De profundis
Hans Vandevoorde
Het satanisme duikt in elk fin de siècle met grote hevigheid op. Le nouvel observateur (20-26/12/90) wijdde onlangs een dossier aan de terugkeer van de duivel: rituele misdaden, beheksing, uitdrijvingen, satanische rock, enzomeer. 37% van de Fransen gelooft in het bestaan van de duivel, dubbel zoveel als in 1968; 46% van de Italianen houden satan voor echt en levend en 2.000.000 Duitsers staan klaar om zich voor bezweringen of uitdrijvingen tot een tovenaar te wenden.
Honderd jaar geleden onderwierp Joris-Karl Huysmans in zijn roman Là-Bas, nu vertaald als Uit de diepte, het eigentijdse satanisme aan een kritische beschouwing.
In Uit de diepte wisselen twee verhalen elkaar voortdurend af. Het ene speelt zich af in het heden, het andere in de middeleeuwen. Nu eens lopen de verhaallijnen parallel, dan gaan ze weer uiteen en op het einde raken ze elkaar even.
De knoop tussen beide is Durtal, een schrijver met afkeer voor het leven, celibatair, ongelovig, maar die toch het bestaan van bovennatuurlijke zaken erkent. Hij schrijft een roman over de middeleeuwse blauwbaard, Gilles de Rais, eerst beschermer van Jeanne d'Arc, later alchemist en satanist, ten slotte kinderverkrachter en -moordenaar. Het verhaal van Gilles de Rais, die zoals Durtal ook de vrouwen verafschuwde, is een verhaal in het verhaal, dat niet rechtlijnig wordt verteld, maar de roman doorkruist. Stuksgewijze verspreid over de hoofdstukken wordt de vertelling opgedist: nu eens overpeinst Durtal het boek waar hij mee bezig is, dan overleest hij wat hij onlangs geschreven heeft, een andere maal wordt hij in een gesprek gesommeerd om iets over het einde van Gilles de Rais te vertellen, enzovoort. De geschiedenis is dubbel van opzet: de aanvankelijke zoektocht van Gilles naar het hogere wordt geconfronteerd met diens onnoemelijke lustmoorden. Maar die opperste perversiteit raakt zeer Batailleaans het mysticisme, waar Gilles uiteindelijk boetvaardig naar terugkeert.
Om de roman over Gilles de Rais met meer invoeling te schrijven wint Durtal inlichtingen in over hedendaags satanisme. Zijn bronnen daarvoor zijn zijn vriend des Hermies, arts, en mevrouw Chantelouve, een gehuwde dame (die overigens teruggaat op twee reële figuren, Henriëtte Maillat en Berthe Courrière). Des Hermies brengt Durtal in contact met de klokkenluider van de Saint-Sulpice, Carhaix, en met diens vriend, de astroloog Gévingey. Zij verschaffen respectievelijk informatie over het canonieke katholieke geloof en over exorcisme. De gesprekken tussen Durtal, des Hermies, Carhaix en Gévingey (niet steeds aanwezig) worden gevoerd bij de klokkenluider, wiens vrouw 's avonds eten voor het gezelschap kookt, gefourneerd van exquise spijs en drank door Durtal en des Hermies.
Op de avonden dat Durtal niet uit gaat eten bij zijn vrienden, heeft hij ontmoetingen met mevrouw Chantelouve. Zij heeft hem eerst anonieme brieven geschreven. Uiteindelijk kwam daar een rendezvous van en na wat tegenspartelen heeft zij zich aan Durtal gegeven, die nochtans al van meetaf aan een afschuw koesterde voor vleselijke lusten. Deze mevrouw Chantelouve staat in contact met kanunnik Docre, een satanist. Durtal houdt de relatie aan tot hij een zwarte mis met de kanunnik kan bijwonen. Wanneer de relatie afgebroken wordt, is ook de roman over Gilles de Rais zo ongeveer klaar. De gesprekken en de mijmeringen van Durtal aan de ene kant en zijn erotische wederwaardigheden met mevrouw Chantelouve aan de andere kant vormen de hoofdlijn van de roman. Dit dubbel kader wordt