keerde weldra terug en hij vroeg Reinaert de lange uren te verdrijven met een amusant verhaal. Hoe de wolf het klooster had verlaten of was binnengekomen; hoe hij bij de ree te gast was geweest en weer was weggegaan; wat ze samen hadden beleefd, de woorden die ze met elkaar hadden gewisseld en waarom hij daar geheimzinnig over zijn leeftijd had gedaan. De koning voegde daar glimlachend aan toe dat hij ook wilde weten hoe Reinaert zelf door de haan bij de neus was genomen. Reinaert voelde daar weinig voor, want omdat hij voortdurend aan het woord was geweest had het vele praten hem vermoeid, maar hij vroeg Bruun te vertellen wat hem dikwijls was verteld. Bruun had er namelijk nieuwe verzen over gemaakt. En toen ze de koning vroegen of hij die wilde horen, stemde hij toe. Gutero ging ze halen, keerde spoedig terug en gaf ze aan de beer. De beer gaf ze aan het everzwijn, die ze voorlas. Het hele hof zweeg en luisterde naar het melodieuze lied. |
|